30 696 Wijziging van de Wet op de lijkbezorging

Nr. 44 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 januari 2019

De Wet op de lijkbezorging (Wlb) is niet direct bekend bij de meeste inwoners van Nederland. Het is echter een wet waar iedereen vroeg of laat mee te maken krijgt. Zo regelt de wet dat je gecremeerd of begraven kunt worden en dat in principe een huisarts een schouw uitvoert na overlijden. Kortom, een wet met grote maatschappelijke en persoonlijke betekenis.

De laatste grote herziening van de Wlb vond plaats begin jaren ’90 van de vorige eeuw. In de gesprekken die vanuit mijn departement zijn gevoerd met verschillende partijen komt naar voren dat de huidige wet niet meer geheel aansluit bij de behoeften en wensen in de maatschappij. Zo bestaat bijvoorbeeld de behoefte bij nabestaanden om de asbus na de crematie eerder mee naar huis te mogen nemen. Ook geven technische ontwikkelingen aanleiding om te bezien of nieuwe vormen van lijkbezorging mogelijk moeten worden. Zoals ik u eerder dit jaar heb toegezegd deel ik in deze brief graag mijn voornemens wat betreft de Wlb.1 Hierbij betrek ik ook de voorstellen die zijn opgenomen in de initiatiefnota «Naar een moderne Uitvaartwet» (Kamerstuk 35 077) van D66-Kamerlid Den Boer.

Belangrijke aspecten bij vernieuwing Wlb

Alvorens in te gaan op mijn voornemens om de Wlb te vernieuwen, benadruk ik graag de aspecten die ik van belang vind. Het overlijden van een naaste is een ingrijpende gebeurtenis in het leven. Het staat voorop dat op een waardevolle en respectvolle manier moet worden omgegaan met een overledene en dat, voor zover mogelijk, wordt gehandeld naar de wensen van de overledene. Voor de omgeving van de overleden persoon is het overlijden van een dierbare een emotionele gebeurtenis. Nabestaanden moeten daarom, ongeacht zijn of haar geloofsovertuiging of (culturele) achtergrond, in de gelegenheid zijn om op een waardige manier afscheid te nemen van dierbaren. Vaak zijn de wensen van de overledene voor de uitvaart op voorhand bekend. Deze keuze is een persoonlijke beslissing en dient gerespecteerd te worden. Ik vind dat de wet individuele voorkeuren in principe niet mag belemmeren.

Ik streef naar een toekomstbestendige wet, die ruimte biedt voor innovatie en duurzaamheid. Oog voor mens en milieu staat hier voorop. Technologische ontwikkelingen schrijden voort. Dit biedt ook nieuwe mogelijkheden voor de uitvaartsector. Ik vind dat keuzevrijheid in Nederland een groot goed is en deze ontwikkelingen dragen bij aan het vergroten van de keuzevrijheid. Draagvlak, ethische aspecten en het belang van een zorgvuldig proces moeten daarbij wel in ogenschouw worden genomen. Hierbij mogen ook de belangen van de volksgezondheid en strafvordering niet onderbelicht blijven.

Tot slot kan worden vastgesteld dat de maatschappij ook op het gebied van de Wlb aan verandering onderhevig is. Ik vind het belangrijk dat de wet- en regelgeving mee verandert en, waar nu uitvoeringsaspecten soms als ingewikkeld worden ervaren, dit wordt verbeterd. Er moet helder en begrijpelijk omschreven zijn wat nabestaanden, gemeenten en de uitvaartsector kunnen verwachten en hoe zij mogen en kunnen handelen in de praktijk.

Eerste stap: nieuwe vormen van lijkbezorging

Ik stel voorop dat ik positief sta tegenover het mogelijk maken van nieuwe vormen van lijkbezorging. In dit kader kwam resomeren al aan bod in een Algemeen Overleg en correspondentie met uw Kamer.2 Resomeren is een methode waarbij het lichaam na overlijden wordt ontbonden door middel van hydrolyse in een waterige oplossing met kaliumhydroxide. In 2017 is een onderzoek afgerond naar het draagvlak voor resomeren onder de Nederlandse bevolking.3 De resultaten van dit onderzoek ondersteunen mij in de gedachte dat het toestaan van nieuwe technieken niet zal leiden tot zwaarwegende bezwaren in de samenleving, voor zover de keuzevrijheid is gegarandeerd.

Dat er geen zwaarwegende bezwaren in de samenleving zijn, betekent wat mij betreft niet dat nieuwe technieken zonder meer kunnen worden toegestaan. Om resomeren en in de toekomst mogelijk andere technieken wettelijk toe te staan in Nederland, vind ik het van belang om een zorgvuldig beoordelingsproces te hanteren om te toetsen of de techniek toelaatbaar is. Bij de beoordeling van nieuwe technieken zijn ook aspecten van milieuveiligheid en arbeidsomstandigheden van belang. Eerder dit jaar zond ik uw Kamer het rapport toe van de TU Delft met daarin de conclusie dat het ontwikkelen van een beoordelingskader voor nieuwe vormen van lijkbezorging mogelijk is. Dit rapport geeft geen antwoord op de vraag of een techniek ook toelaatbaar moet zijn. Hier dient eerst een vervolgdiscussie over plaats te vinden, zoals het lid Den Boer ook terecht stelt in haar initiatiefnota (Kamerstuk 35 077). Met de beschikbaarheid van resultaten uit rapportages over het draagvlak onder de bevolking, arbeidsomstandigheden en milieuveiligheid is immers nog geen antwoord gegeven op vragen over de wenselijkheid, aanvaarbaardbaarheid en toelaatbaarheid van een techniek.

Omdat ik de ingewikkelde en omvangrijke vraag naar de toelaatbaarheid van nieuwe technieken niet zonder meer kan beantwoorden, heb ik in de Gezondheidsraad een gezaghebbende partij gevonden die mij hierover zal adviseren4. Resomeren zal hierbij als recent voorbeeld van nieuwe techniek worden betrokken. Het rapport van de TU Delft zal ook betrokken worden bij de advisering van de Gezondheidsraad. Het advies van de Gezondheidsraad komt uiterlijk in het voorjaar van 2020 beschikbaar.

Tweede stap: vernieuwing Wlb – reactie initiatiefnota «Naar een moderne Uitvaartwet

Zoals hiervoor benoemd vind ik dat de wet op dit moment niet meer geheel aansluit bij de behoeften en wensen van de maatschappij. De komende periode zal ik, in afwachting van het advies van de Gezondheidsraad, een wetsvoorstel voorbereiden dat voorziet in de hieronder genoemde punten, die voortkomen uit gesprekken die ik met diverse partijen, zoals brancheorganisaties, beroepsverenigingen, de VNG en andere departementen, heb gevoerd. De voorstellen in de initiatiefnota van het lid Den Boer sluiten aan bij deze signalen. Het gaat met name om de volgende punten:

  • I. Wensen die raken aan de bestemming van het lichaam

    • De Wlb regelt verschillende termijnen. Ik erken dat niet alle termijnen meer aansluiten bij de veranderde maatschappij en zijn veranderde behoeften. Zo kunnen nabestaanden op dit moment pas na een maand de asbus ophalen van hun geliefde. Ik ben voornemens om deze termijn te verkorten. Bij het verkorten houd ik rekening met het belang dat nabestaanden de tijd houden om met elkaar zorgvuldig te beslissen over de bestemming van de as en geen overhaaste beslissingen nemen, dat de mogelijkheid voor strafrechtelijk onderzoek moet blijven bestaan en crematoriumhouders in staat worden gesteld om de crematie en de asverzameling zorgvuldig uit te kunnen voeren.

    • Een ander punt betreft de bepaling in de wet dat cremeren of begraven na 36 uur en binnen zes werkdagen na overlijden moet plaatsvinden. Ik ga het eenvoudiger maken om af te wijken van deze geldende termijnen.

    • Ik ga de regeling voor achtergebleven asbussen verduidelijken. Crematoriumhouders hebben aangegeven dat het op dit moment niet duidelijk is wanneer en wat zij mogen doen met een asbus die nabestaanden niet zijn komen ophalen.

    • Ik begrijp de wens om in de gevallen waarin tweelingen die gedurende de zwangerschap levenloos ter wereld komen of binnen 24 uur na de geboorte overlijden en de in het kraambed gestorven moeder en kind samen begraven te worden in één kist of samen gecremeerd te worden. Het is mogelijk om na afzonderlijke crematies, de as te vermengen. Ik zal in de Wlb verduidelijken dat nabestaanden een vrije keuze hebben met betrekking tot de asbestemming en dat vermenging van as bij de verstrooiing is toegestaan. Het basisbeginsel dat gelijktijdig cremeren of begraven in één kist niet mag, blijft gelden om te voorkomen dat met begraven of cremeren misdaden worden verbloemd.

  • II. Wensen die zien op uitwerkingsaspecten

    • In de Wlb staat dat onder een lijk een lichaam van een overledene of doodgeborene wordt verstaan. Regelmatig bereiken mij verzoeken, zoals onlangs nog van de gemeente Den Haag, het woord «lijk» op de verklaring van overlijden te wijzigen in een voor nabestaanden minder confronterende term. Ik vind het onnodig dat nabestaanden worden gekwetst door het gebruik van het woord «lijk». Daarom zal ik deze term op het formulier aanpassen.

    • De voorschriften ten aanzien van de identificatie van een overleden persoon worden aangevuld. Vanuit de praktijk heb ik diverse signalen gekregen dat, door het gebrek aan regels hierover, er risico is op mogelijke verwisselingen van lichamen.

  • III. Bevoegdheden gemeentelijk lijkschouwer

Naar aanleiding van het rapport van de Taskforce lijkschouw en gerechtelijke sectie zal, zoals eerder aan uw Kamer gemeld5, de verklaring van overlijden

(A-formulier) worden gewijzigd. Hiermee wordt voor de betrokken arts duidelijker dat dit formulier alleen kan worden ingevuld bij de overtuiging van een natuurlijk overlijden. Het voorstel tot wijziging is inmiddels in procedure gebracht. Een andere aanbeveling van de Taskforce ziet toe op de uitbreiding van de bevoegdheden van de gemeentelijk lijkschouwer, zodat indien nodig een arts bij de overledene bloed, oogbolvocht, urine of ander lichaamsmateriaal af te kunnen laten nemen, teneinde toxicologisch onderzoek te laten verrichten. Ik verken met verschillende departementen (VWS, JenV) in hoeverre dit ethisch wenselijk en juridisch haalbaar is.

In aanvulling op bovengenoemde opsomming geef ik graag aan dat de huidige wet op sommige punten al ruimte biedt om een aantal wensen zoals verwoord in de initiatiefnota van Kamerlid Den Boer (Kamerstuk 35 077) mogelijk te maken. Het gaat om de volgende punten:

  • 1. Op dit moment staat in de Wlb dat voor het verlengen van de grafrechten de houder van een begraafplaats kan bepalen dat een verlenging niet korter kan zijn dan vijf jaar. Deze bepaling biedt de begraafplaatshouder ruimte om af te wijken van de genoemde termijn. Ik acht het wenselijk dat houders van begraafplaatsen per geval een weloverwogen keuze maken. De houder van een begraafplaats kan in zijn afweging de administratieve lasten betrekken.

  • 2. De wet staat begraven en cremeren toe in Nederland. Hoewel natuurbegraven niet expliciet in de wet staat, is deze vorm van lijkbezorging in de zin van de wet hetzelfde als begraven en daarmee toegestaan. Aanpassing van de wet op dit punt is dan ook niet nodig.

  • 3. In de Wlb staat dat een kist of ander omhulsel vervaardigd moet zijn van biologisch afbreekbaar materiaal die het doel van begraving niet belemmeren. In het verleden waren hierover regels gesteld in het Lijkomhulselbesluit 1998. Het nu opnieuw specificeren van de definitie gaat in tegen het eerder gekozen uitgangspunt de wetgeving op dit punt eenvoudiger te maken en hiermee meer ruimte te geven aan de uitvoeringspraktijk. De bepaling biedt op dit moment naar mijn idee ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Het opnemen van een definitiebepaling beperkt mogelijkheden, nu en in de toekomst.

Derde stap: informatievoorziening en overleg met de uitvaartbranche

Bij de uitvoering van de Wlb in de praktijk zijn veel publieke en private partijen betrokken met hun eigen rol en taak. Om deze goed te kunnen vervullen en uitvoeren, is het belangrijk dat de Wlb en de onderliggende regelgeving de nodige duidelijkheid bieden. In mijn gesprekken met de verschillende partijen is mij gebleken dat deze duidelijkheid soms ontbreekt, waardoor partijen in voorkomende gevallen niet weten hoe zij moeten handelen. Ook in de initiatiefnota van het lid Den Boer wordt hierop gewezen (Kamerstuk 35 077). Om dit te verhelpen zal de wet meer in lijn worden gebracht met de huidige tijdgeest. Dit betekent dat ouderwets en omslachtig taalgebruik wordt aangepast om de wet- en regelgeving eenvoudiger leesbaar te maken. Daarnaast zal ik de informatievoorziening voor gemeenten en burgers verbeteren, bijvoorbeeld op de website van de rijksoverheid. Zo zal ik de informatie verbeteren over de geldende regels in de situatie dat er geen nabestaanden zijn. Ook zal ik bezien of het lopende onderzoek over het vaststellen van de grafrechten door gemeenten (naar aanleiding van de motie Bisschop c.s. (Kamerstuk 34 775 VII, nr. 33)) aanleiding geeft om de informatievoorziening aan gemeenten te verbeteren.6

Toezicht op de sector en alle uitvoeringsaspecten daarvan is op dit moment geen onderdeel van de wet. De uitvaartbranche zelf acht regulering op dit punt wenselijk. Ik zal met de uitvaartbranche in overleg treden hoe zij het toezicht kan verbeteren. In dat overleg zal ik ook aandacht besteden aan de wens om dezelfde regels voor het register cremeren en begraven en één verlof tot begraven en cremeren te hanteren.

Tot slot

In deze brief heb ik uiteengezet dat ik de koers heb ingezet om de Wlb te vernieuwen en toekomstbestendig te maken. Voor wat betreft het toestaan van nieuwe technieken van lijkbezorging is een belangrijke vervolgstap het advies van de Gezondheidsraad dat ik in het voorjaar van 2020 verwacht. In afwachting hiervan ga ik, in overleg met genoemde partijen en departementen reeds aan de slag met de aanpassing van de Wlb, om uitvoering te geven aan de hiervoor besproken concrete wensen en behoeften.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Aanbiedingsbrief rapport TU Delft over alternatieve vormen van lijkbezorging, 20 februari 2018, Kamerstuk 30 696, nr. 43.

X Noot
2

Verslag Algemeen Overleg van 3 december 2014, Kamerstuk 30 696, nr. 39.

X Noot
3

Aanbiedingsbrief draagvlakonderzoek resomeren, Kamerstuk 30 696, nr. 42.

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
5

Brief over Toekomst Forensische Geneeskunde aan de Tweede Kamer van 28 september 2018 (Kamerstuk 33 628, nr. 38).

X Noot
6

Brief van 17 oktober 2018 aan de Tweede Kamer met daarin de schriftelijke beantwoording van vragen die zijn gesteld tijdens de begrotingsbehandeling van BZK.

Naar boven