30 461
Parlementair Contactplan 2006

D
nr. 41
SLOTVERKLARING PARLEMENTAIR OVERLEG KONINKRIJKSRELATIES VAN 12 TOT EN MET 16 JUNI 2006 IN DEN HAAG

Leden Nederlandse delegatie

Leden Eerste Kamer:

E. Schuurman; Christen-Unie, plv. voorzitter delegatie

H. A. Doek; CDA

J. J. van Heukelum; VVD

Mevrouw J. van Leeuwen; CDA

W. Lemstra; CDA

Mevrouw M. Y. Linthorst; PvdA

Mevrouw I.Y. Tan; PvdA

Griffier:

Mevrouw E.C. Janssen

Leden Tweede Kamer:

W. I. I. van Beek; VVD, voorzitter delegatie

B. J. van Bochove; CDA

B. O. Dittrich; D66

W. M. M. van Fessem; CDA

Mevrouw I. van Gent; GroenLinks

J. A. W. J. Leerdam; PvdA

Mevrouw N. W. van Oerle; CDA

Mevrouw W. R. C. Sterk; CDA

Mevrouw B. M. de Vries; VVD

K. G. de Vries; PvdA

Griffier:

Mevrouw M.C.T.M. Franke

Leden delegatie Nederlandse Antillen

D. E. Puriel; MAN, voorzitter delegatie

J. E. Abraham; D.P.-Bonaire

P. J. Atacho; P.A.R., plv. voorzitter delegatie

R. T. Booi; U.P.B.

Mevrouw M. J. Buncamper-Molanus; D.P.-Sint Maarten

Mevrouw E. M. D. Eisden; MAN

J. R. Hassell; W.I.P.M.

D. A. S. Lucia; P.N.P.

W. V. Marlin; National Alliance

N. G. Navarro; Forsa Korsou

J. C. A. Woodley; D.P.-Sint Eustatius

Griffiers:

F. M. Hanze

Mevrouw D. M. C. Lai-Promes

Leden delegatie Aruba

Mevrouw M. G. Ras; MEP, voorzitter delegatie

V. E. J. Arends; MEP

E. M. Jacobs; MEP

Mevrouw M. H. J. Kock; MPA

A. R. Lampe; RED

R. M. Maduro; MEP

O. E. Oduber; AVP

O. B. Sevinger; AVP

J. E. Thijsen; MEP, plv. voorzitter delegatie

M. F. Werleman; MEP

Griffier:

Mevrouw J. A. Bastien-Sherman

Inleiding

De delegaties kijken terug op een nuttig en constructief Parlementair Overleg Koninkrijksrelaties. De agenda van de bijeenkomst is als bijlage bijgevoegd.1

Allereerst werden de verslagen van de Contactplanbijeenkomst van 4 tot en met 7 januari 2006 te Curaçao, met een paar kleine aanvullingen en onder dankzegging vastgesteld.

In het kader van het Overleg, zijn de delegaties ontvangen namens de Nederlandse regering door de vice Minister-President, de heer Brinkhorst. Ook hebben zij een werkbezoek gebracht aan Amsterdam, waarbij een bezoek is gebracht aan de Dansacademie Lucia Marthas, het Koninklijk Instituut voor de Tropen en de Universiteit van Amsterdam. Tevens hebben zij een voorstelling bijgewoond in het Koninklijk theater Carré. De dansacademie is oorspronkelijk opgezet met private middelen als opvang voor jongeren die moeilijk aansluiting vinden bij een reguliere opleiding. Hij kan inmiddels mede dankzij samenwerking met het Hanze college in Groningen, een hbo-opleiding aanbieden. Aan de volgende stap, het aanbieden van een mbo-opleiding, wordt thans tezamen met het Noorderpoort College in Groningen gewerkt. In het Tropenmuseum bleek de delegaties dat tot op heden weinig tot geen aandacht is besteed aan het culturele erfgoed van de Nederlandse Antillen en Aruba. Prof. Van Stipriaan Luïscius, die een presentatie verzorgde, vroeg de leden suggesties voor een nog in te richten permanente expositie te doen. De heer Noorda, voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam, ging onder meer in op de samenwerking binnen de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam, alsmede op de mogelijkheden van samenwerking met de Universiteit van de Nederlandse Antillen en die van Aruba.

De onderwerpen van de beraadslagingen van de delegaties waren als volgt:

I Stand van zaken uitvoering afspraken Slotverklaring van de Contactplanbijeenkomst in januari 2006 te Curaçao;

II Problematiek Antillengemeenten;

III Staatkundige Verhoudingen en Democratisch Deficit;

IV Schuldsanering;

V Betere samenwerking op het gebied van hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs;

VI Cultuur.

Hieronder volgen de conclusies en aanbevelingen voortvloeiend uit de beraadslagingen. Van de beraadslagingen zelf is een stenografisch verslag gemaakt. De openingstoespraken en de inleidingen zijn als bijlage toegevoegd.

I Stand van zaken uitvoering afspraken Slotverklaring van de Contactplanbijeenkomst in januari 2006 te Curaçao

De delegaties constateren dat over de sociaal-economische en culturele gevolgen van de handelsliberalisering in WTO-verband en de globalisering voor het Caraïbische deel van het Koninkrijk, geen afdoende inhoudelijke reactie is ontvangen van de Koninkrijksregering.

Conclusie

De delegaties onderstrepen nogmaals het belang van een reactie van de regering en besluiten daarom nu gezamenlijk een schriftelijke reactie op dit punt te vragen aan de Koninkrijksregering.

II Problematiek Antillengemeenten

Door de burgemeester van Dordrecht, de heer Bandell, en de heer Zevenbergen namens de gemeente Rotterdam, werd een toelichting gegeven op de aanpak van problemen die door een kleine groep Antilliaanse en een verwaarloosbaar aantal Arubaanse jongeren worden veroorzaakt. De succesvolle aanpak van de problematiek in Dordrecht vindt plaats via een integrale aanpak van risicojongeren door een programma met concrete projecten en activiteiten. De heer Bandell meent dat de problemen in zijn stad slechts door een serieuze, integrale, lange termijn aanpak kunnen worden teruggebracht en dat daadwerkelijke aandacht van levensbelang is. In Rotterdam worden persoons- en groepsgebonden projecten uitgevoerd. Antillianenteams zijn ingezet in twee districten. Door specifieke aandacht voor de problemen van Antillianen is de criminaliteit in Rotterdam inmiddels gedaald. Er wordt opgemerkt dat een aantal van deze risicojongeren weliswaar een Nederlands paspoort heeft, doch niet is geboren in een van de landen van het Koninkrijk, maar in een van de Spaanssprekende landen van Zuid-Amerika en het Caraïbisch gebied. Velen van hen zijn in het Caraïbische deel van het Koninkrijk genaturaliseerd en hebben grote aanpassingsproblemen. De landen voelen dit probleem vooral sinds de termijn voor naturalisatie is teruggebracht van tien naar vijf jaar en respectievelijk drie jaar door middel van huwelijk.

Conclusie

Naar aanleiding van de inleidingen en de daaropvolgende discussie besluiten de drie delegaties het onderwerp naturalisatie tot Nederlander in ruime zin op de agenda van het volgende parlementair overleg te plaatsen. Zij verzoeken de regeringen ruim voor het komende overleg een analyse van de problemen te maken met de daaraan gerelateerde naturalisatiewetgeving en -richtlijnen opdat een gedocumenteerde discussie mogelijk is.

III Staatkundige verhoudingen en democratisch deficit

In zijn inleiding ging de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties in op de laatste gebeurtenissen sinds de RTC in november 2005, op de stand van zaken van de werkgroepen en de huidige geschilpunten. Ook schetste hij zijn verwachtingen over het afgesproken tijdpad voor de start van staatkundige vernieuwing. Minister Pechtold heeft de Minister-president van de Nederlandse Antillen tijdens haar bezoek aan Nederland, ter bespreking met de Nederlands-Antilliaanse regering, het document «Partners in het Koninkrijk» overhandigd en meegedeeld dat de Nederlandse regering bereid is, indien het land de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden de hoofdlijnen onderschrijven, nog in juli dit jaar een RTC te houden. In dit document zijn de gedachten van de Nederlandse regering verwoord.

De vice-president van de Raad van State, de heer Tjeenk Willink, hield een inleiding over het proces van staatkundige vernieuwing en de omgeving waarbinnen dat proces zich afspeelt. Juist die omgeving is van belang voor een goede analyse van de problemen waarvoor wij gezamenlijk een oplossing moeten vinden. De Raad van State van het Koninkrijk heeft zich al twee maal uitgesproken over de Koninkrijksrelaties, te weten in 2003 met de voorlichting «Verdieping of geleidelijk uiteengaan» en in 2004 met een ongevraagd advies. De heer Tjeenk Willink is van mening dat het huidige Statuut ook al voldoende ruimte biedt voor de aanpak van urgente problemen. Het Statuut zou niet als excuus gebruikt moeten worden om niets te hoeven doen. Hij vindt het onbegrijpelijk hoe de Koninkrijksregering tot nu toe is omgegaan met de mogelijke (!) UPG-status van de Antillen en Aruba. Zo dadelijk is die mogelijkheid misschien verdwenen en valt er niets meer te kiezen. Ook vindt hij het onbegrijpelijk dat er niet een veel duidelijker regiobeleid wordt gevoerd, zo mogelijk in samenwerking met de EU-partners Spanje, Portugal en Frankrijk. Hij waarschuwt tegen slepend overleg en dringt aan op daadkracht.

De Nederlands-Antilliaanse delegatie onderschrijft dat bij de Start RTC, gehouden in november 2005 op Curaçao, is overeengekomen dat het beoogde eindperspectief voor de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten is de status van land binnen het Koninkrijk. Het beoogde eindperspectief voor de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba is een nieuwe status van bijzondere aard (sui generis) binnen het Koninkrijk, waarbij er een directe band is met Nederland en eventueel ook samenwerkingsbanden zijn met de andere landen van het Koninkrijk.

De Arubaanse delegatie benadrukt nogmaals haar standpunt van behoud van alle in het verleden verkregen rechten.

Voor de Nederlandse delegatie zijn vooral de kwaliteit van bestuur en rechtspraak, en de toekomstige financiële soliditeit van de te maken afspraken een belangrijk uitgangspunt.

Voor alle drie de delegaties is het van belang dat tegenover een bestuursstructuur een adequaat en democratisch controle-orgaan staat.

Conclusies

– Na de discussies concludeerden de drie delegaties dat de problemen die zich binnen het Koninkrijk voordoen veel meer dan nu het geval is moeten worden gedefinieerd en geanalyseerd als een gezamenlijk probleem waarvoor gezamenlijk een oplossing moet worden gevonden. Voor het uitwerken en uitvoeren van deze oplossingen is uitwisseling van de expertise binnen de betrokken instellingen en (overheids)organisaties in de verschillende delen van het Koninkrijk (en dus nauwe samenwerking tussen deze instellingen) noodzakelijk.

– Over de volgende punten bleven bij de delegaties nog vragen leven. Zij vragen de Koninkrijksregering hierover op korte termijn duidelijkheid te verschaffen.

• Onduidelijkheid bestaat over het begrip «directe band met Nederland», in het bijzonder of de verantwoordelijkheid bij de Nederlandse regering dan wel bij de Koninkrijksregering komt te liggen. Ook hoe de relatie van de toekomstige eilanden met «directe banden met Nederland» met Nederland dan wel van de eilanden onderling zal zijn.

• Hoe zal de democratische controle binnen de nieuwe structuur van het Koninkrijk effectief vorm gegeven kunnen worden?

• Betekent de (nieuwe) status aparte meer of minder autonomie voor de toekomstige landen, en de status van de «directe band met Nederland» meer of minder autonomie voor de eilanden?

• Wat worden de (nieuwe) Koninkrijkstaken?

• De Nederlandse delegatie vraagt uitleg van de Koninkrijksregering over het begrip Koninkrijkseiland.

IV Schuldsanering

De heer drs. H. J. Brouwer, directeur van de Nederlandsche Bank, sprak over het Antilliaanse schuldenvraagstuk en de voorwaarden waaraan zal moeten worden voldaan om te komen tot een stabiele financiële en sociaal economische situatie. De totale overheidsschuld van de Nederlandse Antillen bedroeg in 2005 NAF. 4.9 miljard (85.7% van het BBP). Vijf jaar geleden was deze schuldquote ruim 20 procentpunt lager. Een van de uitgangspunten van het proces van staatkundige hervorming is dat de nieuwe entiteiten beginnen met een duurzame en houdbare financiële situatie. De voorwaarden waaraan in geval van schuldsanering zal moeten worden voldaan zijn onder meer de volgende:

• de begroting voor het lopende jaar is op orde;

• er is een budgettair kader dat waarborgen biedt tegen nieuwe schuldopbouw;

• er is overeenstemming over een aantal dwingende begrotingsregels, o.a. een sluitende gewone dienst (in tegenstelling tot een kapitaaldienst), inclusief rente en afschrijvingen. Nieuwe landen mogen lenen voor kapitaaluitgaven zolang de totale rentelast onder een vastgesteld plafond blijft;

• een onafhankelijke instantie beoordeelt zowel de begroting als de meerjarenplannen op financierbaarheid;

• de begrotingsregels en het toezicht daarop worden verankerd in een Rijkswet.

De drie delegaties hebben geen eenduidige mening over de wijze van schuldsanering. De Nederlands-Antilliaanse delegatie wil wachten op de uitkomsten van het topoverleg op 16 juni a.s. van de eilandgebieden en het Land. In verschillende moties van zowel de Eerste als de Tweede Kamer is het politieke oordeel van het Nederlandse parlement vastgelegd. De Arubaanse delegatie spreekt zich vooralsnog niet uit over de schuldsanering.

De heer Brouwer was van mening dat een keuze voor de UPG status financieel-economisch gezien weinig voordeel oplevert, omdat die keuze impliciet de introductie van de euro met zich meebrengt. Bovendien verwachtte hij dat aanspraak op middelen uit de Structuurfondsen minimaal zal zijn. Zijn mening is vooral gebaseerd op het rapport van de Koninkrijkscommissie Van Beuge.

Conclusie

Ten aanzien van de mogelijkheden om de UPG status te verkrijgen zijn er langzamerhand voldoende rapporten en verklaringen uitgebracht. Opvallend is dat een ieder uit zijn eigen rapport citeert. De Nederlandse regering zal worden gevraagd wat zij op dit moment doet ten aanzien van dit dossier, dit mede gelet op de afspraken uit het regeerakkoord; de meerderheid van de Arubaanse delegatie heeft geen behoefte aan deze vraag.

V Betere samenwerking op het gebied van hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs

De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschap, de heer Rutte, sprak over de samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk op het gebied van het hoger onderwijs. Hoger onderwijs is voor het leveren van kwaliteit een goede basis, investeren in onderwijs is dan ook cruciaal. Het heeft een positieve uitwerking op de sociaal-economische situatie en zal bijdragen aan het terugdringen van de armoede en het voorkomen van criminaliteit.

De Universiteit van de Nederlandse Antillen (UNA) wil in 2010 door de NVAO worden geaccrediteerd. Een quick-scan is inmiddels door de NVAO (Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie) uitgevoerd; als de UNA aan de gestelde eisen voldoet kan hij worden geaccrediteerd. Ook voor accreditatie van de Universiteit van Aruba (UvA) is aan de NVAO opdracht gegeven.

De staatssecretaris zegde toe in overleg met de rector magnificus van de UvA en UNA te zullen streven naar gebruik van de onderzoeksfondsen van de NWO (Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek). Wellicht kan in het kader van het nieuwe onderwijsprogramma meer aandacht worden besteed aan onderzoek. Voorts zal de staatssecretaris bezien in hoeverre het mogelijk is gelden van de tweede geldstroom daarvoor te benutten.

De staatssecretaris was ook bereid lokale schooldecanen te doen ondersteunen bij het geven van voorlichting inzake studiekeuze.

Conclusies:

De drie delegaties roepen hun regeringen op om het hoger en wetenschappelijk onderwijs en onderzoek door deze instellingen, als prioritaire aandachtsgebieden, voor zover het niet het geval is, aan te merken in de huidige samenwerkingsprogramma’s. Daarbij is van belang inzicht te verstrekken in de financiële consequenties van deze prioritering, alsook in de bijdrage die het bedrijfsleven bereid is te leveren aan deze prioritering.

Betere samenwerking van instellingen op het terrein van het hoger en academisch onderwijs binnen het Koninkrijk kan onder andere betrekking hebben op:

• een goede samenwerking op het institutionele niveau van hogescholen en universiteiten;

• het instellen van gezamenlijke leerstoelen;

• het stimuleren van de studenten- en docentenmobiliteit;

• gunstige studiefinancieringsmogelijkheden en een goede verzekering van kosten van geneeskundige verzorging van studenten;

• betere voorlichting aan studenten bij het maken van hun studiekeuze én een betere begeleiding tijdens hun studie (rol decanen).

VI Cultuur

De drie delegaties onderstrepen nogmaals het grote belang van het onderdeel cultuur, cultureel erfgoed en culturele samenwerking. In Koninkrijksverband is veel meer aandacht nodig voor cultuur en economie met in het bijzonder kunst en cultuur onderwijs en cultureel erfgoed van de Antillen en Aruba. Het kunst- en cultuurbeleid dient te bevorderen dat bijvoorbeeld instellingen als het Tropenmuseum de enorme achterstand inlopen door veel meer te investeren in het tentoonstellen van de cultuur op de zes verschillende eilanden. Bovendien verdient de cultureel historische en actuele kunst- en cultuurbeoefening extra stimulans met expertise en middelen. Zo kunnen bijvoorbeeld dans- en theateracademies zoals die van «Lucia Marthas», een belangrijke functie hebben naast de opleidingsfunctie van jongeren, een stimulans zijn voor het ontwikkelen van hun zelfbewustzijn en interactie. Het versterken van het culturele erfgoed heeft als neveneffect het «unique selling point» te vergroten voor toerisme als belangrijke economische peiler van de eilanden.

Conclusie

De drie delegaties pleiten voor bevordering van het culturele klimaat, bijvoorbeeld door meer investeringen in culturele voorzieningen, het koppelen van een culturele component aan de bestaande Koninkrijksspelen en het bevorderen van culturele uitwisselingen.

VII Datum en onderwerpen volgende bijeenkomst

– De drie delegaties spreken af dat in de toekomst voor onderwerpen met een meer Europese dimensie ook leden van het Europees parlement voor de discussie zullen worden uitgenodigd vanwege hun expertise.

– Het Presidium stelt voor de volgende bijeenkomst te houden op Aruba van 8 t/m 12 januari 2007.

