30 420 Emancipatiebeleid

27 017 Homo-emancipatiebeleid

Nr. 179 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 april 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over haar brief inzake de tweede voortgangsrapportage emancipatiebeleid van 26 november 2012 (Kamerstuk 30 420, nr. 177). De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 april 2013.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Boeve

1

Kunt u aangeven tot in welke mate bekend is in welke bevolkingsgroepen homoseksualiteit wel en niet geaccepteerd wordt, waarbij rekening wordt gehouden met onder andere leeftijd, inkomen, arbeidsachtergrond, religieuze achtergrond, etcetera?

Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) monitort op verzoek van het kabinet de ontwikkelingen in de sociale acceptatie van homoseksualiteit bij de Nederlandse bevolking en gebruikt daarvoor diverse onderzoeken en databestanden. Daarbij wordt ook gekeken naar verschillen tussen bevolkingsgroepen naar leeftijd, opleidingsniveau, religiositeit, politieke voorkeur en etniciteit. Jongeren, ouderen, orthodox religieuzen en mensen met een niet-westerse achtergrond scoren relatief laag op sociale acceptatie van homoseksualiteit. Zie voor uitgebreide beschrijvingen en onderbouwingen «Steeds gewoner, nooit gewoon», Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland, SCP, 2010.

2

Hoe wordt het beleid om de sociale acceptatie te verhogen concreet vormgegeven?

In de Hoofdlijnenbrief emancipatiebeleid 2011–2015, van 8 april 2011 is het beleid om de sociale acceptatie concreet vorm te geven, omgezet in vier specifieke maatregelen: steun aan de Gay & Straights Allianties (GSA) op de terreinen: sport, werkvloer, onderwijs en ouderen(zorg), steun aan samenwerking binnen geloofsgemeenschappen en kringen van migranten, steun aan de lhbt-beweging in Caribisch Nederland en meer aandacht voor de positie van transgenders op de terreinen, «werkvloer», «zorg» en «onderwijs».

3

Kunt u aangeven op welke wijze wordt gemeten of 91% sociale acceptatie wordt gehaald?

De mate van sociale acceptatie wordt gemeten via verschillende vragenlijsten en databestanden. Het SCP rapporteert de gegevens uit die verschillende bronnen, maar heeft ook een samenvattende maat ontwikkeld die als indicator dient om sociale acceptatie te meten. Deze meting (en rapportage) vindt iedere 2 jaar plaats.1

4

Wordt er op dit moment al een hogere straf geëist door het openbaar ministerie als er sprake is van een discriminatoir geweldsincident tegen homoseksuelen en wordt deze straf ook daadwerkelijk opgelegd door de rechter?

Sinds 2011 geldt dat het Openbaar Ministerie een hogere straf kan eisen als er sprake is van een discriminatoir geweldsincident tegen homoseksuelen. Deze straf wordt inmiddels toegepast. De minister van Veiligheid en Justitie rapporteert hierover in de jaarlijkse Discriminatiebrief.

5

Op hoeveel procent van de scholen wordt de verplichte voorlichting over seksuele diversiteit en seksualiteit op dit moment uitgevoerd?

De verplichting dat leerlingen in de basisschool en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs respectvol leren omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit, geldt sinds 1 december 2012. Dat betekent dat alle scholen vanaf dit schooljaar (2012/2013) aandacht moeten besteden aan dit onderwerp. In dit schooljaar (2012/2013) zijn 130 scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs van start gegaan met de pilot sociale veiligheid van lhbt-jongeren op school. Een vast onderdeel van deze pilot is voorlichting over seksuele diversiteit. De ervaringen en uitkomsten van de pilot kunnen door alle scholen worden gebruikt.

6

Kunt u aangeven welk percentage van de leerlingen in het middelbaar onderwijs op dit moment voorlichting krijgt over homoseksualiteit en welk percentage het kabinet nastreeft?

Zie het antwoord op vraag 5. De verplichting geldt voor alle leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Dus in beginsel leert elke leerling vanaf schooljaar 2012/2013 in het eerste of tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs, of in beide leerjaren, respectvol om te gaan met seksualiteit en seksuele diversiteit.

7

Wordt bij de inzet van de GSA in het onderwijs rekening gehouden met in welke mate de doelgroep vermoedelijk meer homo-intolerant is?

In de Gay Straight Alliance (GSA)-aanpak gaan leerlingen en docenten zelf het gesprek aan over seksuele diversiteit op school en bepalen ze ook zelf hoe ze dat doen. Het idee daarachter is dat zij hun eigen school(cultuur) het beste kennen en daarom het beste het gesprek met hun medeleerlingen en docenten kunnen voeren. Het kan zijn dat zij daarbij ook rekening houden met te verwachten weerstanden. COC Nederland biedt ondersteuning aan leerlingen en docenten die een GSA willen opzetten. In de praktijk blijkt de behoefte aan ondersteuning verschillend per schooltype. Zo is de ondersteuning van GSA’s op vmbo-scholen wat meer gericht op docenten en op havo-vwo-scholen wat meer op leerlingen. Dat verschil heeft vooral te maken met het gegeven dat leerlingen op een havo-vwo-school relatief gezien wat gemakkelijker te activeren zijn met een campagne dan leerlingen op een vmbo-school.

8

Wat zijn de doelstellingen van het kabinet als het gaat om vrouwenemancipatie?

In de beleidsbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 informeer ik u namens het kabinet over mijn visie op het emancipatiebeleid en licht ik de doelstellingen op vrouwen- en lhbt-emancipatie2 toe. Uw Kamer ontvangt deze beleidsbrief in het voorjaar van 2013, zoals ook toegezegd in de 2e voortgangsrapportage.

9

Welke specifieke maatregelen zijn opgenomen in het regeerakkoord die de positie van vrouwen versterken en de emancipatie van vrouwen bevorderen?

In het regeerakkoord is aangegeven dat het kabinet zich actief inzet om nog bestaande loonverschillen tussen mannen en vrouwen voor gelijke arbeid weg te nemen. Ook bestrijdt het kabinet alle vormen van onderdrukking van vrouwen. Op het terrein van de arbeidsmarkt worden maatregelen genoemd om de onderlinge afstemming van onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te optimaliseren. Verder is aangegeven dat het kabinet streeft naar meer vrouwen in hogere (management)functies bij de rijksoverheid. In 2017 bestaat tenminste 30 procent van de algemene bestuursdienst (ABD) uit vrouwen.

10

Welke budgetten zijn/waren er beschikbaar voor de emancipatie van vrouwen van 2008 tot en met 2017? Kunt u per jaar aangeven over welke projecten/maatregelen het budget is verdeeld, inclusief bedragen?

Voor de periode 2008 t/m 2012 waren de budgetten (inclusief de overboeking naar andere ministeries) voor de emancipatie van vrouwen als volgt verdeeld:

Bedragen x € 1000

2008

2009

2010

2011

2012

Vrouwenemancipatie

10.037

10.922

16.260

14.620

11.768

De budgetten voor de emancipatie van vrouwen zijn voor de periode 2013 t/m 2017 gemiddeld € 11 mln. per jaar. Binnenkort wordt de beleidsbrief «Emancipatiebeleid 2013–2016» aan de Kamer gezonden. Op basis van deze brief zal een verdeling van het budget worden gemaakt. Hierbij wordt rekening gehouden met de reeds aangegane verplichtingen en overboeking naar andere ministeries.

De kennisinfrastructuur ontvangt uit dit budget circa € 3 mln.

11

Hoe en op welke schaal wordt op dit moment de controle uitgevoerd door de inspectie SZW3 wat betreft de controle op gelijke behandeling op de werkvloer tussen de sekses, waaronder gelijke beloning?

De Inspectie SZW voert geen inspecties uit naar gelijke behandeling op de werkvloer tussen de sekses. Het systeem van gelijke behandelingswetgeving doet vooral een beroep op individuele personen om de regels te handhaven. Indien een werknemer meent dat er sprake is van discriminatie kan hij of zij dit voorleggen aan het College voor de Rechten van de Mens of aan de rechter.

De Inspectie SZW houdt zich wel bezig met psychosociale arbeidsbelasting die veroorzaakt wordt door discriminatie op de werkvloer. Hierbij wordt echter niet geoordeeld over de individuele klacht, maar wordt nagegaan of de werkgever beleid voert ter voorkoming van discriminatie op de werkvloer. Zoals hierboven aangegeven doet het College voor de Rechten van de Mens uitspraken over individuele zaken.

12

Kunt u aangeven of er andere bevolkingsgroepen dan «mannen die seks hebben met mannen» zijn die worden uitgesloten voor bloeddonatie omdat deze ook een risico vormen op de verspreiding van HIV-aids? Zo nee, kunt u toelichten waarom andere risicogroepen wel wordt toegestaan om bloed te doneren?

Het selectiebeleid van Sanquin is erop gericht personen die risico's hebben gelopen op bloedoverdraagbare aandoeningen permanent of tijdelijk uit te sluiten van bloeddonatie.

Personen die op grond van epidemiologische data een sterk verhoogd risico hebben om als bloeddonor een infectie over te dragen aan de ontvangers van bloedproducten worden permanent uitgesloten van alle vormen van bloeddonatie. Behalve de «mannen die seks hebben gehad met een andere man» (MSM), betreft het bijvoorbeeld ook personen die intraveneus drugs hebben gebruikt en personen die zich in de vorm van geld of drugs hebben laten betalen voor seksueel contact. De permanente uitsluiting van bloeddonatie betreft dus niet alleen mannen die seks hebben gehad met een andere man.

Personen, die incidenteel een risicovol seksueel contact hebben gehad worden, ongeacht of er beschermd of onbeschermd seksueel contact heeft plaatsgevonden, gedurende tenminste 12 maanden uitgesloten van alle vormen van bloeddonatie. Deze uitsluiting van tenminste 12 maanden geldt bijvoorbeeld voor personen die seksueel contact hebben gehad met iemand uit een gebied waar AIDS veel voorkomt, voor vrouwen die seks hebben gehad met een MSM, voor personen die hebben betaald met geld of drugs voor seksueel contact, en voor personen die seksueel contact hebben gehad met iemand die besmet is met HIV, hepatitis B virus, hepatitis C virus of een andere via bloed overdraagbare infectieziekte.

13

Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de resolutie van de Raad van Europa over het donorselectiebeleid met betrekking tot bloeddonatie door homoseksuelen?

Over de resolutie van de Raad van Europa over seksueel gedrag van bloeddonors met effect op de transfusieveiligheid wordt nog onderhandeld. Zodra er overeenstemming is bereikt binnen de Raad van Europa, zal de minister van VWS u hierover uiteraard in kennis stellen.

14

Op welke wijze wordt gezorgd voor sociale veiligheid in het onderwijs ongeacht schoolsoort en identiteit? Hoe wordt toegewerkt naar een algemeen beleid om de sociale veiligheid op alle scholen te vergroten, en niet alleen op die scholen die uit zichzelf hier initiatief op tonen?

Alle scholen zijn verplicht een veiligheidsplan op te stellen en uit te voeren. Hierin beschrijft een school hoe zij de fysieke en sociale veiligheid voor leerlingen en medewerkers in en om het schoolgebouw waarborgt. Ongeacht schoolsoort en identiteit zijn alle scholen hiertoe verplicht.

De sociale veiligheid van leerlingen en personeel is onderdeel van het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. Zo besteedt de inspectie hieraan aandacht in de kwaliteitsbeoordeling in jaarlijkse steekproeven. Ook beoordeelt zij de sociale veiligheid op scholen als daarvoor aanleiding bestaat. Als sprake is van ernstige signalen, risico’s of incidenten, voert de inspectie diepgaand onderzoek uit en wordt het toezicht zo nodig geïntensiveerd.

Om scholen te ondersteunen om een voor alle leerlingen veilig schoolklimaat te realiseren, wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) het Centrum School en Veiligheid (CSV) gefaciliteerd (www.schoolenveiligheid.nl ).

OCW laat tweejaarlijks de monitoren sociale veiligheid in het voortgezet (speciaal) onderwijs en het primair onderwijs uitvoeren. In deze monitor wordt ook aandacht besteed aan de veiligheid van lhbt-leerlingen en lhbt-docenten. Daarnaast laat de MBO-Raad tweejaarlijks een sociale veiligheidsmonitor uitvoeren in het middelbaar beroepsonderwijs. Deze monitoren brengen de veiligheidssituatie op Nederlandse scholen in kaart en geven inzicht in het veiligheidsbeleid en de effectiviteit daarvan.

15

Hoe gaat prioriteit worden gegeven aan de bestrijding van homofoob geweld? Hoe wordt er voor gezorgd dat de meldingsbereidheid omhoog gaat? Hoe wordt erop toegezien dat de verschillende betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen? Kunnen genoemde initiatieven verder worden toegelicht?

De bestrijding van homofoob geweld is een prioriteit voor de politie en het Openbaar Ministerie. De strafeis bij commune delicten waarbij een discriminatoir aspect een rol heeft gespeeld is met 50% verhoogd. Als het gaat om een ingrijpend delict is de strafeis met 100% verhoogd.

Tevens zijn er veiligheidsnetwerken met lokale COC-afdelingen gestart om de signalering van homofoob geweld en de communicatie over het verloop van zaken en onderzoeken te verbeteren.

Door politie en OM zijn verschillende verbeteringen ter hand genomen om de meldings- en aangiftebereidheid te vergroten. In de brief «aanscherping actieprogramma discriminatiebestrijding», die op 7 juli 2011 naar uw Kamer is verzonden4, zijn alle maatregelen terug te vinden die de minister van Veiligheid en Justitie heeft genomen om het aangifteproces in het algemeen en discriminatiebestrijding in het bijzonder bij de politie te verbeteren. Recent is uw Kamer per brief «Beleidsreactie bij Rapport «Aangifte doen: de burger centraal» van de Inspectie Veiligheid en Justitie»5 geïnformeerd over de lopende en nieuwe maatregelen die naar aanleiding van dit rapport zijn genomen. Het gaat daarbij onder meer om verbetering van de opzet van het aangifteproces, invoering van de multichannelaanpak (via meerdere kanalen kan de burger aangifte doen) en een eerste terugkoppeling naar het slachtoffer binnen 14 dagen bij High Impact Crimes.

16

Op welke termijn kan het nationaal convenant met betrekking tot het verbeteren van de veiligheid van lhbt-ers in de woonomgeving worden verwacht?

De GSA Natuurlijk Samen richt zich op het verbeteren van de (keten)aanpak van gemeenten om de veiligheid van lhbt-ers in hun woonomgeving te verbeteren. Deze aanpak moet leiden tot een nationaal convenant, het sluitstuk van het project eind 2014.

17

Is de acceptatie van lhbt’s in andere landen binnen de Europese Unie net zoals in Nederland gedaald sinds 2006?

Sinds 2006 is de sociale acceptatie van homoseksualiteit in ons land over het algemeen juist verbeterd. Een betrouwbaar meetinstrument zoals de indicator van het SCP ontbreekt in andere landen van de Europese Unie.

Op basis van de Eurobarometer 2012 is de acceptatie in 10 EU-landen in vergelijking met 2009 achteruitgegaan. In 15 EU-landen (waaronder NL) is volgens diezelfde Eurobarometer de situatie verbeterd.

18

Op welke termijn kan het wetsvoorstel om de «enkele-feitconstructie», zoals voorgesteld in het regeerakkoord, worden verwacht?

Zoals in het regeerakkoord is afgesproken, zal het kabinet bevorderen dat de «enkele feit» constructie uit de Awgb zal worden verwijderd. Dit kan op twee manieren. Op dit moment ligt in de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel voor, dat hetzelfde doel heeft. Indien dit voorstel de instemming van de Staten-Generaal en het kabinet krijgt, is daarmee het regeerakkoord uitgevoerd. Mocht dit om een of andere reden niet het geval zijn, dan zal het kabinet met een eigen wetsvoorstel komen om dit doel te bereiken.

19

Op welke wijze wordt vormgegeven aan de voorlichting «seksuele diversiteit» op scholen?

Scholen kunnen op verschillende manieren vorm geven aan het kerndoel dat is gericht op respectvol omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit en daardoor is dan ook veel variatie in de voorlichting mogelijk. In de pilot sociale veiligheid van lhbt jongeren op school zien we dat scholen kiezen voor bijvoorbeeld voorlichting in de klas van het COC of voorlichting door RutgersWPF/GGD.

20

Hoe wordt concreet ingezet op het vergroten van acceptatie bij groepen die meer moeite hebben met homoseksualiteit? Kunnen genoemde initiatieven verder worden toegelicht?

Wordt ingezet beleid gemonitord, en zo ja op welke termijn kunnen daar de eerste resultaten worden verwacht?

De etnische en levensbeschouwelijke gemeenschappen zijn groepen in Nederland waarin de acceptatie achterblijft vergeleken met het landelijke gemiddelde. Eind 2012 heeft het COC samen met vier organisaties uit het Landelijk Overleg Minderheden (LOM-partners) succesvol een subsidieaanvraag voor 3 jaar ingediend bij het Europese Integratie Fonds. Ik ben cofinancier van dit project, met als doel homoseksualiteit binnen etnische gemeenschappen bespreekbaar te maken en de sociale acceptatie te verhogen. De hoofddoelstelling van het project is homoseksualiteit bespreekbaar te maken door middel van leiderschap vanuit maatschappelijke organisaties. Hiervoor zullen constructieve en effectieve technieken worden ontwikkeld.

Daarnaast is het doel de zichtbaarheid van etnische lhbt’ers binnen de eigen gemeenschap en de Nederlandse maatschappij te vergroten. Het uiteindelijke doel is dat zij worden ondersteund om hun eigen emancipatie te bewerkstelligen.

Samen met mijn collega van SZW zal ik daarnaast de mogelijkheden onderzoeken voor een gezamenlijke aanpak voor verdere inzet om de sociale acceptatie in etnische groepen te verhogen. Hiervoor zal in het voorjaar een expertmeeting met maatschappelijke organisaties worden georganiseerd. In de periode 2012–2014 voeren LKP, CHJC, Contrario, Holyfemales.nl en Netwerk Mirre binnen de christelijke gemeenschappen de LCC Plus Projecten uit. Het gaat om vijf projecten. «Een vrouw apart» richt zich op christelijke lesbische vrouwen, «Homo op school» op het christelijk onderwijs, «De roze herberg» op de veiligheid voor lhbt’ers in een christelijke omgeving, «Zorg voor een homo» op professionele hulpverlening voor christelijke lhbt’ers en «Over de grens» op internationale samenwerking tussen christelijke lhbt’ers.

In een volgende homo-emancipatiemonitor van het SCP zal opnieuw afzonderlijk aandacht worden besteed aan de levensbeschouwelijke en etnische groepen. Eind 2014 zullen de projecten worden geëvalueerd.

21

Zijn er cijfers bekend over homo-intolerantie binnen oudereninstellingen?

Er zijn geen specifieke cijfers over de homo-intolerantie binnen de oudereninstellingen. Wel blijkt dat ouderen negatiever denken over homoseksualiteit dan gemiddeld. Zo staat 12% van de 65 plussers negatief tegenover homoseksualiteit terwijl dat bij de algemene bevolking voor 9% geldt (SCP, Steeds gewoner, nooit gewoon, 2010). Uit de Roze Belweek 2011 blijkt ook dat – hoewel het beter gaat – lhbt-ouderen nog steeds negatieve ervaringen in de zorg kunnen hebben.

22

Hoeveel islamitische scholen zijn inmiddels bezocht in het kader van de GSA-aanpak en in hoeveel islamitische scholen is een GSA opgericht?

De GSA-aanpak richt zich op het voortgezet onderwijs. Er is slechts één islamitische school in het voortgezet onderwijs. Deze school heeft geen GSA.

23

Welke bedragen heeft het ministerie van OCW de komende jaren gereserveerd voor de GSA-aanpak?

Voor de jaren 2012 en 2013 is aan het COC een projectsubsidie van € 200.000 per jaar verleend voor een extra impuls van de GSA-aanpak.

24

Zijn er ook basisscholen die een GSA hebben opgericht? Zo ja, om welke basisscholen gaat het?

Nee, de GSA-aanpak richt zich op het voortgezet onderwijs.

25

Hoe wordt het vergroten van sociale acceptatie op de werkvloer concreet vormgegeven?

FNV en COC werken samen aan de verbetering van sociale veiligheid en acceptatie van lhbt's op de werkvloer. Het project richt zich op het mkb en personeel in het lagere kader van grote bedrijven. Dit moet o.a. leiden tot de totstandkoming van roze netwerken, trainingen voor mkb-ers, en een aanbeveling voor de Stichting van de Arbeid. Doel is uiteindelijk te zorgen voor een inclusieve werkvloer. Op dit moment zijn de werkzaamheden van het project tijdelijk opgeschort.

26

Welke bedragen heeft het ministerie van OCW de komende jaren gereserveerd voor het Pink Orange Akkoord-project?

Voor de jaren 2012, 2013 en 2014 is een budget van € 100.000,– per jaar beschikbaar.

27

Op welke termijn zal de algemene wet gelijke behandeling naar Europees model, zoals voorgesteld in het regeerakkoord, worden aangepast? Welke wijzigingen behelst deze aanpassing? Welke procedure gaat er worden gevolgd?

Kortheidshalve verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 18. Er loopt nog een discussie met de Europese Commissie over de vraag of onze wetgeving wel helemaal in overeenstemming is met de Europese regelgeving. Mocht daaruit de conclusie worden getrokken dat de wetgeving nog enige aanpassing behoeft, dan zal het kabinet daartoe het initiatief nemen.

28

Kunt u toelichten wat de erkenning «Maatwerken» precies inhoudt? Op welke wijze worden werkgevers beloond en gestimuleerd om een optimale combinatie van werk en privé mogelijk te maken door flexibele werkregelingen en een open cultuur?

De erkenning «Maatwerken» is bedoeld voor werkgevers die een optimale combinatie van werk en privé mogelijk maken middels flexibele werkregelingen en een open cultuur. Voor de erkenning moeten twee vragenlijsten worden ingevuld, een door de werkgever en een door een representatieve steekproef onder werknemers.

Onderwerpen die getoetst worden zijn: strategie en leiderschap, regelingen en faciliteiten, flexibiliteit in tijd, plaats en loopbaan, organisatiecultuur en persoonlijke ontwikkeling. De erkenning draagt bij aan een positieve zichtbaarheid en profilering op de arbeidsmarkt van het bedrijf.

29

Kunt u een toelichting geven op de dagarrangementen en aangeven welke voorzieningen aangeboden worden? Kunt u toelichten hoe de dagarrangementen door de genoemde drie gemeenten6 worden ingevuld?

De uitgangssituaties voor de pilot in de drie gemeenten zijn in kaart gebracht. Alle drie gemeenten willen werken aan een geïntegreerd naschoolsarrangement, naar behoefte, voor alle kinderen van 4–12 jaar. Ze werken elk op hun eigen manier en gekoppeld aan de specifieke situatie per gemeente al aan de ontwikkeling van dagarrangementen. Elke gemeente wil op basis van de eigen specifieke situatie komen tot een efficiënt en interessant aanbod voor alle kinderen. Zij willen met de betrokken bestuurders van onderwijs en kinderopvang door middel van dit project op basis van de huidige situatie meer en sneller voortgang boeken in deze ontwikkeling. Een uitdaging daarbij is de afstemming tussen scholen, kinderopvang (waarvoor werkende ouders kinderopvangtoeslag ontvangen) en naschoolse activiteiten (vaak deels gesubsidieerd door de gemeenten). In een kleinere gemeente lijkt dat eenvoudiger dan in een grotere, die met meer verschillende organisaties te maken heeft. De gemeenten willen hun eigen proces onderbrengen in dit overkoepelende project, gecoördineerd door het Steunpunt Brede Scholen, om zo te kunnen profiteren van elkaars ervaringen en kennis. aangevuld met de kennis en ervaring van het steunpunt. Praktische knelpunten die worden ervaren bij de totstandkoming hiervan worden geïnventariseerd door het Steunpunt Brede Scholen.

Het Kohnstamm Instituut voert een monitor uit. Uit deze monitor moet onder meer naar voren komen waaruit het dagarrangement is opgebouwd en hoe de inhoudelijke invulling gedurende de looptijd van de pilot zich ontwikkelt.

30

Hoeveel procent van het totaal aantal scholen biedt een sluitend dagarrangement aan, en voert daarmee de motie Van Aartsen-Bos7 uit? Hoe is dit percentage uitgesplitst tussen lager- en middelbaar onderwijs?

De motie van Aartsen/Bos betreft uitsluitend de organisatorische aansluiting tussen het basisonderwijs en de buitenschoolse opvang (bso). Deze aansluiting is bijna overal tot stand gekomen8.

31

Hoe wordt «sluitend dagarrangement» gedefinieerd?

Het Rijk kent geen officiële definitie van een «sluitend dagarrangement». In het Jaarbericht Brede Scholen wordt als definitie vermeld: «wanneer een school een volledig dagarrangement biedt, betekent dit dat de school van ’s ochtends vroeg tot het einde van de middag of het begin van de avond een doorlopend aanbod heeft.» Dit arrangement wordt geboden door circa 800 brede scholen9. Op lokaal niveau en zelfs op schoolniveau kan hieraan een andere invulling worden gegeven, variërend van uitsluitend een aansluiting in tijd tot een inhoudelijke verbinding van het onderwijs met naschoolse partners zoals de kinderopvang.

32

Hoe zijn de kosten voor huishoudens van de verschillende activiteiten binnen een dergelijk «sluitend dagarrangement» opgebouwd?

De kosten voor huishoudens hangen samen met de wijze waarop het sluitend dagarrangement is vorm gegeven. Als het dagarrangement wordt gesubsidieerd door de gemeente in de vorm van naschoolse opvang, bestaan de kosten voor ouders meestal uit een kleine bijdrage aan de activiteiten. Wordt het arrangement vorm gegeven met de buitenschoolse opvang dan ontvangen ouders conform de Wet kinderopvang, kinderopvangtoeslag als zij (beide) werken en/of studeren.

33

In welke mate vindt het kabinet het een probleem dat meisjes en jongens kiezen voor «gender stereotype beroepen», in welke mate zien werkgevers dit als een probleem en in hoeverre proberen werkgevers leerlingen zelf te motiveren om bij de opleidings- en beroepskeuze over de gender-stereotypen heen te kijken?

Het kabinet hecht eraan dat jongeren al op vroege leeftijd leren hun talenten te herkennen en op basis hiervan hun ambities vorm geven. Zoals ook in de voortgangsrapportage is aangegeven, maken jongeren in hun loopbaanoriëntatie en beroepskeuze vaak genderstereotype keuzes. In Nederland blijft de keuze van meisjes en vrouwen voor exacte vakken en bèta/technische studies (mbo, hbo, wo) nog altijd ver achter bij die van jongens, ondanks het feit dat internationale vergelijkingen laten zien dat meisjes qua prestaties in deze vakken en studierichtingen niet onder doen voor jongens. Dit is in Nederland veel sterker het geval dan in andere Europese landen en in de rest van de wereld. Tegelijkertijd wordt in 2016 in de bèta/technische beroepssector een tekort van 170.000 technici verwacht. Dit tekort wordt door het kabinet en door werkgevers als zorgelijk ervaren. Deze sector heeft een enorme behoefte aan de instroom van talent van jongens én meisjes. VHTO, het landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen en bèta/techniek, werkt nauw samen met werkgevers om genderstereotypen bij leerlingen weg te nemen. Ook in het kader van het Masterplan Bèta en Technologie wordt hiertoe nauw samengewerkt met werkgevers. Naar aanleiding van een verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (kenmerk 2012D44621) heeft uw Kamer in februari 2013 een brief ontvangen met de stand van zaken van de onderwijsmaatregelen op het gebied van bèta en techniek. Hierin wordt melding gemaakt van schoolbezoeken van vrouwelijke rolmodellen die VHTO samen met het bedrijfsleven organiseert. Ook zal in de beeldenbank met bèta/technische beroepsbeoefenaren met name met vrouwelijke professionals worden gewerkt.

34

Welke positieve maatregelen/prikkels gaat u inzetten teneinde laagopgeleide - en hoogopgeleide vrouwen te stimuleren om te gaan werken of door te stromen naar een hogere functie?

In 2011 zijn onder het motto «Eigen Kracht» met 22 grote en middelgrote gemeenten afspraken gemaakt over activering van laagopgeleide vrouwen zonder werk en zonder uitkering. Door Women Inc is «De Tafel van één» ontwikkeld die in 14 gemeenten op een simpele en effectieve manier vrouwen in hun kracht zet. De vrouwen worden geactiveerd om zelf op zoek te gaan naar de mogelijkheden die er zijn om een opleiding te volgen, vrijwilligerswerk te doen of een baan te zoeken. Eigen Kracht en De Tafel van één lopen door tot begin 2014. Met alle 22 gemeenten is afgesproken dat de aanpak structureel deel moet gaan uitmaken van het gemeentelijk participatiebeleid. De aanpak wordt gemonitord en begin 2014 zal een eindevaluatie plaatsvinden.

Bij het stimuleren van hoogopgeleide vrouwen om door te stromen naar hogere functies is het goed het belang van maatwerk en de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers te onderstrepen.

Maatregelen die genoemd kunnen worden zijn de ondersteuning van de stichting Talent naar de Top, de invoering van het streefcijfer van tenminste 30% vrouwen en tenminste 30% mannen per 1 januari 2013 voor grote vennootschappen en het streven van het kabinet naar meer vrouwen in hogere (management)functies bij de rijksoverheid. In 2017 bestaat tenminste 30% van de Algemene Bestuursdienst (ABD) uit vrouwen.

35

Welke maatregelen zijn opgenomen in het regeerakkoord om de één miljoen laagopgeleide vrouwen te laten participeren?

In het regeerakkoord zijn geen specifieke maatregelen opgenomen om laagopgeleide vrouwen te laten participeren. Wel geeft het regeerakkoord aanleiding tot het voortzetten van het project Eigen Kracht, dat zich richt op het versterken van de participatie van laagopgeleide vrouwen. Zo staat in het regeerakkoord dat werk de snelste route blijft naar een goed inkomen en economische zelfstandigheid.

36

Welke maatregelen belemmeren laagopgeleide vrouwen om te participeren? Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?

Uit onderzoek, gepresenteerd in de Emancipatiemonitor 2012, komen niet direct maatregelen naar voren die de arbeidsparticipatie van laagopgeleide vrouwen belemmeren. De Emancipatiemonitor spreekt over zowel de opvattingen van vrouwen, en economische hulpbronnen als de sociale context die van belang is voor de arbeidsdeelname van (laagopgeleide) vrouwen. Hiernaast wordt opgemerkt dat de lage arbeidsdeelname van laagopgeleide vrouwen voor een deel onverklaard blijft.

«Laagopgeleide vrouwen zijn in het algemeen vrij negatief over hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Tevens kunnen zij zich veel moeilijker een voorstelling maken van typen taken of functies die zij zouden kunnen verrichten en denken zij vaker dat zij over te weinig werkervaring beschikken om voor een werkgever interessant te zijn. Samen met hun opvattingen over de taakverdeling tussen vrouwen en mannen blijken dergelijke percepties van invloed op de arbeidsparticipatie van laagopgeleide vrouwen. Dit wijst erop dat een deel van de laagopgeleide vrouwen ervan afziet of niet begint aan het zoeken van betaald werk, omdat zij de kans dat dit iets voor hen oplevert toch al gering achten». (Emancipatiemonitor 2012, p. 76–85)

37

Hoeveel banen regelt het regeerakkoord voor laagopgeleide vrouwen?

Rondom het creëren van banen voor laagopgeleide vrouwen zijn geen maatregelen in het regeerakkoord opgenomen. Er zijn wel bestuurlijke afspraken met gemeenten gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 34. Gemeenten hebben daarbij veelal een kwantitatieve doelstelling geformuleerd over het aantal vrouwen dat ze willen bereiken en een streefcijfer voor de uitstroom naar werk of een opleiding.

38

Is het creëren van banen voor laagopgeleide vrouwen ook onderdeel van de gesprekken met de sociale partners? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom niet?

In het kader van de sociale agenda wordt onder meer met sociale partners gesproken over de Participatiewet en het quotum voor arbeidsgehandicapten. Tevens zal een commissie onderzoek doen naar de positie van huishoudelijk werkers. Beide onderwerpen raken ook de positie van laagopgeleide vrouwen op de arbeidsmarkt.

39

Welke resultaten heeft het project «de Tafel van één» tot op heden opgeleverd?

De Tafel van één is een onderdeel van het project Eigen Kracht. WOMEN Inc. heeft in de vorm van «De tafel van één» een aanbod voor de deelnemende gemeenten ontwikkeld dat gericht is op communicatie, werving, begeleiding en activering van laagopgeleide vrouwen zonder werk of uitkering. Gemeenten kunnen dit aanbod indien gewenst afnemen. In 2012 zijn 9 gemeenten met «De Tafel van één» gestart en 5 gemeenten starten dit jaar. In 2012 hebben circa 1000 aan de tafel van een of een ander aanbod van de gemeente gebruik gemaakt en circa 5000 vrouwen hebben deelgenomen aan een tafel van één evenement. Het Ministerie van OCW evalueert de effecten en de uitvoering van het project Eigen Kracht in alle 22 gemeenten. Onderdeel van de effectmeting zijn de resultaten van «De tafel van één». In de zomer wordt een tussenrapportage verwacht. De definitieve rapportage volgt begin 2014. U wordt verder geïnformeerd over de resultaten van «De Tafel van één» in de jaarlijkse voortgangsrapportage over het emancipatiebeleid.

40

Zijn er programma’s waar jongens worden gestimuleerd om te kiezen voor een genderstereotype baan voor vrouwen?

Het kabinet zet in op het wegnemen van genderstereotypen als het gaat om de keuze voor sectoren, profielen en vervolgopleidingen. Hierbij ligt op dit moment de nadruk op de genderstereotype keuzes van meisjes wat betreft bèta en technologie. Dit hangt samen met de verwachte arbeidsmarkttekorten in deze sector.

41

Welke vormen van geweld zijn bij u bekend?

Er zijn mij verschillende vormen van geweld bekend: partnergeweld, kindermishandeling, oudermishandeling, seksueel geweld, eergerelateerd geweld en huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en geweld tegen lesbiënnes, homo’s, transgenders en biseksuelen (lhbt).

Er is een rijksbrede aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties.

Met het Emancipatiebeleid zet ik me in om de veiligheid en de sociale acceptatie van lhbt-ers te bevorderen en het geweld tegen vrouwen te bestrijden, onder andere door het vergroten van de seksuele weerbaarheid van jongeren.

42

Wordt eergerelateerd geweld geregistreerd door de politie? Wat zijn de cijfers van het afgelopen vijf jaar ten aanzien van eergerelateerd geweld?

De totale omvang van eergerelateerd geweld in Nederland is niet eenvoudig te duiden. Een indicatie voor de omvang is evenwel te geven op basis van de registraties van het Landelijk Expertisecentrum Eergelateerd geweld (LEC EGG) dat in 2008 werd opgericht.

Er wordt door het LEC EGG een onderscheid gemaakt tussen het paraplubegrip «eergerelateerd geweld» en vormen met dodelijke afloop waarbij bij bepaalde motieven volgens deskundigen sprake is van «bloedwraak», «eerwraak» of «doden uit mannelijke trots».

Het LEC EGG kreeg in de afgelopen vier jaar jaarlijks circa 500 operationele hulpverzoeken met betrekking tot eergerelateerde geweldzaken van de politiekorpsen en ketenpartners, zoals OM, IND e.d.

Sinds 1 januari 2011 worden niet alleen de (complexe) zaken waarvoor een hulpverzoek bij het LEC EGG wordt ingediend geregistreerd; de regiokorpsen (nu eenheden) houden sindsdien ook alle zaken/incidenten bij die volgens de methode LEC EGG (landelijk norm voor de politie en vastgelegd in de Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld 2010A010) in behandeling zijn genomen.

In 2011 werden in dit kader landelijk 2087 zaken en/of incidenten geregistreerd. De cijfers over 2012 worden in het voorjaar van 2013 bekendgemaakt.

Schematisch:

Jaar

Zaken met indicatie EGG politiekorpsen

Aantal hulpverzoeken aan LEC EGG

Aantal dodelijke slachtoffers

2009

446

13

2010

498

11

2011

2087

504

9

2012

 

492

11

43

Kan nader worden geduid waarom de onderzoekers van «Niet te ver uit de kast» concluderen dat de uitkomsten aangaande veiligheid uit zogenaamde convenience samples niet corresponderen met de feitelijke veiligheidsbeleving onder alle homoseksuelen en lesbiennes?

In convenience samples (mensen die zichzelf aanmelden) kan sprake zijn van een oververtegenwoordiging van homoseksuelen en lesbiennes die zich zeer bewust zijn van emancipatie, c.q. discriminatie. Daarom is het belangrijk om – als dat mogelijk is – ook andere databestanden te gebruiken en/of vragenlijsten op andere manieren uit te zetten.

44

Kunt u nader duiden welke soort overlast/geweld exact onder anti-homogeweld wordt geschaard, uitgesplitst naar soort onderzoek?

De politie registreert discriminatie in het registratiesysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH). Dit kan zijn:

  • 1. discriminatie als zelfstandig feit of

  • 2. een commuun delict (zoals vernieling, mishandeling) met een discriminatoire achtergrond.

In het registratiesysteem is een code discriminatie opgenomen. Deze kan gekoppeld worden aan deze commune delicten. Alle eenheden registreren vervolgens de discriminatiezaken in een apart zaaksoverzicht, conform de Aanwijzing Discriminatie van het OM. Hierin wordt o.a. de discriminatiegrond overeenkomstig de artikelen 137c tot en met 137g van het Wetboek van Strafrecht per zaak vermeld. Seksuele gerichtheid is een van deze gronden. Jaarlijks verzamelt het Landelijk Expertisebureau Diversiteit (LECD-politie) de zaaksoverzichten van de eenheden en maakt op basis hiervan het landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie «Poldis».

45

Kunt u aangeven welke inspanningen worden verricht om tot harde cijfers te komen over de daadwerkelijke omvang en eventuele toename van anti-homogeweld?

De politie registreert sinds 2008 jaarlijks via het landelijke Criminaliteitsbeeld Discriminatie van de politie (Poldis). In 2011 is vanuit het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit (LECD) van de politie ingezet op verbetering van het proces rondom de dataverzameling over discriminatie. Zo werkt de politie sinds enige tijd met uniforme zaaksoverzichten en een gelijkluidende query waardoor ook homofobe incidenten in beeld worden gebracht.

46

Kunt u nader duiden welke onderbouwing gegeven kan worden voor de vergrote aangiftebereidheid?

Zie het antwoord op vraag 15.

47

Kunt u nader duiden en kwantificeren welke correlatie bestaat tussen omgevingsfactoren en de mate van het gevoel van onveiligheid bij homoseksuelen en lesbiennes?

Uit het onderzoek «Niet te ver uit de kast» (2012) en andere onderzoeken op het terrein van lhbt-discriminatie blijkt dat de omgeving ertoe doet als het gaat om (gevoelens van) onveiligheid van lhbt-ers. Hoe masculiener/meer macho de omgeving (in bedrijf, school, sport etc) des te groter de kans op pesten, uitsluiting en zelfs geweld. Ook subtiele vormen van discriminatie (vervelende grappen, ongewenste nieuwsgierigheid) kunnen bij lhbt-ers leiden tot het in de kast blijven en minderheidsstress. Er zijn echter nog weinig onderzoeken die exacte correlaties tussen omgevingsfactoren en (beleving van) veiligheid van lhbt-ers kunnen meten, mede door het gebrek aan betrouwbare en valide gegevens via reguliere databestanden, zodat bijvoorbeeld ook vergelijkingen met hetero’s mogelijk zijn. Daarom wordt door het kabinet ingezet op het opnemen van vragen over lhbt in reguliere vragenlijsten over veiligheid en welzijn.

48

Kunt u nader duiden waarom religie of de mate van stedelijkheid geen factor is in de bejegening van homoseksuelen/lesbiennes in onderwijsinstellingen?

Religie en de mate van stedelijkheid zijn geen bepalende factor in de bejegening van lhbt-ers in onderwijsinstellingen. Dat staat wellicht haaks op de beeldvorming; het idee is dat lhbt-ers het vooral moeilijk hebben in het bijzonder onderwijs en in de grote steden. Expertorganisatie EduDivers wijst ook steeds hierop. Dit komt echter niet uit het onderzoek naar voren.

49

Kunt u duiden of er, en zo ja welke, correlatie bestaat tussen de mate van negatief zelfbevinden en de gevoelens van onveiligheid op werk, school of openbare ruimte?

Ja, er bestaat een correlatie tussen de gevoelens van onveiligheid op werk, school of openbare ruimte en de mate van (negatief) zelfbevinden. Gebrek aan sociale acceptatie draagt bij aan «minderheidsstress» bij lhbt’ers. Zie hiervoor o.a. Keuzenkamp (2006) en v.d. Klein (2009)10


X Noot
1

met de samenvattende maat zijn (nog) geen uitspraken te doen over verschillen tussen etnische groepen, door ondervertegenwoordiging in databestanden.

X Noot
2

lhbt: Lesbisch, Homo-, Bi-, en Transseksueel

X Noot
3

SZW: Sociale Zaken en Werkgelegenheid

X Noot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 30 950, nrs. 34 en 37.

X Noot
5

Brief van 20 November 2012, 325694.

X Noot
6

Het betreft de gemeenten: Nijmegen, Zaanstad en Wijchen.

X Noot
7

Kamerstuk 30 300, nr. 14

X Noot
8

97% Van de schoolleiders had of verwachtte per augustus 2007 aansluiting te hebben met een organisatie voor kinderopvang (Panteia, 2007). 81% Van de scholen vermeldt deze aansluiting ook in de schoolgids (Onderwijsinspectie, 2009)

X Noot
9

Jaarbericht 2011 Brede Scholen, Oberon (2012)

X Noot
10

M.v.d. Klein (2009) Discriminatie is het woord niet. Lesbische vrouwen en homoseksuele mannen op de werkvloer: bejegening en beleid. Verwey-Jonker Instituut.

Naar boven