30 573 Migratiebeleid

Nr. 181 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2020

Met deze brief informeer ik u, in navolging van een aantal toezeggingen, over enkele onderwerpen op het terrein van het migratiebeleid.

Motie Van Ojik en Becker over een effectievere uitvoeringspraktijk rond de bestrijding van mensensmokkel1

In het kader van de uitvoering van de motie worden onder andere in samenspraak met het openbaar ministerie en de uitvoeringsorganisaties (de Koninklijke Marechaussee en de politie) de juridische mogelijkheden met betrekking tot de rechtsmachtstoedeling voor mensensmokkel nader bezien.

Het doel hiervan is dat de Nederlandse opsporingsinstanties – waar mogelijk in samenwerking met andere landen – effectiever de criminele organisaties kunnen onderzoeken en vervolgen die vanuit andere landen inbreuk maken op de Nederlandse soevereiniteit. De gesprekken hierover met de nationale partners en ook met de internationale partners zijn nog gaande. Over de uitvoering van de motie van de leden Van Ojik en Becker wordt u na het zomerreces geïnformeerd.

Toepassing beleid Iraanse afvalligen

Op verzoek van uw Kamer heb ik bij de IND navraag gedaan naar de toepassing van het beleid ten aanzien van afvalligen uit Iran. Hieronder zal ik uiteenzetten hoe het beleid door de IND wordt toegepast. Hiermee doe ik mijn toezegging van het notaoverleg van 3 juni jongstleden gestand (Kamerstuk 19 637, nr. 2634).

Het juist kwalificeren van risicogroepen in een bepaald land heeft, naast gevolgen voor het asielbeleid ten aanzien van het betreffende land, ook invloed op het landenbeleid in het algemeen. Het is daarom belangrijk dat de risicogroepen in het landenbeleid zo zuiver mogelijk worden gekwalificeerd. In het huidige landenbeleid voor Iran worden «afvalligen van het islamitisch geloof die hun afvalligheid actief uitdragen» als risicogroep aangemerkt.

De reden daarvoor is dat de enkele afvalligheid van een persoon niet zozeer tot problemen in Iran leidt. Op het moment dat afvalligen openlijk voor hun afvalligheid uitkomen, de islam of de opperste leider beledigen en/of anderen aansporen om het islamitisch geloof vaarwel te zeggen, kunnen zij echter in de negatieve belangstelling van de autoriteiten komen te staan. Dit kan leiden tot arrestatie en strafrechtelijke vervolging. Om deze reden is de groep op deze manier in het beleid opgenomen. Het feit dat afvalligen in het algemeen niet als risicogroep zijn opgenomen in het beleid betekent echter niet dat zij onvoldoende bescherming genieten binnen het Nederlandse asielbeleid.

Vooropgesteld dient te worden dat het landenbeleid een aanvulling is op het algemene beleid inzake vluchtelingschap en subsidiaire bescherming. Uit het algemene beleid volgt, op basis van de Kwalificatierichtlijn, dat onder andere theïstische, niet-theïstische en atheïstische geloofsovertuigingen en het zich onthouden van formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer gelden als het hebben van een geloofsovertuiging. Afvalligheid is op zichzelf geen geloofsovertuiging, maar kan zich manifesteren in de vorm van een bekering tot een ander theïstisch of niet-theïstisch geloof, of het atheïsme. Als gevolg hiervan wordt niet verlangd van een vreemdeling dat deze zijn afvalligheid en daarmee gepaarde bekering verborgen zal houden in het land van herkomst, ongeacht of de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn afvalligheid wel verborgen heeft gehouden.

Indien een vreemdeling niet behoort tot voornoemde risicogroep kan in sommige gevallen, op basis van de individuele omstandigheden, toch geconcludeerd worden dat er sprake is van vervolging. Dit zal dus slechts in individuele gevallen zo zijn gelet op het feit dat, zoals eerder genoemd, de enkele afvalligheid van een vreemdeling niet zozeer tot problemen leidt in Iran. In de meeste gevallen van afvalligheid waar de afvalligheid niet actief is uitgedragen wordt er, in lijn met jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, bekeken wat de gevolgen zijn voor de vreemdeling bij terugkeer naar Iran en of deze gevolgen voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging. Deze beoordeling vindt plaats op basis van de geloofwaardig geachte verklaringen omtrent de afvalligheid van de vreemdeling in kwestie en hetgeen bekend is over de situatie van afvalligen in Iran. Hierbij wordt niet verlangd van een vreemdeling dat deze zijn afvalligheid verborgen zal houden in Iran.

Voortgang verblijfsaanvragen van Britse burgers in Nederland na de Brexit

Per 1 februari 2020 heeft het VK zich teruggetrokken uit de EU en is het terugtrekkingsakkoord tussen de EU en het VK in werking getreden. Volgens dit akkoord verblijven Britse burgers gedurende de overgangsperiode tot en met 31 december 2020 nog rechtmatig in Nederland. Daarna moeten zij in bezit zijn van een verblijfsdocument. Op grond van het terugtrekkingsakkoord dienen burgers uiterlijk tot zes maanden na afloop van deze overgangsperiode in staat te worden gesteld om hun verblijf te regelen.

Begin februari is de IND begonnen met het in behandeling nemen van aanvragen om verblijfsdocumenten op grond van het terugtrekkingsakkoord van de naar schatting 45.000 Britse burgers en hun derde lands familieleden die in Nederland woonachtig zijn. Door hier direct mee te beginnen, wilde het kabinet Britse burgers in Nederland zo snel mogelijk duidelijkheid geven over hun verblijfsstatus in Nederland na de Brexit.

Bij deze brief stuur ik uw Kamer de eerste cijfers rondom de aanvragen van Britse burgers om een verblijfsdocument op grond van het terugtrekkingsakkoord2. Ik geef graag enige context bij deze cijfers. Het gaat om de cijfers vanaf het begin van de overgangsperiode tot en met eind juni. In deze periode zijn 22.010 Britse burgers schriftelijk uitgenodigd om binnen een termijn van 4 weken een aanvraag om een verblijfsvergunning in te dienen. De verwachting is dat ruim voor het einde van dit jaar alle Britse burgers die geregistreerd staan in de BRP een uitnodiging hebben ontvangen. Britse burgers die het langst in NL verblijven, hebben als eerste een uitnodiging ontvangen.

15.278 Britse burgers hebben inmiddels een aanvraag ingediend. Op 10.072 aanvragen is inmiddels beslist. Vrijwel alle aanvragen zijn tot nu toe ingewilligd, slechts 8 aanvragen zijn afgewezen.

Het aantal ingediende aanvragen t.o.v. het aantal uitnodigingen valt vooralsnog relatief laag uit. De IND onderzoekt momenteel hoe dat kan worden verklaard. De eerste indruk is dat er geen eenduidige reden is waarom Britse burgers nog geen aanvraag hebben gedaan, terwijl ze hiervoor wel al uitgenodigd waren. Britse burgers die na het versturen van de eerdergenoemde uitnodiging geen aanvraag hebben gedaan, ontvangen eerst een rappelbrief. De groep die vervolgens ook na ontvangst van deze rappelbrief geen aanvraag doet, wordt aan het eind van 2020 een tweede rappelbrief toegestuurd, waarin de mogelijke consequenties worden geschetst als een aanvraag uitblijft. Daarbij geldt wel dat Britse burgers op grond van het terugtrekkingsakkoord in ieder geval tot en met 30 juni 2021 een aanvraag voor een verblijfsdocument kunnen indienen.

Ook het aantal beslissingen t.o.v. het aantal uitnodigingen ligt nog achter op planning. Dit is enerzijds omdat de inwerkperiode van nieuwe medewerkers als gevolg van de beperkingen van de COVID 19-maatregelen langer heeft geduurd dan gepland en anderzijds omdat de aanvragen van Britse burgers die al lang in Nederland woonachtig zijn complexer waren dan verwacht. Het was in veel gevallen voor hen lastig aan bewijsstukken te komen, omdat deze al vele jaren oud waren. Inmiddels ligt het aantal beslissingen per week veel hoger dan in de eerste weken van het uitvoeringsproject. Ook zijn en worden extra medewerkers aangetrokken om de besliscapaciteit te vergroten. Door deze maatregelen te nemen, werkt de IND proactief en zo flexibel mogelijk toe naar het verder verhogen van het aantal beslissingen.

COVID-19 heeft ook op de IND-uitvoering impact gehad. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd dat de capaciteit op de IND-loketten over de hele breedte geruime tijd sterk verlaagd is geweest. Ook nu is de capaciteit nog niet op volle sterkte. Dit heeft onder meer geleid tot een achterstand bij de verplicht af te nemen biometrische gegevens van Britse burgers en het uiteindelijk afgeven van de verblijfsdocumenten. Het gaat hierbij om Britse burgers die wel al een positief besluit hebben ontvangen van de IND op hun aanvraag en hier ook een schriftelijke bevestiging van hebben ontvangen.

Het afnemen van biometrie aan de loketten is inmiddels weer hervat. Britse burgers die al een positieve beslissing hebben ontvangen, worden telefonisch benaderd voor het maken van een afspraak voor de afname van biometrische gegevens. De IND is bezig een extra locatie te regelen om zodoende meer capaciteit in te kunnen zetten om biometrie te kunnen afnemen, specifiek ten behoeve van deze groep Britse burgers. Dit lijkt op korte termijn realiseerbaar. Hiermee wordt geborgd dat tijdig alle biometrie beschikbaar is ten behoeve van een tijdige afgifte van de verblijfsdocumenten.

De beperkte capaciteit op de loketten heeft ook geleid tot minder mogelijkheden voor het uitreiken van de verblijfsdocumenten. Omdat de capaciteit van de loketten in zijn algemeenheid onder druk staat door de COVID-19 situatie, heb ik besloten om de verblijfsdocumenten van Britse burgers per koerier (Interdepartementale Post en Koeriersdienst, IPKD) uit te gaan reiken. De IPKD heeft aangegeven voldoende capaciteit te hebben om alle 45.000 voorziene verblijfsdocumenten voor Britse burgers tijdig te kunnen uitreiken.

Door alle boven beschreven maatregelen blijft de planning om voor het einde van 2020 het overgrote deel van alle Britse burgers in Nederland van een verblijfsvergunning te voorzien. Uiteraard geldt dit alleen voor Britse burgers die tijdig een aanvraag indienen.

Van de EU-lidstaten die ervoor hebben gekozen Britse burgers een nieuw verblijfsdocument te laten aanvragen onder het terugtrekkingsakkoord, is op het moment van dit schrijven Nederland als een van de weinige EU-lidstaten al zover dat verblijfsaanvragen in behandeling genomen worden. De meeste EU-lidstaten hebben aangegeven eind 2020 of begin 2021 te beginnen met het in behandeling nemen van verblijfsaanvragen van in hun land verblijvende Britse burgers.

Pilot Nigeriaanse asielzoekers

Lid Becker heeft in het Algemeen Overleg van 13 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2600) gewezen op het grote aantal asielzoekers in 2019 uit Nigeria dat geen recht heeft op asiel en gevraagd wat daaraan kan worden gedaan. Bij brief van 10 maart jl. heb ik de Kamer gemeld dat ik de op dit punt geuite zorg over de instroom van Nigeriaanse asielzoekers deel en dat ik daarom een pilot in voorbereiding heb om te bezien of deze zaken versneld kunnen worden afgedaan. De feitelijke uitvoering van de pilot heeft echter nog niet kunnen plaatsvinden als gevolg van het opschorten en/of aanpassen van de werkprocessen binnen de asiel- en terugkeerprocedures als gevolg van de coronacrisis. In de aankomende periode zal, afhankelijk van de instroom en de wijze waarop de asiel- en terugkeer processen worden hervat, worden bezien wanneer de pilot daadwerkelijk kan worden uitgevoerd.

Noorwegen – Verhalen terugkeerkosten

In mijn brief aan uw Kamer van 20 november 20193 heb ik aangegeven dat Noorwegen een wettelijke regeling kent waarbij de terugkeerkosten op een vreemdeling verhaald kunnen worden en waarbij een inreisverbod opgelegd wordt als de vreemdeling deze kosten niet terugbetaalt. De Noren hebben meegegeven dat, hoewel dit inderdaad een wettelijke mogelijkheid is, zij daar tot nog toe geen gebruik van hebben gemaakt, omdat de administratieve lasten en juridische mogelijkheden om bezwaar te maken tegen het in rekening brengen van de kosten niet opwegen tegen de voordelen. Daar komt bij dat, net als in Nederland, de meeste vreemdelingen die het land moeten verlaten onvermogend zijn.

Ik zie op dit moment geen voordelen om een dergelijke regeling in de Vreemdelingenwet op te nemen.

Procesevaluatie pilot Tynaarlo

In Tynaarlo wordt een pilot uitgevoerd met een zogenaamde tussenvoorziening, waar vergunninghouders en kansrijke asielzoekers worden opgevangen en begeleid die in de desbetreffende regio worden gehuisvest. Deze pilot is geëvalueerd door het WODC; het eindrapport is als bijlage bij deze brief toegevoegd4. Uit de evaluatie komen verschillende lessen naar voren. Zo blijken met name de aangeboden activiteiten en persoonlijke begeleiding bij te dragen aan inburgering.

Er zijn echter ook belangrijke aandachtspunten, zoals de samenwerking met gemeenten en COA, de afstand tot de gemeenten van uiteindelijke huisvesting, en de informatie-uitwisseling tussen de betrokken partijen. Deze aandachtspunten zullen worden meegenomen in de ontwikkeling van regionale opvanglocaties.

Nieuwe opvangmodaliteit 13- en 14-jarigen

Volgens het opvangmodel voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv’s) dat in 2016 in werking is getreden, worden amv’s jonger dan 15 jaar in beginsel opgevangen in opvanggezinnen onder verantwoordelijkheid van Stichting Nidos. Voor 13- en 14-jarige amv’s die, om wat voor reden dan ook, niet in een opvanggezin geplaatst kunnen worden en die (nog) niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning geldt dat zij door het COA worden opgevangen. Om deze groep de begeleiding te kunnen bieden, die passend is bij de leeftijd, is er tot nu toe door het COA voor gekozen om deze groep zoveel mogelijk op één locatie op te vangen, de procesopvanglocatie in Oisterwijk.

Opvang op deze locatie is, vanwege de kwetsbaarheid en mate van beïnvloedbaarheid van deze jonge amv’s, niet ideaal gebleken. Gelet hierop, heb ik het COA opdracht gegeven om voor deze groep jonge amv’s een aparte kleinschalige woonvoorziening te realiseren buiten het terrein van een azc. In deze kleinschalige woonvoorziening zal, net als in de procesopvanglocatie, 24-uurs begeleiding aanwezig zijn. Bij het eventueel verkrijgen van een verblijfsvergunning zullen de amv’s, conform het amv-opvangmodel, worden overgeplaatst naar Nidos-opvang. Het COA gaat in de komende periode op zoek naar een geschikte locatie en lokaal bestuurlijk draagvlak.

Samenwerking ketenpartners rondom kwetsbare amv’s

Tijdens het AO van 12 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2603) zegde ik uw Kamer toe om navraag bij het COA te doen omtrent de samenwerking tussen betrokken organisaties rondom kwetsbare amv’s en amv’s met indicaties slachtofferschap mensenhandel. In aanvulling op hetgeen ik reeds tijdens het AO heb medegedeeld, laat ik hierbij weten dat tussen de amv-medewerkers van het COA en de jeugdbeschermers van Nidos in het algemeen goed contact bestaat ten aanzien van elke amv. Voor elke amv wordt voorts een begeleidingsplan en, indien daar aanleiding voor is, een veiligheidsplan opgesteld. Bij zorgelijke signalen, waaronder signalen omtrent mensenhandel, wordt altijd contact opgenomen met de jeugdbeschermer door de amv-medewerker.

Daarnaast kunnen de signalen besproken worden in een multidisciplinair overleg (hierna: MDO). Aan een MDO nemen het COA, GZA, GGD en JGZ deel. Het MDO heeft als doel de zorg- en dienstverlening die door diverse partijen aan asielzoekers wordt geleverd op elkaar af te stemmen. Ook kan ervoor gekozen worden een individueel casusoverleg te organiseren met andere relevante partijen, bijvoorbeeld de wijkagent of de school van de amv. De jeugdbeschermer van Nidos is zowel bij het MDO als bij individuele casusoverleggen altijd aangesloten. In het geval er signalen zijn van (mogelijke risico’s van) mensenhandel wordt contact opgenomen met de politie en, indien nodig, wordt de amv in kwestie doorgeplaatst naar de beschermde opvang. Alle betrokken partijen kunnen dergelijke signalen melden bij de politie.

Begin dit jaar hebben COA, Nidos, AVIM/politie nieuwe werkafspraken gemaakt rondom vermissingen. Bij een vermissing wordt de jeugdbeschermer van Nidos direct ingelicht door de amv-medewerker, en worden AVIM en wijkagent meegenomen in de mailing. De politie is momenteel bezig met het aanpassen van het politieportal, zodat de meldingen van vermissing van een amv onverwijld bij de juiste instantie terecht komen.

Rapportagesystematiek verhuisbewegingen kinderen

Ten slotte laat ik u weten dat er binnen mijn ministerie en door het COA wordt gewerkt aan het herijken van de wijze van rapporteren over het aantal verhuisbewegingen van kinderen, de zogeheten rapportagesystematiek. Op dit moment worden in de Rapportage Vreemdelingenketen verhuisbewegingen van minderjarige kinderen die onderdeel van een gezin zijn, weergegeven. Zoals ik tijdens het AO van 13 februari jl. liet weten, ben ik het met u eens dat de huidige rapportagesystematiek verbeterd kan worden. Gelet hierop, heb ik een ambtelijke werkgroep opdracht gegeven een herijking uit te voeren die, naar nu blijkt, complex van aard is.

Doel van de herijking is om te komen tot meer en betere inzage in het aantal fysieke verhuisbewegingen en verplaatsingen van kinderen. Het aanpassen van de rapportagesystematiek betekent niet alleen dat de wijze van rapporteren in categorieën verandert, maar ook de wijze van tellen. Dit is een forse aanpassing die zorgvuldig uitgevoerd moet worden. Vooruitlopend op de eerste cijfermatige rapportage wil ik uw Kamer op dit moment al meenemen in de belangrijkste aanpassingen ten opzichte van de huidige rapportagesystematiek:

  • Waar nu uitsluitend het aantal verhuizingen in het kalenderjaar wordt geteld, zal worden bijgehouden hoe vaak kinderen verhuizen gedurende hun gehele verblijf bij het COA;

  • Gegevens worden niet meer enkel gegenereerd op basis van administratieve verhuizingen, maar ook fysieke verhuizingen waarbij sprake is van een adreswijziging worden inzichtelijk;

  • In het vervolg zal ook worden gerapporteerd over het aantal verhuizingen als gevolg van procesbewegingen, dus bewegingen die gerelateerd zijn aan de inrichting van het asielproces;

  • Naast het weergeven van verhuizingen van minderjarige kinderen die onderdeel van een gezin zijn, zullen volgens vergelijkbare systematiek voortaan ook de verhuizingen van amv’s worden meegenomen.

De eerste cijfermatige rapportage volgens de nieuwe rapportagesystematiek zal zijn beslag vinden in de eerstvolgende Rapportage Vreemdelingenketen die na het zomerreces zal verschijnen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol


X Noot
1

Kamerstuk 35 300 VI, nr. 48.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Kamerstuk 19 637, nr. 2540.

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven