30 420 Emancipatiebeleid

Nr. 212 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 februari 2015

Naar aanleiding van de procedurevergadering van de vaste Commissie voor OCW van 18 december 2014 en het verschijnen van de Midterm review Emancipatie heeft uw Kamer mij verschillende verzoeken doen toekomen. In deze brief vindt u mijn reactie op die verzoeken.

  • 1. Allereerst vindt u een uitgebreide reactie op de Emancipatiemonitor 2014, voorzien van een toelichting op de maatregelen die ik ga nemen (naar aanleiding van uw brief van 18 december 2014);

  • 2. Daarnaast vindt u mijn schriftelijke reactie op het SCP rapport «De acceptatie van homoseksualiteit door etnische en religieuze groepen in Nederland», waarbij ik inga op het voorstel van het lid Yücel om mensenrechtenambassadeurs in te zetten en ik reageer op de opmerking van het lid Keijzer over de vrijheid van vereniging en de vrijheid van godsdienst (uw brief van 12 december 2014);

  • 3. Ook vindt u een reactie op het SCP rapport «Jongeren en seksuele oriëntatie» dat op 16 januari is verschenen;

  • 4. U vindt tevens een toelichting op de voorgenomen gezamenlijke inzet van maatschappelijke organisaties in de week voorafgaand aan de Internationale Dag tegen Homo- en Transfobie (IDAHOT) die op 17 mei 2015 plaatsvindt. Dit in aansluiting op Kamervragen van het lid Van Ark (zie Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 337);

  • 5. De doorstroom van vrouwen naar de top van het bedrijfsleven is in de afgelopen periode met regelmaat in uw Kamer besproken. In deze brief vindt u daarom tot slot een toelichting op het actieprogramma dat ik samen met VNO-NCW voorzitter de heer De Boer ben gestart om die doorstroom te stimuleren.

1. Reactie Emancipatiemonitor 2014

Op dinsdag 16 december 2014 kwam voor de achtste keer de tweejaarlijkse Emancipatiemonitor van SCP en CBS uit. Deze geeft een beeld van (cijfermatige) ontwikkelingen op macroniveau op de grote thema’s van het (vrouwen)emancipatiebeleid: demografische ontwikkelingen, onderwijs, arbeid, inkomen, veiligheid, gezondheid en Europese ontwikkelingen. De Emancipatiemonitor wordt in opdracht van het Ministerie van OCW uitgevoerd en is een belangrijk instrument om een vinger aan de pols van het emancipatiebeleid te houden. De cijfers geven ook een onderbouwing van de noodzaak van beleid, zoals in het hoofdstuk over vrouwen en gezondheid. Dit thema is na een verkenning (opnieuw) op de beleidsagenda gezet.

In de recent verschenen brief «Beleidsconclusies midterm review en beleidsdoorlichting Emancipatie» (Kamerstuk 30 420, nr. 211) verwijs ik regelmatig naar de cijfers en de betekenis daarvan voor het emancipatiebeleid. In die brief vindt u ook de plannen per onderdeel voor de komende twee jaar. Daarbij geef ik aan dat het ingezette beleid wordt voortgezet, met nadruk op het vergroten van de economische zelfstandigheid van vrouwen en meer aandacht voor de rol van mannen. Ook zal meer worden ingezet op de verduurzaming van het beleid, onder meer door meer gerichte samenwerking tussen departementen, gemeenten en het maatschappelijk middenveld.

Graag ga ik in deze brief nader in op de hoofdlijnen van de Emancipatiemonitor en licht ik toe hoe mijn collega’s en ik deze hoofdlijnen meenemen in het beleid.

Hoofdlijnen emancipatiemonitor

De belangrijkste ontwikkelingen die SCP en CBS signaleren zijn naar mijn mening de volgende:

  • Steeds minder vrouwen stoppen helemaal met werken na de geboorte van het eerste kind;

  • De arbeidsdeelname en economische zelfstandigheid van vrouwen is stabiel;

  • Vrouwen zijn ongeveer even vaak werkloos als mannen;

  • Bij de overheid is het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen gedaald, in het bedrijfsleven is het gelijk gebleven;

  • Het aandeel vrouwen in topfuncties groeit;

  • De herverdeling van onbetaalde arbeid stagneert: nog altijd besteden vrouwen ongeveer twee keer zoveel tijd aan huishouden en kinderzorg als mannen;

  • Meer vrouwen dan mannen verlenen mantelzorg. Het verschil is het grootst in de leeftijdsgroep 45–64 jaar;

  • Het aantal vrouwen dat zorgtaken als reden ziet om niet te werken is de afgelopen tien jaar gehalveerd;

  • Meisjes kiezen vaker voor bèta en techniek;

  • Geweld tegen vrouwen lijkt af te nemen.

Beleid

Economische zelfstandigheid en arbeidsparticipatie

Het is positief dat er geen achteruitgang te zien is in de economische zelfstandigheid en arbeidsparticipatie van vrouwen, ondanks de crisis. In het verleden zorgde een hoge werkloosheid ervoor dat een deel van de vrouwen zich terugtrok van de arbeidsmarkt, maar dit is nu niet het geval. Vrouwen die werkloos zijn, gaan vaker actief op zoek naar een baan, zo constateren SCP en CBS. De kloof met mannen op de arbeidsmarkt is afgenomen.

Groei in economische zelfstandigheid en netto arbeidsparticipatie van vrouwen blijven echter doel van het emancipatiebeleid; stabilisatie is niet voldoende.

Voor een overzicht van de gepleegde inzet hierop verwijs ik naar mijn brief van 19 december 2014 (Kamerstuk 30 420, nr. 211) waarin ik onder andere inga op de beleidsmaatregelen Kracht on Tour, Eigen Kracht, en het EVA project voor laaggeletterden. In het project Eigen Kracht zijn inmiddels door mij met 13 centrumgemeenten afspraken gemaakt over een extra inzet van gemeenten en rijk op activering van vrouwen met afstand tot de arbeidsmarkt in de periode 2015–2016. In de komende maand zullen nog andere centrumgemeenten volgen.

Zorgsector

De komende jaren gaat er veel veranderen in de zorg. Dit vraagt veel van medewerkers in de zorg, veelal vrouwen. SCP en CBS geven in een vooruitblik in de Emancipatiemonitor aan dat de arbeidsdeelname van vrouwen de komende jaren zou kunnen teruglopen als gevolg van bezuinigingen in o.a. de zorgsector.

Om nadelige effecten op de werkgelegenheid zoveel mogelijk te beperken, zijn diverse maatregelen genomen. Zo zijn er sectorplannen ingesteld om knelpunten te voorkomen.

Loonkloof

Dat het beloningsverschil bij de overheid daalt, is goed nieuws. Jonge vrouwen verdienen bij de overheid zelfs meer dan jonge mannen. In het bedrijfsleven blijft het beloningsverschil min of meer stabiel.

Het grootste deel van de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen is te verklaren uit verschillende posities op de arbeidsmarkt, zoals verschil in werkervaring, beroepsniveau en sector.

Samen met mijn collega van SZW zet ik mij ervoor in die verschillen te verkleinen, waardoor op den duur naar verwachting ook het beloningsverschil zal afnemen. Ik verwijs naar het beleid rond economische zelfstandigheid, het beleid rond doorbreken van de segregatie in het onderwijs, en het beleid voor vrouwen naar de top.

In de Emancipatiemonitor komt aan de orde dat vrouwen minder vaak (en minder succesvol) dan mannen onderhandelen over hun salaris. Dit kan bijdragen aan de loonkloof. Vrouwen worden bewust gemaakt van het loonverschil, zodat zij hier zelf beter op gaan letten. Een voorbeeld is de campagne die WOMEN Inc. hierover voert, waarin ook onderhandelingstips worden gegeven. Een ander voorbeeld is Loonwijzer.nl waar veel informatie te vinden is over gelijk loon.

Bij een onderzoek van de toenmalige Commissie Gelijke Behandeling (thans College voor de Rechten van de Mens) in de ziekenhuissector1 bleek dat in 43% van de salarisvergelijkingen beloningsmaatstaven waren gebruikt met een min of meer willekeurig karakter. Dat leidt tot ongelijke beloning, waarbij dat voor vrouwen twee keer zo vaak nadelig uitpakt als voor mannen. Ik laat op dit moment samen met de Minister van SZW een vergelijkbaar onderzoek uitvoeren bij hogescholen en in de verzekeringsbranche. In de tweede helft van 2015 zijn resultaten beschikbaar. Werkgevers krijgen op deze manier inzicht in het feit dat zij mogelijk onbedoeld ongelijk belonen voor gelijkwaardig werk, en op welke beloningselementen zij in dat verband moeten letten.

Verdeling onbetaalde arbeid

Zoals ik in mijn brief van 19 december 2014 (Kamerstuk 30 420, nr. 211) heb aangegeven, ga ik de komende periode meer aandacht besteden aan de rol van mannen bij gendergelijkheid. Belangrijk is daarbij de (feitelijke en culturele) ruimte om zorg te verlenen, waaronder vaderschap. Juridisch hebben mannen grotendeels dezelfde zorgrechten als vrouwen. In praktijk spelen stereotype verwachtingen echter een rol: traditionele rolpatronen leven bij vaders en moeders zelf, bij werkgevers en personeelsfunctionarissen, en bij organisaties zoals kinderopvang, scholen, en consultatiebureaus. Dit beperkt de ruimte die mannen ervaren om zorgtaken te verrichten.

Participatiesamenleving

Participatie en emancipatie zijn niet strijdig met elkaar, integendeel. Het gaat daarbij wel om meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij alle vormen van participatie (betaald werk, vrijwilligerswerk en (mantel)zorg). Een goede balans tussen werk en zorg voor beide seksen is een emancipatiepunt bij uitstek. Uit de Emancipatiemonitor volgt dat vrouwen (iets) vaker mantelzorg verlenen dan mannen en zij ook vaker vrijwilligerswerk met een verzorgend karakter doen. SCP en CBS achten daarom de kans groot dat – mede in het licht van de hervorming van de langdurige zorg – de druk bij (oudere) vrouwen om meer te gaan (mantel)zorgen toeneemt. Ook zouden mannen en vrouwen nog steeds weinig gebruikmaken van zorgverlof in dit soort situaties. Door mij en mijn collega’s van SZW en VWS worden maatregelen genomen om een meer evenredige verdeling van werk en (mantel)zorgtaken over mannen en vrouwen te realiseren, zowel op het landelijke niveau als met bedrijven en gemeenten. Naast het specifiek op betaald werk gerichte beleid (zoals de eerder genoemde projecten Eigen Kracht, Kracht on Tour, en EVA), gaat het om de volgende maatregelen:

• Werk en mantelzorg

Op 16 december 2014 is door de Eerste Kamer het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden aangenomen, waarin de mogelijkheden voor zorgverlof, onder andere met het oog op mantelzorgsituaties, worden uitgebreid. Een van de maatregelen is dat kort- en langdurend zorgverlof ook kan worden opgenomen als men zorgt voor een huisgenoot, tweedegraads familielid of iemand anders met wie men een sociale relatie heeft. Het langdurend zorgverlof kan ook worden opgenomen ingeval van ziekte en hulpbehoevendheid.

Van het thans lopende project Werk & Mantelzorg dat Mezzo en Qidos in opdracht van de ministeries van VWS en SZW uitvoeren, maakt een branchegerichte aanpak deel uit, waarbij ingezet wordt op het realiseren van mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid. Daarbij worden ook sectoren als techniek en de grafische sector meegenomen waar vooral mannen werken en doorgaans minder aandacht is voor maatwerk op de werkvloer in de combinatie werk en mantelzorg.

Verder is in opdracht van SZW een literatuuronderzoek verricht naar de relatie mannen, zorg en werk. Dit onderzoek verschaft inzicht in wat bekend is over de mogelijkheden en belemmeringen die mannen ondervinden om werk en zorgtaken te combineren en welke effecten de huidige combinatie van arbeid en zorg door mannen heeft op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Na afronding zal dit onderzoek aan uw Kamer worden verzonden.

• Informele zorg

Vorig jaar is onder regie van de Staatssecretaris van VWS door organisaties van mantelzorgers en vrijwilligers, aanbieders van zorg en welzijn, organisaties van professionals, cliëntorganisaties, de VNG en een aantal individuele gemeenten, intensief gewerkt aan de totstandkoming van een gezamenlijke Toekomstagenda «Informele Zorg en Ondersteuning».

Een van de vier thema’s waarvoor de deelnemers agendapunten voor het werkveld hebben geformuleerd, betreft het goed toerusten van mantelzorgers. Met passende ondersteuning houden mantelzorgers de mantelzorg beter vol en kunnen ze zoveel mogelijk ook nog (deels) hun eigen leven blijven leiden, waaronder het combineren van werk en mantelzorg. Hierbij is onder meer goed respijtbeleid door gemeenten van belang.2

• Gemeentelijk niveau

Hoewel het kabinet dus al op allerlei fronten inzet pleegt om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen, is het in het licht van de drie decentralisaties in het sociale domein (jeugdzorg, werk en inkomen en maatschappelijke ondersteuning) van belang dat gemeenten gendersensitief opereren.

Om een beter beeld te krijgen van de knelpunten en mogelijke oplossingen op het terrein van de decentralisaties zal ik samen met VWS en SZW een expertmeeting organiseren over het thema gendersensitiviteit bij gemeenten. Een belangrijk thema daarbij zal zijn hoe gemeenten in de context van de Wmo 2015 eraan kunnen bijdragen dat (mantel)zorgtaken meer gelijkelijk tussen mannen en vrouwen worden verdeeld. Op basis van de uitkomsten van deze expertmeeting zal worden bezien of en zo ja op welke wijze het kabinet gemeenten hierbij kan ondersteunen.

2. Reactie op het SCP rapport «De acceptatie van homoseksualiteit door etnische en religieuze groepen in Nederland»

Op 5 december 2014 werd het SCP onderzoek De acceptatie van homoseksualiteit door etnische en religieuze groepen in Nederland gepresenteerd. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van OCW en geeft, op basis van bestaande databronnen, een beeld van de acceptatie van homoseksualiteit en de ontwikkeling daarvan binnen verschillende etnische en religieuze groepen.

