Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2011
Op 23 maart 2011 (Handelingen II 2010/11, nr. 64, behandeling van het verslag van een algemeen overleg over binnenvaart) hebben de leden Slob (CU) en De Rouwe (CDA) tijdens
het VAO over de Binnenvaart een motie ingediend, waarin de regering wordt verzocht om binnenvaartondernemers de mogelijkheid
te geven om met terugwerkende kracht alsnog een aanvraag voor werktijdverkorting in te dienen (kamerstuk 30 523, nr. 52). De minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) heeft aangegeven dat zij de minister van SZW zal vragen om schriftelijk
te reageren op de motie en tevens in te gaan op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Hierbij ontvangt u mijn
reactie.
Tijdens het vragenuurtje van 25 januari 2011 (Handelingen II 2010/11, nr. 43, item 3 blz. 4–5) heb ik als vervanger van de minister van I&M benadrukt dat de geleden schade als gevolg van de stremming in de
Rijn een zaak voor de betrokken bedrijven zelf is. En dat ik geen perspectief kon bieden op een specifieke compensatieregeling
van de overheid voor deze situatie. Maar dat laat uiteraard onverlet, dat elke binnenvaartondernemer aanspraak kan maken op
bestaande generieke regelingen waarvan in beginsel elke ondernemer gebruik kan maken, mits hij aan de voorwaarden voldoet.
Zo konden binnenvaartondernemers een beroep doen op de bestaande werktijdverkortingsregeling (WTV regeling), mits aan de beleidsregels
was voldaan. De werkgeversorganisatie voor binnenvaart en logistiek, het Centraal Bureau voor Rijn- en Binnenvaart (CBRB),
heeft de leden dan ook geïnformeerd over de mogelijkheid van werktijdverkorting. Tientallen bedrijven hebben een aanvraag
ingediend. In totaal is aan 35 binnenvaartondernemingen werktijdverkorting verleend vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag
tot en met 14 februari 2011 (de datum waarop de vaarbeperkingen zijn opgeheven). Vanaf de datum aanvraag, omdat op grond van
de WTV regeling geen werktijdverkorting kan worden verleend over perioden voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
Dat is ook de reden dat ik niet tegemoet kan komen aan het verzoek om binnenvaartondernemers de mogelijkheid te geven om met
terugwerkende kracht alsnog een aanvraag voor werktijdverkorting in te dienen. Er zijn geen argumenten op basis waarvan in
deze situatie terugwerkende kracht zou moeten gelden. Dat zou bovendien precedentwerking hebben voor toekomstige situaties,
hetgeen ik ongewenst acht.
Voorts is tijdens het VAO terecht geconstateerd dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het Bbz bij de gemeenten
ligt. Wanneer een zelfstandige in financiële problemen komt, kan onder de geldende voorwaarden een Bbz-aanvraag bij de betreffende
gemeente worden ingediend, die deze beoordeelt en erover beslist. Een oproep aan gemeenten om coulance te betrachten – zoals
gedaan tijdens het VAO – acht ik niet nodig, omdat gemeenten in het kader van de crisis al eerder is verzocht om Bbz-aanvragen
voortvarend in behandeling te nemen en de mogelijkheden die het Bbz biedt maximaal te benutten.
Gelet op bovenstaande zie ik geen mogelijkheden om tegemoet te komen aan het verzoek van de leden Slob en De Rouwe om werktijdverkorting
met terugwerkende kracht mogelijk te maken voor de binnenvaartondernemers.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp