30 950 Rassendiscriminatie

Nr. 37 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 december 2011

Het lid Dibi heeft tijdens de Regeling van werkzaamheden op 25 oktober 2011 gevraagd om een kabinetsreactie op de cijfers die de Landelijke Brancheorganisatie van Antidiscriminatiebureaus (LBA) half oktober publiceerde over pesten in de woonomgeving. Hierbij stuur ik u, mede namens de minister van Veiligheid en Justitie, de brief waarmee het kabinet aan dit verzoek voldoet.

Informatie over het wegpesten van buurtbewoners

Uit de inventarisatie van de LBA blijkt dat in de periode 2009–2011 494 gevallen van discriminatoir pestgedrag in de woonomgeving zijn geregistreerd door vrijwel alle antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). In 308 van de gevallen gaat het om wegpesten van personen door één buur of personen op één buurtadres. In 60% van deze 1-op-1-gevallen betreft het rassendiscriminatie, bij 12% gaat het om discriminatie vanwege seksuele gerichtheid. Pesten door meer mensen uit de buurt of groepen in de buurt is 186 keer geregistreerd. 52% van die registraties gaat over rassendiscriminatie, 29% over discriminatie vanwege seksuele gerichtheid. De overige meldingen bij beide categorieën gingen om de discriminatiegronden handicap, geslacht, godsdienst en politieke gezindheid. De cijfers hebben betrekking op min of meer gerichte systematische of in ieder geval structurele pesterijen, niet op eenmalige incidenten.

De cijfers van het LBA zijn de meest recente en gedetailleerde cijfers waarover het kabinet beschikt. Daarnaast heeft het kabinet een analyse laten uitvoeren van de gegevens over 2010 die door alle gemeenten zijn aangeleverd. Dit geeft geen ander beeld1.

Om meer inzicht te krijgen in de aard van het probleem van discriminatoir pestgedrag heeft het ministerie van BZK rondvraag gedaan onder een aantal ADV’s in Nederland. Het beeld dat uit deze rondvraag naar voren komt is eveneens diffuus. Pestgedrag in de woonomgeving doet zich voor in vele gedaanten. Er zijn burenconflicten, waarbij na verloop van tijd discriminatie een rol gaat spelen en uiteindelijk de boventoon gaat voeren. In andere gevallen speelt discriminatie juist van meet af aan een rol. Het gaat om pestgedrag door individuen, maar ook om groepen mensen die een buurtgenoot het leven zuur maken. Het gaat vaak om complexe en langdurige conflicten. Te vaak wordt er pas ingegrepen op het moment dat de situatie escaleert. Op dat moment heeft de situatie al veel leed veroorzaakt en lijkt de oplossing vaak alleen nog gevonden te kunnen worden in verhuizing van één van de betrokken bewoners.

Een aantal ADV’s is geconsulteerd over de vraag wie daders en slachtoffers zijn van pestgedrag. Dit blijkt – zowel bij het pesten op grond van ras als het pesten op grond van seksuele gerichtheid – samen te hangen met de samenstelling van de buurt. Het kan gaan om vluchtelingengezinnen die gepest worden in een autochtone gemeenschap, maar ook om autochtonen die gepest worden in een stadsbuurt waar de bevolking grotendeels allochtoon is of om willekeurige individuen in een willekeurige buurt die intolerant zijn ten opzichte hun buurtgenoot vanwege een bepaald kenmerk. Soms maken beide partijen in een conflict zich schuldig aan grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van de ander. Bij het pesten op grond van seksuele gerichtheid is het landelijke beeld dat autochtone Nederlanders vaker als dader worden genoemd dan allochtone Nederlanders. In gemengde wijken in de grote steden worden vaker daders van allochtone herkomst genoemd. Dit past in het beeld waarbij belangenorganisaties voor LHBT’s in de grote steden aangeven de indruk te hebben vaker met allochtone, dan met autochtone daders van doen te hebben.

Reactie op de cijfers

De gevolgen van het pestgedrag zijn groot. Een prettige en veilige woonomgeving is een basisbehoefte. Geregeld lopen de pesterijen zodanig uit de hand dat mensen bang zijn in hun eigen huis en in hun eigen straat. Hoe vaak slachtoffers verhuizen als gevolg van pestgedrag is niet bekend, maar duidelijk is dat het geregeld voorkomt. Sommige slachtoffers willen wel verhuizen, maar hebben niet de mogelijkheden om dat daadwerkelijk te doen. Voor het kabinet staat als een paal boven water dat verhuizing van het slachtoffer niet de oplossing hoort te zijn voor een conflict veroorzaakt door het gedrag van anderen.

Waar zet het kabinet op in

Er is een breed scala aan instrumenten beschikbaar om discriminatoir pestgedrag in de woonomgeving aan te pakken, variërend van de aanpak van woonoverlast op buurtniveau (bijvoorbeeld door buurtbemiddeling of straatverboden/gebiedsontzeggingen) tot strafrechtelijke handhaving. Een aantal van deze instrumenten is uitgewerkt in de handreiking «Aanpak Woonoverlast en Verloedering», opgesteld vanuit de rijksoverheid (VROM-inspectie, BZK en V&J) en in de discriminatiebrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 950, nr. 34).

Het kabinet constateert dat de mogelijkheden die er zijn op dit moment kennelijk tot onvoldoende resultaat leiden. Dat lijkt niet zozeer te komen doordat de mogelijkheden ontoereikend zijn. Het heeft andere oorzaken. Uit de informatie van de LBA en de rondvraag onder ADV’s komt naar voren dat de discriminatie niet altijd wordt herkend, de dossieropbouw bij betrokken instanties niet altijd voldoende is, lokale partijen niet altijd weten hoe te handelen en de afstemming tussen verschillende instanties voor verbetering vatbaar is.

De inzet van het kabinet is dat discriminatoire aspecten door betrokken partijen beter en in een vroeg stadium herkend worden, de samenwerking en afstemming tussen lokale instanties verbetert, kennis over effectieve werkwijzen breder ingang vindt en andere knelpunten gesignaleerd en opgelost worden. Het kabinet stimuleert dat gemeenten binnen de Regionale Discriminatieoverleggen (RDO’s) – samen met het OM, de politie en de ADV’s en met betrokkenheid van lokale belangenorganisaties – actief lokaal antidiscriminatiebeleid formuleren.

De komende tijd zullen gesprekken plaatsvinden met de RDO-partners, gemeenten, woningcorporaties/particuliere verhuurdersorganisaties, belangenorganisaties en andere betrokken partijen. Het doel van de gesprekken is na te gaan hoe deze partijen discriminatoir pestgedrag in de woonomgeving vroegtijdig kunnen onderkennen en aanpakken. Daarbij wil het kabinet ook buurtbewoners zelf een bijdrage laten leveren aan het tegengaan van pestgedrag in de buurt, bijvoorbeeld door de vorming van buurtallianties.

Over het uiteindelijke doel mag geen misverstand bestaan. Slachtoffers van discriminatoir pestgedrag in de woonomgeving moeten er op kunnen vertrouwen dat lokale instanties hun situatie adequaat oppakken. Het hoort niet uit te maken bij wie zij zich melden. Professionals op lokaal niveau moeten weten wat zij zelf kunnen en moeten doen en wat anderen kunnen en moeten doen. Het kabinet zal zich maximaal inzetten om dat te bewerkstelligen en verwacht dat andere betrokkenen dat ook doen. In de al toegezegde jaarlijkse brief over de aanpak van discriminatie, die u in het najaar van 2012 ontvangt, zal het kabinet u informeren over de resultaten van zijn inspanningen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

Klachten en meldingen over discriminatie in 2010 (Universiteit Utrecht , M. Coenders).

Naar boven