30 585
Wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de advisering door de Raad van State over wetgeving te concentreren bij een kleiner aantal staatsraden en een afzonderlijke afdeling binnen de Raad te belasten met de vaststelling van de adviezen van de Raad;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de Raad van State wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk I en titel I van hoofdstuk II worden vervangen door:

HOOFDSTUK I. DE RAAD VAN STATE IN HET ALGEMEEN

AFDELING 1 SAMENSTELLING

Artikel 1

1. De Raad van State bestaat, buiten de Koning als voorzitter, uit een vice-president en ten minste 13 en ten hoogste 20 staatsraden.

2. De vermoedelijke opvolger van de Koning heeft, nadat zijn achttiende jaar is vervuld, van rechtswege zitting in de Raad.

3. Bij koninklijk besluit kan ook andere leden van het koninklijk huis wanneer zij meerderjarig zijn, zitting in de Raad worden verleend.

4. De leden van het koninklijk huis die zitting in de Raad hebben, kunnen aan de beraadslagingen deelnemen, doch onthouden zich van stemmen.

Artikel 2

1. De vice-president en de staatsraden worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie voor het leven benoemd.

2. Voor de benoeming van de vice-president wordt de Raad gehoord. Voor de benoeming van de staatsraden doet de Raad een aanbeveling. De aanbeveling wordt gedaan gehoord de afdeling of afdelingen van de Raad waarvan de te benoemen staatsraad deel zal uitmaken.

3. Bij koninklijk besluit kan worden bepaald dat een staatsraad niet deelneemt aan hetzij de adviserende, hetzij de rechtsprekende taak van de Raad van State, met dien verstande dat:

a. het aantal staatsraden dat met advisering is belast ten minste 13 bedraagt;

b. een staatsraad die met rechtspraak is belast slechts op zijn verzoek van deze taak kan worden ontheven.

4. Een staatsraad kan slechts deelnemen aan de rechtsprekende taak indien:

a. hem op grond van het afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend, of

b. hij op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten. Artikel 1d, vierde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het vierde lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld aan de in dat onderdeel bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.

6. In bijzondere gevallen kan van het vierde lid worden afgeweken.

Artikel 3

1. De vice-president en de staatsraden worden bij koninklijk besluit ontslagen:

a. op eigen verzoek, en

b. met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin zij de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt.

2. De vice-president en de staatsraden worden voorts door de Raad, bij met redenen omkleed besluit, ontslagen, geschorst, of bij ongeschiktheid wegens ziekte met een andere taak belast, en de staatsraden worden door de vice-president, bij met redenen omkleed besluit, gewaarschuwd overeenkomstig hoofdstuk 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat:

– in plaats van «procureur-generaal» wordt gelezen: vice-president;

– in plaats van «plaatsvervangend procureur-generaal» wordt gelezen: de oudste aanwezige staatsraad, naar rang van benoeming;

– in plaats van «bij een gerecht dan wel binnen het gezagsbereik van Onze Minister» wordt gelezen: binnen de Raad dan wel binnen het gezagsbereik van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– in plaats van «functionele autoriteit» wordt gelezen: vice-president;

– de Raad de mededeling van beslissingen, bedoeld in artikel 46p, vijfde en zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, doet aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

3. De artikelen 46i, vierde lid, 46k, vijfde lid, en 46l, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat wordt gelezen:

– in plaats van «de rechterlijke ambtenaar»: de vice-president of de staatsraad;

– in plaats van «op voordracht van Onze Minister»: op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– in plaats van «de Hoge Raad»: de Raad.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot voorzieningen in verband met ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid.

Artikel 4

Slechts Nederlanders kunnen worden benoemd tot vice-president of tot staatsraad.

Artikel 5

1. Onverenigbaar met het ambt van vice-president of staatsraad zijn:

a. de openbare betrekkingen, aan welke een vaste beloning of toelage is verbonden;

b. het lidmaatschap van publiekrechtelijke colleges, waarvoor de keuze geschiedt bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen;

c. het ambt of beroep van advocaat, procureur, notaris, accountant, belastingconsulent of zaakwaarnemer;

d. betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van hun ambt of op de handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

2. De betrekkingen die de vice-president en de staatsraden buiten hun ambt vervullen worden door de vice-president openbaar gemaakt.

Artikel 6

1. Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de vice-president en de staatsraden in handen van de Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:

«Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.

Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, dat ik het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds zal helpen onderhouden en mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onpartijdigheid zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig!»

(Dat verklaar en beloof ik»).

2. Deze eed (verklaring en belofte) kan door de staatsraden ook worden afgelegd in een vergadering van de Raad in handen van de vice-president, daartoe door de Koning gemachtigd.

Artikel 7

De vice-president wordt bij verhindering of ontstentenis vervangen door de oudste aanwezige staatsraad, naar rang van benoeming.

AFDELING 2 STAATSRADEN IN BUITENGEWONE DIENST

Artikel 8

1. Er kunnen staatsraden in buitengewone dienst worden benoemd.

2. Zij worden gekozen uit hen, die bekwaamheid of deskundigheid hebben bewezen op het gebied van wetgeving, bestuur of rechtspraak dan wel in aangelegenheden die daaraan raken.

3. De staatsraden in buitengewone dienst worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie voor het leven benoemd. Voor zover zij niet met rechtspraak worden belast, kunnen zij voor een bepaalde tijd van ten minste drie jaren worden benoemd. Voor de benoeming doet de Raad een aanbeveling. De aanbeveling wordt gedaan gehoord de afdeling van de Raad waarvan de te benoemen staatsraad in buitengewone dienst deel zal uitmaken.

4. De artikelen 3, 4, 5, eerste lid, aanhef en onder d, en tweede lid, en 6 zijn op hen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

1. De staatsraden in buitengewone dienst worden bij koninklijk besluit hetzij met advisering, hetzij met rechtspraak belast.

2. Het aantal staatsraden in buitengewone dienst dat met advisering wordt belast, bedraagt ten hoogste zes.

3. Op staatsraden in buitengewone dienst die met rechtspraak worden belast, is artikel 2, vierde en vijfde lid, van toepassing.

4. De staatsraden in buitengewone dienst hebben bij de vervulling van hun taak de bevoegdheden van een staatsraad.

Artikel 10

Bij koninklijk besluit kan worden bepaald, dat een staatsraad in buitengewone dienst slechts deelneemt aan de werkzaamheden van de Raad of een van zijn afdelingen, voorzover hij daartoe door de vice-president is opgeroepen.

AFDELING 3 DE SECRETARIS EN DE AMBTENAREN VAN STAAT

Artikel 11

1. Aan de Raad worden toegevoegd een secretaris en het nodige aantal ambtenaren van staat.

2. Zij worden bij koninklijk besluit op voordracht van de Raad benoemd en bij koninklijk besluit, de Raad gehoord, ontslagen.

Artikel 12

1. Voor benoeming tot secretaris of ambtenaar van staat komt in aanmerking degene:

a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend, of

b. die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen.

Artikel 1d, vierde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het eerste lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld aan de in dat onderdeel bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.

3. In bijzondere gevallen kan van het eerste lid worden afgeweken.

Artikel 13

De secretaris en de ambtenaren van staat leggen alvorens hun ambt te aanvaarden in een vergadering van de Raad in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

«Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.

Ik zweer (beloof) dat ik al de plichten, aan mijn ambt verbonden, eerlijk en vlijtig zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig!»

(Dat verklaar en beloof ik»).

AFDELING 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 14

1. Op voorstel van de vice-president regelt de Raad zijn werkzaamheden alsmede voor zover nodig de overige aangelegenheden welke op het college betrekking hebben en niet uitsluitend de Afdeling advisering of de Afdeling bestuursrechtspraak aangaan.

2. De regeling wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 15

1. De Raad beslist bij meerderheid van stemmen.

2. Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter der vergadering.

3. De Raad beslist niet, indien minder dan de helft van het aantal staatsraden aanwezig is, waaruit de Raad, de vice-president inbegrepen, op dat moment bestaat.

Artikel 16

De vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst nemen geheimhouding in acht, voorzover:

a. de aard van de aangelegenheid daartoe noopt;

b. Onze Minister wie het aangaat dit nodig acht, of

c. de meerderheid van degenen die aan de beraadslaging deelnemen daartoe besluit.

HOOFDSTUK II. DE TAKEN VAN DE RAAD VAN STATE

AFDELING 1 ADVISERING

Artikel 17

1. Wij horen de Raad over:

a. de voorstellen van wet door Ons aan de Staten-Generaal te doen;

b. de ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur;

c. de voorstellen tot goedkeuring van een verdrag of van het voornemen tot opzegging van een verdrag.

2. Wij horen de Raad voorts in de gevallen waarin een wet dit voorschrijft en over alle aangelegenheden waaromtrent Wij het nodig oordelen.

3. Wij brengen bij de Raad ter overweging de ontwerpen van krachtens enige wet te nemen koninklijke besluiten tot vernietiging.

4. De voorstellen, ontwerpen en besluiten vermelden dat de Raad van State is gehoord.

Artikel 18

1. De Tweede Kamer der Staten-Generaal hoort de Raad over de bij haar door een of meer leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet, voordat zij deze in behandeling neemt.

2. In de gevallen waarin de Tweede Kamer der Staten-Generaal zulks nodig oordeelt, hoort zij de Raad voorts omtrent de in het eerste lid bedoelde voorstellen, nadat deze in behandeling zijn genomen.

3. Wij horen de Raad niet over de bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal door een of meer leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet, voordat zij door de Staten-Generaal zijn aangenomen.

4. Het eerste, het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de Staten-Generaal in verenigde vergadering.

Artikel 19

Het horen van de Raad kan achterwege blijven over:

a. voorstellen van wet tot wijziging van de begroting van het Rijk;

b. voorstellen van wet tot goedkeuring van een verdrag of van het voornemen tot opzegging van een verdrag, indien dit verdrag of dit voornemen eerder ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal was voorgelegd.

Artikel 20

1. De Raad stelt het ontwerp op van een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 136 van de Grondwet.

2. Binnen zes maanden nadat het ontwerp is opgesteld kan Onze Minister wie het aangaat, de Raad gemotiveerd verzoeken zijn ontwerp in nadere overweging te nemen. Indien het koninklijk besluit afwijkt van het ontwerp of het nader ontwerp wordt het in het Staatsblad geplaatst met het ontwerp, bedoeld in het eerste lid en indien daarvan sprake is, het nader ontwerp. Indien niet binnen zes maanden een verzoek als bedoeld in de eerste volzin is gedaan luidt het koninklijk besluit overeenkomstig het ontwerp.

Artikel 21

De Raad adviseert Ons voorts indien hij dit nodig acht.

Artikel 22

In de gevallen, bedoeld in artikel 17, wordt de aangelegenheid hetzij door Ons, op voordracht van Onze Minister wie het aangaat, hetzij door Onze Minister krachtens koninklijke machtiging, ter overweging aanhangig gemaakt.

Artikel 23

1. Onze Ministers geven aan de Raad de inlichtingen, die in verband met de uitoefening van zijn taak vereist worden.

2. Het inwinnen door de Raad van inlichtingen bij anderen dan Onze Minister, wie het aangaat, geschiedt door tussenkomst van deze.

3. De vice-president kan personen oproepen om aan de Raad voorlichting en advies te geven.

Artikel 24

De Raad beraadslaagt met Onze Minister, wie het aangaat, indien de Raad of de Minister zulks mocht verlangen.

Artikel 25

Van de koninklijke besluiten in aangelegenheden, waarover de Raad is gehoord, wordt aan deze mededeling gedaan.

Artikel 26

1. Onze Minister wie het rechtstreeks aangaat draagt zorg voor het openbaar maken van

a. adviezen van de Raad, door Ons gevraagd,

b. adviezen als bedoeld in artikel 21,

c. voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur als bedoeld in artikel 36.

2. Openbaarmaking van de adviezen, bedoeld in het eerste lid onder a, geschiedt tezamen met openbaarmaking van de aan de Raad voorgelegde tekst, voor zover daarin wijzigingen zijn aangebracht nadat het advies is gevraagd, en van het nader rapport aan Ons. Zij heeft plaats voor wat betreft

a. adviezen over door Ons ingezonden voorstellen van wet: gelijktijdig met de inzending daarvan aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

b. adviezen over voorstellen van wet door de Staten-Generaal aan Ons gedaan: gelijktijdig met de afkondiging van de wet;

c. adviezen over verdragen met andere mogendheden en volkenrechtelijke organisaties, aan de Staten-Generaal ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen: gelijktijdig met de overlegging daarvan aan de Staten-Generaal;

d. adviezen over algemene maatregelen van bestuur en andere koninklijke besluiten: gelijktijdig met de afkondiging.

3. Openbaarmaking van adviezen als bedoeld in het eerste lid, onder a, welke niet kan geschieden zoals voorzien in het tweede lid, alsmede openbaarmaking van adviezen als bedoeld in het eerste lid, onder b en van voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur als bedoeld in het eerste lid, onder c, geschiedt uiterlijk binnen dertig dagen nadat is beslist op het advies, de voordracht of een ander voorstel van de Raad onderscheidenlijk op de voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur van de Afdeling advisering. Daarbij worden mede openbaar gemaakt het nader rapport en, in voorkomend geval, de aan de Raad voorgelegde tekst alsmede het koninklijk besluit, indien de openbaarmaking niet elders is geregeld. De openbaarmaking heeft plaats op de wijze, voorgeschreven in artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur.

4. Openbaarmaking blijft achterwege in de gevallen, bedoeld in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

5. Actieve openbaarmaking kan achterwege blijven indien een advies als bedoeld in het eerste lid, onder a, zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

6. De Raad doet in zijn adviezen, bedoeld in het eerste lid, voorstellen omtrent de toepassing van de bepalingen van het vierde of vijfde lid.

Artikel 27

1. De Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Staten-Generaal in verenigde vergadering dragen zorg voor het openbaar maken van de adviezen van de Raad, bedoeld in artikel 18, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk vierde lid, alsmede voor een schriftelijke reactie op deze adviezen.

2. Openbaarmaking van de adviezen geschiedt tezamen met openbaarmaking van de schriftelijke reactie.

3. Openbaarmaking blijft achterwege in de gevallen, bedoeld in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

4. Actieve openbaarmaking kan achterwege blijven indien het advies zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

5. De Raad doet in de adviezen voorstellen omtrent de toepassing van de bepalingen van het derde of vierde lid.

AFDELING 2 BESTUURSRECHTSPRAAK

Artikel 28

De Raad is belast met de berechting van de bij de wet aan hem opgedragen geschillen.

AFDELING 3 ADVISERING OVER EN UITOEFENING VAN HET KONINKLIJK GEZAG

Artikel 29

De Raad is belast met de taken, bij de artikelen 35 en 38 van de Grondwet aan hem opgedragen.

HOOFDSTUK III. DE AFDELINGEN

AFDELING 1 ALGEMEEN

Artikel 30

De Raad kent een Afdeling advisering en een Afdeling bestuursrechtspraak.

AFDELING 2 DE AFDELING ADVISERING

Artikel 31

1. De Afdeling advisering bestaat uit:

a. de vice-president;

b. de staatsraden, met uitzondering van de staatsraden die niet met advisering zijn belast, en

c. de staatsraden in buitengewone dienst, met advisering belast.

2. De leden van het koninklijk huis, bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, hebben zitting in de Afdeling advisering. Artikel 1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. De vice-president is voorzitter van de Afdeling advisering. Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

1. De Afdeling advisering stelt de adviezen van de Raad van State vast en stelt het ontwerp op van een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 136 van de Grondwet.

2. De Afdeling advisering heeft daarbij alle bevoegdheden en verplichtingen van de Raad van State.

3. Bij de voorbereiding van adviezen en ontwerp-besluiten beraadslaagt de Afdeling advisering met gesloten deuren.

Artikel 33

1. De Afdeling advisering beslist bij meerderheid van stemmen.

2. Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter der vergadering. Van die omstandigheid wordt in het advies melding gemaakt.

3. De Afdeling advisering beslist niet, indien minder dan de helft van de leden aanwezig is.

Artikel 34

1. De adviezen zijn met redenen omkleed.

2. Degene die in de vergadering van de Afdeling advisering een van de meerderheid afwijkende mening heeft kenbaar gemaakt, kan een afzonderlijk advies uitbrengen.

3. Dit advies wordt bij het advies van de Raad van State gevoegd.

Artikel 35

1. De vice-president regelt de werkzaamheden van de Afdeling advisering.

2. De regeling wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 36

De Afdeling advisering dient op verzoek Onze Ministers van voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur.

Artikel 37

1. Bij de voorbereiding van:

a. een advies omtrent de vernietiging van een besluit, of

b. een ontwerp-besluit omtrent een geschil als bedoeld in artikel 136 van de Grondwet,

kan de Afdeling advisering belanghebbenden, getuigen, deskundigen en tolken oproepen om te worden gehoord.

2. Artikel 45 en de artikelen 8:24, 8:25, 8:27 tot en met 8:29, 8:31 tot en met 8:36, eerste lid, 8:39, 8:50 en 8:61 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen ambtenaar kan bij de beraadslaging aanwezig zijn om inlichtingen te geven.

4. Ambtsberichten en andere door Onze Minister aangewezen stukken zijn niet openbaar.

5. Het ontwerp van een koninklijk besluit tot vernietiging is niet openbaar.

Artikel 38

De vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst nemen geen deel aan de beraadslagingen en stemmen niet mee, indien daardoor hun onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

AFDELING 3 DE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Artikel 39

De Afdeling bestuursrechtspraak bestaat uit:

a. de staatsraden, met uitzondering van de staatsraden die niet met rechtspraak zijn belast en

b. de staatsraden in buitengewone dienst, met rechtspraak belast.

Artikel 40

De Afdeling bestuursrechtspraak vervult de rechtsprekende taak van de Raad van State.

Artikel 41

1. Bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt uit de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst die met rechtspraak zijn belast en die voldoen aan het vereiste, gesteld in artikel 2, vierde lid, een voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak benoemd. Voor de benoeming doet de Raad een aanbeveling, de Afdeling bestuursrechtspraak gehoord.

2. De benoeming geldt voor het leven. Zij kan slechts op verzoek van de voorzitter worden ingetrokken en vervalt in geval van ontslag als staatsraad.

3. De voorzitter kan worden vervangen door een ander lid van de Afdeling bestuursrechtspraak dat voldoet aan het vereiste, gesteld in artikel 2, vierde lid.

4. De voorzitter regelt de werkzaamheden van de Afdeling bestuursrechtspraak.

Artikel 42

1. De Afdeling bestuursrechtspraak vormt en bezet op voorstel van de voorzitter enkelvoudige en meervoudige kamers.

2. De meervoudige kamers bestaan uit drie leden, van wie een als voorzitter optreedt.

3. Leden van de Afdeling bestuursrechtspraak die niet voldoen aan het vereiste, gesteld in artikel 2, vierde lid, kunnen:

a. geen zitting hebben in een enkelvoudige kamer en

b. niet de meerderheid vormen van de leden van een meervoudige kamer.

4. Een lid van de Afdeling bestuursrechtspraak dat betrokken is geweest bij de totstandkoming van een advies van de Raad, neemt geen deel aan de behandeling van een geschil over een zaak waarop dat advies betrekking had.

Artikel 43

1. De voorzitter van een meervoudige kamer doet in raadkamer hoofdelijk omvraag. De voorzitter maakt zelf als laatste zijn oordeel kenbaar.

2. Ieder lid is verplicht aan de besluitvorming deel te nemen.

3. Een afwezig lid kan zijn oordeel niet door een van de aanwezige leden doen voordragen of het schriftelijk uitbrengen.

Artikel 44

Het is de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak en de ten behoeve van deze afdeling werkzame ambtenaren verboden:

a. hetgeen zij als zodanig te weten zijn gekomen verder bekend te maken dan voor de uitoefening van hun functie wordt gevorderd,

b. de gevoelens te openbaren die in raadkamer zijn geuit, en

c. over een voor hen aanhangige zaak of over een zaak die naar zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden, voor hen aanhangig zal worden, op enigerlei bijzondere wijze in contact te treden met partijen, gemachtigden of degene die een partij bijstaat.

Artikel 45

1. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten.

2. Klachten zijn niet mogelijk ten aanzien van gedragingen waartegen ingevolge een wettelijk geregelde voorziening een procedure bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan, dan wel beroep openstaat of heeft opengestaan tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan. Klachten kunnen evenmin een rechterlijke beslissing betreffen.

3. Titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van de zinsnede «of een ander» in artikel 9:1, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder bestuursorgaan wordt verstaan: de Afdeling bestuursrechtspraak.

4. De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

B

De aanduiding «Titel II Beroep en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak» wordt vervangen door: Afdeling 4 Beroep en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak.

C

De artikelen 36 tot en met 48 worden vernummerd tot 46 tot en met 59.

D

In de artikelen 46, 47, 49 en 53 tot en met 58 (nieuw) wordt «Afdeling» telkens vervangen door: Afdeling bestuursrechtspraak.

E

Artikel 52 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Artikel 40, eerste lid, tweede en derde volzin, tweede en zesde lid» vervangen door: Artikel 51, eerste lid, tweede en derde volzin, tweede en zesde lid.

2. In het tweede lid wordt «Artikel 40, vierde lid,» vervangen door: Artikel 51, vierde lid,.

F

In artikel 56, eerste lid, (nieuw) wordt «artikel 44, eerste lid, onderdeel a» vervangen door: artikel 55, eerste lid, onderdeel a.

G

De aanduiding «Hoofdstuk III» wordt vervangen door: Hoofdstuk IV.

H

In artikel 58 (nieuw) wordt «een afdeling als bedoeld in artikel 17» vervangen door «de Afdeling advisering».

ARTIKEL II

De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 126, tweede lid, wordt «Artikel 18a» vervangen door: Artikel 37.

ARTIKEL III

De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 266, derde lid, wordt «Artikel 18a» vervangen door: Artikel 37.

B

In artikel 278, tweede lid, wordt «Artikel 15, derde lid» vervangen door: Artikel 17, derde lid.

ARTIKEL IV

De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 259, derde lid, wordt «Artikel 18a» vervangen door: Artikel 37.

B

In artikel 271, tweede lid, wordt «Artikel 15, derde lid» vervangen door: Artikel 17, derde lid.

ARTIKEL V

De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 84 wordt «artikel 37, eerste lid» vervangen door: artikel 47, eerste lid.

B

Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 40, vierde lid» vervangen door: artikel 51, vierde lid.

2. In het tweede lid wordt «artikel 40» vervangen door: artikel 51.

3. In het derde lid wordt «artikel 41» vervangen door: artikel 52.

C

In artikel 87 wordt «artikel 38, tweede lid» vervangen door: artikel 48, tweede lid.

D

Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «paragraaf 2 van titel II» vervangen door: hoofdstuk III, afdeling 4, paragraaf 2.

2. In het tweede lid wordt «artikel 39» vervangen door: artikel 49.

E

In artikel 95, derde lid, wordt «de artikelen 40 en 41» vervangen door: de artikelen 51 en 52.

ARTIKEL VI

De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

In de artikelen 7, eerste lid, 8, eerste lid, 9, eerste lid, en 164, tweede lid, wordt «Artikel 18a» telkens vervangen door: Artikel 37.

ARTIKEL VII

De Waterstaatswet 1900 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, wordt «Artikel 18a, eerste en derde lid» vervangen door: Artikel 37, eerste tot en met vierde lid.

B

In de artikelen 12, vierde lid, en 12a, derde lid, wordt «Artikel 18a» telkens vervangen door: Artikel 37.

ARTIKEL VIII

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 15.23, tweede lid, wordt «Artikel 15c» vervangen door: Artikel 20.

B

Artikel 20.5a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 36» vervangen door: artikel 46.

2. In het vijfde lid wordt «titel II» vervangen door: afdeling 4.

ARTIKEL IX

De Wet op de rechtsbijstand wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 46, derde lid, wordt «artikel 40, tweede lid, onder a en b» vervangen door: artikel 51, tweede lid, onder a en b.

ARTIKEL X

De Wet op de waterhuishouding wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 52 wordt «Artikel 18a, eerste lid, eerste volzin» vervangen door: Artikel 37, eerste lid.

ARTIKEL XI

De wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 387) wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State,» en wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende: Artikel 1, tweede en derde lid, en artikel 2, eerste, tweede en vierde lid, zijn van toepassing.

2. De eerste volzin van het tweede lid komt als volgt te luiden: In afwijking van het eerste lid ontvangen de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Raad van State, als zodanig geen bezoldiging.

3. Het derde lid vervalt.

ARTIKEL XII

De Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 8.1, tweede lid, onderdeel j, wordt de zinsnede «artikelen 12, eerste lid, en 29, tweede lid» vervangen door: artikelen 12, eerste lid, en 2, vierde lid.

2. In artikel 9.3 komen de onderdelen b en c te luiden:

b. artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State,

c. artikel 12, tweede lid, van de Wet op de Raad van State,.

ARTIKEL XIII

Artikel IIA van afdeling 6 van de wet van 16 december 1993, tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (Stb. 650) vervalt.

ARTIKEL XIV

1. Zij die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet lid zijn van de Raad van State, blijven lid van de Raad van State. Artikel 1, eerste lid, blijft zo nodig buiten toepassing.

2. Zij zijn lid van de Afdeling advisering en van de Afdeling bestuursrechtspraak, tenzij bij koninklijk besluit anders wordt bepaald, onverminderd artikel 2, derde lid, onderdeel b. Artikel 2, vierde lid, blijft zo nodig buiten toepassing.

3. Indien zij niet voldoen aan het vereiste, gesteld in artikel 2, vierde lid, kunnen zij niet het ambt van voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak vervullen.

4. Indien zij niet voldoen aan het vereiste, gesteld in artikel 2, vierde lid, kunnen zij:

a. de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak niet vervangen,

b. geen zitting hebben in een enkelvoudige kamer en

c. niet de meerderheid vormen van de leden van een meervoudige kamer.

5. Zolang de Raad van State meer leden telt dan voorzien in artikel 1, eerste lid, kunnen, indien een vacature ontstaat, in afwijking van dit lid nieuwe leden worden benoemd, indien een evenwichtige samenstelling van de Raad van State dit vergt, mits het aantal leden daardoor niet groter wordt dan voor het ontstaan van de vacature.

6. In afwijking van artikel 9, eerste lid, zijn staatsraden in buitengewone dienst die zijn benoemd op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, belast met de taak of taken waarmee zij op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet waren belast. Het derde en het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL XV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Justitie,

Naar boven