nr. 12
AMENDEMENT VAN DE LEDEN WOLFSEN EN GRIFFITH
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel A, wordt artikel 2 als volgt gewijzigd:
A. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. De vice-president en de leden die in de Afdeling advisering worden
benoemd, worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister
van Justitie voor het leven benoemd. Voor de benoeming van de vice-president
wordt de Raad gehoord. Voor de benoeming van de in dit lid bedoelde leden
doet de Raad een aanbeveling, gehoord de Afdeling advisering.
B. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. De leden die in de Afdeling bestuursrechtspraak worden benoemd,
worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd uit een voordracht van
twee personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Bij het
opmaken van haar voordracht slaat de Tweede Kamer der Staten-Generaal zodanig
acht op een ter zake door de Afdeling bestuursrechtspraak, in overeenstemming
met de vice-president, opgemaakte lijst van aanbeveling van drie kandidaten
als zij dienstig oordeelt.
C. In het derde lid vervalt «, dan wel in beide afdelingen».
II
In artikel I, onderdeel A, wordt artikel 8, derde lid, vervangen door:
3. Op de benoeming van staatsraden in de Afdeling advisering is artikel
2, eerste lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat zij
voor een bepaalde tijd van ten minste drie jaren kunnen worden benoemd. Op
de benoeming van staatsraden in de Afdeling bestuursrechtspraak is artikel
2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
Toelichting
De Afdeling bestuursrechtspraak is de hoogste algemene bestuursrechter.
Als zodanig toets de Afdeling in hoogste instantie de rechtmatigheid van het
handelen van bestuursorganen, niet zelden beschikkingen van bewindspersonen.
Om een aantal redenen is er tot op heden vanaf gezien de wijze van benoemen
in overeenstemming te brengen met die voor leden van de Hoge Raad; benoeming
door de Kroon op voordracht van de Tweede Kamer.
De wetgever heeft bij herhaling expliciet overwogen dat de onafhankelijkheid
van de leden van de Hoge Raad van de Regering het beste kan worden gewaarborgd
door de benoemingsvoordracht te houden zoals die nu is; benoeming voor het
leven uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer.
Voor de Algemene Rekenkamer en de Nationale Ombudsman, die eveneens zijn belast
met het toetsen en beoordelen van handelen van de overheid, is betrokkenheid
van de Tweede Kamer wel gerealiseerd. Op deze wijze heeft de wetgever –
zeer bewust – ook aan die colleges een onafhankelijke positie willen
geven tegenover de Regering die zij moet controleren. Soortgelijke overwegingen
liggen ten grondslag aan het recht van voordracht door de Tweede Kamer bij
de benoeming van leden van de commissie van toezicht betreffende de inlichtingenen
veiligheidsdiensten. Deze commissie is immers eveneens belast met het toezicht
op de rechtmatigheid van het handelen van overheidsdiensten. Omdat de Regering
thans voorstelt om er definitief voor te kiezen de Afdeling bestuursrechtspraak
te blijven belasten met rechtspraak in hoogste instantie en omdat wordt voorgesteld
om binnen de Raad van State een helder onderscheid aan te brengen tussen de
adviserende taak en de rechtsprekende taak, is het moment aangebroken om de
wijze van benoemen van de leden in deze Afdeling in overeenstemming te brengen
met die voor leden van de Hoge Raad; benoeming door de Kroon op voordracht
van de Tweede Kamer. Wel kan, gelet op het feit dat de Afdeling niet rechtspreekt
in drie rechtsgebieden – civiel recht, strafrecht en bestuursrecht –
maar een, worden volstaan met een aanbeveling van drie personen en een voordracht
van twee.
Wolfsen
Griffith