Overzicht belangrijkste conclusies

  • Uit het rapport blijkt dat er betrekkelijk weinig verschillen zijn in acceptatie van homoseksualiteit tussen niet-gelovigen en rooms-katholieken;

  • In vergelijking hiermee is onder protestanten die behoren tot de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) de acceptatie wat minder groot;

  • Bij kleinere protestantse groeperingen, zoals de evangelische, is de acceptatie van homoseksualiteit gering;

  • Dit geldt ook voor de Turkse en Marokkaanse groep;

  • Bovendien zijn er weinig signalen dat de acceptatie aan het toenemen is binnen deze groepen;

  • De opvattingen van islamitische en van Turkse en Marokkaanse scholieren zijn overwegend negatief en die van de tweede generatie wijken niet veel af van die van de eerste generatie;

  • Ook bij de kleinere orthodoxe protestantse groeperingen denken jongeren even negatief over homoseksualiteit als hun oudere geloofsgenoten.

Beleidsintensivering

Het was al langer bekend dat de sociale acceptatie van LHBT’s binnen bepaalde religieuze en bi-culturele gemeenschappen in Nederland achterblijft. In die zin is dit rapport een bevestiging van bestaande beelden. Een ander punt uit het onderzoek dat al langer bekend was, is de constatering dat de opvatting over seksuele diversiteit van islamitische leerlingen overwegend negatief is. Ik ga in paragraaf 3 van deze brief nader in op de hoofdlijnen van mijn beleid gericht op het versterken van de sociale veiligheid van LHBT-leerlingen op scholen. Voor een volledig overzicht van lopend beleid op bovenstaande punten verwijs u tevens naar de Midterm review en bijbehorende brief (Kamerstuk 30 420, nr. 211).

De constatering in het rapport dat de jongeren uit orthodoxe protestantse en islamitische gemeenschappen – in het geval dat homoseksualiteit zich manifesteert in de naaste omgeving (binnen het eigen gezin, in de vriendenkring, bij de buren of de docent voor de klas) – even afwijzend staan tegenover homoseksualiteit als hun ouders, is opvallend. Uit het rapport blijkt dat rooms-katholieken en niet-gelovigen jongeren over het algemeen positievere opvattingen hebben over homoseksualiteit dan hun oudere groepsgenoten. Bij protestanten en moslims is dit niet of nauwelijks zo. Er zijn zelfs aanwijzingen dat jongeren uit de evangelische stroming en de «overige» gereformeerden (buiten de PKN) negatievere denkbeelden hebben over homoseksualiteit dan de ouderen uit deze religieuze kringen. De jongere moslims scoren iets positiever op de algemene aanvaarding, maar wanneer gevraagd wordt naar de houding ten aanzien van het «homohuwelijk» of de acceptatie binnen het eigen gezin maakt leeftijd niet uit.

Als mogelijke verklaring voor de opvattingen van islamitische en protestantse jongeren buiten de KPN geeft het SCP aan dat een grotere gerichtheid op de eigen geloofscultuur kan ontstaan onder invloed van afwijzende reacties uit een seculariserende maatschappelijke omgeving.

Het terugtrekken binnen de eigen kring betekent voor veel islamitische en orthodox-protestantse jongeren dat zij nooit geconfronteerd worden met LHBT’s in hun naaste omgeving. Simpelweg omdat er binnen deze gemeenschappen erg weinig mensen openlijk voor hun seksuele oriëntatie of de ervaren-genderidentiteit uitkomen. Dit gebrek aan rolmodellen versterkt binnen bi-culturele gemeenschappen de mythe dat homoseksualiteit iets westers zou zijn en heeft ook binnen orthodox-christelijke gemeenschappen invloed op de mate van bespreekbaarheid van het onderwerp. Zo blijft er ruimte om seksuele diversiteit op afstand (bij «anderen» buiten de eigen groep) te accepteren of tolereren, maar seksuele diversiteit in de eigen omgeving af te wijzen.

In dit licht heb ik samen met de Minister van SZW besloten tot een gezamenlijke beleidsintensivering waarbij een rolmodellenaanpak binnen gesloten (geloofs)gemeenschappen centraal staat. De voorgestelde aanpak bestaat uit vier hoofdlijnen:

a. Versterken zichtbaarheid door empowerment van bi-culturele LHBT’s

De afgelopen jaren hebben bi-culturele LHBT’s meer en meer hun eigen stem gevonden en zijn ze zichtbaarder en strijdbaarder geworden. Wij juichen deze ontwikkeling toe en willen deze verder stimuleren. Wij zien binnen dit emancipatieproces een essentiële rol weggelegd voor zogenaamde frontliners. Dit zijn jongeren die het aandurven om naar buiten te treden met hun verhaal, het gesprek aan te gaan binnen de eigen gemeenschap en zo anderen bewust en onbewust te versterken. De acties binnen deze lijn zijn het coachen en begeleiden van frontliners, het vormen van een online en offline gemeenschap eromheen en het binnen het Bob Angelo Fonds geoormerkt beschikbaar stellen van € 40.000,– zodat kleinschalige, laagdrempelige activiteiten door en voor de doelgroep kunnen worden georganiseerd. Ten minste de helft van het geld in dit fonds zal worden besteed aan initiatieven gericht op schoolgaande jongeren.

b. Versterken van bespreekbaarheid in eigen kring

Het versterken van steun en acceptatie binnen een gemeenschap zijn complementair aan het versterken van zichtbaarheid. Daarom wordt binnen deze lijn ingezet op het verder professionaliseren van 160 voorlichters/ambassadeurs die de afgelopen periode zijn opgeleid om taboes bespreekbaar maken. De ambassadeurs richten zich op twaalf verschillende gemeenschappen in heel Nederland, waaronder Turken, Marokkanen, Koerden, Somaliërs, Afghanen, Hindoestanen, Roma, orthodox-joden en traditioneel christelijken. Dit wordt via een website bekend gemaakt zodat ze ingezet kunnen worden door gemeenten, organisaties en instellingen rondom het brede thema zelfbeschikking en mensenrechten, variërend van huwelijksdwang tot acceptatie van LHBT’s. Bovenstaande is aangekondigd in het Actieplan Zelfbeschikking (Kamerstuk 32 175, nr. 54) dat uw Kamer op 5 januari 2015 van mijn collega Asscher heeft ontvangen.

De actie sluit aan bij het voorstel van het lid Yücel om te werken met mensenrechtenambassadeurs binnen conservatief religieuze kringen die van binnenuit een gemeenschap het gesprek aangaan. In reactie op de opmerking van het lid Keijzer geldt dat de vrijheid van vereniging en de vrijheid van godsdienst door inzet van deze rolmodellen en het aldus faciliteren van het gesprek over onder meer de acceptatie van seksuele- en genderdiversiteit, niet in het geding komen.

c. Communicatiestrategie

Eveneens als onderdeel van het Actieplan Zelfbeschikking wordt een interactieve sociale media campagne opgezet, gericht op het stimuleren van bespreekbaarheid van onder meer seksuele- en genderdiversiteit binnen gesloten gemeenschappen door het verspreiden van verhalen over het eigen individualisatieproces. Inzet daarbij is het betrekken van verschillende mensen die zich in de openbaarheid positief uitspreken over allerlei gevoelige onderwerpen waaronder partnerkeuze en seksuele- en genderdiversiteit en daar het debat over aangaan. OCW sluit hier aan bij de bredere inzet van SZW op een positieve kentering rondom persoonlijke keuzevrijheid.

d. Toegang tot en toerusting van dienst- en hulpverlening

Het ontbreekt instellingen voor opvang en hulpverlening nog vaak aan kennis en vaardigheden om adequaat om te gaan met de hulpvraag van bi-culturele LHBT’s. Daarom wordt binnen deze aanpak eveneens ingezet op het aanbieden van trainingen om de zeer specifieke uitdagingen en vraagstukken rond LHBT’s binnen bi-culturele en en religieuze minderheden beter bekend te maken bij hulpverleningsinstanties (zoals maatschappelijk werk, GGD’en en jeugd- en jongerenwerk).

De aanpak zoals die hierboven is beschreven wordt in de komende periode in overleg met de betrokken veldorganisaties geconcretiseerd. Het project zal in het voorjaar van start gaan.

3. Reactie op het SCP rapport «Jongeren en seksuele oriëntatie»

Op 16 januari 2015 is het SCP rapport Jongeren en seksuele oriëntatie gepresenteerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van OCW en geeft op basis van drie verschillende databronnen een beeld van de sociale acceptatie, de leefstijl en het welzijn van LHBT-jongeren.

Overzicht belangrijkste conclusies

  • Uit HBSC-onderzoeksgegevens blijkt dat de houding onder scholieren ten opzichte van homoseksualiteit in 2013 is verbeterd ten opzichte van de meting in 2009. Ook onder jongvolwassenen tekent zich een verbetering af;

  • De meeste LHB-jongvolwassenen gaat het goed af in ons land. In hun directe sociale omgeving ontvangen de meesten positieve reacties. Van onbekenden worden vaker negatieve reacties ontvangen;

  • Deelname aan LHB-netwerken is gunstig voor het welzijn van LHB-jongvolwassenen;

  • Meetresultaten over de omgang met seksuele diversiteit op school dateren van vóór de introductie van het kerndoel met betrekking tot voorlichting over seksuele diversiteit. Daarom zijn resultaten nog beperkt zichtbaar;

  • Verschillen tussen heteroseksuele scholieren en LHB-scholieren op het gebied van schoolbeleving tonen aan dat LHB-scholieren zich minder veilig voelen in de klas, het schoolklimaat minder fijn en gezellig vinden en meer spijbelen. Ook thuis ervaren LHB-jongeren minder steun dan heterojongeren. In eigen vriendenkring maken LHB-scholieren het goed;

  • Qua leefstijl zijn er forse verschillen met heteroseksuele jongeren tussen 11 en 16 jaar. Overgewicht, weinig bewegen, roken, drinken en blowen komen veel vaker voor. Onder jongvolwassen LHB’s (16–25 jaar) zijn die verschillen minder groot, maar nog steeds aanwezig;

  • Eerdere aanwijzingen dat suïcide(-pogingen) onder LHB-jongvolwassenen fors hoger is dan onder hetero-jongvolwassenen worden bevestigd.

  • Eerdere aanwijzingen dat het aantal suïcide(pogingen) onder LHB-jongvolwassenen fors hoger is dan onder heterojongvolwassenen worden bevestigd.

In dit onderzoek kon op basis van de beschikbare databronnen geen onderscheid gemaakt worden tussen verschillende etnische of religieuze groepen. In het rapport zijn wel gegevens opgenomen over de sociale acceptatie van transgenderjongeren (door heterojongeren), maar de aantallen transgenderjongeren waren te klein om van hen zelf een representatief beeld te krijgen van hun leefstijl en welzijn.

Het rapport bevestigt het beeld uit eerder (minder uitgebreid) onderzoek dat LHBT-jongeren een kwetsbare groep vormen: ze worden vaker gepest, hebben meer psychosociale problemen, denken vaker aan zelfmoord en doen vaker een zelfmoordpoging.3

Beleidsintensivering

Lesbische, homoseksuele en biseksuele jongeren hebben meer problemen dan heteroseksuele jongeren, blijkt uit het SCP rapport. Ze spijbelen vaker, gebruiken meer alcohol en drugs, ervaren minder steun van thuis en hebben vaker psychische problemen. Ook voelen deze jongeren zich minder veilig in de klas. Gelukkig is de houding onder scholieren ten opzichte van homoseksualiteit verbeterd ten opzichte van de vorige meting en ontvangen de meeste jonge LHBT’s in hun directe sociale omgeving positieve reacties. Het is echter duidelijk dat nog een heleboel verbeterd moet worden aan de acceptatie en sociale veiligheid van deze jongeren. Eerdere (secondaire) ITS-veiligheidsmonitorcijfers VO bevestigen dit beeld. In de Midterm review en bijbehorende brief (Kamerstuk 30 420, nr. 211) geef ik een overzicht van mijn beleid gericht op LHBT-jongeren. Ik licht daar graag onderstaande maatregelen uit:

a. Brede aanpak sociale veiligheid in het onderwijs

In het onderwijs werken de Staatssecretaris en ik aan de brede aanpak voor sociale veiligheid. Op 20 januari 2015 is het wetsvoorstel sociale veiligheid op school naar de Tweede Kamer gestuurd. Met dit wetsvoorstel wordt de verantwoordelijkheid van scholen op het vlak van sociale veiligheid expliciet vastgelegd. Scholen moeten zorgdragen voor een sociaal veilige leeromgeving waarin pesten, discriminatie, seksueel grensoverschrijdend gedrag en homonegatief gedrag wordt tegengegaan en liever nog voorkomen. Scholen mogen zelf een passende aanpak kiezen om pesten tegen te gaan en gaan monitoren of de aanpak werkt. De Inspectie voor het Onderwijs krijgt inzicht in deze resultaten. Zo kan de inspectie vroegtijdig risico’s detecteren en, indien een school nalaat om maatregelen te treffen, in gesprek gaan over verbetering. Ook zal ik in het kader van het plan van aanpak tegen pesten, dat de Staatssecretaris samen met de kinderombudsman heeft opgesteld, meer aandacht geven aan pesten en seksuele diversiteit binnen lerarenopleidingen en pabo’s. Of het nu gaat om het voorkomen van pesten, of om discriminatie, seksueel grensoverschrijdend of homofoob gedrag tegen te gaan, leraren hebben dezelfde onderliggende competenties nodig om moeilijke gesprekken te kunnen voeren en te zorgen voor een veilige en respectvolle sfeer in de klas. Om docenten hierin te ondersteunen organiseren de Staatssecretaris en ik op 16 april een onderwijsconferentie sociale veiligheid.

b. Seksuele diversiteit in het onderwijs

Naast de inzet op sociale veiligheid, neem ik ook specifieke maatregelen om de veiligheid en acceptatie van LHBT’s op school te vergroten. Scholen zijn al sinds december 2012, bij de wijziging van de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit, verplicht om aandacht te besteden aan deze onderwerpen. Docenten en scholen vinden het vaak moeilijk om hier invulling aan te geven in hun lessen en schoolbeleid. Daarom heb ik het SLO opdracht gegeven voor een leerplanvoorstel over seksualiteit en seksuele diversiteit, dat docenten, scholen en educatieve uitgevers een handreiking biedt met concrete uitwerkingen en voorbeelden per schoolsoort en leeftijdsgroep. Dit leerplanvoorstel zal op de onderwijsconferentie worden gepresenteerd.

Ook zal de Inspectie voor het Onderwijs dit jaar onderzoek doen naar de invulling die scholen in de praktijk geven aan de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit. De uitkomsten hiervan zullen in de eerste helft van 2016 worden opgeleverd. Ik zal uw Kamer hierover informeren.

c. Hulpverlening aan LHBT-jongeren

Niet alleen de veiligheid en de sfeer in de klas moet beter, ook de hulpverleners ontbreekt het vaak aan kennis en vaardigheden bij het bieden van begeleiding aan LHBT-jongeren met problemen. Dat blijkt uit het onderzoek «Jong en Anders» van NJi en Movisie dat door de Staatssecretaris van VWS op 19 november aan de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 27 017, nr. 101). Ik werk met de Staatssecretaris van VWS samen aan het verbeteren van de kennis en sensitiviteit ten aanzien van LHBT-jongeren onder jeugd- en welzijnsmedewerkers. Onder andere door aandacht voor LHBT’s te verankeren in de opleidingen voor aankomende (jeugd)zorgmedewerkers, zodat zij hen beter kunnen helpen. Ik ondersteun het ontwikkelen van een digitale portal waarmee opleidingen het «leren signaleren» makkelijk kunnen toevoegen aan hun lesprogramma’s.

De jeugdzorgorganisaties aangesloten bij Jeugdzorg Nederland hebben met VWS afgesproken in de komende periode best practices te gaan uitwisselen en te bekijken of seksuele en gender diversiteit onderdeel kunnen worden van de basismethodiek waarmee in de jeugdzorgorganisaties wordt gewerkt om seksuele ontwikkeling bespreekbaar te maken (commissie Rouvoet).

Het percentage zelfmoordpogingen is onder LHBT-jongeren veel hoger dan onder heterojongeren. Ik ondersteun daarom een gezamenlijk project van COC Nederland, 113online en Movisie voor suïcidepreventie onder LHBT-jongeren. Dit project heeft er al toe geleid dat grote groepen vrijwilligers en professionals die met LHBT-jongeren werken, zijn geschoold in suïcidepreventie en het tijdig signaleren van problemen die LHBT-jongeren kunnen ondervinden.

d. Ondersteunen netwerken LHBT-jongeren

Voor LHBT-jongeren blijft het belangrijk dat er veilige plaatsen, groepen en netwerken (zowel online als offline) zijn waar ze informatie kunnen vinden, elkaar kunnen ontmoeten, ervaringen kunnen delen en elkaar kunnen steunen. De afgelopen jaren is met mijn steun flink ingezet op het vergroten en versterken van het aantal LHBT-jongerennetwerken, met spreiding over het land en aandacht voor diversiteit binnen de groep. Hierbij werken COC, Movisie en NJR (Nationale Jeugdraad) samen met LHBT-jongerengroepen zoals Expreszo en jongeren uit De Kringen.4 Ook de GSA’s op school leveren een belangrijke bijdrage aan de ondersteuning van LHBT-jongeren én aan de sociale acceptatie van seksuele diversiteit. Ik zal deze initiatieven in de komende jaren blijven ondersteunen.

Onderzoek naar effectiviteit inzet LHBT jongeren

Tijdens het AO Jeugd op 22 januari heeft het Kamerlid Van de Burg aan de Staatssecretaris van VWS gevraagd of de effectiviteit van de inzet op de weerbaarheid van LHBT-jongeren wordt onderzocht. Het bovengenoemde SCP onderzoek naar het welzijn en de leefstijl van LHBT-jongeren is een goed voorbeeld van dergelijk onderzoek. Verder verwijs ik u graag naar de Midterm review met de bijbehorende rapportage en de Beleidsdoorlichting van Financiën die op 19 december naar uw Kamer zijn gestuurd en waarin wordt ingegaan op de effectiviteit van het emancipatiebeleid. Specifiek voor LHBT-jongeren in het onderwijs hou ik de vinger aan de pols via de Veiligheidsmonitor die iedere twee jaar wordt uitgevoerd. Over de recente uitkomsten bent u op 15 januari geïnformeerd (Kamerstuk 29 240, nr. 69). Eind 2015 zal de verdiepingsmodule seksuele gezondheid in de CBS Leefstijlmonitor weer verschijnen. Deze aparte module wordt eenmaal per vier jaar door Rutgers WPF uitgevoerd.

Binnen de verschillende projecten voor LHBT-jongeren – in het onderwijs of gericht op suïcidepreventie – wordt in de eindrapportages ingegaan op bereik, bekendheid onder de doelgroep, zo mogelijk effect op schoolklimaat, e.d. Dit geldt ook voor projecten gericht op seksuele weerbaarheid zoals We Can Young. De effecten op seksuele weerbaarheid worden zo goed mogelijk gemeten en aangevuld met kwalitatief onderzoek over bijvoorbeeld bereik, gebruik en het enthousiasme van docenten.

4. Inzet van maatschappelijke organisaties in de week voor IDAHOT

Maatschappelijke organisaties (o.a. vakbonden, ouderenorganisaties, sportbonden, onderwijsorganisaties, bewonersorganisaties en LHBT-organisaties) grote steden, de Nationale Politie en de ministeries van VWS, VenJ en OCW gaan in de week voorafgaand aan 17 mei 2015 aandacht besteden aan de Internationale dag tegen homo- en transfobie (IDAHOT). Daarmee heeft mijn eerdere toezegging op Kamervragen van het lid Van Ark over de samenwerking tussen Gay Straight Allianties invulling gekregen. Zij vroeg of ik mogelijkheden zag om het delen van best practices op het gebied van diversiteitsbeleid te faciliteren.

Op 8 januari 2015 hebben de Sportalliantie, Onderwijsalliantie, Ouderenalliantie en de Veilig Wonen Alliantie tijdens een rondetafelbijeenkomst met politie, lokale overheden en rijksoverheid de wens uitgesproken om hun activiteiten te koppelen en zodoende gezamenlijk te werken aan een betere sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgenderpersonen. Dit wil zeggen dat zij binnen de eigen organisatie en netwerken blijven werken, maar in een gezamenlijke coalitie optrekken.

In de week voorafgaand aan IDAHOT wordt op verschillende manieren nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de lokale en landelijke initiatieven en worden deze onder één noemer gepresenteerd. De betrokken organisaties en overheden sluiten de actieweek samen af op 17 mei in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag met een gezamenlijke activiteit. Tijdens deze bijeenkomst zal ik eveneens de LHBT-emancipatie Innovatieprijs uitreiken.

5. Actieprogramma ter stimulering van doorstroom vrouwen naar de top

De realisatie van de doelen van de Wet bestuur en toezicht 2013 verloopt moeizaam. Uit de bedrijvenmonitor die 11 september 2014 werd gepresenteerd (Kamerstuk 30 420, nr. 209), blijkt dat ondanks inspanningen, de groei van het aantal vrouwen op topposities bij grote vennootschappen veel te traag verloopt. Dat is zorgelijk. We kunnen ons niet permitteren dat zo’n groot deel van het potentiële talent in Nederland niet wordt benut.

In december hebben VNO-NCW voorzitter De Boer en ik daarom afspraken gemaakt om de komende periode via een gericht actieprogramma een significante impuls te geven aan de doorstroom van vrouwen naar functies in raden van bestuur (RvB) en raden van commissarissen (RvC). Het programma richt zich in het bijzonder op ca. 200 grote Nederlandse bedrijven. Het gaat om circa 90 beursgenoteerde bedrijven en ongeveer 100 grootste vennootschappen. Deze groep heeft grote uitstraling. Het programma richt zich eveneens op de rol van de werving- en selectiebureaus. Die hebben een schakelfunctie bij het vervullen van de vacatures waar het hier om gaat. Het programma richt zich primair op de doelgroep talentvolle vrouwen die door de commissarissen geschikt worden geacht voor het – in de zeer nabije toekomst – vervullen van topfuncties in een RvB en RvC.

Het programma kent 4 hoofdlijnen:

  • 1. Het verzamelen van een bestand met namen van potentieel geschikte vrouwen via een beroep op zittende commissarissen (zowel mannen als vrouwen). De lijst moet stimulerend zijn en moet andere initiatieven die betrekking hebben op het stimuleren van meer vrouwen in topfuncties niet uitsluiten;

  • 2. Het gericht benaderen van CEO’s van bedrijven die goede resultaten hebben neergezet of aan het realiseren zijn, om hen te vragen intern en extern het belang en de aanpak rond de doelstellingen van een meer evenredige zetelverdeling uit te dragen;

  • 3. Het verbeteren van de effectiviteit van de werving van vrouwen en het vervullen van vacatures met vrouwen. Een long list moet zeker 50% vrouwen bevatten. Die wervingsbureaus die toezeggen bij hun long list zeker 50% vrouwen op te nemen krijgen toegang tot het bestand met namen;

  • 4. Het ontwikkelen door Stichting Talent naar de Top van een helpdesk/e-mailsysteem waar vrouwen terecht kunnen met vragen, het organiseren van intervisie, coaching.

Twee kwartiermakers, mevrouw Gerdi Verbeet (voorzitter van de Monitoring commissie) en de heer Leo Houwen (vertegenwoordiger bedrijfsleven) ondersteund door VNO-NCW en OCW en met actieve betrokkenheid van Stichting Talent naar de Top, zetten zich gedurende tien maanden in om het actieplan te realiseren.

De heer De Boer en ik hebben als een van de eerste stappen de commissarissen van ca. 200 bedrijven aangeschreven met het verzoek in hun netwerk te kijken naar vijf vrouwen die zij «board-ready» achten en met hen het gesprek aan te gaan over hun ambities in die richting. De voortgang en resultaten van het programma zullen gemonitord worden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Gelijke beloning van mannen en vrouwen bij de algemene ziekenhuizen in Nederland, Commissie Gelijke Behandeling 2011.

X Noot
3

SCP, Sociale Veiligheidsmonitor 2010, 2012, 2014.

Naar boven