30 669 Dierziekte blauwtong

Nr. 24 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2023

Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer onder andere over de actuele situatie met betrekking tot de blauwtongepidemie. Ik ga tevens in op het informatieverzoek van lid Van Haga (Groep Van Haga) over verwerking in Nederland van afval uit Italië (23 oktober 2023, kenmerk 2023Z18069). Ook benut ik deze brief om in te gaan op de motie van lid Van Haga (Kamerstuk 35 334, nr. 270) met het verzoek onderzoek te laten uitvoeren naar de herkomst van de blauwtongvarianten de mogelijk accelererende rol van vernatting van natuurgebieden, en de verspreiding van de knut die blauwtong overbrengt.

Actuele situatie

Sinds de uitbraak van blauwtong (BT) in Nederland, begin september, is er veel gebeurd. Een groot aantal dierhouders in Nederland heeft te maken gehad met besmettingen en veel dieren zijn ziek geworden of doodgegaan. Met name de schapensector is zwaar getroffen. Nu, ruim twee maanden later, is het virus over een groot deel van het land verspreid en de gevolgen voor getroffen veehouders en hun dieren zijn groot. Ik ben dan ook erg aangedaan door deze epidemie. Dat veehouders moedeloos worden van de situatie begrijp ik goed.

BT is een meldplichtige ziekte. Houders melden een mogelijke besmetting met BT virus (BTV) bij de NVWA. De NVWA onderscheidt twee typen meldingen: een bevestigde besmetting op basis van laboratoriumonderzoek op bloedmonsters of een melding gemaakt op basis van klinische verschijnselen passend bij blauwtong. Inmiddels is op ruim 5500 bedrijven een besmetting met blauwtong vastgesteld. In ruim 3900 gevallen is dit op basis van bloedonderzoek en in de overige gevallen op basis van ziekteverschijnselen die passen bij blauwtong. In een aantal lidstaten zijn ook meldingen geweest: in Duitsland zijn zeven uitbraken gemeld, in België twee en in het Verenigd Koninkrijk één.

Ik ben blij dat de bereidheid tot melden door houders hoog is; het geeft een beeld van de BT-situatie in Nederland, zodat we de ernst en het verloop van de epidemie kunnen volgen. In de afgelopen periode is ruim 5% van de schapenpopulatie doodgegaan. Ook zien we sterfte bij runderen en schapen en ook andere diersoorten zoals geiten. De laatste twee weken zien we een daling in het aantal meldingen van dode dieren. De hoop en verwachting is dat deze daling de komende periode verder zal doorzetten vanwege de steeds lagere omgevingstemperaturen.

Preventieve maatregelen zijn er vrijwel niet; vaccinatie is potentieel de enige manier om verder dierenleed én de verdere verspreiding van het virus te voorkomen.

Vaccinatie

Zoals aangegeven in mijn reactie op Kamervragen over vaccins tegen BTV (Kamerstuk 30 669, nr. 23) is er momenteel geen vaccin in Nederland of de Europese Unie voor het serotype 3 (BTV3) toegelaten. Ik ben daarom in gesprek met farmaceutische bedrijven die ervaring hebben met het maken van BTV vaccins en dring er bij hen op aan om spoedig een vaccin te ontwikkelen en te produceren en om knelpunten die zij ondervinden te bespreken. Waar het kan wil ik hen zoveel mogelijk faciliteren. Dit doe ik onder andere door financiering van het opzetten van een diermodel door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), zodat farmaceuten de gelegenheid hebben vaccins te testen op effectiviteit. Hier maak ik € 120.000 voor vrij. Tevens wil ik – zodra een kandidaatvaccin ontwikkeld is – op verantwoorde wijze de beoordeling- en toelatingsprocedures versneld doorlopen. Daarnaast onderzoek ik, met het oog op beschikbaarheid van vaccins, de mogelijkheden om farmaceuten te stimuleren een vaccin te ontwikkelen en te produceren. Het is daarbij essentieel dat ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid doet wat hij kan. Ik voer in dat kader ook regelmatig gesprekken met mijn collega’s in de Europese Unie om gezamenlijk op te trekken en de producenten aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Uiteindelijk nemen de farmaceutische bedrijven zelf het besluit om een vaccin te ontwikkelen, te produceren en een markttoelating aan te vragen. Dat is een baten/risico afweging die zij zelf maken. In de gesprekken die ik heb gevoerd erkennen zij het belang van de ontwikkeling van een vaccin.

Mijn inzet is dat er zo snel mogelijk, maar in elk geval vóór het nieuwe knuttenseizoen medio volgend jaar, een veilig en werkzaam vaccin beschikbaar is. Eerder zal naar verwachting niet mogelijk zijn, het ontwikkelen en produceren van vaccins kost tijd. Dit proces is opgebouwd uit een aantal stappen van onderzoek en ontwikkeling van kandidaatvaccins, testen op veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit, beoordeling en toelating, productie en distributie. Deze stappen zijn volgordelijk en kosten afzonderlijk tijd en geld. Niet alleen de ontwikkeling, het testen, de beoordeling en toelating kosten tijd, maar ook de beschikbaarheid van productiecapaciteit is een kwetsbaar onderdeel van dit proces. Zelfs met een versnelde beoordeling moet rekening worden gehouden met tenminste zes maanden vanaf de start van het proces totdat vaccin daadwerkelijk beschikbaar is. Ter vergelijking: een normale procedure duurt meer dan 1,5 jaar.

Onderzoek BT

Om een objectief beeld te krijgen van de ernst en verloop van de verschijnselen bij schapen en melkvee en de verspreiding op bedrijven is door de Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD) een onderzoek gestart (Kamerstuk 30 669, nr. 23). Dit onderzoek wordt volledig door LNV gefinancierd en loopt vooralsnog tot het einde van het jaar.

Het Centrum Monitoring Vectoren (CMV), van de NVWA, heeft onderzoek in gang gezet dat meer inzicht moet geven in het vóórkomen van infecties bij knutten. Hiervoor wordt onder andere onderzocht welke knuttensoorten vector zijn voor BTV-3 en wat de prevalentie van BTV-3 in knutten is. Ook wordt gekeken naar de knuttenactiviteit in herfst, winter en voorjaar.

Bij Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) is met genetische technieken een deel van het genetische materiaal van deze variant onderzocht om het traceringswerk van de NVWA naar de mogelijke bron te faciliteren. Ook is WBVR, zoals eerder in deze brief vermeld, gestart met het opzetten van een infectiemodel (schaap) om farmaceuten de gelegenheid te bieden vaccins te onderzoeken op effectiviteit.

Introductie BTV in Nederland

Het lid Van Haga heeft op 23 oktober een informatieverzoek ingediend over verwerking in Nederland van afval uit Italië. Hier zijn ook Kamervragen over gesteld, die ik parallel aan deze brief beantwoord.

Ik begrijp dat de vraag leeft op welke wijze BTV-3 in Nederland is gekomen. Er is door de NVWA traceringsonderzoek gedaan naar de herkomst van dit serotype, daarbij gebruik makend van de informatie van onder andere WBVR over de genetische samenstelling van het virus. In Europa komt BTV-3 weliswaar voor op de Italiaanse eilanden Sardinië en Sicilië, maar dit is een andere variant dan het type dat in Nederland tot besmettingen leidt. Op het vaste land van Italië komen alleen de serotypes 1 en 4 voor. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat we te maken hebben met een besmetting vanuit Italië. In andere lidstaten kwam tot de introductie in Nederland geen BTV-3 voor. Over het vóórkomen van BTV-3 in andere landen in de wereld is zeer weinig informatie bekend.

Introductieroutes voor vectorgebonden virussen in Nederland zijn het transport van materialen of personen waarbij besmette knutten zijn meegekomen. Er kan gedacht worden aan vrachtverkeer, vliegverkeer, en ook personenvervoer. Dergelijke transporten en vervoersbewegingen zijn er honderden per dag. Het is niet mogelijk om zonder bronlocatie vervoersstromen te achterhalen. Daarnaast is het inmiddels meer dan twee maanden geleden dat de eerste infectie is geweest. We moeten daarom realistisch zijn; de kans dat we achterhalen op welke wijze het virus in Nederland terecht is gekomen is zeer klein.

Op 11 oktober jl. heeft het lid Van Haga een motie (Kamerstuk 35 334, nr. 270) ingediend waarin wordt verzocht onderzoek te laten uitvoeren naar de herkomst van de blauwtongvarianten de mogelijk accelererende rol van vernatting van natuurgebieden, en de verspreiding van de knut die blauwtong overbrengt. Als eerste stap heb ik een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie gevraagd om een inschatting te maken van het risico op besmettingen met BTV-serotypen in Nederland of Noord-West Europa. We zullen bekijken of onderzoek daarnaar inzicht biedt en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven. Wanneer er resultaten zijn zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.

Er is wel gesuggereerd dat de bedrijfs- en dierdichtheid in Nederland een rol spelen bij de introductie en vervolgens verspreiding van BTV-3. De bedrijfs- en dierdichtheid zijn niet de oorzaak van de introductie van BTV geweest. Epidemiologisch gezien is het wel zo dat de kans dat een besmette knut een gastheer vindt en het vervolgens kan besmetten toeneemt met het aantal competente vectoren en gastheren. Hierin speelt bedrijfs- en dierdichtheid dus mogelijk wel een rol.

Het is op dit moment niet te zeggen of vernatting van natuur leidt tot een grotere kans op introducties of meer of snellere verspreiding. Dit punt wordt ook gemaakt in de vragen in het Schriftelijk Overleg van 1 november 2023 en waarop ik parallel aan deze brief antwoord geef op de vragen daarover. In het algemeen worden hoge aantallen knutten gezien in gebieden met veel gastheren (onder andere schapen en runderen). Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA doet momenteel onderzoek naar het voorkomen van knutten waarbij wordt gekeken welke soorten besmet kunnen worden met het nu circulerende BTV-3 virus. Dit onderzoek is net gestart en resultaten zijn er nog niet.

Het CMV heeft ook aangegeven dat onder de knuttensoorten die mogelijk van belang zijn voor ziekteverspreiding in Nederland er nog geen knuttensoorten uit «zuidelijke» landen zijn bijgekomen. Klimaatverandering kan mogelijk in de toekomst leiden tot andere patronen, in knuttenaantallen, de duur van de periode dat knutten actief zijn gedurende het jaar, of mogelijk in de mate waarin ze infectieus zijn. Het is echter niet eenduidig. Over betere overleving van larven in de winter is nagenoeg niets bekend.

Vergoeding financiële schade veehouders

De Nederlandse schapenhouderij heeft een verzoek ingediend voor (financiële) ondersteuning voor veehouders vanwege de schade door blauwtong. De schade door sterfte, behandeling of productieverlies vanwege blauwtong is onderdeel van het bedrijfsrisico. Wie dieren houdt, kan er vroeg of laat mee geconfronteerd worden dat ze ziek worden en zelfs dood gaan, en dat dit schade met zich meebrengt. De eventuele schade zullen veehouders daarom zelf moeten dragen. Dat is staand Kabinetsbeleid, net zoals bij andere dierziekten, waaronder vogelgriep, en bij ziekten die de overheid niet bestrijdt.

Zoals ik heb aangegeven aan het begin van deze brief ligt de focus op het stimuleren van de ontwikkeling en productie van een vaccin en onderzoek naar (de epidemiologie van) blauwtong in Nederland. Dat doe ik in samenspraak met de sectoren.

Op dit moment is ruim 5% van de schapen in Nederland doodgegaan. Individuele bedrijven kunnen hierdoor hard geraakt worden, dat realiseer ik mij ten zeerste. Echter het voortbestaan van de sector is niet in gevaar. Ik vind het belangrijk de ontwikkelingen nauwgezet te volgen. Ik blijf hierover in gesprek met de sector om de situatie te monitoren.

Samenvattend

Het aantal besmettingen met BTV-3 neemt helaas nog altijd toe, al zien we de laaste dagen dat het aantal meldingen afneemt. De hoop en verwachting is dat deze daling de komende periode verder zal doorzetten. Ik zet mij zo goed mogelijk in om de getroffen houders te steunen. Daarover heb ik ook met diverse vertegenwoordigers van de sectoren gesproken en verken ik nu nog de mogelijkheden. Mijn inzet om volgend jaar te kunnen vaccineren zal ik uiteraard voortzetten. Ik doe daarbij ook een beroep op de farmaceutische industrie om hieraan mee te werken en dit zo snel mogelijk te realiseren. Over de resultaten van onderzoek en over andere ontwikkelingen zal ik de Tweede Kamer uiteraard informeren.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven