30 545 Uitvoering Wet Werk en Bijstand

Nr. 148 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2014

Tijdens het VAO WWB onderwerpen en Participatiewet van donderdag 4 december heb ik mevrouw Karabulut (SP) toegezegd om in te gaan op de kostendelersnorm in relatie tot mensen die voor bepaalde tijd opgevangen worden in de vrouwenopvang of begeleidwonenprojecten, waarbij de opvang expliciet op doorstroom gericht is, en die te maken hebben met een eigen bijdrage Wmo (Handelingen II 2014/15, nr. 33, item 7).

Per 1 januari 2015 wordt de kostendelersnorm in de Participatiewet ingevoerd voor personen die met één of meer personen hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Voor het vaststellen van de hoogte van de bijstandsnorm moet de woonsituatie worden bepaald. Hierbij speelt onder andere de duur van het verblijf een rol: is er sprake van tijdelijk of duurzaam verblijf?

Als er sprake is van tijdelijk verblijf elders, is het aan gemeenten en de Sociale verzekeringsbank (SVB) om de uitkering af te stemmen op de individuele omstandigheden (Artikel 18, eerste lid, Participatiewet). Deze situatie verandert per 1 januari 2015 niet door de invoering van de kostendelersnorm. Bij tijdelijk verblijf in vrouwenopvang of begeleidwonenprojecten, zal de kostendelersnorm niet van toepassing zijn, omdat men daar geen hoofdverblijf heeft. Het feit dat iemand voor langere tijd in een opvang of begeleid wonen project verblijft, wil niet per definitie zeggen dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf daar heeft en de kostendelersnorm van toepassing is.

Het is aan gemeenten en de SVB om aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde vast te stellen of het gaat om tijdelijk verblijf. Deze beoordeling behoort reeds tot de uitvoeringspraktijk van de Wet werk en bijstand en is dus voor gemeenten en de SVB niet nieuw.

Verder geldt, zoals nu ook al het geval is, dat op basis van de Wmo 2015 de gemeente bij verordening kan bepalen of een cliënt een eigen bijdrage is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening en hoe hoog deze eigen bijdrage is (Artikel 2.1.4, eerste lid, onderdeel b). De hoogte van de eigen bijdrage kan niet zodanig zijn dat de desbetreffende persoon minder overhoudt dan een bedrag dat overeenkomt met de norm die geldt voor een instelling (Artikel 23, eerste lid, Participatiewet), vermeerderd met een standaardpremie van de zorgverzekering (Artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag), gecorrigeerd met de zorgtoeslag.

Via de Verzamelbrief zal ik gemeenten en de SVB informeren over de inhoud van deze brief.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven