30 669 Dierziekte blauwtong

Nr. 26 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2023

Op 16 november heb ik de Kamer geïnformeerd over de situatie ten aanzien van blauwtong (BT) in Nederland (Kamerstuk 30 669, nr. 24). Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer over onder andere de huidige stand van zaken, over het vaccinatietraject en de verslagen van de Deskundigengroep Dierziekten.

Actuele situatie

Blauwtongbesmettingen met het virus serotype 3 (BTV-3) zijn in vrijwel heel Nederland vastgesteld. Opnieuw wil ik benadrukken dat de situatie voor getroffen houders heel ernstig is. Het aantal besmettingen en de ernst van de ziekteverschijnselen zijn een grote klap geweest, met name voor de schapensector. In de afgelopen maanden is ruim 5% van de schapenpopulatie en ongeveer 0,2% van het rundveepopulatie doodgegaan; momenteel zijn de sterftecijfers weer terug op het niveau van voor BT. Inmiddels is op meer dan 4.300 locaties een blauwtongbesmetting vastgesteld op basis van onderzoek op bloedmonsters. Het betreft ruim 1.990 locaties met schapen en zo’n 2.200 bedrijven met rundvee. Daarnaast zijn op ruim 1.579 bedrijven ziekteverschijnselen bij dieren gemeld die passen bij blauwtong, zonder dat hier nader bloedonderzoek is gedaan. Naast schapen en runderen zijn ook zo’n 80 geitenbedrijven besmet geraakt, en is ook bij 26 locaties met alpacas een besmetting vastgesteld. Ook is BTV-3 gevonden bij enkele dieren in natuurgebieden, zoals een wisent en moeflon. Het aantal besmettingen is gelukkig de afgelopen weken flink afgenomen. Ook is het aantal meldingen van dode dieren bij het destructiebedrijf Rendac flink afgenomen, en weer terug op het niveau dat gemiddeld voor de BTV-3-epidemie werd gemeld.

In Duitsland is er één besmetting bij gekomen, in België is het aantal BTV-3-besmettingen niet verder opgelopen. Ook in het Verenigd Koninkrijk zijn inmiddels dieren besmet geraakt met BTV-3.

Vaccinatie

Vaccinatie tegen BTV-3 is op dit moment de uitweg uit de situatie waarin Nederland zich nu bevindt. Er is nu geen vaccin tegen BTV-3 toegelaten in de Europese Unie (EU), en ook in derde landen is hiertegen geen geschikt vaccin beschikbaar. Mijn inzet is dat er zo snel mogelijk, maar in elk geval vóór het nieuwe knuttenseizoen medio volgend jaar, een veilig en werkzaam vaccin beschikbaar is. Ik voer in dat kader met tien vaccinproducenten in de EU gesprekken over de mogelijke ontwikkeling en productie van een vaccin tegen BTV-3.

Op 5 december jl. hebben gesprekken plaatsgevonden in Brussel tussen de verschillende betrokken lidstaten, waaronder Nederland, en een aantal farmaceuten. Deze gesprekken zijn goed verlopen, maar worden, vanwege de hoge concurrentiegevoeligheid, in alle vertrouwelijkheid gevoerd. Ik kan over de inhoud en uitkomst van deze gesprekken daarom nog geen informatie geven.

Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) heeft, met financiering vanuit mijn ministerie, een diermodel ontwikkeld dat farmaceuten kunnen benutten om vaccins te testen op effectiviteit. Dat model is gereed en kan door producenten worden gebruikt voor het testen van hun kandidaatvaccins.

Daarnaast bieden we alle producenten de mogelijkheid om, wanneer zij besluiten vaccin te gaan produceren, de beoordeling van de noodzakelijke dossiers over werkzaamheid, kwaliteit en veiligheid via een snelle procedure te doen die de Europese diergeneesmiddelenverordening ((EU) 2019/6) biedt. Dit is inclusief de nationale procedure.

Tot slot verken ik op dit moment mogelijkheden om, als markttoelating en de productie van een vaccin gereed zijn, daadwerkelijk vaccins in Nederland beschikbaar te krijgen voor BT-gevoelige dieren. Dit proces wil ik maximaal faciliteren. Ik ben in gesprek met de diergeneesmiddelensector om hiervoor de gebruikelijke distributiekanalen (producent, groothandel, dierenarts) van diergeneesmiddelen optimaal te benutten. Deze sector heeft de ervaring en het Europese distributienetwerk om de vaccins voor Nederland beschikbaar te krijgen.

Sectoren en handel

Ik realiseer me dat veehouders vanwege BT in een moeilijke situatie verkeren. Een van de problemen waar houders mee worden geconfronteerd zijn de extra eisen die worden gesteld aan de handel in dieren, zowel binnen de EU als naar landen buiten de EU. Deze eisen zijn opgenomenin de Europese diergezondheidsverordening (EU) 2016/429 (AHR) en hebben als doel om verspreiding van BT-virus te voorkomen. Lidstaten hebben wel de mogelijkheid om een derogatie op die eisen in te stellen, mits die voldoet aan bepaalde voorwaarden. Nederland maakt gebruik van die derogatie, net als diverse andere lidstaten (o.a. België, Duitsland, Spanje en Italië). Zo staat Nederland toe om BT-gevoelige dieren uit (gebieden in) lidstaten, waar uitsluitend BTV-3 voorkomt, naar Nederland te verplaatsen, zonder aanvullende voorwaarden wat betreft de BTV-3 status van die dieren. Voor de export kan Nederland dit niet zelf regelen, elke lidstaat bepaalt voor zichzelf óf, en zo ja hoe, een derogatie wordt ingesteld. Met België en Duisland is de derogatie afgestemd; export naar België en besmette deelstaten in Duitsland kan eveneens zonder aanvullende voorwaarden voor BTV-3. Voor export van slachtdieren zijn de extra eisen beperkter. Met de derogatie zijn de gevolgen voor de sector zo veel als veterinair verantwoord is verlicht.

Wanneer export met gebruikmaking van de derogatie niet mogelijk is, en zolang er geen geschikt vaccin beschikbaar is, moeten dieren voorafgaand aan export in quarantaine in een zogenaamde «tegen vectoren beschermde inrichting» (TVBI) worden geplaatst. De sector heeft verzocht om TVBI’s mogelijk te maken, om ook deze export-stromen mogelijk te maken. De vereisten voor een TVBI zijn door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), na consultatie van deskundigen, opgesteld. Dit zijn strikte eisen; Nederland heeft de verantwoordelijkheid om een betrouwbare handelspartner te zijn en andere landen te vrijwaren van BTV-3. De sectoren zijn op de hoogte gesteld van deze eisen. Bij de NVWA kan een aanvraag worden ingediend om een stal als TVBI erkend te krijgen.

Deskundigengroep Dierziekten

De Deskundigengroep Dierziekten is op 10 oktober jl. bij elkaar geweest om de situatie te bespreken. Ik stuur het verslag bij deze brief als bijlage mee. De Deskundigengroep is in november bijeengeweest om een beoordeling te geven van het risico van besmettingen met BTV in Nederland en Noordwest Europa. Ik heb dit gevraagd mede naar aanleiding van het verzoek van lid Van Haga (Kamerstuk 35 334, nr. 270), naar de herkomst van het virus. De deskundigen concluderen dat de huidige BTV-3 variant nergens eerder in de wereld is gedocumenteerd. Bron of route van introductie zijn niet vast te stellen. De deskundigen concluderen ook dat er geen bewijs is dat in Nederland de kans op een succesvolle introductie hoger is dan in onze buurlanden Duitsland en België. De deskundigen stellen vast dat er gekeken kan worden naar vervoersstromen om te kijken via welke routes knutten kunnen meekomen. Ik zal bezien of nader onderzoek daarnaar zinvol is, en zo ja, op welke wijze dergelijk onderzoek risicogericht kan worden vormgegeven. Het verslag van de deskundigen is bijgevoegd.

BTV-3 infectie bij een drachtige hond

Op een veehouderij is in november een drachtige hond besmet geraakt met BTV-3. De hond, gehouden op een bedrijf met melkvee en schapen, werd op 4 november ziek. Een dag later heeft de hond verworpen en is later geëuthanaseerd. De dierenarts van de kliniek, waar de hond voor behandeling naartoe was gebracht, legde een verband tussen de verschijnselen en een mogelijke BTV-3-infectie bij de hond, op basis van een publicatie over een geval in Zuid Afrika. Er zijn monsters genomen die zijn onderzocht door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). In de monsters is BTV-3 aangetoond. De NVWA is daarvan op de hoogte gesteld.

Het was niet meer vast te stellen of de hond ziek werd door de infectie met BTV-3 of dat de hond ook leed aan een andere ziekte die de verschijnselen heeft veroorzaakt. De wijze waarop de hond besmet is geraakt is niet bekend en nu ook niet meer vast te stellen. Op het bedrijf was geen verdenking van BT. Wel bleek dat in twee van de twaalf bloedmonsters bij runderen, die de NVWA bij een bedrijfsbezoek naar aanleiding van deze casus had genomen, BTV-3 is aangetoond.

Er zijn de afgelopen decennia in de wetenschappelijke literatuur enkele gevallen van BT bij honden beschreven. Het beperkte aantal is een indicatie dat BTV-besmettingen bij honden zeldzaam zijn. Infectieroutes zijn nooit opgehelderd.

Een aantal deskundigen heeft op verzoek van LNV de casus beschreven, en zal deze informatie delen met dierenartsen. Zij geven aan dat de kans op infectie van een hond met BTV uiterst klein wordt geacht. Ik heb hun ook gevraagd om een advies op te stellen voor eigenaren van honden op veehouderijbedrijven met BT-gevoelige dieren. Het advies is om de toegang voor een hond tot de stal, en contact met bijvoorbeeld nageboorte of biest te voorkomen. Dit kan bijdragen aan het voorkomen van een besmetting.

Tot slot

Over de BT-situatie en de acties ter preventie van besmettingen zijn we geregeld in contact met de sectoren en andere betrokken partijen. Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk een veilig en goed werkend vaccin tegen serotype 3 beschikbaar komt. Ik blijf mij daar ook de komende periode met alle betrokken partijen intensief voor inzetten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven