30 696 Wijziging van de Wet op de lijkbezorging

Nr. 52 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2021

In 2019 heeft uw Kamer bij mij aandacht gevraagd voor de digitale nalatenschap1 en hierover twee moties aangenomen. Digitale nalatenschap is nog geen vastomlijnd begrip, maar daaronder kan worden verstaan de social media accounts, e-mailaccounts, foto’s, video’s, bestanden en (gebruiksrechten op) allerlei media en entertainment die iemand na overlijden in de online omgeving achterlaat. De motie van het lid Middendorp c.s.2 verzoekt de regering de aspecten van de digitale lijkbezorging die zij wil betrekken bij de modernisering van de Wet op de lijkbezorging, te delen met de Tweede Kamer en daarbij aan te geven welke andere wetgeving aangepast zou moeten worden. Daarnaast verzoekt deze motie de regering te onderzoeken of en hoe als onderdeel van de modernisering van de Wet op de lijkbezorging nabestaanden rondom de uitvaart geattendeerd kunnen worden op het eventuele bestaan van een digitale nalatenschap. De motie van het lid Den Boer c.s.3 verzoekt de regering, samen met de sector, zich intensief in te zetten om mensen bewust te maken van digitale nalatenschap en hen te stimuleren tot het vastleggen van hun wensen.

Tijdens de overleggen en in brieven4 ben ik ingegaan op de digitale nalatenschap. Daarbij heb ik uw Kamer laten weten dat de digitale nalatenschap een relatief nieuw onderwerp is dat verschillende rechtsgebieden raakt. In overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid heb ik opdracht gegeven voor een juridisch onderzoek om meer inzicht te krijgen in wat de digitale nalatenschap precies inhoudt, welke wetgeving hierbij van toepassing is, hoe deze wetgeving zich onderling tot elkaar verhoudt, welke knelpunten nabestaanden ervaren en in hoeverre aanvulling of aanpassing van nationale wetgeving noodzakelijk is en of dat op Europees niveau dient te gebeuren. Verder heb ik een onderzoeksbureau de opdracht gegeven om een publieksonderzoek uit te voeren om meer inzicht te krijgen in digitale nalatenschap en kwaliteit van de uitvaartbranche. Deze twee onderzoeken zijn inmiddels afgerond en bied ik u hierbij mede namens de Minister voor Rechtsbescherming aan.

Onderzoeksresultaten digitale nalatenschap

Het publieksonderzoek van Kantar bestaat uit twee representatieve metingen5 en focusgroepen. Uit het onderzoek blijkt dat 89% van de Nederlanders dagelijks gebruik maakt van social media. Tegelijkertijd blijkt dat nog relatief weinig personen kennis hebben van het begrip «digitale nalatenschap» en de regels en voorwaarden die hierop van toepassing zijn. Ook hebben veel Nederlanders nog niet nagedacht over hun eigen digitale nalatenschap. Nederlanders hebben behoefte aan voorlichting en meer duidelijke regels. Uit de onderzoeken blijkt nog geen duidelijk standpunt met betrekking tot de vraag wat hierover dan zou moeten worden geregeld en wie hiervoor primair verantwoordelijk is. Voor voorlichting en duidelijke regels kijkt 11% naar de overheid, 28% naar de betrokken bedrijven, 19% naar notarissen en 42% vindt dat geen van deze partijen hoofdverantwoordelijke is. Voor zover men naar de overheid kijkt, verwacht men vooral voorlichting via rijksoverheid.nl en regelgeving. Verder verwachten Nederlanders voorlichting door uitvaartondernemers en notarissen.

Het juridisch onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek schetst een aantal ontwikkelingen rondom de toenemende digitalisering en geeft daarna een analyse van de voorwaarden van aanbieders van digitale informatiediensten en van het toepasselijk wettelijk kader. Hieruit concluderen de onderzoekers dat eerst nader (empirisch) onderzoek naar de maatschappelijke opvattingen over de omgang met digitale gegevens van overledenen wenselijk is voordat wetgeving overwogen wordt. Een belangrijke ontwikkeling is de verschuiving van bezit van eigen gegevensdragers naar digitaal bezit in de online omgeving. Producten en diensten worden bovendien steeds meer gebundeld aangeboden: de aanschaf van een telefoon kan gepaard gaan met cloudopslagruimte of entertainmentdiensten. Hiermee creëren platforms zogenaamde «walled gardens», waardoor een groot deel van het digitale bezit onder controle van één platform komt. Een derde ontwikkeling is dat burgers tegenwoordig (grote) hoeveelheden eigen werk online zetten, de «user generated content». Deze ontwikkelingen compliceren de afwikkeling van nalatenschappen door erfgenamen.

Uit een analyse van de voorwaarden van de aanbieders van digitale informatiediensten blijkt dat over het algemeen nog weinig expliciet aandacht is voor de omgang met accounts en daaraan gekoppelde digitale inhoud bij het overlijden van gebruikers. Waar er (duidelijk) beleid is, bestaat een grote verscheidenheid aan hoe contractueel wordt omgegaan met de accounts die een gebruiker bij overlijden achterlaat. Hierdoor is het voor gebruikers en hun nabestaanden lastig om grip te krijgen op wat daarmee bij overlijden gebeurt. Het is verder onduidelijk wat de goederenrechtelijke status is van bij overlijden achterblijvende digitale inhoud, los van de contractuele verbintenissen tussen de overledene en de dienstaanbieder. Daardoor is het onduidelijk of de accounts met daaraan gekoppelde digitale inhoud van de overledene kwalificeren als een goed dat net als stoffelijke objecten kan overgaan op de erfgenamen. De maatschappelijke opvattingen hierover zijn nog niet ver ontwikkeld, ook niet over de vraag of het überhaupt wenselijk is dat erfgenamen (onbeperkt) toegang krijgen tot de inhoud van de accounts van de overledene.

Om de autonomie en rechtszekerheid van gebruikers beter te beschermen, komen de onderzoekers langs drie lijnen tot opties voor mogelijke aanpassing in het overeenkomstenrecht, het gegevensbeschermingsrecht of een zelfstandige regeling naar voorbeeld van de Verenigde Staten of de deelstaat New South Wales van Australië. Ten aanzien van alle drie opties stellen de onderzoekers dat het wenselijk is te bevorderen dat burgers systematisch worden voorgelicht. Het beperkte bewustzijn onder burgers en de relatieve nieuwheid van het begrip digitale nalatenschap maakt het volgens de onderzoekers lastig om nu al een veelomvattende regeling te ontwerpen die een breed maatschappelijk draagvlak zal hebben en recht doet aan de diversiteit van de digitale nalatenschap. Voor de maatschappelijke aanvaardbaarheid van vrijwel elke beleidsinterventie op het terrein van digitale nalatenschappen lijkt het de onderzoekers daarom raadzaam eerst via (empirisch) onderzoek een beter beeld te krijgen van de maatschappelijke opvattingen hierover.

Reactie en vervolg digitale nalatenschap

Het juridisch onderzoek brengt de complexiteit en recente ontwikkelingen rondom het onderwerp digitale nalatenschap duidelijk in beeld en vormt een waardevolle aanzet voor de verdere gedachte- en beleidsvorming over dit onderwerp. Uit het onderzoek komt ook duidelijk naar voren dat de digitale nalatenschap raakvlakken heeft met verschillende rechtsgebieden die worden behartigd door de Minister voor Rechtsbescherming, zoals het erfrecht, het overeenkomstenrecht en het gegevensbeschermingsrecht (hiervoor ben ik medeverantwoordelijk vanuit het grondrecht privacy bezien). Het ligt niet voor de hand om aspecten van de digitale nalatenschap in de Wet op de lijkbezorging (Wlb) te regelen, omdat het onderzoek hier geen raakvlaken ziet – de Wlb ziet immers op het lichaam van overledene.

Voor de conclusie dat het nodig is om wettelijke maatregelen te treffen ten aanzien van, bijvoorbeeld, het overeenkomstenrecht of het gegevensbeschermingsrecht of het opstellen van een eigen wettelijke regeling vindt de Minister voor Rechtsbescherming het nog te vroeg. Door het beperkte bewustzijn van burgers met digitale nalatenschap is nog onvoldoende duidelijk welke maatschappelijke problemen burgers precies ervaren, welke oplossingen daarbij zouden passen en wat hun wensen omtrent de digitale nalatenschap zijn. Nut en noodzaak van het treffen van wettelijke maatregelen staan kortom nog onvoldoende vast. Intussen krijgen aanbieders van informatiediensten steeds meer aandacht voor de omgang met accounts en daaraan gekoppelde digitale inhoud na overlijden en worden in de zich snel ontwikkelende markt steeds meer diensten aangeboden waarbij de gebruiker zelf kan aangeven hoe er met zijn digitale gegevens na overlijden moet worden omgegaan. Ook vanuit andere professionele dienstverleners, zoals het notariaat en de uitvaartbranche, bestaan er initiatieven om burgers bewust te maken van digitale nalatenschap en hen te stimuleren om hiervoor voorzieningen te treffen. Om deze redenen is het op dit moment niet opportuun om al in te zetten op het treffen van wettelijke maatregelen.

Bovendien verdient een regeling op Europees niveau de voorkeur, gelet op de grensoverschrijdende aspecten van de online diensten. Een Europese regeling is veel effectiever en zal meer rechtszekerheid bieden voor zowel de gebruiker en diens erfgenamen als de dienstaanbieders die hoofdzakelijk buiten de Europese Unie gevestigd zijn en hun diensten in de hele Unie aanbieden. Daarbij komt dat grote delen van het gegevensbeschermingsrecht en het overeenkomstenrecht, in het bijzonder het consumentenrecht, Europeesrechtelijk geregeld zijn. De Minister voor Rechtsbescherming zal het onderwerp dan ook onder de aandacht van de Commissie en de andere lidstaten blijven brengen, mede met het oog op het doen ontstaan van beter zicht op de maatschappelijke opvattingen en behoefte aan eventuele Europese regelgeving.

Op nationaal vlak wordt al aandacht besteed aan digitale nalatenschap, onder meer op de overheidswebsite veiliginternetten.nl, door het notariaat en door de uitvaartsector. Voor zover hier een rol voor de overheid ligt, gelet ook op het geringe percentage in de publiekspeiling dat hiervoor naar de overheid kijkt, zullen wij de bestaande overheidsinformatie over digitaal nalatenschap beter ontsluiten door deze door middel van links op verschillende webpagina’s raadpleegbaar te maken.

Uitvaartsector en modernisering Wet op de lijkbezorging

Het publieksonderzoek betreft naast de digitale nalatenschap ook het belang van zeggenschap bij een uitvaart, de inhoud van de kist, de asbus en het ruimen van graven. Het publieksonderzoek over de kwaliteit van de uitvaartbranche bij uitvaarten leverde als hoofduitkomst een score «zeer goed» op met als gemiddeld rapportcijfer een 8. De resultaten van dit deel van het onderzoek zullen worden betrokken bij de verdere voorbereiding van de modernisering van de Wet op de lijkbezorging (Wlb). Zoals ik eerder6 aangaf, verwacht ik dat het wetsvoorstel nog dit jaar in consultatie gaat.

De COVID-19-crisis heeft de gehele Nederlandse samenleving geraakt, inclusief de uitvaartsector. In de kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad over de toelaatbaarheid van nieuwe vormen van lijkbezorging7 heb ik daarom onderzoek aangekondigd naar de crisisbestendigheid van de uitvaartsector. Uit dit onderzoek8 blijkt dat de uitvaartsector in zijn geheel berekend is op vele extra uitvaarten ten gevolge van een grote stijging van het aantal overledenen zonder dat de essentiële processen stilvallen. De uitvaartsector is van maatschappelijk belang, maar voldoet niet aan de rijksbreed vastgestelde criteria9 om aangemerkt te worden als een vitaal proces. Vitale processen zijn zo essentieel voor de Nederlandse samenleving dat uitval of verstoring tot ernstige maatschappelijke ontwrichting leidt en een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. Wel ondersteun ik het belang dat de overheid bij de crisisbestrijding de werking van de uitvaartsector in het oog houdt en verwerkt in de relevante crisisplannen. Mijn collega van VWS zal de psychosociale factoren van verstoorde uitvaartprocessen ten gevolge van de coronacrisis beter in beeld brengen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven