30 872
Landelijk afvalbeheerplan

nr. 40
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 april 2009

Op 20 april 2009 was de tweede termijn van het nota overleg met de Commissie VROM over het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP). Ik heb daarin toegezegd om uiterlijk 23 april 2009 te reageren op vier van de ingediende moties, te weten de nummers 24, 27, 30 en 34 (kamerstuk 30 872).

1. Motie 30 872, nr. 24, minimumstandaard voor grof huishoudelijk afval

Huishoudelijk afval is het afval dat afkomstig is van particuliere huishoudens.

In het afvalbeheer wordt deze afvalstroom onderverdeeld in «gewoon» huishoudelijk afval en grof huishoudelijk afval.

Gewoon huishoudelijk afval

Met gewoon huishoudelijk afval wordt bedoeld het afval dat vrij regelmatig vrijkomt in een huishouden. Het gaat dan om etensresten, verpakkingen, kranten en tijdschriften, textiel, batterijen, enz.

Diverse componenten uit dit afval worden door de burger direct na het ontstaan gescheiden gehouden en gescheiden ingezameld of in verzamelcontainers gedeponeerd, zoals gft-afval, glas, papier/karton, kunststof verpakkingsafval, kca en textiel. Voor de verwerking van deze afzonderlijke deelstromen gelden diverse minimumstandaarden in het LAP. Zo moet gft-afval worden gecomposteerd of vergist (sectorplan 6) en voorziet de minimumstandaard voor verpakkingen in materiaalhergebruik (sectorplan 41).

Het afval dat overblijft nadat de burger de hiervoor genoemde componenten gescheiden heeft gehouden, is het huishoudelijk restafval. Deze gemengde afvalstroom mag volgens sectorplan 1 worden verbrand. Ook sorteren, nascheiden en andere bewerkingen gericht op nuttige toepassing zijn toegestaan, mits er geen deelstroom of residu wordt gestort.

De jaarlijkse stroom gewoon huishoudelijk afval is bijna 7 miljoen ton, waarvan zo’n 3 miljoen ton wordt hergebruikt en de rest wordt verbrand en met ontheffing gestort.

Grof huishoudelijk afval

Met grof huishoudelijk afval wordt bedoeld het afval dat niet vrij regelmatig in een huishouden vrijkomt en vaak uit grote bestanddelen bestaat, zoals verbouwingsafval, snoeiafval, elektr(on)ische apparatuur, meubels, tapijt, matrassen, enz.

Voor deze stroom geldt dat diverse componenten bij huishoudens gescheiden worden ingezameld en/of door burgers op een gemeentelijke milieustraat gescheiden worden aangeleverd. Ook kan het zijn dat de gemeente integraal ingezameld grof huishoudelijk afval op de eigen milieustraat sorteert in deelstromen. Voor de verwerking van de afzonderlijke deelstromen gelden minimumstandaarden uit diverse, materiaal gerichte sectorplannen uit het LAP, zoals steenachtig materiaal (sectorplan 29), groenafval (sectorplan 8) en metalen (sectorplan 12).

Als er geen scheiding van grof huishoudelijk afval plaatsvindt door huishoudens en al het grof huishoudelijke afval dus integraal wordt ingezameld of op een milieustraat in één verzamelcontainer terecht komt, dan geldt volgens sectorplan 28 dat deze afvalstroom moet worden gesorteerd of anderszins moet worden bewerkt, waarbij de vrijkomende deelstromen moeten worden verwerkt conform de hierboven genoemde materiaal gerichte sectorplannen. Verbranden van de integrale stroom grof huishoudelijk afval is dus volgens het LAP niet toegestaan.

Het afval dat overblijft nadat de burger de eerder genoemde componenten gescheiden heeft gehouden of gescheiden heeft ingeleverd, is het grof huishoudelijk restafval. Deze gemengde stroom mag volgens sectorplan 1 worden verbrand. Ook sorteren, nascheiden en andere bewerkingen gericht op nuttige toepassing zijn toegestaan, mits er geen deelstroom of residu wordt gestort.

De jaarlijkse stroom grof huishoudelijk afval is zo’n 2,3 miljoen ton, waarvan zo’n 1,7 miljoen ton wordt hergebruikt en de rest wordt verbrand en met ontheffing gestort.

Motie 24 richt zich op het grof huishoudelijk restafval, zijnde 0,6 miljoen ton.

2. Motie 30 872, nr. 27, bergen in de diepe ondergrond

Zoals ik in de tweede termijn van het nota overleg heb aangegeven, sta ik positief tegenover deze motie. Het opnemen van de in de motie genoemde uitgangspunten in het LAP, betekent dat in Nederland wordt gekozen voor het niet toestaan van een verwerkingswijze voor afvalstoffen (zijnde ondergrondse berging) die wel als verwerkingsmogelijkheid is opgenomen in de Europese richtlijn storten. Nederland wordt op dit punt dan strenger dan de richtlijn, maar dat is wel toegestaan.

Overigens maak ik hierbij wel een voorbehoud wat betreft de opslag van CO2.

3. Motie 30 872, nr. 30, verwerken van asbest

Zoals ik tijdens de tweede termijn van het nota overleg heb aangegeven, is het initiatief voor thermische verwerking van asbestafval dat nu in voorbereiding is, niet geschikt om alle vormen van asbestafval te verwerken. Verder is de totale stroom asbestafval die wel met de techniek van dit initiatief kan worden verwerkt groter dan de geplande capaciteit. Dat betekent dus dat we in Nederland helaas nog steeds storten van asbestafval moeten toestaan en dat het momenteel nog niet mogelijk is om de minimumstandaard voor deze afvalstroom te wijzigen in thermische verwerking.

Op dit moment ben ik met mijn collega van Financiën in overleg om te bezien of het mogelijk is om het storten van asbestafval onder het hoge tarief van de stortbelasting te brengen. Daarmee wordt het economisch gezien aantrekkelijker om asbestafval op een andere manier dan storten te verwerken.

4. Motie 30 872, nr. 34, scheepsafvalstoffen

Zoals bekend hebben de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en ik allebei een eigen verantwoordelijkheid bij het onderwerp scheepsafvalstoffen. De vraag wie van ons twee op welk moment verantwoordelijk is, hangt af van de handeling die met deze afvalstoffen wordt verricht.

Als het gaat om de afgifte van scheepsafvalstoffen door de kapitein aan boord van een schip, dan valt deze handeling onder de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, die tot de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van V&W hoort.

De inzameling van scheepsafvalstoffen is gereguleerd in de Wet milieubeheer en is VROM-regelgeving. Het kan dus wel gaan om dezelfde afvalstof, maar bepalend is de handeling die met deze afvalstof plaatsvindt.

Het eerste verzoek in motie nr. 34 gaat over een verplichte afgifte van afvalstoffen door schepen die een Nederlandse haven verlaten met een bestemming buiten Europa en behoort dus tot de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.

Als de handeling het in ontvangst nemen van afvalstoffen betreft, dus de handeling dat een bedrijf afvalstoffen inzamelt, dan valt dit onder mijn verantwoordelijkheid. Het tweede verzoek in motie nr. 34 betreft het niet verruimen van de markt voor scheepsafval. Ik ga ervan uit dat hiermee wordt bedoeld de markt van het inzamelen van scheepsafvalstoffen, omdat daarover een discussie gaande was ten tijde van het opstellen van het tweede LAP.

In paragraaf 15.3.1 van het LAP heb ik aangegeven dat ik heb besloten om de vergunningplicht voor de inzameling van onder meer scheepsafvalstoffen in stand te laten, met name omdat is gebleken dat de inzamelvergunning van scheepsafvalstoffen in andere regelgeving eveneens een rol vervult. Wel wordt een aantal wijzigingen in de systematiek van de vergunningverlening doorgevoerd, onder meer om te voldoen aan de Europese Dienstenrichtlijn.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven