30 825 Ecologische hoofdstructuur

Nr. 211 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 mei 2014

In de motie van het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink c.s. (Kamerstuk 30 825, nr. 169) heeft Uw Kamer verzocht om een strategische uitvoeringsagenda voor het Europese Landschapsverdrag (hierna: ELV). Op 31 december 2013 heb ik een advies, dat u hierbij als bijlage aantreft, van de Rijksadviseur Landschap en Water ontvangen over de wijze waarop het Rijk uitvoering kan geven aan het ELV1.

Deze brief bevat mijn reactie op de motie en dit advies.

Het Europese Landschapsverdrag

Het ELV (Florence, 2000), dat is gesloten in het kader van de Raad van Europa, strekt tot erkenning van het belang van landschappen als een essentieel onderdeel van de omgeving van mensen, als uitdrukking van de diversiteit van hun gezamenlijk cultureel en natuurlijk erfgoed en als grondslag van hun identiteit. Het bevat afspraken over de formulering en uitvoering van landschapsbeleid gericht op het identificeren, beschermen en beheren van landschappelijke waarden, over de bewustmaking en betrokkenheid van het publiek, over opleiding en onderwijs en over internationale samenwerking. Daarbij wordt – verwijzend naar het subsidiariteitsbeginsel en het Europees Handvest inzake lokale autonomie – aan partijen de ruimte gelaten om het verdrag uit te voeren in overeenstemming met het eigen beleid van het betrokken land, conform zijn eigen verdeling van bevoegdheden, grondwettelijke beginselen en administratieve procedures.

Taakverdeling Rijk en provincies

In het Bestuursakkoord 2011–2015 hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen afgesproken dat provincies verantwoordelijk zijn voor de inrichting van het landelijk gebied en voor het regionale beleid voor natuur, recreatie en toerisme, landschap, structuurversterking van de landbouw en leefbaarheid. Ter uitvoering hiervan hebben Rijk en provincies in het Onderhandelingsakkoord natuur afgesproken dat het landschapsbeleid als rijkstaak is vervallen en tot de autonome taken van de provincies behoort. Tot die autonome taken behoort ook de bescherming van de twintig in de rijksstructuurvisie infrastructuur en ruimte genoemde nationale landschappen, die tezamen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap weerspiegelen.

De provincies hebben met provinciaal beleid tot op heden de bescherming van de nationale landschappen op goede wijze geborgd en ik heb er vertrouwen in dat zij dat ook in de toekomst zullen doen. Ten aanzien van de opgaven die voortkomen uit het ELV is de rol van het Rijk hierbij faciliterend en stimulerend van aard.

Het Rijk heeft evenwel een specifieke verantwoordelijkheid behouden voor landschappen die zijn erkend op grond van de Werelderfgoed Conventie en door UNESCO zijn geplaatst op de werelderfgoedlijst of die op de Voorlopige Lijst werelderfgoedlijst staan. Dat geldt ook voor de als natuurlijk werelderfgoed door UNESCO erkende Waddenzee en andere gebieden onder verantwoordelijkheid van het Rijk, met name grote wateren. Voorts zal het Rijk bij grote projecten waar het een rol heeft de gevolgen voor landschappen betrekken.

Het rijksbeleid voor landschap, zowel voor de gebieden onder verantwoordelijkheid van het Rijk als voor de rol van het Rijk bij grote projecten, heeft een plek in de recent aan uw Kamer aangeboden natuurvisie. Hierbij heb ik ook de rijksstructuurvisie infrastructuur en ruimte betrokken, waarin de ruimtelijke aspecten van het landschapsbeleid van het Rijk zijn neergelegd. De natuurvisie schetst een perspectief van een duurzame natuur die midden in de samenleving staat, als onlosmakelijk onderdeel van duurzame economische en maatschappelijke ontwikkeling en sluit aan op het gedachtegoed van het ELV, bijvoorbeeld in de intentie om de betrokkenheid van burgers bij zowel natuur als landschap te bevorderen.

Advies van het College van Rijksadviseurs

Mijn reactie op het advies van het College van Rijksadviseurs moet gezien worden in het licht van het feit dat het ELV partijen de ruimte biedt om het verdrag uit te voeren in overeenstemming met het eigen nationale beleid. De overeengekomen taakverdeling tussen Rijk en provincies ten aanzien van landschapbeleid is hierbij leidend.

Het College van Rijksadviseurs geeft in overweging om de overheidszorg voor de kwaliteit van het landschap expliciet in de Omgevingswet op te nemen. In reactie op deze aanbeveling wijs ik er op dat de overheidszorg voor landschap, als onderdeel van het leefmilieu, is neergelegd in artikel 21 van de Grondwet. Zoals het College in zijn advies ook aangeeft, zal de in voorbereiding zijnde Omgevingswet uitgaan van een plicht voor alle overheidslagen om hun taken en bevoegdheden uit te oefenen met het oog op onder meer een goede omgevingskwaliteit, waaronder begrepen die van landschappen. Een meer expliciete zorgplicht acht ik – mede in het licht van voornoemde bevoegdheidsverdeling tussen Rijk en provincies – niet aangewezen.

Ik deel de opvatting van het College van Rijksadviseurs dat interventies in het landschap noodzaken tot een werkwijze waarbij ingrepen plaatsvinden met respect voor de kwaliteit van het landschap. Het opnemen van een eenvoudige en doeltreffende landschapsbenadering voor de ruimtelijke investeringen van het Rijk, zoals het college adviseert past in de benadering die in de natuurvisie is neergezet. In de natuurvisie besteed ik aandacht aan ontwikkelen en bouwen met natuur.

Het Rijk wil nationaal en internationaal het goede voorbeeld geven door de mogelijkheid van natuurcombinaties al in de verkenningenfase van andere nieuwe grote projecten te betrekken. Een aanpak die het land mooier maakt, maar die er ook voor zorgt dat Nederland beter kan voldoen aan de biodiversiteitdoelen. Parallel hiermee kunnen de kwaliteiten van het landschap op een zelfde wijze worden behandeld en kan rekening worden gehouden met de regiospecifieke kenmerken en samenhang van de na te streven landschapskwaliteiten.

Internationale uitwisseling van kennis en ervaring op het gebied van landschap is een van speerpunten in het ELV en bevorderlijk voor de kwaliteiten van landschappen in Europa. De aanbeveling om de Rijksadviseur voor Landschap en Water een rol te geven in de vertegenwoordiging in de internationale afstemming van ELV-taken en verantwoordelijkheden is een aantrekkelijk voorstel. Een permanente vertegenwoordiging lijkt mij gezien zijn opdracht en daarvoor beschikbare gestelde tijd niet opportuun, maar de Rijksadviseur kan desgewenst samen met Nederlandse vertegenwoordigers een rol nemen in het bijwonen van de internationale bijeenkomsten van het ELV. Het biedt een extra kans en mogelijkheid om het debat over de rijkdom en diversiteit van de Europese landschappen te verbreden en te stimuleren.

Het advies gaat ook in op de monitoring van landschapskwaliteiten. Deze ligt, als onderdeel van de verantwoordelijkheid voor het landschap, bij de provincies en gemeenten. Het advies om een handreiking tot stand te brengen over de wijze waarop de doelen van het ELV in het provinciale ruimtelijke beleid tot uiting kunnen komen zal ik indien daartoe behoefte bestaat bij gemeenten en provincies ondersteunen en faciliteren.

De verantwoordelijkheid voor de mate waarin de kwaliteit van landschap in opleidingen en het wetenschappelijk en praktijkonderzoek is vertegenwoordigd ligt vooral bij de instellingen zelf.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven