nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de gemeentelijke
verantwoordelijkheid bij gemeenschappelijke uitvoering van socialezekerheidswetten
te versterken en de verstrekking van voorschotten op grond van de Wet werk
en bijstand nader te regelen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I. WET WERK EN BIJSTAND
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan paragraaf 1.2 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 8b. Gemeenschappelijke regelingen
Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke
regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur
van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat
bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van paragraaf 7.1,
in de plaats van de betrokken colleges.
B
Artikel 52 komt te luiden:
Artikel 52. Voorschot
1. Het college verleent uiterlijk binnen vier weken na de datum van
aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot
algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht
op algemene bijstand niet is vastgesteld. De eerste zin is niet van toepassing
indien:
a. de belanghebbende de voor de vaststelling van het recht op algemene
bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet
tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel
indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent;
b. bij de aanvraag duidelijk is dat geen recht op algemene bijstand
bestaat.
2. De hoogte van het in het eerste lid bedoelde voorschot bedraagt
in ieder geval 90% van de hoogte van de algemene bijstand, bedoeld
in artikel 19, tweede lid.
3. Het college is bevoegd om bij wijze van voorschot bijzondere bijstand
te verlenen in de vorm van een renteloze geldlening.
4. Indien bijstand wordt verleend over een periode waarover met toepassing
van het eerste lid een voorschot is verleend, kan deze bijstand zonder machtiging
van de belanghebbende worden verrekend met dit voorschot.
ARTIKEL II. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK
ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS
Artikel 40 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers komt te luiden:
Artikel 40
Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke
regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur
van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat
bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van hoofdstuk V,
in de plaats van de betrokken burgemeesters en wethouders.
ARTIKEL III. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK
ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN
Artikel 40 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen komt te luiden:
Artikel 40
Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke
regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur
van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat
bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van hoofdstuk V,
in de plaats van de betrokken burgemeesters en wethouders.
ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit
te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,