De volgende onderwerpen zullen in ieder geval worden geagendeerd:

1. Stand van zaken uitvoering afspraken Slotverklaring

2. Naturalisatie (in brede zin)

3. Buitenlands beleid Koninkrijk en de rol van de Koninkrijkspartners daarin (tentatief)

4. Verbreden, verdiepen en internationaliseren van sport, kunst en cultuur

BIJLAGE 1 Speech van de Delegatievoorzitter van de vaste commissies voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken uit de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, dhr. W.I.I. van Beek, ter gelegenheid van de opening van het Parlementair Overleg Koninkrijksrelaties op maandag 12 juni 2006

Zeer geachte voorzitters, dames en heren, beste collega’s,

Het is mij een groot genoegen om u welkom te heten bij het eerste «Parlementair Overleg Koninkrijksrelaties». Dit is de nieuwe naam die we gekozen hebben voor wat tot nu toe altijd de «Contactplanbijeenkomst» was. Hoewel de afkorting van de nieuwe naam, het POK, niet direct inspirerend is, hoop ik dat wij ook deze bijeenkomst in een goede sfeer kunnen houden en met mooie resultaten kunnen afronden!

Na de Statenverkiezingen op de Nederlandse Antillen (januari 2006) en op Aruba (september 2005), zie ik in beide delegaties een aantal nieuwe gezichten. In het bijzonder heet ik de beide nieuwe Statenvoorzitters welkom, de heer Puriel en mevrouw Ras. Ik zie er naar uit om deze week met elk van u uitgebreid persoonlijk kennis te maken.

Naast het aanhalen van de persoonlijke contacten, hoop ik dat we er ook deze keer in slagen om over de geagendeerde onderwerpen openhartig met elkaar te spreken. Als Nederlandse delegatieleider en als gastheer, zie ik het als mijn taak om delegaties ruimte te bieden hun standpunten naar voren te brengen en, waar nodig, standpunten dichter bij elkaar te brengen. Ik herhaal de woorden die ik ook vorig jaar tot u sprak: «de discussies mogen fel en intensief zijn, daartoe geven de thema’s ook alle aanleiding, maar altijd vanuit de gedachte van respect voor elkaar en in het besef dat wij Koninkrijkspartners zijn».

Laten wij ons daarbij ook deze keer realiseren dat wij vertegenwoordigers zijn van onze parlementen en niet van onze regeringen. Dat biedt ons wellicht de mogelijkheden om gezamenlijk een stap verder te komen op een aantal moeilijke dossiers.

Van al onze debatten zal wederom een stenografisch verslag worden gemaakt. De Slotverklaring kan hierdoor kort en bondig zijn, waardoor de conclusies en aanbevelingen meer tot hun recht komen.

HET thema waar het deze week om draait is natuurlijk de staatkundige veranderingen binnen het Koninkrijk. Wij hebben morgen dan ook de hele dag voor de bespreking van dit thema uitgetrokken. Niet alleen spreken wij er onderling uitgebreid over, ook gaan wij in gesprek met minister Pechtold. Tenslotte ben ik zeer verheugd dat ook de vice-president van de Raad van State, de heer Tjeenk Willink, hierover met ons van gedachten wil wisselen.

De komende maanden zal moeten blijken of we er gezamenlijk uit komen of dat dit proces van onderhandelingen veel meer tijd zal gaan kosten.

Deze week kan ons ook in dit proces weer een beetje verder brengen. Wij onderhandelen niet, dat doen onze regeringen, maar wij kunnen wel bijdragen aan een goede sfeer waarin onderhandelingen succesvol kunnen zijn.

Een belangrijk onderdeel van de discussie over de staatkundige verhoudingen, is het vraagstuk van de schuldsanering. Gezien het belang van dit onderwerp, is ervoor gekozen dit apart te agenderen. Een deskundige bij uitstek op dit terrein, de heer Brouwer van De Nederlandsche Bank, zal donderdagochtend zijn licht over dit onderwerp laten schijnen. Uiteraard zullen wij als delegaties er ook onderling over discussiëren.

Een toekomstbestendige bestuursstructuur én gezonde overheidsfinanciën, zijn echter geen autonome doelen. Uiteindelijk moeten zij leiden tot een gezonde en krachtige economie op de eilanden. Dit vormt in onze snel veranderende en globaliserende wereld immers de beste garantie voor welvaart en welzijn van de burgers in ons Koninkrijk.

Het is een wederkerige relatie. Een heldere en functionerende bestuursstructuur is noodzakelijk voor een goed draaiende economie. Omgekeerd geldt dat een sterke economie de sociale en politieke stabiliteit stimuleert.

Jonge mensen hebben recht op goed onderwijs. Van belang is het dan wel dat ze daarna een baan kunnen vinden waarin ze zich verder kunnen ontplooien. En door die inzet wordt het weer mogelijk ook de sociale omstandigheden te verbeteren, meer aandacht te hebben voor de kwaliteit van het onderwijs, de woningbouw te stimuleren en aandacht te hebben voor de volksgezondheid. Kortom het is een spiraal die in twee richtingen kan werken en wij zoeken gezamenlijk de weg naar boven.

Het is daarom goed dat er in het Hoofdlijnenakkoord afspraken zijn gemaakt over een Sociaal-economisch Initiatief waarbij middelen worden vrijgemaakt voor een investeringsimpuls.

Ik heb vice-premier en minister van Economische Zaken, de heer Brinkhorst, die ons woensdagochtend ontvangt, gevraagd ons nader te informeren over deze investeringsimpuls. Hij zal ons ook bijpraten over de resultaten van zijn bezoek aan Curaçao en Aruba in februari van dit jaar en over de resultaten van de handelsmissie die in november 2005 plaatsvond.

Beide bezoeken zijn een rechtstreeks gevolg van het verzoek dat wij precies een jaar geleden aan de minister van Economische Zaken deden in de Contactplanbijeenkomst 2005.

Een cruciale voorwaarde voor een voorspoedige economische groei, is de beschikking over voldoende en hoogwaardig menselijk kapitaal. Daarvoor is allereerst een goed onderwijssysteem nodig dat tevens leidt tot hogere onderwijsparticipatie, ik zei dat al.

Ook voor het thema onderwijs hebben wij in het programma dan ook ruimte vrijgemaakt.

Op de donderdag spreken wij in de middag met de heer Rutte, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het thema «een betere samenwerking tussen het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs».

Als voorbereiding op dit gesprek, brengen wij een bezoek aan de heer Noorda, de voorzitter van het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam. Hij zal ons informeren over de praktische kant van dit thema, en zal dit, waar mogelijk, toespitsen op de specifieke situatie van de studenten afkomstig van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Naast deze inhoudelijke thema’s, hebben wij voor u enkele meer ontspannende onderdelen in het programma aangebracht. Zo staat de woensdag voornamelijk in het teken van Kunst en Cultuur. Wij brengen een bezoek aan de Dansacademie van Lucia Marthas, krijgen een rondleiding in het Koninklijk Instituut voor de Tropen over het Antilliaanse en Arubaanse culturele erfgoed en zullen na een diner in theater Carré, de voorstelling «Cabaret» bijwonen.

Aandacht voor kunst en cultuur is heel bewust op de agenda gekomen. Binnen het Koninkrijk weten we te weinig van elkaars cultuur. Uw inwoners weten overigens veel meer van ons dan wij van u.

Kunst en cultuur zijn zaken waar we elkaar beter door leren kennen en waarderen en elkaar ook voor kunnen ontmoeten. Naast sport dus vooral ook een onderwerp om de eenheid in het Koninkrijk te bevorderen.

Op basis van dit al, trekken wij aan het eind van deze week onze conclusies en formuleren de aanbevelingen. Niet alleen om deze reden wordt de komende vrijdag een dag van resultaten. Ik ben er trots op om u te kunnen melden dat na langdurige en zware onderhandelingen wij Duitsland zover hebben gekregen om de tweede wedstrijd van ons elftal voor het Wereldkampioenschap Voetbal te organiseren tijdens onze afsluitende borrel, die ons wordt aangeboden door minister Pechtold. Om 18.00 uur stipt speelt ons elftal tegen Ivoorkust. De eerste wedstrijd hebben we gisteren gewonnen, dus de stemming zit er goed in.

Uiteraard is gezorgd voor een tv-scherm zodat wij de wedstrijd gezamenlijk kunnen volgen. Verliest ons elftal, dan slaan we elkaar op de schouders en zeggen dat het WK nog lang en vol kansen is. Wint ons elftal daarentegen, dan vieren wij samen de overwinning.

Ik hoop van harte dat alle aanwezigen zullen bijdragen aan een succesvolle bijeenkomst. Ik zal van mijn kant er alles aan doen om dat te bewerkstelligen.

Als er specifieke wensen zijn dan hoor ik dat gaarne en zal kijken wat ik voor u kan doen.

Ik wens u allen een succesvol Parlementair Overleg Koninkrijksrelaties toe!

Dank u wel.

BIJLAGE 2 Spreekpunten van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over staatkundige verhoudingen en democratisch deficit

Dinsdag 13 juni 2006, Suze van Groenewegzaal van de Tweede Kamer om 9.30–11.00 uur

(alleen gesproken woord geldt)

Inleiding:

• Ik wil graag beginnen met een terugblik op het proces van staatkundige veranderingen;

• Ik hecht er namelijk aan met u mijn beleving van de ontwikkelingen in de laatste maanden te delen;

• Graag zou ik na mijn inleiding deze gelegenheid willen gebruiken om met u door te spreken over het verdere verloop van het proces van staatkundige veranderingen;

Achtergrond

• Na intensieve overleggen vanaf september vorig jaar is het proces met de start-Ronde Tafel Conferentie formeel van start gegaan;

• Bij die gelegenheid werd al duidelijk dat er nog veel werk moet worden verzet om de streefdatum van 1 juli 2007 te halen;

• Drie ambtelijke werkgroepen zijn aan de slag gegaan => Algemene financiële positie, Rechtszekerheid en deugdelijkheid van Bestuur, Directe/nieuwe banden met Nederland;

• Deze werkgroepen moeten in eerste instantie criteria opstellen waaraan de nieuwe entiteiten in 2007 getoetst worden;

• In de werkgroepen is over verschillende zaken overeenstemming bereikt;

• Met name over de financiën en rechtsorde bestaan in Nederlandse ogen teveel geschilpunten om tot een succesvolle Ronde Tafel Conferentie te komen;

Bestuurlijk overleg

• Ik heb daarom in maart een bestuurlijk overleg voorgesteld om met de entiteiten over knelpunten te spreken die een succesvolle Ronde Tafel Conferentie in de weg staan;

• Tijdens het bestuurlijk overleg is vooral gebleken hoe moeilijk de stap van «proces» naar «inhoud» is;

• Ik heb duidelijk verwoord dat alleen bij voortgang op de inhoudelijke onderwerpen er voortgang kan zijn in het staatkundige proces. Alle data die de ronde doen zijn voor Nederland niet «heilig»;

• Mijn ervaringen tijdens het bestuurlijk overleg waren wisselend;

Gesprek met Saba, Bonaire en Sint Eustatius

• Er zijn goede gesprekken gevoerd met Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

• Voor wat betreft het subsidiariteitsbeginsel (1. eiland, 2. samenwerking, 3 koninkrijk) hebben deze eilanden laten weten dat indien zij een taak niet zelf kunnen uitvoeren, Nederland de verantwoordelijkheid hiervoor moet nemen;

• Overigens zou de uitvoering van de taken onder verantwoordelijkheid van Nederland wel door samenwerking in de regio kunnen worden ingevuld;

Overleg met Curaçao en Sint Maarten

• Tijdens het bezoek bleek dat het eilandgebied Curaçao alleen bilateraal wilde spreken indien direct daaropvolgend een plenair overleg zou plaatsvinden. Sint Maarten gaf aan bilateraal te willen overleggen maar ook te hechten aan plenair overleg;

• In reactie heb ik aangeboden om de gedeputeerden van Constitutionele Aangelegenheden gezamenlijk te informeren over de bilaterale gesprekken;

• Ondanks het aanbod wilde Curaçao niet overleggen. Wel is kennis gemaakt maken met de nieuwe gedeputeerde van Constitutionele Aangelegenheden van Curaçao (Franco);

• Met Sint Maarten is kort gesproken maar op verzoek van Sint Maarten is het gesprek opgeschort;

• Vanzelfsprekend is dat bijzonder jammer en niet bevorderlijk voor de voortgang van het proces;

• Gedane zaken nemen echter geen keer;

• Met de regering van de Nederlandse Antillen is vervolgens gesproken over de wijze waarop een impasse in het staatkundige proces kan worden voorkomen;

• Er is vastgesteld dat data van belang zijn om druk op het proces te houden, maar dat overeenstemming over de inhoudelijke invulling van het Koninkrijk noodzakelijk is;

• Afgesproken is om met Sint Maarten en Curaçao ambtelijk de onderwerpen rechtsorde, financieel toezicht en goed bestuur nader in te vullen/concretiseren;

Miniconferenties

• Op basis van de resultaten van deze «miniconferenties» zou ik samen met minister-president De Jongh-Elhage en minister Duncan van Constitutionele Zaken beoordelen of en wanneer een plenair bestuurlijk overleg wenselijk is;

• Na het plenaire bestuurlijk overleg kan vervolgens door de voorzitter van de RTC bepaald worden wanneer een volgende RTC kan plaatsvinden;

• Doel van de miniconferenties => meer in de diepte beelden te krijgen van de toekomstige situatie om vervolgens de politiek te adviseren over vervolgstappen van het staatkundige proces (zoals bestuurlijk overleg);

• Deze miniconferenties hebben onvoldoende opgeleverd. Enkele knelpunten zijn op het gebied van de rechtshandhaving wel weggenomen, maar op het vlak van financiën zijn er nog steeds verschillen van inzicht;

• Dit heeft dus niet geleid tot een plenair bestuurlijk overleg.

Aruba

• De staatkundige veranderingen zijn niet iets van de Nederlandse Antillen en Nederland alleen, Aruba is hierbij nadrukkelijk betrokken;

• Tijdens een kort bezoek aan Aruba heb ik minister-president Oduber geïnformeerd over de overleggen in de Nederlandse Antillen. Het belang van de betrokkenheid van Aruba is nog eens benadrukt;

• In dit kader heb ik ook gewezen op de afspraken tussen Aruba en Nederland over de samenwerking binnen het Koninkrijk, zoals die zijn neergelegd in het protocol van juni 1993 tussen beide landen;

Hoe verder?

• De vraag die ik vooral hier met u wil bespreken is simpel: hoe verder?

• Het bestuurlijk overleg was toch vooral een poging van mijn kant om het proces door te laten gaan via een politiekeby-pass;

• Soms is dat nodig om de trein op de rails te houden en de gezamenlijk afgesproken doelen van de start-RTC te halen;

• Onderlinge geschilpunten kunnen niet simpelweg genegeerd worden en een mislukte RTC kan het proces zeer veel schade berokkenen;

• Nederland heeft daarom een initiatief genomen en het document «Partners in het Koninkrijk» opgesteld, dat aan premier De Jong-Elhage is aangeboden;

• Dit bevat de belangrijkste uitgangspunten voor Nederland op het gebied van de staatkundige veranderingen op de Antillen;

• U zult niet verbaasd zijn dat het dan gaat om bijvoorbeeld het op orde brengen van de financiën, een goed financieel beheer, de rechtsorde en de inrichting van het rechtsstelsel;

• Hiermee heb ik een initiatief willen nemen om het proces voort te laten gaan en helder nogmaals de Nederlandse mening voor het licht willen brengen;

• Het zijn punten die Nederland gedurende dit hele proces al inbrengt, zowel in de werkgroepen als tijdens mijn overleggen met het parlement en Antilliaanse bestuurders;

• Het is dus niet zomaar een «non-paper» of «denkrichtingen» zoals de Antilliaanse pers dit noemt, maar fundamentele uitgangspunten met bovendien een voorstel over schuldsanering;

• Eind juni zal een topoverleg van alle eilanden plaatsvinden waarin een reactie op het stuk «Partners in het Koninkrijk zal bespreken;

• Vanzelfsprekend hoop ik op een positieve beoordeling van de Antillen, zodat we weer voortgang in het proces kunnen maken.

Slotopmerking

• Ik hoop van u hier te mogen horen hoe u tegen het proces aankijkt en wat er volgens u moet gebeuren om tot een succesvolle RTC te komen.

BIJLAGE 3 Contactplanbijeenkomst van 12 t/m 16 juni 2006 gehouden in Den Haag

Thema I: Staatkundige verhoudingen en democratisch deficit

Verslag van de discussie die op 13 juni ’s middags over dit onderwerp is gevoerd onder voorzitterschap van de heer Van Beek

Aanvang 16.00 uur

De voorzitter: Vanmorgen hebben wij reeds gesproken over de staatkundige verhoudingen en het democratisch deficit, eerst met de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing in zijn hoedanigheid als minister belast met de Koninkrijksrelaties en daarna onderling. Wij zijn blij dat nu in ons midden is de heer de heer Tjeenk Willink, vice-president van de Raad van State. Hij zal een lezing houden en daarna zult u hem vragen kunnen stellen.

**

De heer Tjeenk Willink: Dank aan beide voorzitters van de vaste commissies voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken voor de uitnodiging om vandaag het woord te voeren. Ik zal spreken over het proces van staatkundige vernieuwing en daarbij de omgeving betrekken waarin dat proces zich moet afspelen. Juist die omgeving is van groot belang voor een goede analyse van de problemen waarvoor wij gezamenlijk een oplossing moeten vinden. Een oplossing die steeds urgenter wordt, omdat anders het tij waarin dat moet gebeuren echt verlopen is en iedereen zal zeggen: laat maar.

Het bedenken van oplossingen zonder voorafgaande analyse van het probleem waaraan wij gezamenlijk iets moeten doen, staat gelijk aan het oplossen van raadsels. Het invoeren van nieuwe structuren zonder analyse van de redenen waarom de bestaande niet werken, staat gelijk aan het bouwen op drijfzand. Een goede analyse is overigens iets anders dan een dik rapport. Dikke rapporten, overigens ook dunne, hebben wij in het Koninkrijk genoeg. Misschien moet alleen nog even de analyse worden gemaakt en kunnen wij echt aan de slag, maar eigenlijk is die analyse er ook al.

De Raad van State van het Koninkrijk heeft zich nog niet zo lang geleden tweemaal uitgesproken over de Koninkrijksrelaties. Allereerst in september 2003 met de voorlichting «Verdieping of geleidelijk uiteengaan». Die voorlichting ging over de relaties binnen het Koninkrijk en over de relatie met de Europese Unie. Vervolgens gaf de Raad in december 2004 een ongevraagd advies naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van het Statuut voor het Koninkrijk. Ik beveel lezing ervan aan. Naar mijn indruk – dat zal wel zelfingenomenheid van de Raad zijn – hebben beide nog niets aan actualiteitswaarde ingeboet. Misschien hebt u er iets aan bij uw onderlinge discussies. Ook in de reguliere advisering over wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel voor een kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba, probeert de raad de relaties binnen het Koninkrijk niet geïsoleerd te bekijken, maar in samenhang met de veranderende wereld.

De raad hanteert bij zijn advisering over het Koninkrijk drie belangrijke uitgangspunten die ik graag aan u voorleg. Die uitgangspunten kunnen in belangrijke mate onderschreven worden. Het zou goed zijn dat ook te doen. Alle uitgangspunten lijken wel op open deuren, maar dat blijken zij niet altijd te zijn. Het eerste uitgangspunt luidt: de wereld van 2006 is een totaal andere dan de wereld van 1954, het jaar waarin het Statuut werd bekrachtigd. Waarom doen we dan in het Koninkrijk soms alsof het nog 1954 is door vast te houden aan oude patronen van autonomie en zelfredzaamheid? Geen land ter wereld is meer autonoom; geen land ter wereld, of het nu Nederland heet of de Verenigde Staten, kan zich meer zelf redden.

Het tweede uitgangspunt is dat handhaving van de status quo, doorgaan zoals we nu bezig zijn, op termijn zal leiden tot een einde van de Koninkrijksband. De landen drijven uit elkaar. Nederland raakt steeds meer gericht op Europa en door de bevolking wordt het Koninkrijk niet meer beleefd. Van het ene Nederlanderschap – dat ene Nederlanderschap was een belangrijk uitgangspunt voor de opstelling van het Statuut van 1954 – komt steeds minder terecht. Op papier kan het Koninkrijk nog wel een tijdje bestaan, maar papier is geduldig en dat geldt zeker voor Statuutspapier.

Het derde uitgangspunt is dat met het huidige Statuut veel meer kan dan nu gezamenlijk wordt geregeld, als we dat tenminste willen en de retorische vraag is of wij een andere keuze hebben. Het wijzigen van het Statuut zal op den duur nodig zijn als middel om problemen aan te pakken, maar daarop hoeft dat aanpakken van de problemen niet te wachten. Dan zou het Statuut – misschien moet ik zeggen: opnieuw – worden gebruikt als excuus om nog maar even niets te doen. Alle pogingen om het Statuut te wijzigen bij wijze van «eerste stap» zijn de afgelopen jaren op niets uitgelopen. Intussen zijn de problemen groter geworden in plaats van kleiner. Het verbaast me wel eens dat zoveel Nederlandse politici elke keer een nieuwe poging wagen om het Statuut te wijzigen. Dat zie je overigens vaker: meer aandacht voor structuren dan voor processen; meer aandacht voor de vorm dan voor de inhoud.

Deze drie uitgangspunten wil ik hierna graag kort met u hespreken, waarbij ik dankbaar gebruik maak van de eerdergenoemde adviezen van de raad. Daarna wil ik stilstaan bij de consequenties daarvan voor de herstructurering van het Koninkrijk, ook binnen de Europese en de internationale context. Ik spreek overigens consequent over de herstructurering van het Koninkrijk, omdat ik meen dat de Antilliaanse herstructurering eenieder raakt: niet alleen de vijf eilanden van de Nederlandse Antillen, ook Aruba, ook Nederland en zeker ook de manier waarop het Koninkrijk als geheel functioneert. De neiging bestaat – dat is overigens zeer begrijpelijk en in sommige gevallen ook wel wijs – om dit complexe dossier op te delen in kleine behapbare brokken, maar van bestuurders en politici wordt ook een visie gevraagd op de omgeving, op de samenhang en vooral en in de eerste plaats op de maatschappelijke problemen waarmee burgers in onze drie landen, allemaal Nederlanders, worstelen. Voor u als volksvertegenwoordigers moeten die problemen de eerste zorg zijn. We kennen die problemen; ik hoef ze niet te noemen. Het is ons gezamenlijk tot nu toe niet gelukt om ze op te lossen. Integendeel, vele zijn, zeker in de ogen van de burgers, eerder groter dan kleiner geworden.

Hoe komt dat? Met het beantwoorden van deze vraag kom ik toe aan bespreking van de drie uitgangspunten die ik zojuist noemde. Allereerst noem ik dan: De wereld in verandering. Een betoog over de staatkundige herstructurering van het Koninkrijk kan niet losstaan van de sinds 1954 gewijzigde internationale verhoudingen. De onderlinge afhankelijkheid van mensen en volkeren is sterk toegenomen. De mondialisering heeft mensen die veraf leefden, dichterbij gebracht. Velen onderhouden dagelijks intensieve contacten via telefoon, internet, e-mail, radio en televisie. Economische activiteiten in de verschillende landen zijn nauw met elkaar verbonden geraakt. Al dan niet tijdelijke migratie is een algemeen verschijnsel geworden. We hebben er in alle drie de landen van het Koninkrijk mee te maken. Mondiale vraagstukken op het gebied van economie, milieu, mensenrechten, criminaliteit en terrorisme maken het voor nationale gemeenschappen, klein én groot, onontkoombaar om intensiever samen te werken. Dit geldt voor Nederland, maar ook voor een supermacht als de Verenigde Staten. Zou dat dan toevallig niet gelden voor het land Curaçao, het land St. Maarten of het land Aruba?

In de afgelopen vijftig jaar heeft het streven naar het verkrijgen en het behouden van nationale soevereiniteit plaatsgemaakt voor het inzicht dat vrede, veiligheid en welvaart alleen maar door een steeds nauwere samenwerking kunnen worden verzekerd. De keuze is dan ook steeds vaker: meedoen aan een grensoverschrijdende rechtsorde en daarop, weliswaar bescheiden, invloed uitoefenen of een zogenaamde en steeds meer formele autonomie bewaken en daardoor steeds vaker overgeleverd zijn aan wat andere, meer invloedrijke staten eenzijdig beslissen. Bevoegdheden die vroeger tot de exclusieve soevereiniteit van nationale staten werden gerekend, zijn gedeelde bevoegdheden geworden.

Dat geldt zeker in de Europese Unie. Sedert begin jaren negentig is de Europese integratie in drie opzichten voortgeschreden: door verbreding naar meer beleidsterreinen, door verdieping op die beleidsterreinen en door de uitbreiding met steeds nieuwe lidstaten. Ook zonder Europees grondwettelijk verdrag gaat dat proces door. Die Europese ontwikkeling werkt ook door binnen het Koninkrijk. Een aantal belangrijke Koninkrijksaangelegenheden wordt inmiddels mede door Europees recht en Europees beleid bepaald. Dit is met de Voorlichting 2003 naar voren gebracht. Denk aan de tweede pijler, defensie en buitenlands beleid, maar denk ook aan de verschillende rechtsgebieden. Dat hebben we lang niet gezien of niet willen zien, maar het is wel de werkelijkheid. Met andere woorden, niet alleen de internationale positie van Nederland, maar ook die van de Nederlandse Antillen en Aruba is sinds 1954 ingrijpend veranderd.

Anders dan in het derde kwart van de vorige eeuw wordt de vorming van kleine onafhankelijke staten niet langer beschouwd als de enige, echt mogelijke of enige, echt wenselijke afsluiting van het tijdvak van kolonisatie. Buiten Europa hebben kleine landen vaak zelf gekozen voor een verband met een verwant groter land. Dit levert betere bescherming op van collectieve belangen en individuele vrijheden dan de intern en extern kwetsbare constitutionele orde van een afzonderlijke kleine staat kan bieden. Op de Antillen en Aruba is, anders dan in 1975 in Suriname, gekozen voor behoud van het Koninkrijksverband. Dat was niet alleen toen begrijpelijk, maar ook achteraf denk ik op zichzelf verstandig. Maar we hebben vervolgens aan dat verband geen nieuwe gemeenschappelijke inhoud gegeven. Waar over het Koninkrijk wordt gesproken, wordt immers meestal Nederland bedoeld. De regelingen van het Statuut worden vooral als grenzen van de wederzijdse interventies beschouwd, minder als de mogelijkheid om gemeenschappelijke problemen ook gemeenschappelijk te lijf te gaan. Zo zijn in de loop van de jaren twee grondpatronen ontstaan: de steeds verdergaande integratie van Nederland in een gemeenschappelijke Europese rechtsorde en een eigenlijk stilstaande relatie van de Antillen en Aruba met Nederland in het Koninkrijksverband. Termen als autonomie en zelfredzaamheid bepalen nog steeds de toon van de onderlinge discussie. Dat wringt niet alleen, het draagt eraan bij dat problemen niet worden opgelost, maar erger worden: problemen van verwaarloosd onderwijs, schrijnende armoede, niet vanzelfsprekende rechtsbescherming en stijgende criminaliteit worden – ondanks of dankzij de autonomie? – niet kleiner maar groter. Als het Koninkrijk bij dit soort complexe, landenoverstijgende problemen voor de burgers onzichtbaar blijft, welk inhoudelijk bestaansrecht heeft het dan eigenlijk nog? De wereld is veranderd, nu het Koninkrijk nog. De irritaties over het gebrek aan inhoudelijke vooruitgang en de vele verwijten over en weer maken dat het draagvlak voor het Koninkrijk afneemt. Een referendum onder de bevolking in Nederland zou inmiddels, naar ik vrees, een grote meerderheid voor het uittreden van Nederland uit het Koninkrijk opleveren. Ik vraag me wel eens af of we ons in een spiegelbeeldige situatie bevinden: Nederlandse politici die, zij het afnemend, nog wel iets willen en een bevolking die steeds meer afhaakt en op de Antillen en Aruba een bevolking die binnen het Koninkrijk wil blijven, omdat ze zien dat de zogenaamde autonomie de problemen niet oplost, en politici die (weliswaar in afnemende mate) bezwaren zien in veranderingen. Daarmee kom ik op de status quo.

In 2003 en 2004 organiseerde het Comité 2004 van prof. Pieter van Vollenhoven en prof. Jaime Saleh een publiek debat over de toekomst van het Koninkrijk. Alle deelnemers aan dat debat waren het eens met de stelling dat handhaving van de status quo ook politiek geen optie meer was. De landen moesten kiezen voor hechtere banden of een afscheid op termijn. De keuze van de overzeese burgers van het Koninkrijk bij de diverse referenda was overigens duidelijk. Bestuurders en politici kunnen nu niet in het negatieve blijven steken: géén hechtere banden en géén afscheid op termijn. De vraag is niet: wat niet, maar wat wél.

Eenieder wil verandering en toch lukt dat maar niet. Hoe komt dat? Of wil eigenlijk niet iedereen verandering? Is handhaving van de status quo misschien niet in het belang van de bevolking, maar wel in het belang van een groot aantal deelnemers aan het Koninkrijksdebat, in het belang van de deelnemers aan beide zijden van het water, van elk van de drie landen dus? Ontleent men aan de status quo een positie die in dat hernieuwde Koninkrijk minder vanzelfsprekend is of onzeker wordt?

Ik denk dat er ten minste twee factoren een rol spelen. Allereerst onduidelijkheid over de richting waarin veranderd moet worden; gebrek aan visie op waar het met Europa heen moet, op de betekenis van het Caribisch gebied, kruispunt van verbindingen, hetgeen voor Nederland van belang zou moeten zijn. Ik denk verder aan het gebrek aan visie op de mogelijkheden van één Koninkrijk met één ongedeelde soevereiniteit, één rechtssubject in volkenrechtelijke zin en één ongedeeld staatsburgerschap. Ik vind het in dat verband onbegrijpelijk dat de Koninkrijksregering tot nu toe niet anders is omgegaan met de (mogelijke) UPG-status van de Antillen en Aruba. Zodadelijk is die mogelijkheid wellicht verdwenen als we vijf eilanden plus Aruba hebben en tegelijkertijd de deur naar Europa in het slot valt. Dan is er geen keus meer, zonder dat er ooit een aanvraag bij de Koninkrijksregering is gedaan naar een impactstudie, een studie die tot niets verplicht, over de vraag: wat zou dit kunnen betekenen? Ik vind het ook onbegrijpelijk dat er niet een veel duidelijker regiobeleid wordt gevoerd, zo mogelijk in samenwerking met de EU-partners Spanje, Portugal en Frankrijk.

De tweede factor die waarschijnlijk meespeelt, is de sterke verambtelijking van de Koninkrijksrelaties. Politici maken zich voor veranderingen – aangenomen dat ze die echt willen – afhankelijk van ambtenaren die aan de status quo hun positie ontlenen. Dat geldt – dit zijn twee voorbeelden – voor BZK en maar ook voor USONA. Ambtenaren zijn tot verandering bereid, zelfs in hun eigen positie, als er een duidelijke visie is, maar die ontbreekt, en daar zitten ambtenaren ook mee. Als we verandering van de status quo willen, moeten we in elk van de drie landen kritisch naar onze eigen positie en ons eigen functioneren willen kijken. Anders blijft alles uiteindelijk bij het oude en hebben wij het steeds over verandering bij de ander. Ook daarom spreek ik liever niet van de herstructurering van de Nederlandse Antillen, maar van de herstructurering van het Koninkrijk. Als we dan kritisch naar onszelf kijken – nogmaals, dat geldt voor Nederland in het bijzonder, maar ook voor de Antillen en Aruba – dan valt op hoe weinig er in het verleden in het publieke debat tussen de drie landen is gepraat over de echte problemen en hun oorzaken en hoeveel over de gevolgen van die problemen en over de stroom aan incidenten. De communicatie staat in het teken van verwijten en, vaak letterlijk, «afrekenen» in plaats van wederzijds belang. Een bewuste strategie voor communicatie van de Koninkrijksregering met de bevolking van de drie landen ontbreekt. Ook dat biedt ruimte voor geruchtvorming en incidenten. De communicatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Aruba kan echter niet beperkt blijven tot de, toch vrij kleine, elite die vaak zelf daar én hier, soms tegen hun eigen wil, gevangen lijkt te zitten in de status quo. Zonder betrokkenheid van maatschappelijke groepen, vertegenwoordigers van de nieuwe generatie, personen buiten de politieke hitte van de dag, zal het niet lukken de status quo te doorbreken.

Ten overvloede wijs ik er daarbij op dat onze bevolking sterk gewijzigd is. De jongere generatie Europese Nederlanders beschouwt veel minder dan hun ouders en grootouders de Koninkrijksband nog als een historisch gegeven. Daarbij komt dat een groeiend deel van de Nederlandse bevolking geen gemeenschappelijke historie heeft. Min of meer hetzelfde geldt op Aruba en St. Maarten voor de grote groep mensen die van elders uit de regio in het Koninkrijk is komen wonen. De verbondenheid tussen de landen wordt alleen al daardoor steeds minder vanzelfsprekend en dient actief te worden onderhouden. Dat kunnen we niet alleen aan het Koninklijk Huis en het Nederlands voetbalelftal overlaten. Voor die communicatie en verbondenheid moet naar mijn stellige overtuiging de oplossing van de echte problemen het begin- én het eindpunt zijn. De burgers moeten zien dat het Koninkrijk werkt.

Daarmee kom ik te spreken over de derde factor: de mogelijkheden van het Statuut. De veranderde wereld, die om grotere samenwerking vraagt, is onvoldoende vertaald in de wijze waarop de partners in het Koninkrijk met elkaar omgaan. In veel opzichten is de samenwerking tussen de landen van de Europese Unie hechter dan de samenwerking binnen het Koninkrijk. Daarbij denk ik niet alleen aan de regeringen, maar vooral aan bedrijven en maatschappelijke organisaties. Ik vind dat raar. Waarom op Europees niveau zoveel en binnen het Koninkrijk zo mondjesmaat directe samenwerking tussen scholen, milieuorganisaties, culturele instellingen of gemeenten? De artikelen uit het Statuut die gaan over gemeenschappelijke verantwoordelijkheden en samenwerking worden amper gebruikt.

Die beperkte benutting van het Statuut staat haaks op de mondiale ontwikkelingen die de wederzijdse afhankelijkheid juist hebben vergroten.

Het is van belang vast te stellen dat ook zonder wijziging van het Statuut veel dringende vraagstukken goed kunnen worden aangepakt. Het Statuut biedt immers ruimte voor verschillende vormen van bestuurlijke samen- werking en over de samenwerking tussen niet-overheidsinstellingen met publieke taken zegt het Statuut al helemaal niets. Datzelfde Statuut biedt nu al, zeg ik tegen hen die menen dat elk ingrijpen onmogelijk is, een basis voor een gerichte ingreep door het Koninkrijk als dat echt nodig zou worden geacht. Dat gebeurde bijvoorbeeld in 1992 op St. Maarten. De vraag is dus niet of het juridisch mag, maar of dat ingrijpen nu inhoudelijk nodig is.

Het Koninkrijk is geen los verband. De eenheid in verscheidenheid van de landen van het Koninkrijk volgt uit het Statuut. De verantwoordelijkheden van het Koninkrijk bij het uitvoeren en nakomen van internationale verplichtingen zijn sinds 1954 in aantal toegenomen. Het is het Koninkrijk, de landen gezamenlijk, dat op die naleving kan worden aangesproken. Ook dat dwingt tot het geven van meer inhoud aan de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Het Koninkrijk kan het domweg niet maken bij belangrijke verdragen, zoals bij het verdrag ter bestrijding van corruptie, verdeeld te zijn en zich op te splitsen in een deel dat meedoet met de internationale rechtsorde en een deel dat minder haast maakt. Wat is er eigenlijk op tegen om samen met de goedkeuring bij Rijkswet ook consensusrijkswetten over de implementatie van die verdragen tot stand te brengen? Dat maakt meteen het Koninkrijksverband duidelijk welke kosten met die implementatie gemoeid zijn en welke vorm van bijstand eventueel nodig is. Ik snap heel goed dat de implementatie van verdragen hier gemakkelijker is dan op de Antillen en Aruba. Daarover moeten wij hier niet klagen, maar wij moeten de problemen in beeld brengen en daar iets aan doen. Het Statuut staat ons daarbij niet in de weg. De keuze in 1954 voor een gezamenlijke nationaliteit – het Nederlanderschap kent geen allochtonen of makamba’s – verplicht ons daartoe.

Dan wil ik vervolgens een enkele opmerking maken over het Koninkrijk-nieuwe stijl en daarbij een aantal punten noemen die in de discussie een rol zouden kunnen spelen, maar die ook in hun onderlinge verband in aanmerking moeten worden genomen. Het Koninkrijk is via het Statuut gebouwd op drie pijlers: de gemeenschappelijke zorg voor aangelegenheden van het Koninkrijk, de zelfstandige behartiging van de eigen belangen van de landen en de verlening van wederzijdse bijstand. Ook in een hernieuwd Koninkrijk blijven die uitgangspunten gelden. Vanwege de veranderingen in de internationale omgeving waarin het Koninkrijk is komen te verkeren, is het echter steeds minder mogelijk om alleen, op eigen kracht, grote maatschappelijke vraagstukken op te lossen. Nogmaals, dat geldt voor alle landen en dat geldt zeker voor kleine landen. Tegelijk wordt de noodzaak groter om de lokale bevolking daadwerkelijk bij die oplossingen te betrekken. Ook bij een hernieuwd Koninkrijk moet daarom de nadruk liggen op de gezamenlijke verantwoordelijkheden. Ik noem er een paar.

Nederland legt in de huidige gesprekken met de Antillen en Aruba terecht veel nadruk op overheidsfinanciën en rechtshandhaving. Deze twee onderwerpen zijn van vitaal belang voor het behoud van de democratische rechtsstaat, maar evenzeer voor het aantrekken van investeerders. Zoals we zien bij de zaak-Holloway, die op Aruba speelde, zijn deze onderwerpen van belang voor vitale sectoren van de economie, zoals die van het toerisme. Het staat als een paal boven water dat het noodzakelijk is om binnen het Koninkrijk en daarbuiten gestructureerd en intensief samen te werken bij de taken van politie, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Ook dit is in Europa allang geaccepteerd. De noodzaak voor die samenwerking geldt ook voor delen van het Koninkrijk. Dat kunnen wij eveneens leren van de zaak-Holloway.

Tegelijkertijd constateer ik het gevaar dat Den Haag het belang van andere grote maatschappelijke vraagstukken over het hoofd ziet. Alles concentreert zich op de financiën en de rechtsorde, terwijl er zoveel andere, grote maatschappelijke vraagstukken zijn. Waarom worden onderwijs, jeugdbeleid en armoedebestrijding niet ook als onderwerpen van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid gedefinieerd en op korte termijn – Ik zeg nogmaals met nadruk: op korte termijn – daadwerkelijk, concreet aangepakt? Om misverstanden te voorkomen: daarbij is geld het probleem niet. We houden hiervoor altijd geld over. Het probleem is de bureaucratie en het feit dat het ons niet lukt om dat probleem op te lossen, maar dit terzijde.

Mogelijk geldt hetzelfde op het terrein van volksgezondheid en milieu. Binnen het Koninkrijk moeten we ons toch ten minste de vraag stellen welke normering moet worden aangehouden met betrekking tot het minimale niveau van maatschappelijke voorzieningen, zoals onderwijs en gezondheidszorg op de Nederlandse Antillen en Aruba. Welke verschillen in sociaaleconomische positie zijn bij eenzelfde staatsburgerschap nog acceptabel? Veel problemen op de eilanden en in Nederland – ik noem: de hoge werkloosheid op Curaçao en de gebrekkige integratie in Nederland – vinden voor een belangrijk deel hun oorzaak in de verwaarlozing van het onderwijs in de overzeese landen en in de geringe daadwerkelijke deelneming daaraan. Is het dus niet allang tijd voor een gemeenschappelijk «deltaplan» onderwijs?

Om daadwerkelijk de gezamenlijke belangen te bepalen, problemen te benoemen en gemeenschappelijk beleid te kunnen ontwikkelen, zijn nodig gemeenschappelijke organen waarin de verschillende partners zich vertegenwoordigd weten. Die organen zijn er nu niet. In de instituties van het Koninkrijk heeft die gemeenschappelijkheid maar zeer beperkt vorm gekregen. Er is bijvoorbeeld geen gemeenschappelijk secretariaat Koninkrijksaangelegenheden, vergelijkbaar met het Commonwealth Secretariat in Londen, en er is dus ook geen gemeenschappelijk adres. Er is evenmin een gemeenschappelijk budget voor Koninkrijkstaken.

We kennen wel de Rijksministerraad, maar dit forum wordt niet of maar zeer beperkt gebruikt voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie en strategie. Het aantal medewerkers van BZK dat de Antillen of Aruba van huis uit kent, is zeer gering. Tijdens de vorige kabinetsformatie heb ik informeel wel eens gezegd: waarom wordt voor de kabinetspost Koninkrijkszaken niet gezocht naar een gezaghebbend bestuurder of politicus met kennis van de Antillen en Aruba, naar iemand met die achtergrond? Als ik vandaag dan toch hardop mag denken over mogelijkheden van meer gemeenschappelijkheid, zeg ik: waarom geen vorm van kiesrecht voor de leden van de Tweede Kamer voor alle Caribische Nederlanders, zodat de ontwikkelde gemeenschappelijke visie en strategie door een echt Koninkrijksparlement kan worden getoetst en gecontroleerd? Zoals bekend mag een aantal Caribische Nederlanders stemmen, bijvoorbeeld de groep die zo’n tien jaar in Nederland heeft gewoond, maar per saldo is dat toch een klein percentage van het totaal. Als de gemeenschappelijkheid institutioneel beter vorm krijgt, wordt het Koninkrijk in de ogen van de Caribische Nederlanders zeker minder Nederlands van karakter en valt het daarmee ook beter te accepteren als dat Koninkrijk vaker in gezamenlijkheid optreedt. De Caribische delen van het Koninkrijk zullen daarbij evenals Nederland dat doet moeten accepteren wat bij elke staatkundige constellatie de Trias Politica met zich meebrengt, dat er steeds checks en balances zijn: macht en tegenmacht, bevoegdheid en controle. Dat geldt zeker voor de overheidsfinanciën. Verantwoordelijk financieel beleid moet niet iets zijn dat alleen maar door Nederland wordt afgedwongen, maar het beleid op dit terrein is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Het Koninkrijk kan zich alleen dan tot een waarborgfunctie beperken als er een begin van naleving in elk van de landen zelf is. Dit gold en geldt ook voor Nederland in Europa. Nederland onderwerpt zich vrijwillig en autonoom, zij het zo nu en dan met enig morren, aan het toezicht van de Europese Centrale Bank en er zijn tal van samenwerkingsverbanden tussen Nederland en de Europese instellingen waarbij rekenkamers, rechters, gemeenten et cetera betrokken zijn.

De directe samenwerking tussen instellingen met dezelfde taken in Nederland en overzee is gering. Ik heb al gezegd dat ik dat raar vind. In het gemeenschappelijk Koninkrijk dat ons voor ogen zou moeten staan, zijn veel Nederlandse ministeries samenwerkingspartners en bij het gemeenschappelijk beleid betrokken. Zo’n partner is dan niet alleen maar BZK. Ik denk in dit verband aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dat ministerie zou daartoe ook financieel in staat moeten worden gesteld, niet op basis van project- of programfinanciering via BZK, de Antilliaanse dienst Ontwikkelingssamenwerking of USONA, maar op basis van een eigen deel van Koninkrijksbudget. Andere partners in een dergelijk Koninkrijk zijn bijvoorbeeld de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, die zich bezig kan houden met bestuurlijke verbetering, en De Nederlandsche Bank, die samen met de Bank Nederlandse Antillen en de Centrale Bank van Aruba zou kunnen bijdragen aan verbetering van het financieel toezicht. De Raad voor de Rechtspraak zou in samenspraak met de Hoge Raad en de Raad van State het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba kunnen bijstaan. Allerlei varianten zijn denkbaar. Ze zijn ook allemaal bedacht. De President van het Gemeenschappelijk Hof, De Lanoy, heeft daarover recent nog geadviseerd. Het valt mij vaak op hoe weinig gebruik wordt gemaakt, ook in Nederland, van goede adviezen en rapporten die in de verschillende landen van het Koninkrijk verschenen zijn. Waarom een nieuw Nederlands voorstel als er een goed Nederlands-Antilliaans advies is van De Lanoy van het Hof of Tromp van de Bank Nederlandse Antillen? Deze verbreding van de samenwerking binnen het Koninkrijk naar andere ministeries, lokale overheden, rechterlijke instanties en Hoge Colleges van Staat mag vanzelfsprekend niet vrijblijvend worden ingericht, maar zal waar nodig kunnen worden verankerd in rijkswetten en consensuswetten of de nieuwe Staatsregelingen. Dat kan allemaal met het huidige Statuut.

Het Koninkrijk-nieuwe stijl moet vooral meer zijn dan een politiek en ambtelijk gezelschapsspel. Daarvan is in de afgelopen periode zo nu en dan te veel sprake geweest. De burgers en hun gemeenschappelijke organisaties in alle delen van het Koninkrijk moeten elkaar zien te vinden, willen wij het Koninkrijk daadwerkelijk tot leven brengen. Dat gebeurt met allerlei subsidieprogramma’s wel enthousiast in de Europese Unie, maar gebeurt dat ook voldoende binnen het Koninkrijk? Waarom niet? Onze burgers zijn toch dichterbij. Ook voor het stimuleren van die Koninkrijksbrede civil society hoeft het Statuut niet te worden aangepast. Wel is nodig dat u als politici allereerst bereid bent om te erkennen dat niet alle onderwerpen alleen via de overheid, alleen via Den Haag en dus alleen via BZK of, als alternatief, via de markt kunnen worden aangepakt. Naast overheid en markt kennen wij organisaties van burgers met publieke verantwoordelijkheid en dat besef is de laatste decennia, zeker in Nederland, zwakker geworden. Burgers zijn echter niet alleen maar kiezer of klanten, zelfs niet in kleine gemeenschappen.

Een belangrijke voorwaarde voor een dergelijk Koninkrijksbrede civil society is dat wij elkaar verstaan. Ruim 350 000 mensen hebben in het Koninkrijk het Fries als moedertaal. Het is goed dat deze taal wordt gewaardeerd en een stevige plaats in het onderwijs krijgt, maar als je in dat grotere verband wilt meekomen, moet je de gezamenlijke taal van het grotere verband vanaf zeer jonge leeftijd machtig zien te worden. Ouders willen dat hun kinderen die taal leren om ze zodoende de ruimte te geven en ze verder te laten komen. Geldt dat alleen voor het Fries of ook voor het Papiamento en het Engels?

Ik rond af. Historisch zijn de drie landen van het Koninkrijk met elkaar verbonden. Die verbintenis behoeft vandaag een nieuwe legitimatie. Die zou kunnen worden bereikt met een sterkere integratie van de Koninkrijksdelen waardoor ook de Nederlandse Antillen en Aruba – de keus is aan hen – aansluiting kunnen vinden bij en invloed kunnen hebben op de grotere verbanden waarbij Nederland betrokken is, zoals de Europese Unie, maar dan moeten wij echt haast maken, want zodadelijk bestaat die mogelijkheid misschien niet meer. Laten wij in ieder geval nagaan wat deze mogelijkheid betekent, wat zij oplevert, wat de nadelen ervan zijn, niet met het oog op financieel gewin op de korte termijn, maar ten behoeve van stabiliteit, welzijn en ontwikkeling voor de generaties die na ons komen. De Nederlandse Antillen en Aruba raken dan niet in een geïsoleerde positie en kunnen op waarborgen rekenen, ook met betrekking tot een redelijk niveau van voorzieningen voor de Caribische burgers van het Koninkrijk. Een sterkere integratie binnen het Koninkrijksverband staat, zoals de Raad van State in 2003 heeft gezegd, niet per definitie haaks op het belang van de regionale, intergouvernementele, sociaaleconomische en culturele relaties tussen de Caribische delen van het Koninkrijk. Het een sluit het ander niet uit, temeer niet omdat ook andere delen van het Caribische gebied op Europa georiënteerd zijn gebleven. Wel is een visie op de regio nodig. Onderzoek heeft aangetoond dat de burgers op de Nederlandse Antillen en Aruba, mede als gevolg van de sterke banden met familie en vrienden in Nederland, in overgrote meerderheid bijzonder gehecht zijn aan een vorm van Koninkrijksrelatie. Tegelijkertijd is sprake van talrijke en veelzijdige regionale netwerken. Een oriëntatie op Europa sluit een oriëntatie op Latijns Amerika niet uit. Beide kunnen elkaar versterken. Kijk naar Spanje en Portugal, landen die beide oriëntaties uitstekend weten te combineren, maar dat is dan ook een onderdeel van bewust beleid. Het gaat er in het Koninkrijk in de komende jaren om, de eenheid te versterken, zonder de verscheidenheid teniet te doen. Dat is niet eenvoudig, maar het kan wel, als we tenminste willen. En de vraag is: willen we echt? Ik heb geprobeerd te schetsen dat het Statuut u en ons daarbij in elk geval niet in de weg staat. Met het huidige document is meer mogelijk dan we vaak beseffen. Het zal een historische vergissing blijken te zijn als we de grote maatschappelijke vraagstukken weer op hun beloop laten en daarmee eigenlijk de status quo omhelzen. Zeker in een wereld die zal blijven veranderen, betekent stilstand nog steeds achteruitgang. Ik wens u als medewetgever en als politieke controleurs bij die verdieping en verbreding van het gemeenschappelijk Koninkrijk veel succes.

(Applaus)

De voorzitter: Ik geef de aanwezigen de gelegenheid om de heer Tjeenk Willink vragen te stellen.

**

De heer Atacho (P.A.R.): Ik feliciteer de heer Tjeenk Willink met het feit dat hij een goede speech heeft gehouden. Vanochtend heb ik al gezegd dat ik eigenlijk de heer Tjeenk Willink niet hoef te horen. Ik weet namelijk waar hij en de Raad van State voor staan. Ook bij de viering van het 50-jarig bestaan van het Statuut is door de Raad van State een bijdrage geleverd. Wat mij zeer aanspreekt in de opstelling van de heer Tjeenk Willink is dat hij niet praat als een Nederlander, maar als een Koninkrijksburger. Het is belangrijk dat wij beseffen dat dat nodig is. Wij moeten niet spreken als Arubanen, als Antillianen, als Curaçaoënaars of als Nederlanders. Willen wij een hechte samenwerkingsvorm binnen het Koninkrijk vinden, dan moeten wij als Koninkrijksburgers praten. Vanochtend heb ik ervaren dat er bepaalde concepties zijn. Wij halen begrippen als «de Nederlandse regering» en «de Koninkrijksregering» door elkaar. Er is gezegd: we moeten het Statuut wijzigen, maar als ik de heer Tjeenk Willink hoor, kunnen wij heel wat met het huidige Statuut. De vraag is of de Koninkrijksregering niet heeft nagelaten om de instrumenten die het Statuut biedt in de afgelopen jaren te gebruiken. Het Statuut is een van de mooiste documenten die onze voorvaderen hebben opgesteld. Het biedt het Koninkrijk allerlei mogelijkheden om zich te ontwikkelen. We beseffen echter niet welke mogelijkheden het Statuut ons biedt. Van mijn kant geen vragen, maar nogmaals een felicitatie aan het adres van de heer Tjeenk Willink.

De heer Lampe (RED): Ik sluit mij bij deze felicitaties aan. De heer Tjeenk Willink heeft een indrukwekkende speech gehouden. Hier zit een Koninkrijksburger die gelooft in wat hij naar voren brengt. Ik heb nog wel een vraag. Een vertegenwoordiger van het VN-comité voor dekolonisatie heeft onlangs op Curaçao een speech gehouden en daarmee gesteld dat er geen reden is om Nederland aan te klagen als het niet ingaat op de eis voor een status aparte of de eis voor meer autonomie. Dat comité zou openstaan voor hetzij de eis van onafhankelijkheid hetzij integratie, maar niet voor meer autonomie binnen het Koninkrijk. Wat is de mening van de heer Tjeenk Willink op dit punt?

De heer Tjeenk Willink: Ik ken die speech van de vertegenwoordiger van het VN-comité niet en bovendien weet ik niet welke beleidslijn de VN-commissie volgt. Tegenover u doe ik mij wel buitengewoon verstandig voor, maar mijn kennis is beperkt. Ik wijs er verder op dat ik slecht uit de voeten kan met het woord «autonomie». Natuurlijk heb je bepaalde termen nodig, maar het woord zegt mij nog weinig. Delen van het land, maar ook de landen onderling zijn verstrengeld geraakt. Elk antwoord dat ik zou geven, zou een speculatief antwoord zijn en als je een speculatief antwoord moet geven, kun je beter niet antwoorden. Misschien dat de heer Klaas de Vries hier meer van weet.

De heer Schuurman (ChristenUnie): Ook ik ben blij met de woorden die heer Tjeenk Willink vanmiddag als Koninkrijksburger sprak. Ik wil een enkele opmerkingen maken en tegelijk enkele vragen stellen. De heer Tjeenk Willink zei dat wij eerst de problematiek moeten analyseren. Het viel mij op dat hij vergat te zeggen – misschien deed hij dat bewust – dat het land van de Nederlandse Antillen geheel tegen de tendens van globalisering in uiteen is gevallen. Ik meen dat dat te maken heeft met de toenemende armoede in delen van ons Koninkrijk. De Nederlandse Antillen hebben vijftig jaar stand gehouden. Alles ging dus goed zolang het economisch goed ging. De laatste tien jaar ging het economisch slecht en toen kwamen de problemen. Ik meen dat wij aan dit gegeven niet voorbij kunnen gaan met onze analyse. Mijn vraag aan de heer Tjeenk Willink is of wij niet moeten betreuren dat, gelet ook op het mondiale proces, het land de Nederlandse Antillen, uit elkaar valt?

De heer Tjeenk Willink zegt verder dat wij niet te snel moeten denken aan wijziging van het Statuut. Het huidige Statuut zou veel mogelijkheden bieden. Voor zover ik mij kan herinneren is van alle kanten het Statuut gebruikt als bevestiging van de status quo en dus niet als middel om die te doorbreken. Op een gegeven moment vraag je je dan af of het niet beter zou zijn om inhoud en vorm op elkaar af te stemmen. Praat je over de inhoud, dan zou je ook de vorm in aanmerking kunnen nemen en je af kunnen vragen: wat moet er in het Statuut komen te staan om die status quo te doorbreken? De Nederlanders vragen zich dat af, maar de andere Rijksgenoten gebruiken het Statuut nogal eens als bevestiging van de status quo.

Het valt mij verder op dat elke keer als er over het Koninkrijk wordt gesproken, stilzwijgend Nederland wordt bedoeld. Dat is niet terecht, maar het is een feit. Je vraagt je af hoe dit komt. Komt dit niet doordat wij te maken hebben met het probleem van grote schaalverschillen? Nederland is in vergelijking met de andere landen van het Koninkrijk vele keren groter, zowel economisch als geografisch, maar Nederland is ook nog eens verbonden met Europa. Ook daardoor heeft het meer invloed. De landen overzee hebben gauw het idee dat alles draait om Nederland en niet om hen. Moeten wij niet op de een of andere manier de schaal van de afzonderlijke landen bij onze beschouwingen betrekken? Hoe zouden wij het probleem van de schaalverschillen zodanig kunnen oplossen dat wij toch dat ene Koninkrijk in gedachten hebben als wij over de verschillende landsdelen spreken? Nederland is namelijk een deel van het Koninkrijk evenals de landen overzee ook delen daarvan zijn.

De heer Tjeenk Willink: Heeft het zin om te blijven betreuren dat het land de Nederlandse Antillen uiteen is gevallen? Betreur ik het dat Joegoslavië uiteen is gevallen? Je kunt zeggen dat de situatie gemakkelijker was toen de landen nog bij elkaar hoorden, maar als de spanningen hoog oplopen en de verschillen tussen de bovenwindse en de benedenwindse eilanden toenemen, moet je je op een gegeven moment afvragen welke staatkundige vorm je wilt. Misschien hadden wij ons die vraag reeds bij het uittreden van Aruba moeten stellen, maar dat hebben wij niet gedaan. We kunnen daar wel treurig om zijn, maar we zouden ook van deze gelegenheid gebruik kunnen maken om een aantal zaken goed te regelen. Het doet er dan niet zoveel toe of wij overleg plegen met een groep van vijf eilanden of met een groep van twee plus drie. Het zal wel zo zijn dat de economie iets te maken heeft met de ontwikkelingen, maar toen ik in 2000 na vele jaren weer op Curaçao kwam, zei men: vijftien jaar geleden had je hier moeten zijn, want toen was het hier veel beter. Ik heb toen gezegd: ik was vijftien jaar geleden hier en toen hoorde ik dit ook.

De heer Klaas de Vries (PvdA): Beide keren was het waar.

De heer Tjeenk Willink: Soms is dat zo. Ik heb toch de neiging om te zeggen: de beslissing is genomen en het feit dat voorzieningen als het solidariteitsfonds niet van de grond komen, is een indicatie. Wij zouden deze gelegenheid kunnen aangrijpen om zaken van wederzijds belang goed te regelen. Inderdaad is het Statuut vaak gebruikt ter bevestiging van de status quo en om veranderingen te vermijden, in de trant van: als jij je niet met mij bemoeit en ik niet met jou, zijn wij beiden gelukkig. Ik wijs er in dit verband op dat wijziging van het Statuut altijd lang duurt en ik zou het betreuren als dat gegeven als excuus gaat dienen, dat daarom nog maar een tijdje niets wordt gedaan. Wijziging van het Statuut kan nodig zijn om sommige problemen op te lossen, maar ik vind dat wij eerst na zouden moeten gaan hoe wij inhoudelijk de problemen zouden kunnen oplossen. Vervolgens kun je het Statuut aanpassen. Wijziging van het Statuut is niet een absolute voorwaarde voor verandering, want met het huidige Statuut is veel mogelijk. Het gaat nu veel meer om de wil dan om de structuur. In het advies dat wij in 2004 uitbrachten, wordt een aantal artikelen genoemd die allerlei mogelijkheden bieden. De Koninkrijksregering is daarbij het aanbod gedaan om eventueel in overleg met de andere landen op specifieke punten om nader advies te vragen. Men zou dus alvast wat kunnen doen.

Het feit dat men bij Koninkrijk vaak denkt aan Nederland is voor een deel onvermijdelijk vanwege de schaal, maar met de wijze waarop de instituties functioneren hebben wij dat extra bevestigd. Er kan dus meer in gemeenschappelijkheid gedaan worden, ondanks het feit dat Nederland 16 miljoen inwoners telt. Wij kunnen ook deskundigheid leveren, maar wij zouden op zijn minst de deskundigen op de Antillen en Aruba serieus kunnen nemen. Zij brengen ook rapporten uit en men zou zich af kunnen vragen welke mogelijkheden die rapporten bieden zonder meteen met een ander plan te komen waarin de rapporten van de Antillen niet eens worden genoemd. Dat is vragen om moeilijkheden. Volgens mij gaat het dus om de attitude.

De heer Van Fessem (CDA): Voorzitter. Ook ik dank de heer Tjeenk Willink voor zijn speech. Zoals gebruikelijk heeft hij ons op de goede manier aan het denken gezet. Zojuist zei hij dat er meer gemeenschappelijk kan. Ik wijs erop dat volgens het Statuut de landen van het Koninkrijk elkaar hulp en bijstand verlenen. In de afgelopen jaren zijn de problemen sterk toegenomen en is op de Antillen schrijnende armoede ontstaan. Ook het onderwijs is verslechterd. Had op een bepaald moment niet hulp en bijstand moeten worden verleend en, zo ja, in welke vorm? Had Nederland de eilanden de hulp moeten opdringen of had het die desgevraagd en in overleg moeten verlenen? De heer Tjeenk Willink zegt wel dat er meer gemeenschappelijk moet, maar it takes two to tango. Is het mogelijk om de hulp en bijstand die nu onder voorwaarden wordt verleend, te beschouwen als hulp op grond van de bepalingen van het Statuut? Is het mogelijk het Statuut daartoe slechts zo te wijzigen dat er inhoudelijk niets hoeft te worden veranderd? Wat is de mening van de heer Tjeenk Willink op dit punt?

De heer Tjeenk Willink: Ik wijs er nogmaals op dat het gaat om de grondhouding dat je gezamenlijk de problemen wilt oplossen en dat je aangeeft wat de oplossing moet zijn. Vervolgens ga je na hoe die oplossing vorm moet worden gegeven, bijvoorbeeld of het een Koninkrijksaangelegenheid kan zijn. Destijds was men op Aruba boos, omdat Nederland de kustwacht als een Koninkrijksaangelegenheid zag. Jaren eerder hadden wij dat namelijk niet gedaan. Nederland constateerde echter dat de wereld was veranderd en dat defensie en veiligheid begrippen waren met een andere inhoud dan in 1954. Het was dan ook onzin om de interpretatie van het Statuut van 1954 te hanteren om tot een goede regeling te komen. Ik vind het overigens helemaal niet erg dat de landen onderling van mening verschillen. Laten wij voor onze mening uitkomen. Ik wil slechts aangeven dat er allerlei mogelijkheden zijn. Men kan bijvoorbeeld bepaalde zaken met een consensuswet regelen. Ik wijs er in dit verband op dat het Statuut ook niet voorschrijft dat er een Antilliaans parlement moet zijn dat op een bepaalde manier is verkozen. Er wordt ook niet gezegd dat de regering van de Antillen een bepaald aantal leden moet tellen. Men had dus ook kunnen kiezen voor een minimaal bestuur en toch het land in stand kunnen houden.

Ik heb een lijstje voor me waarop een aantal artikelen van het Statuut staat. Daaruit blijkt eveneens dat er veel mogelijk is. Artikel 37 gaat over het plegen van overleg, de artikelen 36 tot 40 gaan over de onderlinge bijstand, artikel 38 gaat over nadere regelingen op Rijksniveau en artikel 48 zegt dat de landen bij hun wetgeving slechts de bepalingen van het Statuut in acht dienen te nemen. Ook de zorg aan Antilliaanse en Arubaanse kant dat bij het aangaan van de UPG-status men het hele acquis van de EU zou moeten overnemen, kan weggenomen worden. Men dacht op de eilanden dat voor die UPG-status een ongehoorde hoeveelheid richtlijnen geïmplementeerd zou moeten worden. Ik wijs er echter op dat men in zo’n situatie kan bepalen dat, behoudens uitzonderingen, alles wat door Nederland is geïmplementeerd, wordt overgenomen. Bij die uitzonderingen zou je dan kunnen denken aan regelingen die beter bij de eigen rechtsorde passen. Er is dus veel mogelijk. Daarom gaat het allereerst om de vraag: welk probleem willen wij aanpakken en wat is daarvoor de beste oplossing? Vervolgens moet je nagaan of de oplossing mogelijk is op grond van de bepalingen van het Statuut. Als dat niet mogelijk is, moet het Statuut worden gewijzigd. Echter, ervan uitgaan dat het Statuut sowieso een obstakel is, is onjuist. Dat is de voornaamste boodschap.

De heer Klaas de Vries (PvdA): Ook ik wil de heer Tjeenk Willink danken voor zijn wijze woorden. Als je dagelijks werkzaam bent in een omgeving waarin de wijsheid een korte adem heeft, komen deze woorden bijzonder hard aan. De heer Tjeenk Willink zei dat niet de structuren, maar het gezamenlijk definiëren van de problemen belangrijk is. Als je de problemen kent, zouden ons veel instrumenten ter beschikking staan om die op te lossen. Dat is een zeer aantrekkelijke gedachtegang, alleen, de praktijk is weerbarstig. Ik herinner aan de verschillende standpunten die vandaag zijn verwoord. Er zijn mensen die niets van de verkregen autonomie willen afstaan. Er is gesproken over de onderlinge verhoudingen en over de vraag wie eigenlijk de baas is, wie toezicht houdt en wie voor de aansturing zorgt. Dergelijke vragen duiden op de problematische praktijk en die houdt weer verband met de structuur.

In tegenstelling tot wat de heer Atacho vindt, vind ik het Statuut geen briljant stuk. Ik vind het een dom stuk. In dat stuk staat namelijk niet het telefoonnummer van het Koninkrijk. De enige die het Koninkrijk echt vertegenwoordigt, is de koningin, maar zij gaat veel te weinig naar de Antillen en Aruba, merk ik terzijde op. Echter, zij is de enige die het Koninkrijk echt vertegenwoordigt. Naast haar vind je geen verantwoordelijke instantie, tenzij je heel lang zoekt en bij Binnenlandse Zaken langsgaat. Daar vind je dan een afdeling die zich met het Koninkrijk bezighoudt. De Koninkrijksministerraad is de laatste vijftig jaar niet het orgaan geweest dat over de toekomst van het Koninkrijk nadacht. Ik heb zelf vier jaar lang de vergaderingen van de Koninkrijksministerraad bijgewoond, maar ik zal er maar niets over vertellen, want dan denken de aanwezigen misschien dat alles nog erger is. Ik wil hiermee slechts aangeven dat deze raad geen orgaan is dat nadenkt over de gemeenschappelijke toekomst. De heer Tjeenk Willink zegt dat wij daar juist wel over moeten nadenken, maar ik verzeker hem dat dat moeilijk is met de huidige structuur van het Koninkrijk, een structuur voor eigenlijk drie gelijkwaardige, afzonderlijke landen. Het idee was dat ieder land zijn eigen zaken maar moest regelen. Het ene land wierp een hoge barrière op tegen bemoeienis door het andere. Een van de landen was Nederland en dat had er geen zin meer in om een koloniale mogendheid te zijn. Tegen de heer Atacho heb ik wel eens gezegd dat het probleem met Nederland niet is dat het zich te veel met Aruba en de Nederlandse Antillen heeft bemoeid, maar juist te weinig. Dat is echter ook het gevolg van het feit dat er geen orgaan was dat nadacht over de toekomst van het Koninkrijk en dat niet over medewerkers beschikte om het nodige te doen. De heer Tjeenk Willink vraag ik op deze opmerking te reageren. Het gaat mij erom dat je met goede wil van alles kunt mobiliseren, maar als er geen gemeenschappelijk orgaan is dat als het ware aan de top staat, komt er niets terecht van het ontwikkelen van het idee van de gemeenschappelijke toekomst. Ik wijs er nog op dat het buitengewoon opmerkelijk is dat de regering van de Nederlandse Antillen heeft besloten om zich afzijdig te houden bij de discussie over de ontbinding van hun eigen land. Vanochtend is de vergelijking getroffen van de kalkoen die naar de oven ging. De vraag had gesteld moeten worden wie die kalkoen gaat opeten. Nogmaals, Nederland heeft geen Koninkrijksorgaan dat nadenkt over de toekomst. De Koninkrijksregering heeft geen visie en weet niet wat er met het Koninkrijk moet gebeuren. Het Nederlandse parlement moet de grootst mogelijk moeite doen om de opvatting van de regering daarover te vernemen. Dat maakt de discussie lastig. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar het advies van de heer Tjeenk Willink op het wetsvoorstel om Nederlanders met een crimineel verleden uit te zetten en naar een ander deel van het Koninkrijk te sturen. Als wij erin slagen op dat punt de verkeerde beslissing te nemen, kunnen wij het Koninkrijk afschrijven.

De heer Tjeenk Willink: Interessant is dat het soms lijkt dat de heer De Vries en ik het niet met elkaar eens zijn, terwijl wij dat juist wel zijn. De heer De Vries haalt namelijk structuur en Statuut door elkaar. Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat een visie nodig is, omdat die ontbreekt. Ook heb ik gezegd dat de Koninkrijksministerraad beter zou kunnen functioneren dan hij nu doet en dat het Statuut absoluut niet voorschrijft dat Koninkrijksrelaties door het ministerie van Binnenlandse Zaken worden behartigd en door Europese Nederlanders worden verzorgd. Verder heb ik erg gepleit voor het geven van een adres aan het Koninkrijk. De heer De Vries sprak over een telefoonnummer, maar hij is iets moderner dan ik. Dat komt ook doordat ik steeds denk aan het schrijven van brieven. Ik meen dus dat wij het volstrekt met elkaar eens zijn en dat het verwarren van de structuur met het Statuut er juist toe leidt dat degenen die geen visie hebben, die voorlopig ook niet krijgen. Die mensen houden zich namelijk permanent met de verkeerde dingen bezig. De heer De Vries schetste het probleem op een bewogen manier. Aan dat probleem zouden wij iets moeten doen en ons niet voortdurend met het Statuut moeten bezighouden door daarvoor de zoveelste studiegroep van niet-politici, oud-politici of aankomende politici samen te stellen. De problemen moeten juist opgelost worden door de mensen die worden geacht de landen te besturen en dat zijn de regerende politici. Zij zullen op een gegeven moment vorm aan de ideeën moeten geven. De opvatting van de heer De Vries en die van mij lijken dus veel op elkaar.

De heer Klaas de Vries (PvdA): Ik laat mij soms harder uit dan u.

De heer Tjeenk Willink: U sloeg de spijker op de kop. Mij ging het erom dat ten onrechte wordt gedacht dat het Statuut aangeeft hoe het Koninkrijk functioneert en hoe het is ingericht. Daarover staat juist niets in het Statuut. Wij hebben Kabna opgeheven en ondergebracht bij Binnenlandse Zaken zonder ook maar een enkele wijziging van het Statuut. Er staat ook niet in het Statuut dat de gevolmachtigde ministers niet een inbreng in de Koninkrijksministerraad zouden kunnen hebben en daar niet hun visie zouden kunnen ontvouwen. Tot zo’n inbreng zouden zij kunnen komen als de minister voor Koninkrijksrelaties die niet levert. Zoiets kan dus, maar het gebeurt alleen niet omdat de politieke verhoudingen dat bemoeilijken. Er zit dan iemand die je als het ware niet kunt«bewaken». Wij zijn hier weinig geïnteresseerd in wat in het andere land gebeurt en wij vinden het zonde van onze tijd om die Koninkrijksministerraad goed te laten functioneren. Echter, dat heeft nul komma niks met het Statuut te maken.

Mevrouw Bibi de Vries (VVD): Voorzitter. Ik ben een andere De Vries dan Klaas de Vries en ik zal mij ook wat warmer uitlaten. Ik heb geboeid naar de heer Tjeenk Willink geluisterd. Hij zei eigenlijk dat de huidige samenstelling van het Koninkrijk niet meer vanzelfsprekend is. Niet alleen politici vinden dat, maar ook de burgers van de Antillen en Aruba. In dit verband wil ik een stelling poneren en ik vraag de heer Tjeenk Willink daarop te reageren. De stelling is: Het Koninkrijk is alleen nog te handhaven als de eilanden die dat willen een integraal onderdeel van Nederland worden.

De heer Tjeenk Willink: Zou Europa beter functioneren als Nederland niet meer een afzonderlijk land zou zijn en Europa een superstaat? Voor verschillende kwesties zou daarmee inderdaad een oplossing worden gevonden. Overigens, ik vergelijk nu appels met peren, maar het gaat om het idee. Naar de mate waarin de wereld verandert, zullen de mensen behoefte hebben aan een eigen identiteit en aan houvast. Zo langzamerhand kan ik mij niet meer vinden in de redenering dat alles beter wordt als wij maar grotere verbanden maken. De afgelopen twintig, dertig jaar hebben wij te veel de oplossing in die richting gezocht zonder rekening te houden met de verscheidenheid. Het bestaan daarvan werd als het ware ontkend. Op een gegeven moment doen de gevolgen daarvan zich gevoelen. Bovendien vraag ik mij af of een dergelijke integratie nu haalbaar is. Over de wenselijkheid daarvan kun je nog lang discussiëren, maar ondertussen maak ik mij zorgen vanwege de problemen in andere delen van het Koninkrijk. Ik ben bang dat er te veel uit de hand zal lopen. Dat zou gevolgen hebben, zeker als Nederland zich niet actief opstelt. Daarbij hoef je niet eens te denken aan ingrijpen, want er zijn allerlei andere manieren om eerst iets te doen. Echter, Nederland is niet erg geïnteresseerd geweest in de problemen elders. Ik heb dan ook het gevoel dat het moment is aangebroken om echt wat te doen. Natuurlijk blijven er verschillen en politieke kwesties, maar er is een kans voor de partijen aan beide zijden van de oceaan. De vraag is of je weer een stap meer moet doen dan nodig is, alleen om alles gemakkelijker te maken. Ik weet niet of dat wel verstandig is. Ik denk nu heel praktisch. Ik vind dat wij ook zonder massaal ingrijpen wel een oplossing kunnen vinden, want laten we wel wezen, zo groot zijn die gemeenschappen ook weer niet en zo immens zijn de problemen niet. Gelet op de schaal van de gebieden valt alles te overzien. Gelet ook op de historische aspecten, betwijfel ik of je veel verder moet gaan. Je zegt toch ook niet tegen Suriname: hadden jullie beter niet afhankelijk kunnen worden?

