30 826 Voorstel van wet van de leden Van Gerven en Dijsselbloem houdende een verbod op de pelsdierhouderij (Wet verbod pelsdierhouderij)

32 369 Voorstel van wet van de leden Van Gerven en Dijsselbloem tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij

K1 BRIEF VAN DE TWEEDE KAMERLEDEN VAN GERVEN EN DIJSSELBLOEM

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2010

Zoals toegezegd aan uw Kamer in het debat over de initiatiefwetsvoorstellen 30 826 en 32 369, ontvangt u hierbij een nadere brief inzake voorstellen tot flankerend beleid voor de nertsenhouderij.

Inleidend

In uw Kamer zijn vele vragen gesteld over de mogelijkheid en wenselijkheid van flankerende maatregelen bij een verbod op de nertsenhouderij zoals voorgesteld in onze initiatiefwetsvoorstellen. Daarbij zijn van zowel onze zijde, als initiatiefnemers, als van de zijde van de Kamer, verschillende mogelijkheden genoemd. Deze zullen we in deze brief behandelen en van nadere voorstellen voorzien.

De hieronder voorgestelde flankerende maatregelen vergen op onderdelen wijziging van wetgeving. Voor andere onderdelen hechten wij om redenen van rechtszekerheid aan het verankeren in de wet en zullen we een kapstokartikel voorstellen. Voor beide geldt dat nadere wetgeving, in de vorm van een novelle, in voorbereiding is en uw Kamer op zo kort mogelijke termijn zal bereiken.

Generieke schade

Gehoord het debat in de Tweede Kamer en gelezen de schriftelijke bijdragen van de fracties in de Eerste Kamer stuurden wij de novelle 32 369 aan de Kamers. Deze novelle behelsde een latere ingangsdatum voor het verbod op de nertsenhouderij in Nederland, namelijk 1 januari 2024. Met de daarmee voorgestelde langere overgangstermijn zijn ondernemers in de nertsenhouderij in staat om ook de laatste investeringen ter verbetering van het dierenwelzijn, uiterlijk 1 januari 2014, geheel af te schrijven. Dat geldt, gegeven de gangbare afschrijvingstermijnen, eveneens voor alle eerder gedane investeringen in bedrijfsmiddelen.

Deze ruime termijn is de belangrijkste, generieke maatregel om de beëindiging van de nertsenhouderij op een sociaal-economisch verantwoorde wijze te laten plaatsvinden. Voor een generieke schadeloosstelling bestaat mede in het licht van de nu voorgestelde lange termijn geen noodzaak. De maatregelen die we hieronder verder bespreken zijn daarop aanvullend en zijn veelal niet generiek maar juist specifiek.

Keten-infrastructuur

In het debat in de Kamer is de zorg uitgesproken dat in de aanloop naar het definitieve verbod in 2024 de toeleverende of verwerkende industrie al zou wegvallen en voortzetting van de nertsenhouderij tot 2024 daarmee praktisch niet mogelijk is. In reactie hierop is het belangrijk vast te stellen dat alle bedrijven kunnen worden voortgezet tot 2024. Wij verwachten dat velen daar ook gebruik van zullen maken ten einde gedane investeringen terug te verdienen. De noodzakelijke grondstoffen voor nertsendiervoeder blijven beschikbaar, ook na 2024. Daarbij kan worden vastgesteld dat de sector opereert in een internationale context. Zowel voor toelevering als verwerking en afzet blijven grensoverschrijdende bedrijfscontacten van belang. De verwachting is daarmee reëel dat de sector als geheel deze uitdaging gezamenlijk kan en zal aangaan.

Pensioenvoorziening

In het Midden- en Kleinbedrijf is het bedrijf vaak de pensioenvoorziening. Wanneer de huidige bedrijfsactiviteit, nertsenhouderij, op termijn wordt verboden verliest het bedrijf een deel van de waarde en gaat een deel van de pensioenopbouw verloren. Met name ondernemers die kort voor hun pensioen zitten , verkeren daarbij in een nadelige positie. Het deel van het bedrijf dat met het verbod zijn waarde verliest is relatief klein. De waarde van de bedrijven zit met name in de waarde van het onroerende goed. Ontwikkelingsmogelijkheden cq mogelijkheden die vergund worden in het bestemmingsplan buitengebied zijn daarbij van groot belang. Op de negatieve waarde van te slopen bouwwerken als gevolg van het verbod op de nertsenhouderij wordt in de volgende paragraaf ingegaan.

Na beëindiging van de nertsenhouderij zijn de opstallen, uitgezonderd de uitsluitend voor de nertsenhouderij geschikte opstallen, van economische waarde voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Ondergrond en opstallen kunnen ook worden verkocht en desgewenst worden omgezet in lijfrentepolissen, of het rendement van het liquide vermogen kan dienen als aanvulling op de AOW-uitkering. In haar rapport «Compensatie Nertsenfokkerij» uit 2009 berekende CE Delft dat de resterende gemiddelde waarde van het vermogen dat vastzit in het bedrijf wordt geschat op 500 000 euro. Afgezet tegen een gekapitaliseerd pensioen van vijftien jaar, spreken we over een aanvulling van circa 40 000 euro per jaar. Uiteraard verschillen genoemde bedragen per onderneming.

Een mogelijkheid zou zijn om bedrijfsreserves zoals de herinvesteringsreserve fiscaal vriendelijk over te hevelen naar de pensioenvoorziening. In de paragraaf over de herinvesteringreserve zullen we hier nader op in gaan.

In aanvulling hierop onderzoeken we op dit moment een hardheidsclausule voor ondernemers op of nabij de pensioengerechtigde leeftijd en die door bijzondere, individuele omstandigheden niet zijnde gebruikelijke ondernemersrisico's, onevenredig zouden worden getroffen in hun pensioenvoorziening bij een generiek verbod op de nertsenhouderij. Eigen aan een hardheidsclausule is dat daarvoor geen specifieke criteria vooraf worden aangelegd maar slechts de mogelijkheid van een individuele toets door de Minister wordt mogelijk gemaakt.

Op de financiële consequenties van deze en andere onderdelen van het flankerend beleid zullen wij aan het einde van deze brief ingaan.

Herinvesteringsreserve

De herinvesteringsreserve is nadrukkelijk bedoeld als reserve voor het op termijn vervangen van bestaande bedrijfsmiddelen. Het is niet toegestaan vanuit de winst te reserveren voor andere, nieuwe bedrijfsactiviteiten. Wij zijn van mening dat in de uitzonderlijke situatie dat de wetgever het voortzetten van de bedrijfsactiviteit nertsenhouderij niet toestaat, de wetgever een ruimere herinvestering in nieuwe bedrijfsactiviteiten mogelijk zou moeten maken zonder dat eerst over de reserve als winst fiscale heffing plaatsvindt. Deze uitzonderingsbepaling vraagt om een wijziging van de Wet Inkomstenbelasting 2001.

Artikel 3.64 van de Wet IB bevat de mogelijkheid van doorschuiving van de heffing naar een andere onderneming, mits de doorgeschoven stille reserves binnen twaalf maanden na staking in een nieuwe onderneming worden geïnvesteerd. Deze twaalf-maanden-termijn kan bij bijzondere omstandigheden worden verlengd. Wij zullen in een novelle voorstellen de toepassing van artikel 3.64 te expliciteren voor stakingsgevallen op basis van ons initiatief-wetsvoorstel en de termijn voor deze gevallen te verlengen naar 36 maanden.

Naast de herinvesteringsreserve bestaat de Fiscale Ouderdomsreserve (FOR). Net als de herinvesteringsreserve kan de ondernemer een bedrag toevoegen aan de FOR en over dat bedrag uitstel van belastingbetaling krijgen. Dat betekent dat de ondernemer over de FOR voorlopig geen inkomstenbelasting hoeft te betalen. De ondernemer blijft de beschikking houden over het geld wat anders direct aan belasting betaald zou zijn en kan over dat geld ook winst maken (via de eigen onderneming, maar ook via beleggen of sparen). Nadat de ondernemer de pensioenleeftijd bereikt heeft kan deze reserve omgezet worden in een lijfrente-product.

Wij zullen ook deze mogelijkheden voor ondernemers die een nertsenhouderij hebben betrekken bij de nieuwe novelle.

Sloopregeling

De opstallen die, na beëindiging van de nertsenhouderij, geen nieuwe bedrijfseconomische bestemming kunnen krijgen, hebben veelal een negatieve boekwaarde. Verwijdering van deze opstallen brengt sloopkosten met zich mee. Niet verwijderen van deze opstallen leidt tot verpaupering en verrommeling van het buitengebied. Er is derhalve ook een algemeen maatschappelijk belang gediend met het verwijderen van deze verder onbruikbare nertsenhouderij-opstallen. Voor deze opstallen stellen wij een sloopregeling voor. In de aangekondigde novelle zullen we een kapstokartikel opnemen dat regelt dat de Minister een subsidieregeling voor sloopkosten van opstallen voor nertsenhouderij zal treffen.

Voor de uitwerking van die regeling, cq de hoogte van de bijdrage in de sloopkosten, is Europese wetgeving van belang. Een te hoge bijdrage kan worden beoordeeld als staatssteun.

Bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie is door ondergetekenden een amendement ingediend dat beoogt een jaarlijkse reservering op te bouwen ten behoeve van flankerend beleid bij beëindiging van de nertsenhouderij, waaronder de sloopregeling.

Gegeven de centrale verantwoordelijkheid van de provincies bij het voorkomen van verrommeling van het landelijk gebied, ligt cofinanciering vanuit provinciaal niveau voor een sloopregeling voor de hand. Het is aan de Minister om het overleg daarover tijdig te voeren.

Ruimte-voor-ruimte regeling

De ruimte-voor-ruimte regeling is bekend geworden als een ontwikkelingsinstrument in het kader van de reconstructie landelijk gebied en herstructurering varkenshouderij. De vijf provincies met de grootste concentraties aan intensieve veehouderijen waren bij de regeling betrokken, te weten Gelderland, Noord-Brabant, Limburg, Utrecht en Overijssel.

Door het slopen van bedrijfsgebouwen wordt de kwaliteit van het landelijk gebied verbeterd. De sloop werd gefinancierd via de uitgifte van woningbouwkavels. In haar rapport «Perspectief «Ruimte voor Ruimte» regeling» van het LEI schetsen de auteurs een kader voor bredere toepassing van de regeling.

De Minister kan in zijn overleg met betrokken provincies bezien of een beperkte Ruimte-voor-Ruimte regeling voor de nertsenhouderij perspectief biedt. Afhankelijk van de locaties, het perspectief ter plekke van alternatieve bedrijfsactiviteiten, de mate waarin de locatie geschikt wordt geacht door de lokale en provinciale overheid voor woningbouw, kan een Ruimte-voor-Ruimte regeling verder vorm krijgen.

Financiën

Wij hebben als initiatiefnemers dit najaar in de Tweede Kamer een amendement op de ELI-begroting ingediend ten einde vanaf 2011 een begrotingsreserve op te bouwen van twee miljoen euro per jaar tot 2024. Dit amendement kon rekenen op een ruime meerderheid maar werd door een misverstand toch verworpen. Begin volgend jaar volgt de eerste suppletoire begroting en zal het amendement opnieuw in stemming worden gebracht. Daarmee wordt in de periode 2011–2024 in totaal 24 miljoen gereserveerd ten behoeve van flankerende maatregelen, in het bijzonder de sloopregeling. De vormgeving van deze regeling, door de Minister in overleg met de Kamer vorm te geven, zal bepalend zijn voor de vraag welk deel van de apart gezette middelen hiervoor nodig zijn.

Wij kunnen geen bedrag noemen voor de hardheidsclausule voor eventuele pensioenproblematiek omdat, eigen aan een hardheidsclausule, het om een zeer beperkt aantal uitzonderlijke situaties zal gaan. De overige onderdelen van het hier voorgestelde flankerend beleid vergen geen financiële reservering.

Conclusie

Het verbod op de nertsenhouderij vraagt op een aantal onderdelen om flankerend beleid. Dit komt in aanvulling op de aanmerkelijke verruiming van de overgangstermijn waarmee ondernemers in staat zijn de investeringen, waaronder die in welzijnsverbeteringen, volledig af te schrijven.

Het gaat daarbij om de volgende elementen. In de eerste plaats een verruiming van de aanwendingsmogelijkheden van de bestaande herinvesteringsreserve opgebouwd in een nertsenhouderij, in nieuwe bedrijfsmiddelen voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Dit vergt een beperkte wijziging van de Wet Inkomstenbelasting. Ook onderzoeken we de mogelijkheden van een fiscale ouderdomsreserve (FOR) en lijfrente-product voor deze groep ondernemers. Deze wijziging zal een van de onderdelen zijn van de novelle die we de Kamers zo spoedig mogelijk doen toekomen.

In de tweede plaats is een sloopregeling gewenst die bijdraagt aan de kosten van de sloop van die opstallen die alleen geschikt waren voor de nertsenhouderij en vanaf 2024 definitief hun functie verliezen. De sloop van deze opstallen draagt ook bij aan de publieke doelstelling van het bestrijden van de verrommeling van het landelijk gebied. Gegeven de lange looptijd van de overgangsperiode waarin bedrijfsgebouwen al leeg kunnen komen en de zekerheid die ondernemers vragen, zullen wij met de novelle de sloopregeling juridisch verankeren in de wet.

Daarnaast bepleiten wij dat betrokken overheden de mogelijkheden van een nieuwe, specifieke Ruimte-voor-Ruimte regeling bezien. Een en ander past bij het door het kabinet aangekondigde soepeler beleid ten aanzien van woningbouw en ruimtelijke ordening. Wetgeving is hiervoor niet vereist wèl overleg met andere overheden.

Tot slot zal de novelle een hardheidsclausule bevatten voor die ondernemers, dichtbij of op de pensioengerechtigde leeftijd, die door onvoorziene, individuele omstandigheden buiten het normale bedrijfsrisico onevenredig zouden worden getroffen in hun pensioenvoorziening als gevolg van het wettelijk verbod op de nertsenhouderij.

De Kamers kunnen begin 2011 een novelle tegemoet zien.

De initiatiefnemers,

Van Gerven

Dijsselbloem


XNoot
1

De letter K heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 30 826.

Naar boven