30 674
Wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 en intrekking van de Wet voor het reservepersoneel der Krijgsmacht in verband met onder andere de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht

nr. 8
VERSLAG

Vastgesteld 13 oktober 2006

Inhoudsopgave blz.
  
Algemeen1
  
De bijzondere positie van de militair2
  
Flexibel Personeelssysteem2
  
Gezondheidszorg2
  
Reservistenbeleid2
  
Overleg met de Centrales van Overheidspersoneel2
  
Artikelsgewijs4
Artikel A, onderdelen A t/m F4

De vaste commissie voor Defensie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag volgt de opbouw van de Memorie van Toelichting en behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van deze wetswijziging. In de Memorie van Toelichting wordt aangegeven dat het doel van deze wet is het opnieuw formuleren en vastleggen van de specifieke aspecten van de rechtsverhouding tussen de staat en de militaire ambtenaren, tegen de achtergrond van het waarborgen van een goede uitvoering van de grondwettelijke taken van de krijgsmacht. De leden van de CDA-fractie onderschrijven de doelstelling om de ambtenarenwet te actualiseren en in overeenstemming te brengen met de veranderingen die op grond van de Prinsjesdagbrief (Kamerstuknummer 29 200 X, nr. 4) hebben plaatsgevonden.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben echter nog enkele principiële vragen.

De bijzondere positie van de militair

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de bijzondere positie van militaire ambtenaren in het licht van de taken die zij uitvoeren, maar vinden dat deze bijzondere positie er niet toe mag leiden dat te ruim wordt afgeweken van de normaal geldende rechtpositie van werknemers in dit land en zich dient te beperken tot die aspecten die voor het goed functioneren van de krijgsmacht noodzakelijk zijn.

Flexibel Personeelssysteem

In de wet wordt de mogelijkheid geschapen om sturing te geven aan de opbouw van het personeelsbestand van Defensie. De leden van de CDA-fractie stemmen in met de voorgenomen wetswijziging, omdat deze ruimte laat om samen met de centrales van overheidspersoneel in de sectorcommissie defensie invulling te geven aan de concrete uitwerking ervan. Deze leden stellen zich wel de vraag of dit systeem in een krappe arbeidsmarkt niet opnieuw zal leiden tot scheefgroei in de opbouw van het personeelsbestand. Deze leden vragen welk antwoord gegeven zal worden op ondervulling van het personeelsbestand in een concurrerende arbeidsmarkt.

Gezondheidszorg

Hoe verhoudt het geïntegreerde zorgmodel zich met de Wet bescherming persoonsgegevens, de Wet geneeskundige behandelovereenkomst en de Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zijn de beroepsverenigingen geraadpleegd en zo ja, hoe beoordelen zij deze wetswijziging? Bestaat de mogelijkheid dat informatie die een militair in vertrouwen aan zijn huisarts geeft, in handen van anderen komt? Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich met de geheimhoudingsplicht van de huisarts?

Reservistenbeleid

De leden van de CDA-fractie stemmen in met het integreren van Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht in de Militaire Ambtenarenwet 1931.

Overleg met de Centrales van Overheidspersoneel

In de brief van de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel (SCO Defensie) d.d. 22 september 2006, gericht aan de voorzitter van de sectorcommissie Defensie (nummer 200 603; onderwerp: stand van zaken wijziging MAW; afschrift aan vaste commissie voor Defensie van de Tweede Kamer), geven de ACOP, AC en CMHF aan verbijsterd te zijn over de reactie van de staatssecretaris van Defensie op de onder punt 6 gemaakte opmerkingen door de Raad van State. Zij stellen het volgende: «De Raad van State refereert aan het feit, dat door twee centrales van overheidspersoneel – in casu de ACOP en de CCOOP – met betrekking tot conceptartikel 12h van het wetsontwerp extern deskundigenadvies is ingewonnen alsmede het feit dat u bedoelde centrales niet in de gelegenheid heeft gesteld dit advies af te wachten en op basis daarvan hun standpunt te bepalen – een en ander in het licht van hetgeen daaromtrent in artikel 3, lid 1 van het Besluit georganiseerd overleg sector Defensie is bepaald.

Dienaangaande wordt door de Staatssecretaris gesteld (op pagina 4 van referte 1), dat het met de centrales van overheidspersoneel in de sectorcommissie Defensie gevoerde overleg over het voorstel tot wijziging van de Militaire Ambtenarenwet – anders dan de Raad veronderstelt – zou hebben geleid tot overeenstemming met de meerderheid van de centrales. De sectorcommissie zou aldus dan ook in meerderheid hebben kunnen instemmen met de tekst van het voorstel zoals deze in het overleg met de sectorcommissie tot stand is gekomen.

Aan het slot van referte 1 (op pagina 5) neemt u vervolgens kennelijk al een voorschot op eventueel vervolgoverleg met de centrales ter zake van dit onderwerp waar u te kennen geeft dat «alles afwegende voortgezet overleg met de centrales dan ook niet zal leiden tot een wijziging van het voorstel».

De leden van de PvdA-fractie leiden uit de brief, en de geciteerde passages in het bijzonder, af dat:

1. er geen overeenstemming is met de bonden over het voorliggende wetsvoorstel;

2. de bonden blijkbaar geen inzage hebben gehad in het advies van de Raad van State;

3. er naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State aanpassingen zijn doorgevoerd, die niet zijn ingezien door de bonden;

4. er toch een voorstel voor wijziging van de MAW, met aanpassingen, naar de Kamer is verstuurd;

en vragen de regering of conclusies 1 t/m 4 juist zijn. Klopt het dat er géén volledige overeenstemming is over de voorgestelde inhoud van de aangepaste militaire ambtenarenwet, en met name over de integrale zorg? Kan de regering opheldering geven over de procedure? Waarom is er geen overeenstemming bereikt met alle bonden? De leden van de PvdA-fractie willen weten wanneer het laatste overleg heeft plaatsgevonden, en wat er inhoudelijk is besproken.

Met betrekking tot het overleg met Centrales van Overheidspersoneel in de sectorcommissie Defensie spreekt de Memorie van Toelichting (p. 9) over een «noodzakelijke termijn voor invoer en het feit dat het slechts om één onderdeel van dit veelomvattende wetsvoorstel gaat, het voorstel desondanks in procedure is genomen». In de brief van 22 september 2006 is de reactie op de gevolgde procedure: «Het spreekt voor zich dat wij deze zaak zeer hoog opnemen aangezien het sectoroverleg niet meer naar behoren kan functioneren indien uwerzijds niet alleen de uit het Besluit GO voortvloeiende normen maar ook de hiermee samenhangende en in het overleg onontbeerlijke elementaire zorgvuldigheidsen vertrouwensbeginselen met voeten worden getreden.» De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de reactie van Defensie in de richting van de Raad van State en de Memorie van Toelichting niet strijdig met elkaar zijn. Geeft het handelen in strijd met de elementaire zorgvuldigheidsregels en vertrouwensbeginselen tevens niet aanleiding tot het opschorten van de procedures rondom het wetsvoorstel richting de Tweede Kamer?

Over onderdelen van dit wetsvoorstel is geen overeenstemming met de centrales van overheidspersoneel in de sectorcommissie Defensie, zo memoreert de Raad van State. In de reactie van de staatssecretaris van Defensie op de inbreng van de Raad van State lezen de leden van de CDA-fractie echter dat gesteld wordt dat met een meerderheid van de centrales overeenstemming is bereikt over dit voorstel. Deze leden vragen of het waar is dat twee van de vier centrales zwaarwegende bezwaren hebben geuit, dat deze twee centrales het overgrote deel van de militaire ambtenaren vertegenwoordigen en dat er in die zin dus ook geen sprake kan zijn van overeenstemming met een meerderheid van de centrales. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot het overleg hierover met de sectorcommissie Defensie.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel A

Artikel 1

De veteraan is een (gewezen) militair ambtenaar. Zijn/haar positie en rechten komen niet in de voorgestelde tekst naar voren. De leden van PvdA-fractie willen weten waarom de positie van de veteraan niet nader is uitgewerkt in de MAW, dit mede omdat in lid 2 wel ruimte wordt geboden voor «gewezen militaire ambtenaren». Zij wensen een nadere definiëring van een «gewezen militair ambtenaar». De leden van de PvdA-fractie willen dat er wettelijk vastgelegde garanties komen met betrekking tot de rechten van veteranen. Welke status hecht de regering aan erkenning, de veteranenpas, het veteranen registratie systeem, nazorg, de kwaliteit van de zorg, bovenwettelijke uitkeringen, en de (materiële) behoeften van veteranen? Als de positie van de veteraan uitgewerkt zou worden, wat is dan inhoudelijk mogelijk met betrekking tot erkenning, (na)zorg, de inrichting van het ggz-stelsel, en de één loket gedachte? De leden van de PvdA-fractie vinden het noodzakelijk dat de rechten van de veteraan, maar ook de plichten van de overheid ten aanzien van de veteraan, inzichtelijk worden. Hoe gaat de regering er zorg voor dragen dat de rechten van de veteraan én de plichten van de overheid worden geregeld en inzichtelijk worden?

Is de regering het eens met de leden van de PvdA-fractie dat aan artikel 1 moet worden toegevoegd de definitie van «veteraan» en dat voorts in de wet wordt vastgelegd dat «Onze Minister zorg draagt voor de uitwerking van de invulling van de specifieke zorg voor veteranen»?

Onderdeel D

Het artikel geeft het wettelijk kader voor het instrumentarium dat nodig is voor het Flexibel Personeels Systeem (FPS). De sturingsinstrumenten komen in de plaats van de BBT-contracten. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waar een overgangsbeleid wordt geregeld. Hoeveel tijd neemt de regering om naar de gewenste situatie toe te groeien? Militairen die Defensie verlaten moeten een plek op de (civiele) arbeidsmarkt vinden. Hoe wordt geregeld dat de militairen worden voorzien van de juiste «bagage» (competenties) om hun kansen op de arbeidsmarkt te optimaliseren? Als er tijdens de diensttijd (nog) geen gelegenheid is voor het volgen van cursussen en trainingen, hoe en hoe lang voorziet de regering de ex-militair van relevante trainingen en cursussen na het verlaten van de dienst?

De tekst zegt voorts niets over – en houdt geen rekening met – de geplande meer evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen binnen Defensie. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de geplande 10% instroom van vrouwen bij het militaire personeel en 30% bij het burgerpersoneel in het systeem wordt verwerkt. Hoe wordt het Actieplan Gender per Defensieonderdeel gefaciliteerd in het FPS? Hoe wordt rekening gehouden met het streven om in 2010 12% vrouwelijke militairen te hebben binnen de krijgsmacht? Meer in het algemeen vragen de leden van de PvdA-fractie waar en hoe het Actieplan Gender in het FPS naar voren komt.

Onderdeel E

Artikel 12d

De leden van de CDA-fractie stemmen in met het invoeren van een verplichte urinetest in het kader van onderzoek naar drugsgebruik. Het door Defensie uitgevoerde drugsbeleid, uiteengezet in de brief van 16 april 1997 (25 000 X, nr. 72), onderschrijven deze leden volledig en zij stemmen daarom in met dit voorstel omdat dit in het belang is van de handhaving van de beleidsuitgangspunten.

De centrales van overheidspersoneel en Defensie hebben afgesproken dat er een protocol wordt opgesteld dat de rechtszekerheid van de militair waarborgt. De leden van de PvdA-fractie willen weten aan welke status de regering denkt met betrekking tot het protocol. Denkt de regering aan een AMvB?

Onderdeel F

Artikel 12h

In dit artikel wordt volgens de leden van PvdA-fractie geen recht gedaan aan het patiëntenrecht. Alleen de patiënt kan bepalen of zijn of haar gegevens ter beschikking worden gesteld aan een andere arts dan de eigen huisarts. De positie van de huisarts is risicovol, omdat hij/zij klem kan komen te zitten tussen enerzijds de bepalingen van het medisch tuchtrecht en anderzijds de hiërarchische organisatie waarin hij/zij opdracht kan krijgen handelingen te plegen die in strijd zijn met het medisch tuchtrecht. De leden van de PvdA-fractie willen weten hoe de positie van de huisarts is geregeld. Welke garantie biedt de regering dat hij/zij niet in strijd zal kunnen handelen met zijn/haar geweten en de eed van Hippocrates? Daarbij willen de leden van de PvdA-fractie inzicht krijgen in waarborging van het patiëntenrecht. Enerzijds zijn medische gegevens nodig voor het goed kunnen verlenen van (na)zorg, anderzijds moet de militair kunnen rekenen op zijn rechten als patiënt. Hoe is dit recht precies geregeld, zodat de Defensiewerknemer niet in de problemen komt waar het zijn medische dossier betreft als hij/zij een consult aanvraagt bij de huisarts?

Tweede lid

De militair moet in geval van ziekte of gebrek meewerken aan zijn genezing en daartoe de voorschriften van de behandelend militair arts opvolgen, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen of deze bepaling ook dwang ten aanzien van medicatie impliceert.

Derde lid, onderdeel d

De leden van de CDA-fractie vragen waarop de verplichting tot het onderwerpen aan het geneeskundig onderzoek bij het beëindigen van het verblijf in actieve dienst gebaseerd is en waarvoor Defensie de informatie uit dit onderzoek wil gebruiken. Tevens vragen deze leden of informatie uit dit onderzoek in een later stadium door Defensie als werkgever gebruik kan worden in een mogelijke zaak met betrekking tot aansprakelijkheidstelling.

Zesde lid

De leden van de CDA-fractie vragen of het advies van de daartoe aangewezen arts van het medisch zorgteam ten aanzien van inzetbaarheid van de militair een bindend advies is.

Artikel 12i

Militairen hebben geen recht op staken in verband met de inzetbaarheid. Daar willen de leden van de PvdA-fractie niet aan tornen. Net als op elke andere werkvloer kunnen er echter geschillen zijn, of andere onenigheden, waaraan de militaire werknemer uiting wil kunnen geven. De leden van de PvdA-fractie willen weten hoe het krijgsmachtpersoneel, gezien het ontbreken van stakingsrecht, zijn onvrede kan uiten. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om werknemers uiting te kunnen laten geven aan hun onvrede. Eén van de mogelijkheden zou kunnen zijn een commissie in het leven te roepen die als arbitrage-instantie zou kunnen fungeren.

Artikel 12j

De overheid weigert in een aantal aansprakelijkheidskwesties zijn verantwoordelijkheid te nemen. Dat blijkt ook uit een aantal rechtszaken waar ex-militairen een gevecht moeten leveren hierover met Defensie. Defensie hoort de verantwoordelijkheid één op één over te nemen van militairen die tijdens de uitzending te maken krijgen met een onrechtmatige handeling van derden en daar schade van ondervinden. Tot op heden stelt Defensie zich op het standpunt dat geen verantwoordelijkheid kan worden gedragen voor het handelen/nalaten van een niet tot de krijgsmacht behorende functionaris onder wie de militair ambtenaar wordt gesteld, vanwege het feit dat over die functionaris geen zeggenschap bestaat. Is de regering met de leden van de PvdA-fractie van mening dat de uitgezonden militair die schade heeft opgelopen zijn rechten en aanspraken over zou moeten dragen aan Defensie? Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat aan de voorgestelde tekst moet worden toegevoegd «jegens de militaire ambtenaar is Onze Minister verantwoordelijk voor het optreden van functionarissen die niet behoren tot het militair personeel van de krijgsmacht»?

Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat Defensie verantwoordelijk is als militairen schade ondervinden door het verrichten van werkzaamheden voortvloeiend uit opdrachten van functionarissen die niet behoren tot het militaire personeel van de krijgsmacht?

Artikel 12k

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat een militair gebonden blijft aan Defensie gedurende een periode nadat Defensie deze werknemer financieel en in tijd de mogelijkheid heeft geboden om een studie te volgen. De leden van de CDA-fractie vragen of bij deze regeling onderscheid wordt gemaakt tussen een voltijdse studie en een studie waarvoor de militair één dag per week vrijgesteld werd van werkzaamheden. Tevens willen deze leden weten of de terugbetalingsregeling van de studiekosten ook geldt als een militair ontslagen wordt, maar dit niet op eigen verzoek gebeurt.

Artikel 12l

Tweede lid

De leden van de CDA-fractie willen weten hoe gehandeld wordt indien eenreservist door de werkgever niet de ruimte geboden wordt tot het werkelijk in dienst komen. Zij vragen of het noodzakelijk is om ook wettelijk vast te leggen dat een werkgever verplicht is zijn werknemer, die tevens reservist is, de mogelijkheid tot het komen in werkelijke dienst te bieden.

Derde lid

De leden van de CDA-fractie vragen nadere uitleg over de zinsnede «Onze Minister .........., onbezoldigd in werkelijke dienst te komen of te blijven». Wat wordt hier precies mee bedoeld?

Onderdeel F, artikel 12m

De leden van de CDA-fractie stemmen in met redenen voor afwijzing van een ontslagaanvraag dan wel intrekking van reeds verleend ontslag zoals omschreven onder a, b, d en e, maar hebben behoefte aan nadere uitleg ten aanzien van hetgeen omschreven onder c. Zo willen deze leden weten of een militair die zijn ontslagaanvraag indiende voor het tijdstip van aanzegging uitzending, ook gehouden is aan dit artikel en wat de termijn mag zijn tussen beoogde ontslagdatum en de daadwerkelijke datum van uitzending. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het feit, dat hierdoor militairen die direct na een uitzending de dienst verlaten geen gebruik maken van het nazorgtraject, wordt beoordeeld. Ook vragen deze leden of deze regeling ook van toepassing kan zijn voor ontslag op grond van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en of militairen op grond van dit artikel gedwongen kunnen worden tot nadienen.


XNoot
1

1

 Samenstelling: Leden: De Vries (PvdA), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Karimi (GL), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Voorzitter, Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Winsen (CDA), Mastwijk (CDA), Herben (LPF), Ondervoorzitter, Duyvendak (GL), Kortenhorst (CDA), Huizinga-Heringa (CU), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Straub (PvdA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Hermans (LPF), Brinkel (CDA) en Szabó (VVD). Plv. leden: Van Dam (PvdA), Van der Laan (D66), Waalkens (PvdA), Lenards (VVD), Halsema (GL), Fierens (PvdA), Vacature (SP), Meijer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Oplaat (VVD), De Haan (CDA), Smilde (CDA), Van den Brink (LPF), Vendrik (GL), Knops (CDA), Van der Staaij (SGP), De Wit (SP), De Vries (CDA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Vacature (algemeen), Tichelaar (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Jonker (CDA) en Veenendaal (VVD).

Naar boven