Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 januari 2010
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer op 29 januari 2009 van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de Raad van
State in verband met de herstructurering van de Raad van State zijn vragen gesteld over de eenheid van bestuursrechtspraak
(Handelingen II 2008/09, blz. 4110 e.v.) (hierna: wetsvoorstel 30 585). Bij die gelegenheid hebben de leden Heerts (PvdA)
en Anker (CU) een motie over dit onderwerp ingediend (Kamerstukken II 2008/09, 30 585, nr. 26) (hierna: motie-Heerts/Anker).
Op 3 februari 2009 zijn het wetsvoorstel 30 585 (met algemene stemmen) en de motie-Heerts/Anker aangenomen.
In de motie-Heerts/Anker wordt de regering gevraagd om voorstellen te doen om de rechtseenheid binnen het bestuursrecht –
en tussen het bestuursrecht en de andere rechtsgebieden – beter te waarborgen dan thans het geval is. In de overweging van
de motie wordt daarbij verwezen naar de zogeheten derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie. In het debat
over het wetsvoorstel 30 585 heb ik toegezegd dat ik de Tweede Kamer door middel van een brief zou informeren over de mogelijkheden
om de eenheid van de bestuursrechtspraak te waarborgen.
In het nader voorlopig verslag van 3 november 2009 vraagt de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van
Staat/Algemene Zaken en het Huis der Koningin of deze brief ten behoeve van de behandeling van het wetsvoorstel 30 585 aan
de Eerste Kamer kan worden toegezonden (Kamerstukken I 2009/10, 30 585, D). Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een afschrift van deze brief1 aan.
In het voorlopig verslag van 21 april 2009 van deze commissie over het wetsvoorstel 30 585 hebben leden van diverse fracties
gerefereerd aan de motie-Heerts/Anker. In het licht van de rechtsprekende taak van de Raad van State hebben zij gevraagd naar
de verhouding tussen de derde fase en het wetsvoorstel 30 585 (Kamerstukken I 2008/09, 30 585, nr. B).
Het wetsvoorstel is ingegeven door de al langer bestaande behoefte om de structuur en de adviesfunctie van de Raad van State
te versterken (Kamerstukken I 2008/09, 30 585, C). Het wetsvoorstel staat om deze reden los van het bredere onderwerp van de eenheid van de bestuursrechtspraak. Ook de maatregelen
om de eenheid van de bestuursrechtspraak en de kwaliteit van de rechtspleging te (blijven) garanderen, zoals beschreven en
aangekondigd in de bovenbedoelde brief, zullen geen wijziging meebrengen in de rechtsprekende taak van de Raad van State.
De brief doorkruist derhalve op geen enkele wijze strekking en inhoud van het wetsvoorstel 30 585. Tegelijkertijd bestaat
wel het risico dat een verdere vertraging van het wetsvoorstel onrust in de rechtspraktijk zal veroorzaken. Onduidelijkheid
over de voortgang van het wetsvoorstel, zeker als een ander onderwerp aan het wetsvoorstel wordt verbonden dat meer rechtscolleges
dan alleen de Raad van State raakt, zou bij voorkeur zo snel mogelijk moeten worden weggenomen.
Ik spreek dan ook, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de hoop en de verwachting uit dat
uw Kamer de behandeling van het wetsvoorstel 30 585 spoedig wenst voort te zetten en af te ronden.
De minister van Justitie
E. M. H. Hirsch Ballin