Mevrouw Bibi de Vries (VVD): U hebt aangegeven dat als het gaat om het behoud van het Koninkrijk het vijf voor twaalf is. Een oplossing is nagaan wat je gemeenschappelijk kunt doen. U zegt dat de problemen ook weer niet heel groot zijn. Anderen zeggen dat die juist wel heel groot zijn. Waarom noemen we dan niet man en paard? Nogmaals, ik poneerde een stelling. Op grond daarvan wil ik graag discussiëren over de kwestie. Ook minister Pechtold geeft namelijk in het Nederlandse parlement niet aan waar wij willen landen met het Koninkrijk. Ook u bent erg voorzichtig en wijst op de historie. Dat mag allemaal waar zijn dat die belangrijk is, maar als je de kwestie echt wilt oplossen, moet je weten waar je wilt landen en dan kun je concreet actie nemen, dan kun je echt iets doen aan het onderwijs en de gezondheidszorg. Alleen, daarvoor moeten alle partijen het eens zijn. U hebt zelf aangegeven dat als men niet gezamenlijk wil optreden, het Koninkrijk sowieso uit elkaar valt.

De heer Tjeenk Willink: Als je de problemen gezamenlijk wilt aanpakken, zal ook blijken op welke schaal je moet werken. Bij het ene probleem zal je iets anders moeten werken dan bij het andere. Ik heb mij ook nooit kunnen vinden in de droefenis die ontstond toen de stadsprovincie Amsterdam niet doorging. Dat was een structuurmaatregel voor diverse problemen, terwijl voor de oplossing van die problemen niet dezelfde schaalgrootte kon gelden. Voor de woningbouw geldt een andere verantwoordelijkheidsverdeling dan voor belangenbehartiging van Schiphol, dat overigens weer buiten de regio van de stadsprovincie zou zijn gekomen. Ik heb dus mijn aarzelingen. Bovendien vind ik dat je nu al veel kunt doen en wat je kunt doen, moet je daarom nu doen. Ook daarbij hoef je niet te werken met een systeem dat tot in alle eeuwigheid zal gelden. Als blijkt dat op sommige punten meer integratie nodig is, dan werk je op Koninkrijksniveau, maar ook dan weer zal de keus niet voor alle eilanden dezelfde zijn. Grote vraag is nu hoe de relatie met de kleine eilanden wordt. Er zijn allerlei bestuursakkoorden mogelijk. Laten wij echter doen wat kan en daarbij stapsgewijs het nodige realiseren. Misschien ben ik inderdaad te voorzichtig en moeten wij een knoop doorhakken, maar ik meen dat dat eventueel twintig, dertig jaar geleden had moeten gebeuren.

De heer Thijsen (MEP): Voorzitter. Namens de delegatie van Aruba feliciteer ik de heer Tjeenk Willink met zijn speech. Ook ik vind het Statuut een mooi document. Daarin staat het mooie woord: gelijkwaardig. Belangrijk is het gevoel van eenheid, saamhorigheid en solidariteit. Als die ontbreken, helpen regels en wetten niet, dan zijn wij verkeerd bezig, maar is er tijdens de vijftig jaar waarin het Statuut gold daadwerkelijk sprake geweest van gelijkwaardigheid? Daarbij denk ik vooral aan het verschil in schaal, aan het oplossen van problemen en de onderhandelingen? Mijnheer Tjeenk Willink, u bent expert. Wat zegt u op deze vraag?

De heer Sevinger (AVP): Voorzitter. Ik dank de heer Tjeenk Willink ook voor zijn speech. Hij zei dat doordat de wereld verandert geen enkel land de status quo kan handhaven. In dat licht merkte hij op dat wij nu nog voor een andere relatie met de Europese Unie kunnen kiezen en dat dat spoedig niet meer mogelijk zal zijn. Wil de heer Tjeenk Willink die stelling toelichten? Valt er voor de eilanden wat te kiezen? De heer Tjeenk Willink zei ook dat als wij in het Koninkrijk niet gemeenschappelijke doelen nastreven het Koninkrijk op den duur zal ophouden te bestaan. Stel nu dat wij deel blijven uitmaken van het Koninkrijk en onze grote partner Nederland integreert in Europa, hebben dan de landen aan de andere kant van de oceaan een keus? Misschien moeten wij wel met Nederland mee integreren en dan is de vraag: op welke manier?

De heer Abraham (D.P.-Bonaire): Voorzitter. Ik vond de toespraak van de heer Tjeenk Willink zeer interessant. Het zou goed zijn als de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een kopie van de tekst kreeg. Wellicht moeten alle leden van het kabinet van Nederland een exemplaar krijgen. Dat zou verhelderend kunnen werken, omdat sprake is van een andere benadering.

Voorzitter. Ik meen dat de heer Tjeenk Willink zei dat wij het huidige Statuut, behoudens kleine wijzigingen, kunnen handhaven. In feite verwees hij daarmee voor de herstructurering naar de eilandenregeling. Die regeling kan met instemming van twee derde van de kiesgerechtigde burgers van de Nederlandse Antillen en met goedkeuring van de Rijksministerraad worden gewijzigd. Is dat een oplossing? Is dat de manier om tot de structurele wijzigingen te komen zonder aantasting van het Statuut? De heer Tjeenk Willink sprak over gemiste kansen. Ik herinner eraan dat ook de heer Wawoe bij de viering van het vijftigjarig bestaan van het Statuut de gemiste kansen heeft opgesomd.

De heer Tjeenk Willink zei eerst dat het idee van volledige autonomie eigenlijk is achterhaald, omdat de wereld is veranderd, maar een feit blijft dat de wensen voor meer inspraak, medezeggenschap en medebeslissingsrecht toenemen. Vandaag spreken wij over de staatkundige verhoudingen en het democratisch deficit. De eilanden hebben als Koninkrijkspartners medebeslissingsrecht, maar de discussie over het democratisch deficit duurt al jaren. Er is ook opgemerkt dat er geen Koninkrijksparlement is. De heer Tjeenk Willink heeft verder opmerkingen gemaakt over gebrek aan kennis van zaken bij BZK. Deskundigen van de Antillen zouden door BZK geraadpleegd moeten worden om het inzicht op dat ministerie te vergroten. Ook heeft de heer Tjeenk Willink de vraag opgeworpen: waarom er geen vorm van kiesrecht voor alle Caribische Nederlanders is. Gelet op al deze aspecten vraag ik wat zijn visie is ten aanzien van onze eilandenregeling. Wat gaan wij daarmee doen? Hoe zou volgens hem de kwestie van het democratisch deficit opgelost kunnen worden en op welke manier zouden de Koninkrijkspartners meer inspraak kunnen krijgen?

De heer Navarro (Forsa Korsou): Mijnheer Tjeenk Willink, bedankt voor uw verhelderende voordracht. Ik heb eigenlijk dezelfde vraag als de heer Sevinger, maar ik wil die op een andere manier verwoorden. De heer Tjeenk Willink noemde drie belangrijke uitgangspunten. Een ervan was dat handhaving van de status quo uiteindelijk zal leiden tot het einde van het Koninkrijk. Betekent dat dat het niet-kiezen voor de UPG-status uiteindelijk dat tot gevolg zal hebben?

De heer Tjeenk Willink: De heer Thijsen vroeg zich af of er in het verleden altijd wel sprake is geweest van gelijkwaardigheid. Gelijkheid en gelijkwaardigheid zijn moeilijke termen. Vaak wordt het ene woord gebruikt en het andere bedoeld. Gelijkwaardigheid betekent dat eenieder in zijn waarde wordt gelaten. Voor een democratie betekent dat dat de stem van de ene burger niet automatisch zwaarder weegt dan die van de andere burger. Nederland heeft zestien miljoen burgers. Hebben die toch slechts een derde van de totale invloed? In dit verband maak ik de vergelijking met de Europese Unie. Bij beslissingen in de EU geldt een ingewikkelde stemmenweging. Een land wordt niet alleen op zijn merites beoordeeld, want bij de stemming wordt de grootte van het land en het aantal inwoners in aanmerking genomen. Is Nederland dan gelijkwaardig aan Frankrijk? Jawel, maar is Nederland dan ook gelijk aan Frankrijk? Nee. Heeft Frankrijk samen met Engeland meer invloed dan Nederland samen met Luxemburg? Ja, natuurlijk. Vinden wij dat dan schandelijk? Nee. Wij zouden dat schandelijk kunnen vinden, maar daarmee verandert de wereld niet. Om dat soort vragen gaat het dus.

Tegelijk is de essentie van een democratie dat je respect hebt voor minderheden. Ook als je dus tot een minderheid behoort, moet je ervan uit kunnen gaan dat je mening serieus gewogen is, ook als je uiteindelijk geen gelijk krijgt en ondanks het feit dat de helft plus één regeert. Men mag zich als het ware niet verschuilen achter de term gelijkwaardigheid. Je kunt bijvoorbeeld tot een minderheid behoren die op een gegeven moment geen gelijk krijgt. Als je dan alles gooit op gelijkwaardigheid, zijn wij vrij snel uitgepraat. Ik zeg niet dat de heer Thijsen dat doet, maar ik wijs hierop om het beeld helder te maken. Het is dus van groot belang dat datgene wat door de andere delen van het Koninkrijk wordt ingebracht, hier serieus wordt genomen. Tegelijk geldt dat men zich elders moet kunnen herkennen in de beslissingen van de Koninkrijksorganen die nu eenmaal in Nederland zijn gevestigd.

Eigenlijk wreekt zich hier de dubbele-pettenproblematiek van Binnenlandse Zaken. Als een voorstel wordt gedaan voor verandering van de Koninkrijksrelaties, is dat dan een Nederlands onderhandelingsvoorstel of is dat dan een Koninkrijksvoorstel? Daarover bestaat verwarring. Daar komt bij dat Nederland meer deskundigen kan inzetten dan de andere delen van het Koninkrijk. Het enige wat de Antillen en Aruba vervolgens kunnen doen, is zich beroepen op de gelijkwaardigheid. Wij moeten ons ervan bewust zijn dat het proces vaak zo werkt. Nogmaals, gelijkwaardigheid is geen gelijkheid, omdat er nu eenmaal ongelijkheid is, al was het alleen maar in grootte en potentie.

De heer Sevinger sprak over de status quo en de relatie met de Europese Unie. Waarom zou straks aansluiting bij de Europese Unie niet meer mogelijk zijn? Dat is puur een inschatting, maar voor die inschatting zijn twee redenen. De Unie heeft de neiging om een pas op de plaats te maken met de toetreding van nieuwe leden. Verder wijs ik erop dat een Koninkrijk dat waarschijnlijk uiteen zal vallen of dat drie landen telt waaronder zich eilanden bevinden, minder aantrekkelijk is dan een grotere eenheid. Ik denk aan Mayotte dat van LGO-status is overgegaan op een UPG-status. Destijds was er de mogelijkheid om als het ware met Frankrijk mee te liften. Ik vind het onbegrijpelijk dat men heeft verzuimd om die mogelijkheid te onderzoeken en om het moment van de conventie daarvoor te gebruiken. De Nederlandse regering kende eigenlijk die mogelijkheid niet. Laatst heeft de minister van Buitenlandse Zaken, die toch ook voor het Koninkrijk minister van Buitenlandse Zaken is, in de Eerste Kamer verklaard dat hij niet van plan is om een impactstudie naar die verandering te laten doen. Nogmaals, als we die wel laten uitvoeren, weten wij waarover we praten. Ik vind het dus nog steeds een beetje raar dat dit niet is gebeurd.

De vraag was ook: hebben de Antillen en Aruba een keus? Ja, zij hebben een keus, maar om te kunnen kiezen moet je weten wat de voor- en de nadelen zijn. Voor Aruba is de situatie anders dan voor de Nederlandse Antillen. Aruba heeft meer dan Curaçao een dollareconomie en ik weet niet of het mogelijk is om naast de dollar ook de euro als betaalmiddel te hebben. Over zoiets kun je echter pas onderhandelen als je dat hebt uitgezocht. Dan kun je ook nagaan wat het alternatief is. Als er een hecht regionaal samenwerkingsverband in de Cariben zou zijn, zou je serieus moeten nadenken over de mogelijkheden die dat biedt. Stel dat je moet kiezen tussen aansluiting bij de Verenigde Staten of bij Venezuela – ik chargeer – dan moet je je afvragen wat die keus inhoudt, wat de marges zijn. Er zijn echter redenen genoeg om snel stappen te nemen, om de mogelijkheden die er zijn te benutten en om vervolgens goed te onderhandelen. Dat hebben andere landen ook gedaan bij het wijzigen van hun status.

De Raad van State is wel gedram verweten om het aangaan van de UPG-status te bespoedigen, maar de raad heeft niet gedramd. Wij hadden de indruk dat de LGO-status een aflopende zaak was en dat dus de vraag aan de orde was: wat is het alternatief en hoe krijg je daar het beste zicht op? Verder vroegen wij ons af: wat zijn de nadelen en hoe kunnen die nadelen eventueel worden opgevangen?

De heer Abraham meende dat ik het Statuut ongewijzigd wil laten. Het is goed dat de tekst van mijn speech wordt uitgedeeld, want daarin kan men lezen dat ik dat niet heb gezegd. Ik heb gezegd dat uiteindelijk wijziging van het Statuut nodig kan zijn om de problemen beter op te kunnen lossen en ook om de nieuwe structuur waarover Klaas de Vries sprak vast te leggen. Tegelijk heb ik gezegd dat de aanpak van de problemen op die eventuele wijziging niet hoeft te wachten. Op basis van het huidige Statuut kun je een aantal zaken prima aanpakken. Ik wil dus dat men niet begint met het wijzigen van het Statuut, maar met het gezamenlijk oplossen van de problemen. Alleen kun je dat niet.

De heer Abraham sprak ook over de betekenis van autonomie. Soms moet ik glimlachen als ik dat woord weer hoor, want wat heeft autonomie opgeleverd als het gaat om het oplossen van problemen? Men kan wel optimistisch zijn over het bereiken van autonomie, maar ik denk wel eens dat dat woord wordt gebruikt om het spel te spelen. Laten wij eerlijk zijn: uiteindelijk zijn wij verantwoording schuldig tegenover de bevolking. Die moet in een bepaalde status geloven en die moet zien dat die werkt.

De heer Abraham vroeg verder hoe de kwestie van het democratisch deficit opgelost zou kunnen worden en hoe de burgers van de eilanden meer inspraak zouden kunnen krijgen. Het lijkt op het afdraaien van een grammofoonplaat als ik zeg dat democratie meer is dan kiesrecht en invloed hebben op de werking van staatsinstellingen. Het gaat ook om de betrokkenheid van de bevolking en niet alleen om het hebben van een Koninkrijksparlement. Niettemin zou het niet onwijs zijn om daar eens over na te denken. Het gaat er echter vooral om dat je de bevolking veel meer betrekt bij het functioneren van maatschappelijke organisaties, zoals scholen, en dat zij ook betrokken zijn bij armoedebestrijding en het verbeteren van de volksgezondheid. Er zijn meer van dergelijke onderwerpen waarvoor de aandacht van de burgers moet worden gevraagd. Daarom zeg ik: begin bij de bevolking. Dat is ook interessanter dan alleen maar te discussiëren over het kiezen van vertegenwoordigers en interessanter dan de discussie van de politici onderling.

De heer Navarro vroeg of handhaving van de status quo uiteindelijk het einde van het Koninkrijk betekent. Als je helemaal niets doet, zie ik gebeuren dat het Koninkrijk uiteenvalt. De wereld verandert en het kan niet anders dan dat Nederland verder integreert in Europa. Europa oriënteert zich op het oosten en niet op het westen. Daar komt bij dat de samenstelling van de bevolking hier verandert. De meeste Nederlanders hebben straks niets meer met de Antillen of Aruba. Ze weten wellicht niet eens meer waar die eilanden liggen. Dat zal leiden tot het uit elkaar vallen van het Koninkrijk, althans tot het eroderen daarvan.

In dit verband wijs ik erop dat er als het ware eerste- en tweederangsburgers komen, terwijl beide groepen dezelfde staatsburgers zijn. Wij spreken hier namelijk over allochtonen en over inburgering en op de eilanden over makamba’s. Dat is vervelend. Betekent dat dat de eilanden gedwongen zijn om direct de UPG-status aan te gaan? Nee, dat zou ik niet zeggen. De vraag is of andere varianten denkbaar zijn. Die moet je dan wel onderzoeken en daarover moet je discussiëren.

Ik weet dat niet alle antwoorden bevredigend zijn, maar misschien waren zij een verduidelijking.

De heer Booi (U.P.B.): Ook ik wil de heer Tjeenk Willink feliciteren met zijn uiteenzetting. Hij geeft aan hoe men in het verleden eigenlijk had moeten handelen, maar wij hebben te maken met de realiteit. Vanochtend hebben wij al over dit onderwerp gesproken met de minister belast met Antilliaanse Zaken. De heer Tjeenk Willink wees op het gevaar van het uiteenvallen van het Koninkrijk en daarom proberen wij tot een andere structuur te komen. Twee eilanden hebben gekozen voor de structuur van een land en drie hebben gekozen voor een structuur die een nauwere band met Nederland met zich meebrengt. Ongeveer een maand geleden hebben die drie eilanden bevestigd dat zij zoeken naar integratie, terwijl in verband met de geografische ligging op sommige punten afwijkingen mogelijk zouden moeten zijn. In een non-paper is naast de eilanden Curaçao en St. Maarten ook Aruba genoemd als eiland met de status van een land. Stel nu dat die status geen doorgang kan vinden, zouden de constitutionele problemen dan kunnen beletten dat de drie andere eilanden de structuur krijgen waarvoor hun bevolking heeft gekozen?

De heer Lampe (RED): Betekent de realisering van de zogenaamde Wet-Verdonk niet het einde van het koninkrijk, omdat er dan getornd wordt aan het ongedeelde Nederlanderschap? Staat de utopische visie van de heer Tjeenk Willink niet haaks op de weerbarstigheid van de praktijk, gelet ook op de uitlatingen van mevrouw Verdonk?

De heer Lucia (P.N.P.): Ik wil de heer Tjeenk Willink ook feliciteren met zijn uiteenzetting. Het idee is dat met integratie veel problemen, zeker die van de lokale bevolking, kunnen worden opgelost. Heeft hij in dat licht enig idee waarom Nederland en Frankrijk de Europese grondwet hebben afgewezen?

De heer Atacho (P.A.R.): De heer Tjeenk Willink heeft gereageerd op een vraag van de heer Abraham over het democratisch deficit. Dat antwoord was niet erg bevredigend. Hij zei dat de politici zich meer bezig moeten houden met zaken die het volk betreffen. Hij sprak ook over het belang van participatie en inspraak van medeburgers. Ik wijs erop dat de totstandkoming van Rijkswetten en algemene maatregelen van rijksbestuur een inbreng van een volksvertegenwoordiger nodig maken. Bij de totstandkoming van de Rijkswet voor de oprichting van de Amerikaanse basis op de Antillen hebben de heer Lucia en ik in de Tweede Kamer het woord mogen voeren. Bij zo’n gelegenheid kun je deelnemen aan het debat, maar je mag niet stemmen. In ieder geval is er de mogelijkheid voor vertegenwoordigers van een land om hun zegje te doen als het onderwerp de hele gemeenschap aangaat en dat was het geval met het oprichten van de Amerikaanse basis op de Antillen. Echter, als het om een algemene maatregel van Rijksbestuur gaat, zoals bij het vormen van de kustwacht, ligt dat anders. Destijds was ik zelf minister. Dankzij het advies van de Raad van State kon ik in onderhandeling treden met de Nederlandse regering, maar ik had niet het gevoel dat ik als volksvertegenwoordiger een inbreng had. Hoe zou volgens de heer Tjeenk Willink het democratisch deficit opgelost kunnen worden bij met name de totstandkoming van algemene maatregelen van rijksbestuur of andere regelingen die geen Rijkswetten zijn?

Mevrouw Linthorst (PvdA): Het lijkt erop dat het betoog van de heer Tjeenk Willink door iedereen hier wordt onderschreven. Ik doe dat ook, want ik vind het een prachtig verhaal, maar ik wil toch de roze wolk die hier hangt iets kleiner maken. Ik vind ook dat je moet erkennen dat hoewel de landen van het Koninkrijk gelijkwaardig zijn, zij niet aan elkaar gelijk zijn. Moet je ook niet erkennen dat er verschil is in de manier waarin problemen moeten worden opgelost en dat ook bepalend is waar ze moeten worden opgelost? Een van de problemen is bijvoorbeeld het ontbreken van perspectief voor de jongeren op de Antillen. Daardoor hebben zij de neiging om naar Nederland te gaan. Voor zo’n probleem kun je wel allerlei maatregelen nemen, maar er is pas een oplossing als er voor de jongeren op de Antillen perspectief komt. Dat betekent dat je moet sturen en misschien moet je wel interveniëren in de beslissingsbevoegdheid, dus ingrijpen in de autonomie van de eilanden als die niet genoeg doen. Doet zich op dat punt geen spanning voor? Ik ben het er dus mee eens dat bepaalde structuren nodig zijn om de problemen op te lossen, maar moet je daarnaast niet erkennen dat er ongelijkheid is?

Mevrouw Buncamper-Molanus (D.P. – St. Maarten): Wij zijn inmiddels in een laat stadium van het proces. Wat stelt de heer Tjeenk Willink voor? Adviseert hij om eerst de voor- en nadelen van de UPG-status te onderzoeken en om vervolgens door te gaan met het aanpassen van de staatkundige structuren? Zou de heer Tjeenk Willink het aanbevelen dat wij in onze slotverklaring de regering vragen om zo’n onderzoek te doen, terwijl tegelijkertijd het proces van aanpassing van de structuren doorgaat? Of adviseert hij het proces juist niet door te laten gaan? Wat is dus de samenvatting van zijn advies voor het uitwerken van onze nieuwe staatkundige structuur of voor de keuze van het te volgen proces?

De heer Tjeenk Willink: Ik begrijp de vraag van de heer Booi zo dat hij wil weten of meerdere snelheden mogelijk zijn. Ik vind onderhandelen met een land dat zichzelf opheft raar en eigenlijk heb ik altijd in de veronderstelling geleefd dat contacten met de verschillende eilanden worden onderhouden. Dat is nodig om na te gaan wat de keus van elk land afzonderlijk wordt. Op die manier ontstaat het totale beeld, maar dat wil niet zeggen dat alles automatisch prima op elkaar zal aansluiten. Er kan dus strijdigheid zijn bij de opvattingen. Ook het tempo van de verschillende processen zal waarschijnlijk verschillen. Ik kan mij bijvoorbeeld voorstellen dat je over de verhouding tot het Hof van Justitie snel een gezamenlijk standpunt hebt, maar bij andere onderwerpen weer niet. De eilanden kampen nu eenmaal met verschillende problemen. Ik wil mijn ideeën graag schetsen aan de hand van een anekdote. Ik heb wel eens tegen een minister gezegd: als ik jou was zou ik twee maanden uittrekken om op de Antillen te kunnen bivakkeren. Als je dat ook werkelijk doet, moet je zorgen voor goede logistieke verbindingen, zodat je onmiddellijk deskundigen kunt invliegen om bepaalde dingen uit te werken. Je begint op St. Maarten. Op een gegeven moment loopt het proces daar spaak en dan ga je naar Bonaire. Loopt het proces daar ook spaak, dan ga je naar Saba, want ook dat is een aangenaam eiland. Uiteindelijk kom je op Curaçao. Daar zal men wel de neiging hebben om op te sommen wat allemaal niet kan. Wat niet kan moet je dan ook niet doen, maar zorg er voor dat je een tijdlang op de Antillen bent, want dan kom je een heel eind. Je moet als politicus bereid zijn om zelf met de problemen bezig te zijn. Als je het aan de ambtenarij overlaat, wordt alles ineens buitengewoon ingewikkeld. Dat moet je dus niet doen. Je moet met de verschillende eilanden nagaan wat gemeenschappelijk kan en wat aan de eilanden kan worden overgelaten. Natuurlijk kan er in de uitwerking faseverschil zitten, maar je zult op een gegeven moment wel gezamenlijk tot een conclusie moeten komen en moeten zeggen: nu gaan we datgene wat we hebben afgesproken ook doen. Het precieze tijdstip zal afhankelijk zijn van de verschillende mogelijkheden op de verschillende onderdelen.

Ik vind het lastig om een antwoord te geven op de vraag over het wetsvoorstel over de inburgering. Als ik mij niet vergis, is het ter advisering naar de Raad van State gestuurd en is het daar nog maar pas in procedure genomen. Bij de Raad van State wordt het voorstel getoetst aan de hand van de vraag wat het probleem is en of de oplossing deugt. Het voorstel moet aansluiten bij de bestaande regelingen en verdragen. We zullen dus doen wat we altijd doen en als het enigszins kan met enige vaart.

De heer Lucia vond het raar dat ik integratie nodig vond, omdat Nederland zelf de grondwet voor de EU heeft afgewezen. Ik wijs erop dat die afwijzing niet betekent dat Nederlanders niet voor Europese samenwerking zijn. Integendeel, ik ben ervan overtuigd dat de realiteitszin bij de Nederlandse bevolking groot is en dat zij snappen dat Europese samenwerking hard nodig is, niet alleen vanwege economische aspecten, maar ook om andere redenen, dus vanwege belangen op terreinen als die van politie en het OM. Ik herinner eraan dat in Nederland Europol is gevestigd en dat er op het terrein van justitie en op veel andere terreinen wordt samengewerkt. Ik meen dus dat de afwijzing van de Europese grondwet niet kan worden gezien als een stem tegen de Europese integratie. Deze afwijzing zegt wel iets over de behoefte van mensen om bij meer samenwerking en meer integratie ook de eigen identiteit te behouden. Mevrouw De Vries sprak hierover en ook ik heb er een opmerking over gemaakt. Juist als mensen in een groter verband gaan leven, willen ze iets eigens. Je ziet dat aan de ontwikkeling in de regio, waar streekmusea ontstaan en streektalen in de belangstelling staan. De vraag naar de eigen identiteit neemt dus toe en hier wil men niet de Europese, maar de Nederlandse identiteit.

De heer Atacho vond mijn antwoord over het democratisch deficit niet bevredigend. Hij sprak over de mogelijkheid dat gedelegeerden in de Tweede Kamer het woord voeren bij de bespreking van algemene maatregelen van Rijksbestuur. In Verdieping en geleidelijk uiteengaan hebben wij voorbeelden gegeven van een dergelijk optreden in Koninkrijksverband. Het is overigens volstrekt niet uitgesloten dat de gevolmachtigde minister bij de behandeling van een Koninkrijkswet in de Tweede Kamer plaatsneemt. Waarom dit de laatste tijd niet is gebeurd, is mij niet duidelijk. Ik wijs er wel op dat bij het vaststellen van algemene maatregelen van Koninkrijksbestuur zich hetzelfde probleem voordoet als bij algemene maatregelen van bestuur die alleen voor Nederland gelden: je moet op het juiste moment de gelegenheid aangrijpen om invloed te kunnen uitoefenen. Er is natuurlijk altijd een mogelijkheid om er een debat over te voeren. In Nederland kennen wij de voorhangprocedure, zodat de Kamer een debat over de maatregel kan aanvragen als daartoe aanleiding is. Overigens komen algemene maatregelen van bestuur zelden onverwachts. Meestal worden zij ver van tevoren aangekondigd in nota’s of andere stukken. Dan is er nog de advisering door de Raad van State van het Koninkrijk, eventueel in samenwerking met de Raden van Advies. Ik wijs er nog op dat de gedelegeerden ook zullen moeten bepalen op welke manier zij van deze organen gebruik willen maken om zo nodig tegenwicht te kunnen bieden.

Ik ben het volstrekt met mevrouw Linthorst eens dat je de problemen op verschillende manieren moet kunnen oplossen. Niet voor niets heb ik gezegd dat onderwijs en armoedebestrijding zich lenen voor een andere vorm van samenwerking. Het is gebleken dat het onmogelijk is om alles de vorm van Rijkstaak te geven. Soms is het probleem lokaal op te lossen. Je moet je in het algemeen de vraag stellen wat lokaal is op te lossen en wat je gemeenschappelijk moet doen. Als je dat hebt vastgesteld, zoek je naar een geschikte vorm. Bedenk dat niet alles wat overheden doen zaligmakend is. Bij onderwijs kun je prima komen tot samenwerking tussen de scholen hier en daar. Ik zie absoluut niet dat vroeger scholen hier wel konden samenwerken met missiescholen elders en moderne scholen niet meer. Waarom zou alles via de overheid, via BZK of USONA, moeten als dat demotiveert? Denk daarom ook aan andere vormen. Ik herinner in dit verband aan wat in Verdieping en geleidelijk uiteengaan staat, wat bij het vijftigjarig bestaan van het Statuut is gezegd en wat ik nu weer heb gezegd, ook over de onderwerpen van gemeenschappelijke zorg. Ik noem nog de onderwerpen die volgens mij binnenkort aan bod zouden moeten komen.

Ten eerste denk ik dan aan die zaken die meestal worden geacht geen Koninkrijkszaken te zijn, maar die wel tot de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid behoren, omdat zij dat ene Nederlanderschap betreffen. Ik wierp zojuist al de vraag op hoeveel verschil er mag zitten in de positie van mensen die hetzelfde staatsburgerschap hebben. Over de minimumnorm is vroeger wel gesproken, maar wat toen is gezegd is men eigenlijk al vergeten. Ik meen wel dat het verstandig zou zijn om niet eindeloos over die minimumnormen te palaveren, maar om iets aan de problemen te doen. Ik vind dus dat bij de samenstelling van het totale pakket ook moet worden bepaald wat in het komende jaar moet gebeuren. Nogmaals, dat is een kwestie van organiseren en niet van geld, maar zijn wij bereid om te organiseren en om door te zetten? Er is namelijk allerlei tegenstand, bureaucratische tegenstand, maar ook tegenstand doordat bepaalde posities bereikt zijn.

Ten tweede denk ik aan rechtshandhaving en dergelijke. Mijn gedachte zou zijn: maak een goede splitsing tussen de rechterlijke macht, het OM en de politie en probeer niet alles in één klap te doen, want OM en politie zijn onderdelen van de uitvoerende macht en iets anders dan de zittende magistratuur. Er zijn goede voorstellen gedaan door De Lanoy. Misschien zijn er tegenvoorstellen, dat kan. Erken aan de andere kant van de oceaan dat op de terreinen van OM en politie samenwerking vereist is. Ik heb eigenlijk nooit begrepen dat toen de zaak-Holloway op Aruba speelde en van Aruba het verzoek om bijstand kwam van Koninkrijkszijde niet is gezegd: hier is niet sprake van een incidenteel probleem, maar van een structureel probleem; wij gaan de aanpak goed organiseren. Ik vond dat daarvoor typisch een goede gelegenheid om dat te doen. Die kans is dus gemist. Bijstand helpt ook de politici daar. Het is een kleine gemeenschap en daar moet je zo nu en dan rekening mee houden. Daar kun je niet doen wat je hier zo nu en dan wel kunt doen. Daar moet je zo nu dan even meehelpen om je inbreng aanvaardbaar te maken.

Ten derde noem ik de financiering en behoorlijk bestuur en ten vierde de behartiging van de gemeenschappelijke, institutionele relaties.

Ten slotte gaat het om de vraag: willen we en hebben we een visie op de zaak.

Mevrouw Buncamper stelde de vraag of eerst de mogelijkheden van de UPG-status onderzocht moesten worden. Ik zou niet op een dergelijk onderzoek gaan wachten. Ik zou zeggen: het is nu of nooit, ga door met het proces. Weet je meer over de mogelijkheden van de UPG-status, dan kun je later nog aanpassingen plegen. Doe je dat niet, dan wacht het een op het ander en die manier van opereren is niet verstandig. Bovendien gaat het om de vraag wat we zelf willen en niet om wat Europa ons wil voorschrijven.

De voorzitter: Hiermee wil ik de discussie met de heer Tjeenk Willink afronden en hem namens de drie delegaties hartelijk danken voor zijn bereidwilligheid om dit gesprek met ons aan te gaan. Het was zeer boeiend. Nogmaals, ik dank de heer Tjeenk Willink heel hartelijk voor zijn moeite.

**

(Applaus)

De voorzitter: Collega’s, we hebben vandaag met verschillende invalshoeken over de staatkundige verhoudingen gesproken. Ik veronderstel dat dat geleid heeft tot aanzienlijk meer kennis van elkaars positie en van de diepere achtergronden. Wellicht geeft deze discussie stof tot nadenken. Een en ander wordt natuurlijk in globale termen vastgelegd, maar mochten wij tot bepaalde conclusies of aanbevelingen willen komen, dan komen wij daarover nog over te spreken. Ik wil nu dus het debat zonder definitieve conclusies afsluiten. Mocht er bij de delegaties behoefte zijn om teksten aan mij voor te leggen, dan kan dat. Ik leg ze dan later weer aan de groep voor. Zoals u weet, zullen we de komende tijd aanverwante onderwerpen bespreken, maar niet meer op dit onderwerp als zodanig terugkomen. Hierover zal ik echter nog contact hebben met de voorzitters van de delegaties. Ik constateer dat de aanwezigen met deze procedure instemmen.

**

Sluiting 18.00 uur

BIJLAGE 4 Inleiding van drs. H.J. Brouwer, directeur van De Nederlandsche Bank, tijdens het Parlementair Overleg Koninkrijksrelaties op donderdag 15 juni 2006 in Den Haag.

Schuldsanering van het Land Nederlandse Antillen en de afzonderlijke eilanden

1. De Nederlandsche Bank waardeert het betrokken te worden bij vraagstukken die spelen tussen de delen van het Koninkrijk wanneer die haar expertise raken. Ik ben daarom zeer verheugd vanmorgen met u van gedachten te kunnen wisselen over het Antilliaanse schuldenvraagstuk, dat speelt in het kader van de voorgenomen staatkundige vernieuwing binnen het Koninkrijk. Voor alle duidelijkheid, ik spreek namens De Nederlandsche Bank, en niet namens Haagse autoriteiten.

2. Om te verzekeren dat de nieuwe situatie stabiel is en uitzicht biedt op bloei van de nieuwe entiteiten van de Antillen, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Ook op financieel-economisch terrein spelen enkele lastige vragen. Zoals: Hoe worden de bezittingen en schulden van het Land Nederlandse Antillen verdeeld? En: Hoe worden monetaire stabiliteit en adequaat toezicht op de financiële sector gewaarborgd? Het schuldenvraagstuk is wellicht het lastigst.

3. Het Land Nederlandse Antillen torst een aanzienlijke schuldenlast. Daarnaast hebben de afzonderlijke eilanden schulden opgebouwd. Dat geldt ook voor die eilanden die formeel geen leningsbevoegdheid hebben. De totale overheidsschuld van de Nederlandse Antillen bedraagt in 2005 4,9 miljard Nederlands-Antilliaanse gulden, ofwel 85,7% van het bruto binnenlandse product (bbp). Vijf jaar geleden was de schuldquote ruim 20 procentpunt lager. Dit schetst een zorgwekkende en onhoudbare trend. Inmiddels wordt 23% van de belastingopbrengsten opgesoupeerd door de renteverplichtingen. 85% van de schuld is in handen van binnenlandse partijen, waarvan het pensioenfonds APNA 40% voor zijn rekening neemt. De rest is vrijwel geheel in Nederlandse handen, en bestaat onder andere uit leningen tegen niet-marktconforme, zachte voorwaarden. De Antillen zijn dus minder dan de meeste «emerging markets» afhankelijk van de grillen van internationale beleggers. De andere kant van de medaille is dat APNA juist zeer sterk afhankelijk is van de gezondheid van de openbare financiën.

4. Veel landen worstelen met hun budgettaire situatie en proberen de schuldenlast te reduceren. In OESO-landen spitst de discussie zich toe op de noodzaak hiertoe om toegerust te zijn voor de vergrijzing van de bevolking. Ook landen buiten de OESO kampen met vergrijzing. President Wellink heeft in een lezing op 26 mei gewezen op het probleem van de vergrijzing in Aruba. Hoge schulden zijn niet alleen een probleem wegens de vergrijzing, maar ook wegens hun opwaartse invloed op de belastingdruk en de reële rente. De implicatie is dat nuttige overheidsuitgaven worden weggedrukt en economische groei wordt belemmerd. In het ergste geval kan een overheid niet meer aan haar financiële verplichtingen voldoen. Zij kan dan alleen nog kiezen tussen wanbetaling of het weginfleren van de verplichtingen. Beide zogenaamde «oplossingen» zijn onhoudbaar; de wal keert het schip. Niet-OESO-landen raken al bij aanmerkelijk lagere schuldniveaus in problemen, omdat zij een minder stabiele belastingbasis hebben en omdat de instituties om uitgaven te beheersen zwakker zijn. Natuurlijk zijn er ook binnen deze groep verschillen tussen landen. Zo kan een land dat structureel harder groeit een wat hogere schuldquote verdragen. Maar voor de meeste niet-OESO-landen wordt de houdbare schuld op niet meer dan circa 40% bbp geschat. Op de Antillen is geen sprake van houdbare schuld.

