30 679
Regels inzake de financiering bij uitvoering van socialezekerheidswetten door intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en inzake voorschotverstrekking op grond van de Wet werk en bijstand

30 545
Uitvoering Wet Werk en Bijstand

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 oktober 2006

Op 4 oktober 2006 is in de Tweede Kamer het wetsvoorstel houdende regels inzake de financiering van socialezekerheidswetten door intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en inzake voorschotverstrekking op grond van de Wet werk en bijstand (Kamerstukken II, 2005/06, 30 679) plenair behandeld. Tijdens deze plenaire behandeling heb ik toegezegd een tweetal vragen van lid Noorman-den Uyl van de PvdA-fractie schriftelijk te beantwoorden. Op bedoelde vragen volgt de beantwoording in deze brief.

Voorschot en jaargrens

Tijdens de behandeling van onderhavig wetsvoorstel stelde het lid Noorman-den Uyl aan de orde de situatie die ontstaat wanneer een verstrekt voorschot wordt verrekend over de jaargrens heen en de mogelijke gevolgen daarvan voor de inkomensafhankelijke regelingen.

In de Wet werk en bijstand bestaat reeds de mogelijkheid (artikel 52) om voorschotten te verstrekken. Een voorschot betreft een renteloze geldlening en is daarom onbelast, ook over de jaargrens. Brutering is aan de orde als het voorschot wordt verrekend met de toegekende bijstand. Dit wetsvoorstel brengt daar geen verandering in. De vraag van het lid Noorman-den Uyl slaat dan ook evenzeer op de huidige situatie.

Aan de hand van onderstaand voorbeeld zal ik duidelijk maken dat het bruteren van het verrekende voorschot na vaststelling van het recht op bijstand bij het passeren van de jaargrens per saldo niet tot nadelige effecten voor de belanghebbende leidt.

1. Jaar waarin de bijstand wordt aangevraagd en een voorschot wordt verleend (jaar t-1)

Indien een aanvraag van een bijstandsuitkering bijvoorbeeld een paar weken voor het eind van het jaar (jaar t-1) plaats vindt kan er zich een situatie voordoen waarin het recht op bijstand pas in het nieuwe jaar (jaar t) wordt vastgesteld. In het geval betrokkene in die periode in jaar t-1 een voorschot ontvangt, is dat geen fiscaal inkomen en behoort dat derhalve niet tot het toetsingsinkomen voor dat jaar als bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR). Dit kan er toe leiden dat betrokkene recht heeft op een hogere tegemoetkoming ingevolge de AWIR, omdat die op een hoger toetsingsinkomen was afgestemd.

2. Jaar waarin de bijstand wordt toegekend en verrekening van het voorschot plaats vindt (jaar t)

Wanneer in het begin van jaar t het recht op een bijstandsuitkering wordt toegekend wordt het in jaar t-1 verstrekte voorschot daarmee verrekend. Dit leidt tot een hoger toetsingsinkomen voor het jaar t, hetgeen vervolgens er weer toe kan leiden dat de op grond van de AWIR voor het jaar t toegekende, c.q. toe te kennen tegemoetkoming moet worden herzien. Dat is vergelijkbaar met de situatie die doorgaans optreedt wanneer de betrokkene in de loop van jaar t niet langer is aangewezen op een bijstandsuitkering.

Beide jaren overziende zullen er voor betrokkene per saldo geen nadelige effecten optreden.

Overgangstraject samenwerkingsverbanden

Tijdens ons overleg heb ik u laten weten dat ik bij het vaststellen van de definitieve budgetten wil bezien of een mitigering van de herverdeeleffecten voor kleine gemeenten gewenst is.

Er zijn twee momenten waarop ik dit kan doen.

In mei 2007 maak ik een nadere voorlopige voorspelling bekend van de budgetten voor 2007. Bij deze nadere voorspelling wordt de verdeling vastgelegd. In de periode tot Prinsjesdag kunnen dan alleen nog wijzigingen in het macrobudget leiden tot aanpassing van de individuele budgetten. Doorgaans verandert er in deze periode weinig meer in de raming van het macrobudget. Daardoor is deze nadere voorlopige voorspelling al een zeer goede voorspelling van de definitieve budgetten.

De definitieve budgetten worden voor 1 oktober bekend gemaakt.

Om de gemeenten in samenwerkingsverbanden tijdig zekerheid te bieden over hun budget in 2007, stel ik daarom voor bij de nadere voorlopige budgetten te bezien of een mitigering van de herverdeeleffecten voor kleine gemeenten gewenst is. Ik zal mijn voorstel in mei 2007 aan u bekend maken. De bespreking van dit voorstel kunnen we dan – indien gewenst – meenemen bij de bespreking van de voorstellen voor de verdeelmodellen 2008; deze beoog ik in april 2007 aan u toe te sturen.

Tot slot

Ik heb geconstateerd dat bij mijn brief over de uitvoeringskosten WWB en de ramingsregel CPB (kamerstuk 30 545, nr.7) per abuis de verkeerde bijlage is gevoegd. Bij deze brief is het CPB-memorandum uit 2005 in plaats van uit 2006 bijgevoegd. Bijgevoegd ontvangt u het juiste memorandum1.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven