Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 30654 nr. 100 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 30654 nr. 100 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 januari 2012
Hierbij stuur ik u, mede namens de Staatssecretaris van I&M, de beantwoording op uw vragen voortkomend uit de eerste termijn van het Algemeen Overleg omtrent de PAS/Natura 2000 van woensdag 21 december 2011.
De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is belangrijk. Met de PAS kan worden bereikt dat gewenste en benodigde ontwikkelingen die we in Nederland op de agenda hebben staan kunnen doorgaan, en tegelijkertijd kunnen de natuurdoelen waar Nederland voor aan de lat staat op termijn bereikt worden. Gezien de vele vragen die uw Kamer in de eerste termijn van het Algemeen Overleg heeft gesteld over de PAS wil ik naast de beantwoording van de nog ontvangen vragen graag kort weergeven hoe de PAS moet gaan werken, en wil ik in gaan op de financiering. Ter algemene informatie vindt u als bijlage de informatieve brochure «Hoe werkt de Programmatische Aanpak Stikstof».1
De stikstofdepositie rondom 133 van de ruim 160 Natura 2000-gebieden is te hoog om alle natuurdoelen in al die gebieden te bereiken. Dit betekent dat moeilijk vergunningen kunnen worden verleend voor uitbreiding van bijvoorbeeld landbouwbedrijven en infrastructuur omdat deze vaak een toename van stikstofuitstoot tot gevolg hebben. De PAS levert een totaalpakket dat zorgt voor vereenvoudiging van de vergunningverlening en voor meer ruimte voor economische ontwikkeling. Een autonoom dalende stikstofdepositie aangevuld met een daling door landelijke- en provinciale aanvullende landbouwmaatregelen, gecombineerd met een wetenschappelijk onderbouwd pakket aan ecologische herstelmaatregelen zorgt ervoor dat de natuurdoelen op termijn kunnen worden gerealiseerd. Dat schept ruimte voor de gewenste maatschappelijke en economische ontwikkelingen, ook voor de eerste planperiode tot en met 2018.
Dit blijkt uit de resultaten van de nu uitgewerkte PAS. Er is in bijna alle gebieden ruimte voor de voorziene ontwikkelingen op het terrein van de landbouw, infrastructuur (inclusief 130 km/u) en industrie. In 17 gebieden wordt nog gezocht naar maatwerkoplossingen ten behoeve van ontwikkelingsruimte. Dit betreft 13 gebieden waar vooralsnog onvoldoende ontwikkelingsruimte ontstaat en 5 gebieden waar op dit moment met het samenhangend PAS-maatregelenpakket niet gezegd kan worden dat de natuurdoelen binnen bereik blijven. Eén gebied valt in beide categorieën.
Over de uitwerking van de PAS vraag ik op korte termijn een voorlichting aan de Raad van State.
Werking PAS-gebieden
In 116 van de 133 gebieden werkt de PAS. Het uitvoeren van het samenhangend PAS-maatregelenpakket (bestaande uit vaststaand beleid en aanvullende landbouwmaatregelen voor een verdergaande depositiedaling en ecologische herstelmaatregelen) voldoet hier om de ontwikkelingsruimte te krijgen die nodig is om toekomstige economische ontwikkelingen mogelijk te maken.
Op basis van de resultaten van de voorlopige gebiedsanalyses van de PAS, zoals door de provincies aangeleverd, blijkt het volgende:
– voor ruim 65% van deze 116 gebieden bedragen de kosten voor de benodigde maatregelen minder dan een half miljoen euro per jaar2.
– voor ongeveer 7% van de 116 gebieden zijn kosten boven de 2 miljoen euro per jaar noodzakelijk. Hierbij zitten ook grote gebieden, zoals de Veluwe.
In de resterende gebieden variëren de kosten dus tussen de half miljoen en 2 miljoen euro per jaar.
Ik wil bovenstaande graag illustreren aan de hand van een drietal concrete gebieden, gebaseerd op de voorlopige resultaten van de analyses. Onderstaand is het gebied Drouwenerzand beschreven. De uitwerking van de PAS voor de gebieden Regte Heide & Riels Laag en Eilandspolder staan beschreven in de bijlage.
Drouwenerzand
In dit Natura 2000-gebied in Drenthe komen 6 natuurwaarden voor die in het kader van Natura 2000 beschermd moeten worden. Het gaat om 6 habitattypen waarvan er 5 zeer stikstofgevoelig zijn. Dit zijn stuifzandheiden met struikhei, binnenlandse kraaiheibegroeiingen, zandverstuivingen, heischrale graslanden en oude eikenbossen.
Drouwenerzand kent een te hoge stikstofdepositie om de doelstellingen voor deze habitattypen te kunnen realiseren. De stikstofdepositie neemt naar verwachting de komende jaren verder af, waardoor er in 2030 geen sprake meer zal zijn van een overbelasting voor binnenlandse kraaiheibegroeiingen en een groot deel van de stuifzandheiden met struikhei. Voor de andere 3 habitattypen is er ook in 2030 nog een te hoge stikstofbelasting. Het realiseren van de Natura 2000-doelstellingen staat daardoor onder druk als hiervoor geen extra specifieke maatregelen worden genomen. Uitbreidingen op het gebied van bijvoorbeeld landbouw met een toename van stikstofuitstoot tot gevolg zijn hierdoor niet zonder meer mogelijk.
Inhoud PAS-maatregelenpakket
Voor Drouwenerzand is in het kader van de PAS een samenhangend maatregelenpakket mogelijk met als resultaat behoud van de natuurkwaliteit, waarbij het realiseren van een uitbreidingsdoelstelling voor 1 habitattype en verbetering van de kwaliteit voor vier habitattypen op termijn niet onmogelijk is. Voor de 5 zeer stikstofgevoelige habitattypen bestaat dit maatregelenpakket uit:
– Vaststaand beleid m.b.t. emissiedaling zoals opgenomen in de PAS
– Een verdergaande daling van de stikstofdepositie door het aanvullende pakket aan generieke landbouwmaatregelen.
– Extra herstelmaatregelen: (Kleinschalig) plaggen, begrazen, maaien en afvoeren, uitheemse soorten verwijderen en dunnen.
Ontwikkelingsruimte
Met dit pakket is er ontwikkelingsruimte beschikbaar van circa 75 mol/ha gemiddeld over het gebied bezien en betreft de eerste planperiode van zes jaar (tot aan 2018). De ingeschatte ontwikkelbehoefte voor die periode bedraagt circa 70 mol/ha gemiddeld over het gebied. De ontwikkelbehoefte is dus in balans met de beschikbare ontwikkelingsruimte. De grootste ontwikkelbehoefte komt voort vanuit de sector landbouw (circa 85%) gevolgd door de infrastructuur en vervoer (circa 10%).
Aan de hand van de huidige resultaten van de PAS kan er een redelijk inzicht worden gegeven van de kosten. Wat betreft de PAS gaat het hierbij om de volgende 5 categorieën:
– Emissiebeperkende maatregelen (aanvullende landbouwmaatregelen)
– Verwerving en inrichting
– (Normaal) beheer
– Herstelbeheer
– Hydrologische maatregelen
Een deel van deze kosten worden gedekt via het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur, maar een deel komt ook vanuit andere financiering. Over de voortgang van de decentralisatie zal ik uw Kamer begin februari informeren. Uitgaande van de inhoud van het akkoord, is de dekking als volgt geborgd:
De emissiebeperkende maatregelen zijn in principe voor rekening van de sectoren zelf. Voor het ontwikkelen van praktijkrijpe oplossingen voor het verlagen van emissies, het op gang helpen van de toepassing ervan en de specifieke inzet op verlaging van emissie rondom de Natura 2000-gebieden (incl verminderen piekbelasting) draag ik bij aan de kosten. Deze zullen worden gefinancierd vanuit de hiervoor bestemde PAS-middelen.
Verwerving en inrichting van gebieden is, zoals in het onderhandelingsakkoord is weergegeven, geregeld via een «grond-voor-grond principe» en op deze manier gedekt.
De beheermaatregelen bestaande uit het normale beheer en het herstelbeheer PAS zijn, onderdeel van de 170 miljoen die vanaf 2014 jaarlijks beschikbaar is. Hierbij is uitgegaan van een versobering van het huidige beheer waarbij de focus moet liggen op het behalen van internationale verplichtingen. Het herstelbeheer is het beheer wat met name noodzakelijk is om de herstelmaatregelen in kader van de PAS uit te voeren, en is essentieel voor het kunnen toekennen van ontwikkelingsruimte. Vanaf 2014 zijn hiermee de herstelmaatregelen via het onderhandelingsakkoord gedekt.
Tot 2014 kunnen de herstelmaatregelen die essentieel zijn voor het kunnen toekennen van de noodzakelijke en gevraagde ontwikkelingsruimte, vanuit de PAS-middelen worden gefinancierd. De inzet van deze middelen hiervoor en voor de emissiebeperkende maatregelen komt overeen met hetgeen gevraagd in de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff, Kamerstuk 33 000 XIII, nr. 117.
Voor hydrologie is zoals eerder weergegeven ook ongeveer 30 miljoen per jaar nodig. Hierover worden op dit moment nog afspraken gemaakt waarbij ook wordt gezocht naar synergie met andere te nemen maatregelen in kader van KRW en cofinanciering vanuit Europa. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de motie Dijkgraaf/Koopmans, Kamerstuk 30 825, nr. 141)
Met de PAS zoals deze er nu ligt zie ik de voorlichting van de Raad van State met vertrouwen tegemoet. Zo werk ik toe naar de gewenste duidelijkheid rondom dit dossier.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker
Antwoorden op aanvullende vragen n.a.v. eerste termijn AO PAS/Natura 2000
1 en 2
In de Natuurbeschermingswet is onderscheid gemaakt tussen plannen en projecten. Is de Staatssecretaris van EL&I bereid om dat uit te breiden naar plannen? De staatssecretaris van EL&I heeft in september 2011 per brief aangeven dat hij n.a.v. de uitspraak van de Raad van State de wet zou repareren. Wanneer is het wetsvoorstel te verwachten?
Het op 30 december jongstleden ingediende wetsvoorstel tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet strekt er mede toe om de stikstofvoorziening in artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 uit te breiden naar plannen. In dit wetsvoorstel is ook de – in mijn brief van 28 september 2011 aangekondigde – reparatie van artikel 19kd van de Natuurbeschermingset 1998 naar aanleiding van de uitspraak van 7 september 2011 van de Raad van State meegenomen. In het geval een plan leidt tot stikstofdepositie met mogelijk significante effecten voor een Natura 2000-gebied kan de PAS – net als bij projecten – gebruikt worden voor de passende beoordeling.
3
Hoeveel daling in kiloton stikstof is noodzakelijk om depositiedaling te kunnen blijven garanderen en economische ontwikkelingen te kunnen laten plaatsvinden?
Dit is in algemene zin niet aan te geven, maar wordt per gebied en in het licht van de relevante instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Op basis daarvan is gebleken dat alle maatregelen uit het vaststaande en voorgenomen beleid ten aanzien van stikstofreductie nodig zijn om de daling waarop het ecologisch oordeel in de PAS is gebaseerd te realiseren. Op basis van deze daling komt er per gebied ontwikkelingsruimte beschikbaar. Door deze daling (inclusief ontwikkelingsruimte) en in combinatie met de juiste herstelmaatregelen kan in 128 Natura 2000-gebieden minimaal worden gegarandeerd dat de verslechtering wordt tegengegaan. In 5 gebieden is vooralsnog geen positief ecologisch oordeel te geven (zie antwoord op vraag 18 van het CDA). Een positief ecologisch oordeel betekent dat met de verwachte depositiedaling een samenhangend maatregelenpakket mogelijk is waarmee de achteruitgang van de natuurkwaliteit op korte termijn stopgezet kan worden en zicht is op het op termijn realiseren van de relevante verbeter- of uitbreidingsdoelstellingen.
4 t/m 8
Wat is de geschiedenis ten aanzien van de stikstofdepositie van de verschillende sectoren 1990, 1995, 2000, 2005, 2010 en welke inspanningen zijn hiervoor geleverd? Hoeveel moeten de andere sectoren generiek doen? Aan welke maatregelen moeten we dan denken? Graag een antwoord in kiloton en niet in percentages.
Verkeer daalt circa 30% waarvan 4% voor de snelheidsverhoging en 26% van de daling komt ten goede van de natuur en mogelijk aan de ontwikkelingsruimte voor andere sectoren. De leden van de CDA-fractie zien deze som graag in kiloton.
De depositie door wegverkeer daalt in de periode tot 2018 landelijk met 30% t.o.v. 2012. Hoeveel kiloton is dat? En hoe zit dat voor andere sectoren landbouw, scheepvaart, industrie e.d.?
De stikstofdepositie wordt bepaald door de NOx- en de NH3-uitstoot. Hieronder treft u per sector de te verwachten daling van de emissie aan over de verschillende jaren uitgedrukt in kiloton stikstof, als ook de daling in 2018 ten opzichte van 2012.
Emissies in kiloton stikstof per sector |
Emissieverschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|
2018 t.o.v. 2012 |
||||||
1990 |
2000 |
2012 |
2018 |
(kiloton N) |
% |
|
Industrie |
ca 45 |
ca 35 |
10,7 |
11,1 |
0,4 |
4% |
Raffinaderijen |
2,2 |
2,0 |
– 0,2 |
– 10% |
||
Energiesector |
9,9 |
10,5 |
0,6 |
6% |
||
Afvalverwerking |
PM |
PM |
1,1 |
1,0 |
– 0,1 |
– 9% |
Verkeer |
ca 95 |
ca 70 |
50,2 |
38,2 |
– 12,0 |
– 24% |
– waarvan snelheidsverhoging (130 km/h) |
0,6 |
0,6 |
||||
Landbouw (exclusief aanvullende landbouwmaatregelen) |
ca 195 |
ca 115 |
91,6 |
86,9 |
– 4,7 |
– 5% |
Huishoudens |
ca 14 |
ca 11 |
11,5 |
10,9 |
– 0,6 |
– 5% |
HDO en Bouw |
PM |
PM |
3,2 |
2,4 |
– 0,8 |
– 25% |
Zeescheepvaart |
PM |
PM |
32,3 |
31,1 |
– 1,2 |
– 4% |
Totaal |
355* |
241* |
212,7 |
194,1 |
– 18,6 |
– 9% |
In bovenstaande tabel is de emissie in kiloton stikstof per sector weergegeven. Verder is in de laatste twee kolommen het verschil in emissie in kiloton stikstof per sector weergegeven tussen 2018 en 2012 (absoluut en in %). Doordat deze cijfers betrekking hebben op de emissie ten aanzien van verkeer over het gehele wegennet, zijn dit andere cijfers dan de in de vraag correct aangehaalde percentages in depositie van 30% daling door wegverkeer op het hoofdwegennet en 4% stijging door snelheidsverhoging (130 km/h).
Belangrijke maatregelen die leiden tot daling van de stikstofemissie en dus -depositie zijn de maatregelen die voortvloeien uit het werkprogramma Schoon en Zuinig, Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit idem en het Actieplan ammoniak, waaronder de AMvB Huisvesting (zie verder antwoord op vraag 25).
De prognose cijfers zijn gebaseerd op het hoge economische groeiscenario van het Planbureau van de Leefomgeving van gemiddeld 2,5% in Nederland (bovenraming). Dit scenario ligt ook ten grondslag aan de PAS.
Bron: Velders et al, 2011, Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland: Rapportage 2011, RIVM rapport 680362001, 74 pagina’s
Bron: Onderzoek invoering verhoging maximumsnelheid naar 130 km/h, Samenvattende analyse experiment en uitwerkingvoorstel landelijke snelheidsverhoging, Rijkswaterstaat, november 2011.
9
Voor landbouw komt ruimte doordat binnen de ingezette daling 2,5% groei mogelijk is plus 5 kiloton extra ruimte zoals wordt gecreëerd door het aanvullend pakket van landbouwmaatregelen. Waarom is de 5 kiloton extra daling noodzakelijk?
Het aanvullende pakket aan generieke landbouwmaatregelen levert in totaal een reductie op van 10 kiloton ammoniakemissie: 5 kiloton komt ten goede aan de stikstofdaling, 5 kiloton aan ontwikkelingsruimte.
De extra stikstofdaling van 5 kiloton is nodig om te kunnen voldoen aan onze internationale verplichting ingevolge art. 6, lid 2, van de Habitatrichtlijn om minimaal verslechtering tegen te gaan en een reële inspanning te leveren op weg naar het realiseren van de Natura 2000-doelen.
10
Is een andere verdeling ontwikkelruimte en daling te maken? Met welk effect?
In de 133 stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is gerekend met de hierboven aangegeven verdeling van het effect van het aanvullend pakket aan landbouwmaatregelen. Met deze verdeling en de daardoor verwachte depositiedaling is er voor 128 van de 133 gebieden een positief ecologisch oordeel te geven en is in 120 van de 133 gebieden de ontwikkelbehoefte geheel of bijna in balans met de ontwikkelingsruimte. Dat betekent dat voor 116 van de 133 gebieden de PAS werkt. Voor de resterende 17 gebieden waar de PAS nog niet de beoogde werking heeft, wordt gezocht naar maatwerkoplossingen. Voor één van de 17 gebieden geldt dat er zowel vooralsnog géén positief ecologisch oordeel gegeven kan worden als een verwacht tekort aan ontwikkelingsruimte is.
Een andere verdeling van het effect van het aanvullend landbouwpakket hanteren voor de stikstofdaling en ontwikkelingsruimte, vraagt om een nieuw ecologisch oordeel op gebiedsniveau met andere resultaten tot gevolg. Berekeningen tonen aan dat met een lagere daling van het aanvullende landbouwpakket, het aantal gebieden met een tekort aan ontwikkelingsruimte zeer snel gaat toenemen (zie ook het antwoord op vragen 12, 13 en 14.
11
Kan het zo zijn dat indien uit monitoring blijkt dat de depositiedaling sneller inzet de dalingscomponent niet noodzakelijk blijkt?
De monitoring richt zich niet alleen op de daling van de stikstofdepositie, maar ook op de uitvoering van de maatregelen, de ontwikkelingsruimte en de natuurkwaliteit. Minimaal 1 keer per planperiode PAS worden de uitkomsten van monitoring geijkt met de gemaakte afspraken. Indien de situatie zich voordoet dat de depositiedaling trendmatig sneller inzet dan verwacht, maakt dit net als bij de situatie van het uitblijven van een depositiedaling, onderdeel uit van het bijsturingsmechanisme.
12, 13, 14
Stel dat de veehouderij niet instemt met 10 kiloton, wat dan? Hoeveel gebieden hebben dan geen ontwikkelingsruimte? En is deze ruimte door lokale maatregelen te genereren?
Indien het aanvullende pakket aan landbouwmaatregelen van 10 kiloton niet wordt genomen, betekent dit dat er in 85 gebieden sprake is van een tekort aan ontwikkelingsruimte in plaats van in 13 gebieden. Zie hiervoor onderstaand diagram.
De benodigde ontwikkelingsruimte in deze 85 gebieden is vrijwel onmogelijk te genereren met lokale maatregelen, aangezien het effect van generieke maatregelen over het algemeen groter is. Om ontwikkelingsruimte in vergelijkbare omvang te creëren zijn zeer forse lokale maatregelen noodzakelijk, die een forse impact zullen hebben op de agrarische activiteiten rondom het Natura 2000 gebied.
15
Wat is de juridische consequentie, gezien de uitspraak Parkstad als een sector niet instemt met de dalingscomponent
De uitspraak Parkstad heeft hierop niet direct betrekking. Ontwikkelingsruimte ontstaat door het nemen van stikstofreducerende maatregelen waardoor per saldo de stikstofdepositie afneemt. Ontwikkelingsruimte kan worden uitgedeeld als op gebiedsniveau is uitgesloten dat de verwachte depositiedaling (inclusief de ruimte voor de economische ontwikkelingen) in combinatie met de herstelmaatregelen de Natura 2000-doelstellingen niet in gevaar brengen.
Worden er onvoldoende maatregelen getroffen zodat op gebiedsniveau niet de conclusie kan worden getrokken dat de verwachte depositiedaling (inclusief de ruimte voor de economische ontwikkelingen) de Natura 2000-doelstellingen niet in gevaar brengen, dan kan een initiatiefnemer met bevoegd gezag onderzoeken of op grond van projectspecifieke, mitigerende maatregelen in een passende beoordeling kan worden vastgesteld dat het project geen significante gevolgen heeft. Indien significant, negatieve effecten met toepassing van projectspecifieke, mitigerende maatregelen niet kunnen worden uitgesloten dan kan alleen nog vergunning worden verleend na de ADC-toets (Alternatieven, Dwingende Reden van Groot Openbaar Belang en Compensatie).
In de Natuurbeschermingswet 1998 is bepaald dat bestuurorganen verplicht zijn de in het programma opgenomen maatregelen waarvoor zij bevoegd zijn tijdig uit te voeren. Hiermee wordt zeker gesteld dat de maatregelen worden uitgevoerd. Middels monitoring en borgingsafspraken in het programma wordt de beoogde daling van de stikstofdepositie ook daadwerkelijk wordt verzekerd. Met een verwijzing naar de voor het specifieke gebied dalende lijn die wordt gerealiseerd in de PAS kan bij de vaststelling van plannen de PAS worden gebruikt voor de passende beoordeling.
16 en 17
Kan een analyse worden gegeven van de uitspraak Raad van State van de Buitenring Parkstad Limburg (BPL) i.r.t. 130 km rijden en de PAS? Provinciale Staten (PS) stelt autonome afname stikstofdepositie is groter dan toename BPL onder meer door schone automotoren en beheermaatregelen ter reductie van stikstofdepositie (o.a. sluiting manege). De Raad van State constateert dat de effecten van de toename van de stikstofdepositie ten gevolge van de BPL in relatie tot het behalen van de verbeterdoelstellingen voor de voor stikstof gevoelige habitattypen niet inzichtelijk zijn gemaakt, en het niet duidelijk is in hoeverre de BPL het behalen van deze verbeterdoelstellingen zal vertragen dan wel aan het behalen daarvan in de weg zal staan. Lagen soortgelijke uitspraken niet ten grondslag aan de PAS?
Het door Provinciale Staten van Limburg vastgestelde inpassignsplan «Buitenring Parkstad Limburg» voorziet in de realisering van een ringweg in het gebied van de Stadsregio Parkstad Limburg. Provinciale Staten heeft bij de vaststelling van het plan aangegeven dat het plan weliswaar zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie, maar dat de autonome ontwikkeling een afname laat zien die groter is dan de toename ten gevolge van het plan.
De Afdeling heeft in de uitspraak «Buitenring Parkstad Limburg» onder meer geoordeeld dat niet de zekerheid bestaat dat het inpassingsplan de natuurlijke kenmerken van de desbetreffende Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. Van belang hierbij vindt de Afdeling dat de kritische depositiewaarden van de voor stikstof gevoelige habitattypen in ruimte mate worden overschreven en dat er sprake zal zijn van een forse verkeersaantrekkende werking. Er is een 3 keer zo hoge emissie per kilometer, juist daarom kan niet zomaar worden gesteld dat het schoner worden van automotoren groter effect heeft. De Afdeling heeft tevens geoordeeld dat de effecten van de toename van de stikstofdepositie ten gevolge van het inpassingsplan in relatie tot het behalen van de verbeterdoelstellingen voor de voor stikstof gevoelige habitattypen niet inzichtelijk zijn gemaakt, en dat daarom niet duidelijk is in hoeverre het plan het behalen van deze verbeterdoelstellingen zal vertragen dan wel aan het behalen daarvan in de weg zal staan.
Met de PAS kunnen uitspraken worden gedaan over enerzijds de effecten van de getroffen en te treffen maatregelen op landelijk, regionaal en lokaal niveau en anderzijds de effecten van bestaande activiteiten en geplande ontwikkelingen die bijdragen aan de stikstofbelasting. Dat is, in het licht van de eisen die de Afdeling daaraan stelt, essentieel voor de onderbouwing in hoeverre geplande ontwikkelingen de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen, met inbegrip van de verbeterdoelstellingen, in een gebied al dan niet in gevaar brengen.
Voor plannen zoals de Buitenring Parkstad Limburg, biedt de PAS de zekerheid dat er een dalende lijn van stikstofdepositie wordt gerealiseerd in overeenstemming met de instandhoudingsdoelstellingen. Bij de vaststelling van plannen kan in de passende beoordeling op dat punt worden verwezen naar de PAS.
18
In vijf gebieden is een probleem op welk ontwikkelterrein? Kan deze ook niet door noodzakelijke herstelmaatregelen worden opgelost? Wat nu?
In 5 van de 133 gebieden is er vooralsnog geen positief ecologisch oordeel te geven. Dat wil zeggen dat met de verwachte depositiedaling er in deze gebieden vooralsnog geen samenhangend herstelmaatregelenpakket mogelijk is waarmee de achteruitgang van de natuurkwaliteit op korte termijn stopgezet kan worden. Voor alle vijf de gebieden betreft de twijfel één habitattype per gebied. Zonder een positief ecologisch oordeel, is er in beginsel ook geen mogelijkheid om nieuwe economische ontwikkelingen toe te staan.
Ik ben in overleg met de provincies die het aangaat hoe met deze gebieden verder te gaan en of er toch nog herstel- of andersoortige maatregelen denkbaar zijn. Ik zoek hierbij gericht naar maatwerkoplossingen, om zo ook voor deze gebieden economische ontwikkelingen mogelijk te maken.
19, 22 en 23
Een vijftal provincies neemt naast PAS op provinciaal niveau aanvullende landbouwmaatregelen: is een meer landelijke aanpak niet gewenster?
De brief meldt «dat extra depositiedaling die op basis van dit provinciaal beleid ontstaat, kan de provincie desgewenst inzetten voor het creëren van extra ontwikkelingsruimte» aan wie komt deze ruimte toe? En op welke wijze wordt deze daling meegewogen in de landelijke daling?
Het betreft een vijftal provincies waar de problematiek van een hoge stikstofdepositie groot is. De stikstofdepositie wordt in deze provincies voor een groot deel veroorzaakt door landbouwactiviteiten in de provincie zelf. Een uitsluitend landelijke aanpak is voor deze provincies onvoldoende. Aan de andere kant zou een verdergaande landelijke aanpak leiden tot een onevenredige verzwaring van de landbouwbedrijven in de andere zeven provincies. Dit staat niet in verhouding tot de schaal van de problematiek in deze provincies. Voor de Natura 2000-gebieden gelegen in de vijf provincies is een provinciale aanpak – bovenop het aanvullende generieke landbouwpakket – dus gewenst.
Het effect van het aanvullend provinciaal landbouwbeleid van de vijf provincies zoals nu bekend maakt onderdeel uit van de PAS, en is meegenomen in de berekening van de verwachte depositiedaling en derhalve reeds ingerekend in de uitgewerkte gebiedsanalyses. Extra maatregelen in deze vijf provincies bovenop het huidige pakket dan wel aanvullend provinciaal beleid in een van de andere 7 provincies, kan desgewenst ingezet worden voor het creëren van extra ontwikkelingsruimte. In de PAS worden spelregels afgesproken voor de verdeling van de ontwikkelingsruimte, zo mogelijk ook voor deze extra gecreëerde ontwikkelingsruimte. Uiteindelijk is het aan het bevoegd gezag om te bepalen aan welke sector deze extra ontwikkelingsruimte toekomt.
20
Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen een eenduidig toetsingskader voor heel Nederland?
Met de PAS beoog ik een eenduidig toetsingskader op te stellen, door voor alle gebieden in Nederland op eenzelfde, ecologisch onderbouwde manier de beschikbare ontwikkelingsruimte te bepalen en eenzelfde set spelregels te ontwikkelen voor de verdeling van de beschikbare ontwikkelingsruimte. Het mag duidelijk zijn dat er altijd op gebiedsniveau getoetst moet worden of een activiteit past binnen de beschikbare ontwikkelingsruimte zoals vastgelegd in de PAS.
21
Is de staatssecretaris bereid om een drempelwaarde analoog aan de grenswaarde in de NSL te introduceren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben hiertoe in beginsel bereid, afhankelijk van de resultaten van het onderzoek dat ik hierover in het kader van de PAS heb uitgezet. Doel van dit onderzoek is op zoek te gaan naar een drempelwaarde waarop de bijdrage van een activiteit op de stikstofdepositie lokaal niet relevant is. Ook wordt in dit onderzoek in beeld gebracht hoeveel van dit soort activiteiten vallen onder deze drempelwaarde. Gedachte bij dit onderzoek is om vooraf een deel van de beschikbare ontwikkelingsruimte te reserveren om deze kleine activiteiten niet te belasten met een aparte vergunningplicht.
Het resultaat van het onderzoek wacht ik af en neem ik mee in het definitieve PAS.
24 en 25
Welke maatregelen worden genomen om de ontwikkelingsruimte verkeer te creëren? Tegen welke kosten en kosteneffectiviteit en hoe staat dat in verhouding met de maatregelen welke de landbouw neemt met staand beleid en het aanvullend pakket?
Op hoofdlijnen zorgen de volgende maatregelen uit het NSL voor verkeer voor daling van de NOx-uitstoot en legitimeren dat er ontwikkelingsruimte ontstaat:
Europees beleid
– Technische eisen: Euro-normen voor personen- en bestelauto’s tot en met Euro-6 en Euro-normen voor zwaar verkeer tot en met Euro-VI
Nederlands beleid
– Stimulering verkopen Euro IV/V zware voertuigen 2005–2009
– Fiscale maatregelen (Beperking belasting personenauto’s en motorrijwielen en motorrijtuigenbelasting voordeel grijs kenteken, Verhoging dieselaccijns met 3 eurocent per liter in 2008, Stimulering Euro-6 personenauto’s vanaf 1 januari 2011 (Belastingsplan 2010)Subsidiering dieselmotoren voor binnenvaart en Toepassing vaste stroomaansluiting en voorziening preconditioned air Schiphol vanaf 2010)
Voor verkeer is het aantal technische maatregelen dat nog genomen kan worden om schoner te worden beperkt. Bij verdergaande NOx-maatregelen nemen de kosten fors toe. Voor de sector landbouw zijn er nog wel een aantal kosteneffectieve ammoniakmaatregelen mogelijk. Dit is de grondslag geweest voor de formulering van het aanvullende pakket aan generieke landbouwmaatregelen. De kosten voor verdergaande verkeersmaatregelen zijn naar schatting viermaal zo hoog als voor landbouwmaatregelen. Ik verwijs u hierbij verder naar het PBL/LEI rapport «Verkenning van aanvullende maatregelen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof Een verkenning van de gevolgen voor milieu en economie», dat ik u in 2010 heb aangeboden samen met het Voorlopige Programma stikstof.
Voor verkeer is al een fors aantal maatregelen genomen, dit heeft al tot een forse daling van de emissie geleid en zal dit naar de toekomst blijven doen (zie antwoord op vraag 4/8).
26, 27 en 28
Leidt 130 km tot extra kosten voor agrariërs? Het aantal trajecten staat nog ter discussie. Als uit de beoordeling blijkt dat een snelheidsverhoging niet zonder maatregelen mogelijk is, wordt een beroep gedaan op de ontwikkelingsruimte uit de PAS. Wordt de Kamer hierover in het voorjaar geïnformeerd? Welke ontwikkelingsruimte: die van verkeer of de 10 kiloton afkomstig uit de veehouderij? Kan het zo zijn dat de 130 km generiek past, maar dat lokaal het wel belemmerend kan werken? Zo ja, welke punten en welke maatregelen zijn dan nodig? OP welke wijze worden deze extra maatregelen bekostigd?
Bij uitvoering van de PAS-maatregelen, inclusief maatregelen bij agrariërs die nodig zijn voor realisatie van de 10 kiloton, zullen agrariërs niet worden geconfronteerd met extra kosten als gevolg van het invoeren van de 130 km. Bij de bepaling van de ontwikkelbehoefte in het kader van PAS is rekening gehouden met de geplande snelheidsverhoging. In 120 gebieden is er balans tussen beschikbare ontwikkelingsruimte en de ontwikkelingsbehoefte en is de snelheidsverhoging dientengevolge passend binnen de totaal beschikbare ontwikkelingsruimte. In 13 gebieden bestaat nog spanning tussen de totaal beschikbare ontwikkelingsruimte en de behoefte aan ontwikkelingsruimte, vanuit de verschillende sectoren gezamenlijk. Zoals aan de Tweede Kamer toegezegd door de minister van I&M zal daar nog nader onderzoek naar worden gedaan en zal de Tweede Kamer daar dit voorjaar nog over geïnformeerd worden. Ik span mij ervoor in om ook in deze gebieden met de andere betrokken partijen (maatwerk)oplossingen te ontwikkelen waarbij zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan de ontwikkelbehoefte van alle sectoren. Op landelijk niveau bekeken komt de 5 kTon ontwikkelingsruimte die ontstaat door de aanvullende landbouwmaatregelen ten goede aan de sector landbouw. De ruimte die ontstaat door verkeersmaatregelen (NSL) komt op landelijk niveau bekeken ten goede aan de sector verkeer (MIRT en snelheidsverhoging). Dit betekent niet dat er nergens spanning zal zijn tussen de ontwikkelbehoefte van de verschillende sectoren en de beschikbare ontwikkelruimte. Bij de toepassing van de PAS in de gebieden kan op basis van de behoefte van de diverse sectoren en de in de landelijke systematiek af te spreken prioriteitsstelling ruimte die ontstaat door de sector verkeer ook gebruikt worden voor andere sectoren zoals landbouw en andersom.
In het definitief programma stikstof worden de afspraken over verdeling, maatwerkoplossingen en de financiering opgenomen.
29 en 38
Wat betreft bestaand gebruik is de CDA-fractie het eens met de lijn dat gebruik wat op 31 maart 2010 plaatsvond doorgang te laten vinden, omdat uit Aerius blijkt dat de stikstofdepositie veroorzaakt door veehouderijbedrijven vanaf 2004 geen afbreuk heeft gedaan aan de daling van de stikstofdepositie. Is de Staatssecretaris bereid om deze redeneerlijn door te zetten voor de Vogelrichtlijngebieden.
Ja, in lijn met de voorgestelde wijziging van de stikstofvoorziening in artikel 19kd van de Nbwet 1998 betrek ik de Vogelrichtlijngebieden ook bij het oplossen van de problematiek rondom bestaand gebruik. Samen met de provincies werk ik hieraan.
30
Op een aantal plekken zijn dus knelpunten mbt luchtkwaliteit, soms enkel stikstof, soms enkel fijnstof, maar soms ook gecombineerd. Zodanig dat deze een complexe aanpak vergen. Is de Staatssecretaris bereid om het initiatief van de gemeente Nederweert en Asten te ondersteunen.
Ja, ik steun de aanpak van de gemeenten Nederweert en Asten. In deze gemeenten resteren bij veehouderijbedrijven nog fijn stof knelpunten. Zoals ik aangaf in mijn brief van 20 december 2011 zijn bij deze gemeenten extra inspanningen nodig vanwege deze knelpunten en wordt voor deze gemeenten een gebiedsgerichte aanpak voorbereid gericht op realisatie van de noodzakelijke maatregelen in 2013. Ik heb er vertrouwen in dat deze met de aanpak de nog resterende problemen kunnen worden aangepakt.
31
Hoe groot wordt de totale ontwikkelingsruimte met de voorgestelde plannen? Welk deel daarvan wordt gecreëerd door boeren? Hoeveel ruimte wordt aan boeren toebedeeld? Kan de staatssecretaris garanderen dat de ontwikkelingsruimte die door boeren wordt gecreëerd ook door boeren kan worden gebruikt?
De ontwikkelingsruimte is opgebouwd uit:
– Een deel van de depositiedaling gerealiseerd door maatregelen uit het vaststaande beleid waaronder het NSL (vertaalt zich in de berekening van de depositiebehoefte voor 2,5% economische groei).
– 50% van het effect aan aanvullende landbouwmaatregelen (ter grootte van 5 kiloton ammoniakemissie reductie).
De exacte omvang van ontwikkelingsruimte varieert tussen de Natura 2000-gebieden maar ook binnen het gebied. Daarnaast neemt de ontwikkelingsruimte toe over de jaren heen. De exacte omvang van ontwikkelingsruimte is onder meer afhankelijk van de ligging van het gebied ten opzichte van de locatie en omvang van stikstofemitterende bronnen. De omvang van ontwikkelingsruimte is desgewenst per gebied in één getal uit te drukken, maar doet dus geen recht aan de beschikbaarheid van ontwikkelingsruimte vanwege deze differentiatie in ruimte en tijd.
In bijgevoegde grafiek is te zien hoe de stikstofdepositiedaling er gemiddeld op landelijk niveau uitziet en welk deel hiervan (onder voorwaarde van een positief ecologisch oordeel op gebiedsniveau) beschikbaar is als ontwikkelingsruimte. Vandaar dat in de legenda de ontwikkelingsruimte bestempeld is als potentiële ontwikkelingsruimte. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 10 en 18 van het CDA, is er voor 128 gebieden daadwerkelijk ontwikkelingsruimte beschikbaar gezien het positieve ecologisch oordeel.
Figuur waarin het verloop van de gemiddelde stikstofdepositie over alle stikstofgevoelige habitattypen in Nederland is weergegeven (gebaseerd op AERIUS 1.3.3) als gevolg van autonome ontwikkelingen (gestreepte lijn) en na de helft van het effect aan aanvullende landbouwmaatregelen (ter grootte van 5 kiloton) wat ten goede komt aan extra depositiedaling (doorgetrokken lijn). In deze laatste doorgetrokken dalende lijn is al rekening gehouden met ontwikkelingsruimte voor nieuwe activiteiten en uitvoering van de infrastructurele MIRT-projecten zoals vermeld in mijn brief van 15 december 2012.
Het groene blok illustreert het deel van de ontwikkelingsruimte dat gecreëerd wordt door boeren (helft van het effect van de aanvullende landbouwmaatregelen) en bedraagt gemiddeld over Nederland circa 25 mol/ha.
In 120 van de 133 gebieden is de ontwikkelingsruimte in balans met de behoefte over alle sectoren bekeken, zo ook voor de sector landbouw. Gemiddeld bedraagt de behoefte van de landbouw in deze gebieden circa 80%. In 13 gebieden is er sprake van een mogelijk tekort aan ontwikkelingsruimte. Voor deze gebieden wordt naar maatwerkoplossingen gezocht.
In het definitieve PAS worden nadere afspraken gemaakt over de spelregels voor de verdeling van ontwikkelingsruimte over de verschillende sectoren. Over Nederland bezien kan de agrarische sector zeker de ontwikkelingsruimte benutten die ontstaat door de aanvullende landbouwmaatregelen. Zie ook het antwoord op vraag 26 t/m 28.
32
Hoe groot is de verwervingsopgave Programmatische Aanpak Stikstof binnen de 17 000 ha ruilgrond die in het decentralisatieakkoord natuur is afgesproken?
7000 ha.
33
Wat zijn de mogelijkheden om buiten de generieke maatregelen precisiewerk te verrichten? Is er ruimte om boeren die aan kunnen en willen tonen dat zij meer ontwikkelruimte hebben dan ze op grond van de AERIUS-modellering krijgen toegewezen, om op grond van die gegevens ruimte toe te kennen.
De generieke maatregelen dienen door alle bedrijven genomen te worden. Een deel van de verlaging van de stikstofdepositie die hiervan het gevolg is, wordt gereserveerd als ontwikkelingsruimte voor de bedrijven in de buurt van Natura 2000 gebieden die behoefte hebben aan ontwikkelingsruimte. Het rekenmodel om stikstofdepositie en de ontwikkeling daarvan te berekenen is Aerius. De bedoeling is dat het model dat gebruikt wordt in Aerius wordt vastgelegd in regelgeving. In Aerius wordt de actuele kennis benut over het effect van emissiebeperkende maatregelen. Dit model kan met het beschikbaar komen van nieuwe kennis verfijnder worden. Onderzocht wordt hoe het effect van specifieke (management)maatregelen in Aerius opgenomen kan worden.
34
Zijn er mogelijkheden om onderdelen van beheerplannen die al afgerond zijn vast te stellen, zonder te wachten op de stikstofparagraaf, zodat ondernemers die geen stikstofbelasting veroorzaken weer verder kunnen met hun ontwikkeling.
Beheerplannen kunnen alleen worden vastgesteld als er een definitief aanwijzingsbesluit aan ten grondslag ligt.
In beheerplannen is de uitwerking in omvang, ruimte en tijd van de instandhoudingsdoelstellingen en van de noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen voor Natura 2000-gebieden opgenomen. Onder verantwoordelijkheid van één bevoegd gezag wordt in het beheerplan een samenhangende aanpak voor het gebied geformuleerd en worden de doelen verder geoperationaliseerd. Door het vaststellen van onderdelen van het beheerplan wordt aan samenhang ingeboet, die mede noodzakelijk kan zijn om het op termijn realiseren van de relevante instandhoudingsdoelstellingen te kunnen garanderen. In artikel 19a van de Natuurbeschermingswet 1998 is daarom niet in een gefaseerde vaststelling van het beheerplan voorzien.
35
Hoe waardeert het kabinet het detailniveau waarop in Aanwijzingsbesluiten en passende beoordelingen instandhoudingsdoelstellingen en significantiegrenzen wordt vastgesteld. De SGP-fractie heeft als voorbeeld genoemd in de Voordelta waar voor vogelsoorten op de vogel per hectare nauwkeurig is vastgesteld wat het instandhoudingsdoel en significantiegrens is.
Het kabinet geeft uitvoering aan de vereisten van de Vogel- en Habitatrichtlijnen, die verplicht tot het stellen van doelen. In de aanwijzingsbesluiten worden de instandhoudingsdoelen bepaald voor het gehele gebied, dus niet voor deelgebieden daarbinnen of per hectare nauwkeurig. In aanwijzingsbesluiten worden geen significantiegrenzen vastgelegd, maar instandhoudingsdoelen. Hierin wordt alleen bij vogeldoelen gebruik gemaakt van gekwantificeerde doelen. Deze aantallen moeten daarbij als langjarige gemiddelden worden beschouwd, waarvoor het leefgebied aanwezig moet zijn, niet als absolute waarde.
In passende beoordelingen wordt getoetst of een (potentieel) schadeveroorzakende activiteit een significant effect op de gestelde doelen en aanwezige natuurwaarden kan hebben. Het hangt sterk van de aard en de omvang van de activiteit of het project af met welke mate van detail en op welk schaalniveau de beoordeling moet plaatsvinden. Daarbij moet een effectbeoordeling op hectareniveau niet worden verward met het stellen van doelen op dat niveau. Het eindoordeel heeft in ieder geval betrekking op het gebiedsniveau, niet op een gedetailleerder niveau.
36
De ontwikkelingsruimte binnen de PAS hangt sterk samen met de herstelmaatregelen. In de eerste lichting beheerplannen lijken nog nauwelijks stevige herstelmaatregelen te zitten. Ook moeten nog de nodige afspraken gemaakt worden. Is ook op korte termijn (2012/2013) al voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar?
De herstelmaatregelen zijn onderdeel van de PAS en deze worden overgenomen in de beheerplannen. Voor de periode 2012–2018 worden concrete afspraken gemaakt over de uitvoering van de benodigde herstelmaatregelen, deze worden in het PAS opgenomen. Hiervoor heeft het kabinet ook geld beschikbaar gesteld. De inzet daarbij is gericht op minimaal het tegengaan van verdere verslechtering van de natuurkwaliteit. De afspraken hierover in de PAS krijgen hun doorwerking in de eerste generatie beheerplannen.
Verder is in de PAS afgesproken om voor het vaststellen van de beschikbare ontwikkelingsruimte te werken met een planperiode van 6 jaar. Binnen deze planperiode wordt een verdeling aan gehouden van 60%–40%. Dat betekent dat in principe in de eerste helft van de planperiode maximaal 60% van de totale beschikbare ontwikkelingsruimte kan worden toegekend, de resterende 40% in de tweede helft van de planperiode. Belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de PAS operationeel is, de gebiedsanalyses op orde zijn en de uitvoering van de benodigde (herstel)maatregelen ook daadwerkelijk geborgd is. Met deze verdeling wordt voorkomen dat er jaarlijks slechts een zeer klein deel aan ontwikkelingsruimte beschikbaar komt en activiteiten een aantal jaren moeten wachten. Aan de andere kant biedt het goede mogelijkheden voor hand aan de kraan halverwege de planperiode, om gezien de tussentijdse resultaten bij te sturen waar nodig.
37
In hoeverre wordt in de PAS rekening gehouden met positieve na-ijleffecten van daling van stikstofemissies- en depositie in de afgelopen twintig jaar op de kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen? In hoeverre wordt op deze wijze extra ontwikkelingsruimte gecreëerd?
In het ecologisch oordeel op gebiedsniveau is reeds rekening gehouden met een positief na-ijleffect. Enerzijds door uit te gaan van de gerealiseerde depositiedaling tot op heden en anderzijds door uit te gaan van de in de PAS afgesproken depositiedaling op termijn en het (verwachte) effect daarvan op de natuurkwaliteit. Dit leidt dus niet tot éxtra ontwikkelingsruimte bovenop de ontwikkelingsruimte waar in de gebiedsanalyses mee gerekend is.
38
Zie antwoord op vraag 29.
39
Het is onduidelijk wat de status van de Standaard Data Formulieren is. De Staatssecretaris van EL&I schrijft in zijn brief van d.d. 21 december jl. dat deze Formulieren niet bedoeld zijn om ontwikkelingen van de instandhouding van habitats en soorten te volgen en lidstaten daar eventueel op af te rekenen. In de (juridische) analyse bij Kamerbrief 32 670, nr. 24 staat echter dat deze Formulieren de basis zijn voor onder meer het volgen van ecologische veranderingen in een gebied en aanleiding kunnen bieden voor mogelijke inbreukprocedures. Hoe moeten we deze schijnbaar tegengestelde berichten met elkaar rijmen?
In de toelichting bij de Standaard Data Formulieren heeft de Europese Commissie het doel en gebruik van het Standaard gegevens formulier weergegeven. Dat stelt dat de Europese Commissie via Standaard Data Formulieren wordt voorzien van ecologische informatie over de Natura 2000-gebieden, onder meer om maatregelen te kunnen coördineren, de doeltreffendheid van het netwerk te evalueren en een referentie- en informatiebron te verschaffen voor de beoordeling van specifieke problemen in geval van overtredingen van de wetgeving van de Unie. In de analyse bij Kamerbrief 32 670, nr. 24 staat dit ook aangegeven.
De brief van 21 december 2011 (2011Z26952) licht toe dat het Standaard Data Formulier enkel informatie op gebiedsniveau over de individuele Natura 2000-gebieden bevat, terwijl de «staat van instandhouding» van soorten en habitats beschouwd moet worden op landelijke niveau (alle Natura 2000-gebieden samen, en voorkomen van soorten en habitats buiten de Natura 2000-gebieden). Daarom kan het SDF niet worden gebruikt als nulmeting voor de landelijke staat van instandhouding. De Habitatrichtlijn voorziet met artikel 17 in een zesjaarlijkse rapportage over de landelijke staat van instandhouding.
40
De Europese Commissie wil dat Nederland aantoont dat de resultaten van het alternatieve maatregelpakket minimaal vergelijkbaar zijn aan de ontpoldering van de Hedwigepolder. Is het in lijn met (de uitgangspunten van) de Habitatrichtlijn dat de Europese Commissie de ontpoldering van de Hedwigepolder als uitgangspunt neemt. Het is toch aan de lidstaten of ze linksom dan wel rechtsom invulling geven aan de leden 1 en 2 van artikel 6 van de Habitatrichtlijn? Is er geen sprake van doorgeschoten bemoeizucht van Brussel?
Het is aan de lidstaten te bepalen op welke manier de opgaven uit de VHR worden ingevuld. De Eurocommissaris Potocnik heeft dit zelf ook in zijn brief van 13 oktober 2011 aangegeven (Kamerstuk 32670–26). Op grond van de VHR is Nederland gehouden de nodige instandhoudingsmaatregelen (artikel 6, lid 1 VHR) en passende beschermingsmaatregelen (artikel 6, lid 2 VHR) te treffen om te voorkomen dat de kwaliteit van de habitats verslechtert en voor deze soort storende factoren optreden die significante gevolgen kunnen hebben voor de doelstelling van de habitatrichtlijn om deze soort in stand te houden. Deze verplichtingen van de VHR zijn de referenties voor de Commissie voor het natuurherstel in de Westerschelde; niet de ontpoldering van de Hedwigepolder.
Illustraties van werking PAS
In dit heidegebied, gelegen op de hogere zandgronden in Noord-Brabant, komen zeven natuurwaarden voor die in het kader van Natura beschermd moeten worden. Alle zeven zijn stikstofgevoelig, maar de habitattypen met de grootste stikstofgevoeligheid zijn zure en zwakgebufferde vennen en droge heiden.
Het Natura 2000-gebied kent een te hoge stikstofdepositie voor het behoud van oppervlak en kwaliteit van deze habitattypen en om op termijn de benodigde verbetering van de kwaliteit te kunnen realiseren voor zwakgebufferde vennen. De verwachting is dat ook in dit gebied de stikstofdepositie de komende jaren verder afneemt. Voor de drie meest gevoelige habitattypen is er ondanks deze afname in 2030 nog steeds sprake van een overbelasting. Het realiseren van de Natura 2000-doelstellingen voor deze habitattypen staat daardoor onder druk. Daardoor staat ook de mogelijkheid om uitbreidingen toe te staan op het terrein van bijvoorbeeld landbouw en industrie onder druk. Extra specifieke maatregelen zijn nodig om op termijn de doelstellingen te kunnen realiseren en economische activiteiten met stikstofuitstoot tot gevolg te kunnen faciliteren.
Inhoud PAS-maatregelenpakket
Voor Regte Heide & Riels Laag is in het kader van de PAS een samenhangend maatregelenpakket mogelijk met als resultaat behoud van de natuurkwaliteit, waarbij het verbeteren van de kwaliteit op termijn niet onmogelijk is. Voor de 3 meest gevoelige habitattypen bestaat dit maatregelenpakket uit:
• Vaststaand beleid m.b.t. emissiedaling zoals opgenomen in de PAS
• Een verdergaande daling van de stikstofdepositie door het aanvullende pakket aan generieke landbouwmaatregelen en aanvullend provinciaal beleid.
• Extra herstelmaatregelen:
– Herstel hydrologie: opzetten (grond)waterpeil, verhoging kweldruk
– Verwijderen (bos)opslag en vrijstellen van oevers
– Plaggen en bekalken, branden, maaien en afvoeren
– Zeer extensieve begrazing met schapen
• Grondverwerving en inrichting in het kader van de EHS.
Ontwikkelingsruimte
Met dit pakket is er ontwikkelingsruimte beschikbaar van circa 90 mol/ha gemiddeld over het gebied bezien en dit betreft de eerste planperiode van zes jaar (tot aan 2018). De ingeschatte ontwikkelbehoefte voor die periode bedraagt circa 100 mol/ha gemiddeld over het gebied. Dit lijkt redelijk met elkaar in balans, echter lokaal in dit gebied is er sprake van een tekort aan ontwikkelingsruimte van ruim 20%. De grootste ontwikkelbehoefte komt voort vanuit de sector landbouw (circa 80%) en infrastructuur en vervoer (10%).
Regte Heide & Riels Laag is één van de 13 gebieden waar een mogelijke spanning zit op de ontwikkelingsruimte. In overleg met de betrokken PAS-partijen ben ik op zoek naar een maatwerkoplossing. Ik zie daarbij goede mogelijkheden, aangezien de ontwikkelbehoefte van met name de landbouw hoog is ingeschat door zowel rekening te houden met autonome groei als met het opvullen van alle milieuvergunningruimte. Daarnaast is het mogelijk om gericht te sturen op welke locaties ontwikkeling mogelijk is.
In dit veenweidegebied in Noord-Holland komen 13 natuurwaarden voor die in het kader van Natura 2000 beschermd moeten worden. Eén daarvan betreft het stikstofgevoelige habitattype veenmosrietland.
Het Natura 2000-gebied kent een te hoge stikstofdepositie voor het behoud van veenmosrietland. De verwachting is dat de stikstofdepositie de komende jaren verder afneemt, maar dat er tot aan 2030 sprake zal zijn van een overbelasting aan stikstof voor dit habitattype. De doelstelling ten aanzien van behoud van kwaliteit en oppervlak staat hierdoor onder druk als hiervoor geen extra specifieke maatregelen worden genomen. Daardoor zijn uitbreidingen op het terrein van bijvoorbeeld landbouw en infrastructuur welke een toename van stikstofuitstoot tot gevolg hebben niet zonder meer mogelijk.
Inhoud PAS-pakket
Voor dit gebied is in het kader van de PAS een samenhangend maatregelenpakket mogelijk met als resultaat behoud van de natuurkwaliteit. Dit pakket bestaat uit:
• Vaststaand beleid m.b.t. emissiedaling zoals opgenomen in de PAS
• Een verdergaande daling van de stikstofdepositie door het aanvullende pakket aan generieke landbouwmaatregelen.
• Extra herstelmaatregelen:
1. Bestrijding verzuring door effectgerichte maatregelen: diep plaggen
2. Bestrijding eutrofiering door effectgerichte maatregelen:
– Afschrapen 10 cm dikke laag veenmos;
– Aanvullend beheer gericht op het terugdringen van boom- en struikopslag.
• Verbetering bestaand vegetatiebeheer: beheer gericht op meer afvoer biomassa.
Ontwikkelingsruimte
Met dit pakket is er ontwikkelingsruimte beschikbaar van circa 90 mol/ha (gemiddeld over het gebied) voor de eerste planperiode van zes jaar. Dit komt ruimschoots tegemoet aan de ingeschatte ontwikkelbehoefte van gemiddeld 55 mol/ha tot aan 2018. De grootste ontwikkelbehoefte in dit gebied betreft landbouw (circa 70%) en infrastructuur en vervoer (circa 20%). Een klein deel van de behoefte komt voort uit de sector industrie en glastuinbouw (samen 10%).
De kosten bestaan uit natuurherstelmaatregelen, hydrologische maatregelen en maatregelen om emissie te beperken.
Dit is exclusief zeescheepvaart. Voor de jaren 1990 en 2000 zijn de gegeven cijfers per sector benaderd op basis van verschillende bronnen. Dit kan tot kleine verschillen leiden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30654-100.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.