30 872 Landelijk afvalbeheerplan

Nr. 295 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2023

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een brief ontvangen van een bedrijf inzake pvc-recycling. Op 27 september 2023 heeft de commissie mij verzocht om een reactie op deze brief.

Voor de beantwoording heb ik informatie aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gevraagd en in reactie daarop heb ik de onderstaande informatie van de ILT ontvangen. Ik hecht eraan te benadrukken dat de ILT onafhankelijk toezichthouder en bevoegd gezag is in kwesties van internationaal transport van afvalstoffen. Met deze brief geef ik u de informatie van de ILT door die ingaat op de vragen die het bedrijf in haar brief stelt en eindigt met handelingsperspectief voor dit specifieke bedrijf in deze situatie. De vragen van het bedrijf gaan over het wettelijk kader rondom de export van (niet)-afvalstoffen en de criteria waaraan getoetst wordt door de ILT.

Aanleiding voor een beoordeling door de ILT is gelegen in concrete gevallen waarbij sprake is van een voorgenomen grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen. Artikel 50, lid 4 van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) voorziet erin dat de ILT als handhavende instantie bewijs(stukken) kan opvragen bij de exporteur waaruit blijkt dat er sprake is van afval of niet-afval. Daarnaast beoordeelt de ILT of daadwerkelijk sprake is (geweest) van (definitieve) recycling waarbij ook het aspect einde-afval aan de orde komt. Daarvoor wordt artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kra), geïmplementeerd in artikel 1 lid 8 van de Wet milieubeheer (Wm), gebruikt. Op basis van de door de exporteur aan te leveren informatie, maakt de ILT een beoordeling of het materiaal met de juiste (einde-)afvalstatus en de daarbij behorende documentatie wordt getransporteerd.

De ILT geeft aan dat het bedrijf op 7 september 2023 antwoord heeft gekregen op de vragen die het bedrijf heeft gesteld op 24 augustus 2023 met betrekking tot de door de ILT gehanteerde einde-afvalcriteria. In dat antwoord gaf de ILT aan dat de beoordeling door de ILT en de door het bedrijf aangevoerde punten in de beslissing op bezwaar, naar aanleiding van een eerder dit jaar door het bedrijf ingediend bezwaar tegen een opgelegde last onder dwangsom, aan de orde komen. Tijdens het gesprek van 24 augustus 2023 tussen de ILT en het bedrijf, heeft de ILT dit overigens ook al aangegeven. Gezien de vele vragen rondom deze zaak heeft de ILT op 30 oktober via een nieuwsbericht op haar website toelichting gegeven over de casus.1

Tevens liet de ILT mij weten dat ze bij de vele eerdere contacten met het bedrijf het van toepassing zijnde wettelijke kader en de daarbij behorende bevoegdheden van de ILT in het kader van de EVOA diverse malen heeft toegelicht. Hierbij heeft de ILT aangegeven dat ze de regels volgen uit de Kra/Wm en de EVOA. De door de ILT opgevraagde informatie en documentatie op grond van artikel 50, lid 4 EVOA werd veelal niet of onvolledig aangeleverd. Dit ondanks toezeggingen van het bedrijf dat deze de gevraagde informatie zou gaan verzamelen. In enkele andere gevallen werd de gevraagde informatie overigens wel aangeleverd. In die gevallen is het materiaal als einde-afvalstof aangemerkt en konden de vrachten geëxporteerd worden. De ILT geeft ook aan dat het bedrijf van oordeel is dat de ILT zich dient te beperken tot de einde-afvalvoorwaarden die worden genoemd in artikel 6, lid 1 van de Kra (artikel 1 lid 8 Wm) en dat er geen ruimte bestaat voor de ILT om gegevens op te vragen op grond van artikel 50, lid 4 EVOA. In de beslissing op bezwaar, die de ILT op 10 oktober 2023 naar het bedrijf heeft verstuurd, wordt hierop ingegaan. Deze beslissing op bezwaar is een appellabel besluit.

Als laatste heeft de ILT informatie gedeeld over de drie opties die het bedrijf in deze concrete situatie op dit moment heeft:

  • 1. Het bedrijf kan de door de ILT gevraagde informatie voor de beoordeling afval of niet met de ILT delen om de individuele gevallen bij export te kunnen beoordelen;

  • 2. Het bedrijf kan een meer generieke onderbouwing delen met de omgevingsdienst en de ILT waaruit blijkt dat bepaalde ontvangen afvalstoffen na verwerking door het bedrijf voldoen aan de einde-afvalcriteria. Een dergelijke onderbouwing voorkomt of bespoedigt mogelijk controles in individuele gevallen.

  • 3. In reactie op de ontvangen beslissing op bezwaar, kan het bedrijf bij de Raad van State (RvS) beroep aantekenen. In afwachting op de eventuele beroepsprocedure kan het bedrijf ook om een voorlopige voorziening bij RvS vragen.

Ik hoop met deze informatie vanuit de ILT uw Kamer duidelijkheid te hebben kunnen verschaffen t.a.v. de gestelde vragen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

Naar boven