5. Eén van de uitgangspunten – ik zou geneigd zijn te zeggen: één van de kernvoorwaarden! – van het proces van staatkundige hervorming is dat de nieuwe entiteiten beginnen met een duurzaam houdbare financiële situatie. Dat houdt onder andere in een houdbare schuldenlast. De toch al gecompliceerde ontbinding van het Land Nederlandse Antillen moet dus hand in hand gaan met schuldsanering. Ook van Nederland wordt verwacht hieraan een bijdrage te leveren. Het spreekt voor zich dat Nederland dan ook voorwaarden stelt aan schuldsanering. Cruciaal is een begroting die op orde is voor het lopende jaar, in combinatie met solide middellange termijn vooruitzichten. Voor de meeste eilanden zal dit een beperking van de uitgaven inhouden. Uit de pers begrijp ik dat de begrotingstekorten van het Land en van Curaçao voor 2006 onlangs ópwaarts bijgesteld zijn. Het tekort van de Antillen bedraagt nu 7% bbp. Dit zijn geen goede signalen. Het is ook duidelijk dat deze tekorten ten laste van de nieuwe entiteiten zullen komen, aangezien de toetsdatum voor de schuldsanering is bepaald op 26 november 2005.1

6. Een goede uitgangssituatie alleen is niet goed genoeg. Er moet een budgettair kader zijn dat waarborgen biedt tegen nieuwe schuldopbouw. Ik breng in herinnering dat Aruba in 1986 begon met een schuld van vrijwel 0. In twintig jaar is de schuld opgelopen tot 45% bbp. Hoewel Aruba ondanks begrotingstekorten in de afgelopen jaren een tamelijk goede economische groei heeft bereikt, is de Arubaanse economie kwetsbaar. Denk daarbij aan de sterke gerichtheid op de toeristische sector. Mochten zich economische schokken voordoen, dan maakt een hoge overheidsschuld het moeilijk die op te vangen.

7. Het vastleggen van waarborgen tegen nieuwe schuldopbouw betekent dat overeenstemming bereikt moet worden over een aantal dwingende begrotingsregels. Het uitgangspunt is een sluitende gewone dienst, inclusief rente en afschrijvingen. De nieuwe landen Curaçao en St. Maarten zullen mogen lenen voor kapitaaluitgaven zolang de totale rentelast onder een plafond blijft. Dit zijn solide normen. Daarnaast is van belang dat beter zicht ontstaat op de actuele budgettaire situatie. Onlangs heeft een werkgroep nuttige voorstellen gedaan om het financiële beheer te verbeteren. Deze voorstellen op het terrein van administratieve organisatie en interne controle dienen uitgevoerd te worden. Ook is een onafhankelijke instantie nodig die zowel de begroting en meerjarenplannen beoordeelt op de financierbaarheid gegeven de regels, als de naleving van de committeringen controleert. Het lijkt me essentieel dat de begrotingsregels en het toezicht daarop worden verankerd in een Rijkswet. Alleen op deze manier is verzekerd dat de spelregels niet tijdens het spel door de spelers veranderd worden. De implicatie van het vastleggen van de afspraken in een Rijkswet is dat de Rijksministerraad bevoegd is om in te grijpen wanneer afspraken niet worden nageleefd.

8. Indien aan voorwaarden is voldaan, kan de schuld gesaneerd en geherstructureerd worden. Dan moet allereerst duidelijkheid bestaan over de bezittingen en schulden van het huidige Land Nederlandse Antillen en de eilanden. Het Land heeft weliswaar niet zoveel bezittingen, omdat de meeste activa toebehoren aan Curaçao en St. Maarten, maar er zijn wel hoge schulden, die toegerekend moeten worden aan de eilanden. Dit proces van boedelscheiding is gecompliceerd. Vervolgens komt de vraag aan de orde of Nederland een deel van de feitelijke schuld overneemt, of alleen de rente- en aflossingsverplichtingen. In beide gevallen kan de afwikkeling van de schuldsanering conditioneel zijn op het blijven voldoen aan de voorwaarden, zoals bij internationale schuldherstructurering gebruikelijk is.

9. Stel dat Nederland een flink deel van de feitelijke schuld overneemt, al dan niet tegen een (gedeeltelijke) vermindering van begrotingsoverdrachten. Dan moet een aantal meer praktische vragen worden beantwoord, waarover nog niet tussen de verschillende partijen is gesproken. Zuiver om de gedachten te bepalen: Voor dat deel waar Nederland zelf de schuldeiser is, kan een streep getrokken worden door de vorderingen. Voor de overige schuld wordt Nederland de schuldenaar. Dan zit Nederland met schuldpapier in Antilliaanse guldens, dat gezien de vaste wisselkoerskoppeling omgezet kan worden in schuld in Amerikaanse dollar. Ook kan gedacht worden aan het verlengen van de looptijd van de schuld, zodat aflossing van vrijvallende schuld minder verstorend werkt op de binnenlandse economie. Het is natuurlijk ook voorstelbaar dat de schuld in één keer afgelost wordt, in elk geval de schuld die uitstaat bij institutionele beleggers. Die krijgen dan een grote pot met geld. Indien deze weg wordt ingeslagen, is het van belang dat zij alle vrijheid krijgen om internationaal te beleggen. Binnen de Antillen bestaan er onvoldoende beleggingsalternatieven, en ook voor de soliditeit van pensioenverplichtingen is het noodzakelijk dat meer ruimte voor diversificatie ontstaat.

10. Een goede budgettaire uitgangspositie en een solide budgettair raamwerk bieden nog geen garantie voor economische bloei, al zijn het belangrijke voorwaarden. Voor duurzame welvaartsgroei moet meer gebeuren. Evenzeer als de Europese landen, hebben de Antillen behoefte aan structurele hervormingen. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de economie op de verschillende eilanden sterk kan profiteren als de «red tape» wordt teruggedrongen, als de efficiëntie van de overheid een impuls krijgt en als de arbeidsmarkt vraag en aanbod beter bij elkaar brengt. Ik begrijp dat vertegenwoordigers van Nederland en de eilanden in het kader van het zogeheten Sociaal Economische Initiatief werken aan concrete voorstellen om de economische structuur te versterken. Dat is meer dan welkom; een goed investeringsklimaat vergt meer dan een lage schuldenlast.

11. Garanties voor gezond budgettair beleid zijn ook van direct belang voor de monetaire situatie. Wat de monetaire toekomst van de eilanden van de Antillen betreft, zijn er in beginsel twee opties. De eerste is dollarisatie. Door de invoering van de Amerikaanse dollar vervalt de noodzaak van het hebben van een eigen centrale bank en wordt het monetaire instrument volledig uit handen gegeven. De centrale bank is dan niet meer in staat zogeheten lender-of-last resort steun te verlenen aan financiële instellingen die kampen met liquiditeitsproblemen. De tweede optie is een muntunie, waarbij de munt is gekoppeld aan de dollar. De Nederlandsche Bank heeft zich uitgesproken voor het vormen van een muntunie, waaraan alle vijf eilanden van de Antillen deelnemen, met één centrale bank. Ik verwijs voor de precieze aanbevelingen naar mijn speech van 21 december 2005 op Curaçao en mijn brief van 5 april dit jaar aan de Werkgroep Algemene Financiële Positie. Door de muntunie kan de huidige stabiele monetaire situatie worden bestendigd. Het beleid van koppeling aan de dollar heeft geresulteerd in een inflatievoet in lijn met de Amerikaanse. Zonder deze verworvenheid zou de situatie op de Antillen veel ernstiger zijn.

12. Een muntunie is gebaat bij een krachtige centrale bank die een zelfstandige rol kan spelen in het sociaal-economische krachtenveld. De Bank van de Nederlandse Antillen (BNA) heeft bewezen goed toegerust te zijn voor een dergelijke taak. Daarbij speelt mee dat BNA ook verantwoordelijk is voor het toezicht op financiële instellingen op de Nederlandse Antillen. De keus voor één centrale bank/toezichthouder met één set toezichtregelgeving ligt voor de hand in de nieuwe situatie. Dit is de meest efficiënte oplossing voor een relatief kleine economie. Het is gunstig wanneer dezelfde autoriteit zich inspant om problemen te vermijden via toezicht en kan besluiten liquiditeitssteun te verlenen als er toch problemen zouden zijn. Daarbij komt dat vrijwel alle financiële instellingen waar het toezicht betrekking op heeft hun hoofdvestiging hebben op Curaçao.

13. Het advies van DNB ten gunste van een muntunie is een conditioneel advies. De voorwaarde van een solide budgettair fundament voor gemeenschappelijk monetair beleid is een «sine qua non». Eén reden voor deze voorwaarde is dat een kleine open economie met een zelfstandige munt kwetsbaar is wanneer de economische fundamentals niet solide zijn. Bedenk dat de entiteiten van de Nederlandse Antillen in de toekomst geconfronteerd zullen worden met een moeilijkere omgeving dan tot nog toe. Ik verwacht dat ze sterker afhankelijk worden van internationale beleggers als grote beleggers van de Antillen meer vrijheid krijgen om buiten het land actief te zijn. Hierdoor zal de vraag naar binnenlandse waardepapieren minder vanzelfsprekend worden. Ook is een solide budgettair kader noodzakelijk om uit te sluiten dat het overheidstekort van één eiland het gemeenschappelijke monetaire beleid in de wielen rijdt. Budgettaire problemen in één entiteit kunnen de rente voor de muntunie als geheel opdrijven. Het oprichten van een muntunie betekent dus dat de deelnemende entiteiten een gedeeld belang hebben dat alle partners in de muntunie de overheidsfinanciën op orde houden.

BIJLAGE 5 Speech Staatssecretaris van OCW

Parlementair overleg koninkrijksrelaties 15 juni 2006

Inleiding

Geachte dames en heren,

• Dank u voor deze uitnodiging, ik ben vereerd dat ik vandaag voor dit vooraanstaande gezelschap mag spreken.

• Voor vandaag is mij gevraagd te spreken over samenwerking tussen de Landen van het Koninkrijk op het gebied van hoger onderwijs.

• Nu kan ik op het gebied van de Nederlandse Antillen en Aruba nog wel het één en ander bijleren, hoewel ik mijn observaties daarover graag met u deel; dat zal ik zo meteen eerst doen.

• Maar op het gebied van hoger onderwijs ben ik aardig ingeburgerd.

• Ik probeer het kort te houden, om daarna nog tijd te hebben om met u van gedachten te wisselen over een aantal onderwerpen.

Hoger onderwijs op de Nederlandse Antillen/Aruba en in Nederland

• Op de Nederlandse Antillen/Aruba gebeurt op dit moment veel op het gebied van onderwijs, het zijn boeiende tijden.

• De nieuwe minister van Onderwijs, mevrouw Leeflang, is voortvarend van start gegaan.

• Mijn indruk is – en ik ben benieuwd in hoeverre die hier wordt gedeeld, ik hoor dat graag straks van u – dat deze minister de vinger op de zere plek legt en de juiste aanpak voor ogen heeft.

• Hoger onderwijs is – waar dan ook ter wereld – voor kwaliteit afhankelijk van een goede basis.

• En vice versa, want krachtig hoger onderwijs kan weer potentieel leveren voor de basis. Goede lerarenopleidingen zijn daarom geen overbodige luxe; dat is iets wat wij in Nederland ook hebben ondervonden.

Investeren in onderwijs is cruciaal. Dit zal over de hele breedte een positieve uitwerking hebben op de sociaal-economische situatie, en bijdragen aan het terugdringen van de armoede en het voorkomen van criminaliteit.

• Het gaat dan in de eerste plaats om investeringen in de infrastructuur: gebouwen, inrichting, boeken en materialen.

• Mevrouw Leeflang heeft volgens mij een goed punt wanneer ze zegt dat het onderwijs op de Nederlandse Antillen een impuls moet krijgen door uit te gaan van specifieke eigen kracht: meertaligheid.

• Als alle Antilliaanse studenten drie talen beheersen, ongeacht welke studie ze hebben gevolgd, dan versterkt dat de positie van deze studenten op de (internationale) arbeidsmarkt enorm.

• Ook wordt samenwerking met het Antilliaanse hoger onderwijs wordt dan steeds interessanter. Niet meer alleen om het heerlijke klimaat en de cultuur, maar ook om meer inhoudelijke redenen: de internationale oriëntatie, de meertaligheid.

• Een ander slim punt van deze minister vind ik de verhoging van de leerplichtleeftijd. De doorstroom van het voortgezet naar het hoger onderwijs is daar uiteraard zeker bij gebaat: méér studenten uit «eigen kweek».

• Hoeveel procent van de studenten van de Universiteit van de Nederlandse Antillen (UNA) van het Antilliaanse voortgezet onderwijs heb ik niet paraat; misschien dat iemand van u dat weet. Maar het is me wel duidelijk dat de UNA een instelling is met hoge ambities:

• Deze universiteit wil in 2010 door de NVAO (de organisatie die in Nederland en Vlaanderen de opleidingen van een kwaliteitskeurmerk voorziet) geaccrediteerd worden.

• Hoewel accreditatie op de Antillen en Aruba niet tot de taken van de NVAO hoort, heb ik de NVAO verzocht om dit als extra taak op zich te nemen.

• Je hoeft geen profeet te zijn om te voorspellen dat het verkrijgen van accreditatie de komende jaren alle inspanning zal vergen van deze instelling.

• Maar dat NVAO de lat voor de UNA niet lager zal leggen is mij uit het hart gegrepen. Er is namelijk geen enkele reden waarom het Antilliaanse hoger onderwijs niet volgens dezelfde hoge maatstaf beoordeeld zou moeten worden als het Nederlandse.

• Ook voor Nederlandse instellingen is accreditatie trouwens geen sinecure: dat kost de Nederlandse instellingen steeds weer bloed zweet en tranen.

• Maar, hoewel ik als staatssecretaris heb geprobeerd om onnodige bureaucratie in het hoger onderwijs te bestrijden, vind ik dat een onafhankelijke kwaliteitstoets een onmisbaar element is voor hoogwaardig hoger onderwijs.

• De NVAO heeft in januari van dit jaar een bezoek gebracht aan UNA. De impressie van de NVAO staat in hun quick scan. Accreditatie wordt volgens de NVAO moeilijk maar niet onmogelijk. Ik vertrouw er op dat de UNA met het advies van NVAO aan de slag kan.

Ontwikkelingen Nederland

• Ook in Nederland is het onderwijs volop in beweging. Hier is het vooral het hoger onderwijs waarin flink wat dynamiek zit.

• Ik wil eerst een recente ontwikkeling in het Nederlandse hoger onderwijs noemen en dan wil ik iets over de samenwerking tussen onze Landen zeggen.

• Vorige week de Wet op het hoger onderwijs en onderzoek (WHOO) aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze wet moet in 2007 de huidige «WHW» in z’n geheel gaan vervangen. Even kort iets over die wet.

• Met de WHOO treedt de overheid verder terug. Het aantal regels in de wet wordt drastisch verminderd en daardoor ontstaat méér ruimte voor instellingen voor innovatie.

• Maar dat is geen vrijbrief voor instellingen. De checks and balances binnen instellingen moeten gewaarborgd worden door een betere positie voor stakeholders: studenten, docenten, werkveld.

• De WHOO betekent ook: méér ruimte voor samenwerking, ook internationaal.

• Zo zijn straks joint degrees mogelijk. Dat betekent dat instellingen naar eigen goeddunken, met het belang van studenten als leidraad, met een instelling over de grens één gezamenlijke opleiding kunnen aanbieden.

• Kortom, op het gebied van samenwerking tussen de Landen biedt de WHOO weer nieuwe perspectieven.

• Voor wie méér wil lezen: het wetsvoorstel en de samenvatting zijn de vinden op www.minocw.nl.

• Maar contacten tussen de Landen in het Koninkrijk op het gebied van (hoger) onderwijs zijn al sinds jaar en dag gemeengoed, daar kom ik nu op.

Samenwerking

• In de Gemengde commissie wordt intensief samengewerkt; die heeft de afgelopen jaren veel voortgang geboekt in het aanpakken van aansluitingsproblemen tussen het Antilliaanse voortgezet onderwijs op het beroepsonderwijs en hoger onderwijs in Nederland.

• Er is de laatste tijd veel verbeterd in onderlinge contacten; er is nu duidelijk loket zowel bij de Antilliaanse en Arubaanse partners als bij OCW.

• Het is van groot belang dat deze contacten constructief zijn en blijven. We kunnen elkaar grote diensten bewijzen; denk aan informatie- uitwisseling over studiefinanciering; OCW biedt uitstekende expertise, zonder daarvoor hoge rekeningen te presenteren!

• In Nederland bestaat sinds 2005 een projectdirectie Leren en werken die met succes bezig zijn om met co-financiering van het bedrijfsleven duale trajecten op te zetten.

• Volgens mij is zo’n aanpak ook heel geschikt voor de Nederlandse Antillen: we zijn aan het verkennen of we dáár ook aan de slag kunnen.

• Ten slotte: er bestaan al talloze samenwerkingsverbanden tussen Nederlandse en Antilliaanse/Arubaanse hogescholen en universiteiten.

• Departementen noch Kamerleden hebben daarbij bemoeienis; die samenwerkingsverbanden groeien en bloeien prima zonder vadertje staat. En dat is natuurlijk uitstekend.

• De dynamiek in het Koninkrijk blijft de komende jaren zeer zeker niet beperkt tot het onderwijs. Zo kom ik op mijn laatste onderwerp: de nieuwe staatkundige verhoudingen.

Nieuwe staatkundige ontwikkelingen

• U bent hiervan uiteraard prima van op de hoogte; ik kan u hierover niets vertellen dat u niet al weet.

• Het zal interessant zijn om te zien op welke wijze de verhoudingen in het Koninkrijk straks vorm krijgen:

Enerzijds sterkere banden tussen Nederland en twee bovenwindse eilanden, anderzijds meer afstand door de ontwikkeling van Curaçao en mogelijk Sint Maarten naar een status aparte binnen het Koninkrijk.

• Ik ben benieuwd naar uw visie op deze ontwikkelingen, ik hoor daar straks graag meer over.

Toekomst

• Maar hoe de formele verhoudingen straks ook zullen liggen, het belangrijkste is dat we ons verbonden weten door tot hetzelfde Koninkrijk te behoren.

• In mijn toekomstbeeld zijn de verhoudingen over een x aantal jaren méér in evenwicht, doordat de Nederlandse Antillen en Aruba een impuls krijgen wat betreft de sociaal-economische situatie en daarbij de eigen specifieke krachten beter kunnen inzetten.

• En de basis hiervoor ligt in het onderwijs.

• Daarom is het van essentieel belang dat ook straks in nieuwe constellatie alle onderdelen van het Koninkrijk, landen en eilanden, open transparant en constructief samenwerken.

Masha danki voor uw aandacht.


XNoot
1

I.v.m. toevoegen Eerste Kamerletter en toevoegen van bijlagen.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Zie Brief van Minister Pechtold aan Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 17 maart 2006.

Naar boven