30 420 Emancipatiebeleid

Nr. 154 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2010

Hierbij ontvangt u de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Committee on the Elimination of Discrimination against Women (CEDAW-comité). Het CEDAW-comité houdt toezicht op de naleving van het VN-Vrouwenverdrag in de lidstaten en bestaat uit door lidstaten voorgedragen deskundigen uit alle gebiedsdelen.

De Nederlandse vertaling van de aanbevelingen is bijgevoegd.

Hiermee geef ik mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitvoering aan de toezegging in mijn brief van 4 maart 2010 (Kamerstukken 2009–2010, 30 420, nr. 152) om de Tweede Kamer voor aanvang van het zomerreces een kabinetsreactie op de aanbevelingen te sturen.

Achtergrond en hoofdlijn aanbevelingen

Het comité heeft 54 conclusies en aanbevelingen opgesteld (in de kabinetsreactie wordt verder gesproken over «aanbevelingen»).1 Een aanzienlijk deel van deze aanbevelingen ligt op de beleidsterreinen van de minister van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De aanbevelingen zijn opgesteld door het CEDAW-comité naar aanleiding van de bespreking op 27 januari jl. in Genève over de implementatie van het VN-Vrouwenverdrag. Het CEDAW-comité baseert zijn oordeel op de vijfde periodieke rapportage van de Nederlandse regering, de schaduwrapportage «Women’s Rights – Some Progress, Many Gaps», die namens 54 (vrouwenrechten) organisaties in Nederland is opgesteld, de commentaren van de Commissie Gelijke Behandeling en de presentatie en bespreking van de vijfde rapportage met het comité op 27 januari jl. in Genève.

Status en hoofdlijn kabinetsreactie

Kort na de publicatie van de aanbevelingen van het CEDAW-comité is het huidige kabinet demissionair geworden. Daarom bevat deze kabinetsreactie geen voorstellen voor nieuw beleid. Dat behoort aan een volgend kabinet.

Met deze kabinetsreactie wil het huidige (demissionaire) kabinet het CEDAW-comité recht doen door voor het zomerreces in te gaan op de aanbevelingen van het comité.

Het VN-Vrouwenverdrag vormt de internationale basis voor het Nederlandse emancipatiebeleid. De aanbevelingen van het comité zijn daarom mede richtinggevend voor het Nederlands emancipatiebeleid.

Het kabinet hecht in dit verband veel waarde aan de opvattingen van de NGO’s en de Commissie Gelijke Behandeling en heeft het netwerk VN-Vrouwenverdrag daarom ook opdracht gegeven om de hierboven genoemde schaduwrapportage op te stellen.

Vervolg tussenrapportage en zesde periodieke rapportage

Uw Kamer wordt opnieuw over de uitwerking van de aanbevelingen van het comité geïnformeerd in de zesde periodieke Nederlandse rapportage, die in 2014 aan het CEDAW-comité zal worden aangeboden. Uw Kamer ontvangt hiervan, zoals gebruikelijk, een afschrift. Dit geldt ook voor de tussenrapportage over de onderwerpen mensenhandel en huiselijk geweld, die het kabinet conform de wens van het comité in 2012 zal indienen.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

KABINETSREACTIE

Samenvatting aanbevelingen

Het CEDAW-comité heeft een groot aantal aanbevelingen geformuleerd. Een aantal daarvan is meer procedureel van aard.

De inhoudelijke aanbevelingen van het CEDAW-comité kunnen als volgt worden samengevat2:

  • In overeenstemming brengen van het naamrecht met de grondbeginselen van het Verdrag (10,11).

  • Waarborgen dat de bepalingen van het Verdrag volledig van toepassing zijn in het nationale recht en optreden tegen de discriminatie van vrouwen door de SGP (12,13).

  • Bekendheid van het Verdrag, het Facultatief Protocol en de algemene aanbevelingen bevorderen en integraal deel laten uitmaken van het juridisch onderwijs en de opleiding van juristen (16,17).

  • Een strategie en beleid ontwikkelen voor de implementatie van het Verdrag binnen het Koninkrijk, het onderzoek naar de genderimpact van wetgeving, beleid en begrotingsanalyses systematiseren en een consistente regeling invoeren voor de bevordering van gelijkheid in publieke contracten (18,19).

  • NGO’s systematisch raadplegen bij het beoordelen en formuleren van beleid en bij het opstellen van de volgende periodieke rapportage en financiering overwegen van vrouwenorganisaties (van zwarte en migrantenvrouwen) (20,21).

  • Toepassen van verschillende bijzondere tijdelijke maatregelen op gebieden waar vrouwen ondervertegenwoordigd zijn of in een achtergestelde positie verkeren (gericht op arbeidsparticipatie / vrouwen naar de top) (22,32,33,36,37).

  • Ervoor zorgen dat (lesbische- en migranten) vrouwen niet worden gediscrimineerd door het (laten) doen van onderzoek op het gebied van integratie / migratie en het ontwikkelen van 1) gerichte programma’s voor het onderwijs en trainingen voor leerkrachten en 2) programma’s om genderstereotypen gecombineerd met discriminatie op andere gronden aan te pakken (24,25).

  • Genderspecifieke aspecten van geweld tegen vrouwen meenemen in de formulering van het beleid inzake de bestrijding van huiselijk geweld, ervoor zorgen dat slachtoffers van huiselijk geweld recht hebben op gratis rechtshulp, ouderschapsplan niet verplichtend opleggen indien sprake is van huiselijk geweld (26,27).

  • Opvang en bescherming bieden voor alle slachtoffers van mensenhandel, ook als zij geen aangifte willen of durven te doen (28,29).

  • Investeren in de empowerment van prostituees en eerst de risico’s onderzoeken van de invoering van een registratieplicht voor prostituees, bijv. voor de bescherming van hun privacy (30,31).

  • Vergroten van het aandeel vrouwen in alle sectoren en op alle niveaus (32,33).

  • Maatregelen nemen voor de diversificatie van academische- en beroepskeuzes, behalen van de EU norm van 25 % vrouwelijke professoren en bieden van toegang tot een leven lang leren door alle vrouwen (34,35).

  • Ervoor zorgen dat meer vrouwen economisch zelfstandig zijn door voltijd werk mogelijk te maken, door werkloosheid van vrouwen tegen te gaan en door de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen (36,37).

  • Zorgen dat vrouwen die in de huishouding en de zorg werken dezelfde rechten krijgen als andere werkers (38,39).

  • Huiselijk geweld en andere vormen van geweld tegen vrouwen erkennen als grond voor asiel (40,41).

  • Het laten varen van de strengere inburgeringeisen en de minimum inkomenseis voor gezinsvorming en gezinshereniging, maatregelen nemen gericht op het uitbannen van de discriminatie van vrouwelijke immigranten en migranten, zwarte en moslimvrouwen en vrouwen afkomstig uit andere minderheidsgroepen (42,43).

  • Ontwikkelen van armoedepreventieprogramma’s en analyseren van wetgeving op genderaspecten met speciale aandacht voor kwetsbare groepen (44,45).

  • Terugdringen van de hoge moedersterfte van asielzoeksters, ongedocumenteerde vrouwen informeren over hun rechten en zorgen dat zij toegang hebben tot gezondheidszorg, transgenders niet langer verplichten zich te laten steriliseren en borstimplantaten voor transgender vrouwen vergoeden, gebruiken van geschikte onderzoeksmethoden voor zwangere vrouwen die op Schiphol verdacht worden van drugssmokkel (46,47).

KABINETSREACTIE

Leeswijzer

Hieronder wordt uitgebreid ingegaan op de aanbevelingen. Deze reactie is opgesteld door de vakdepartementen, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering.

A. Positieve punten (aanbevelingen 2–7)

Het CEDAW-comité is positief over de activiteiten van Nederland op het terrein van ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten, waarin gendergelijkheid en emancipatie zijn geïntegreerd en vrouwenorganisaties worden gefinancierd.

Het comité is verheugd over de initiatieven en maatregelen:

  • ter bestrijding van huiselijk geweld, waaronder de Wet tijdelijk huisverbod;

  • ter voorkoming en bestrijding van de genitale verminking van vrouwen en eerwraak;

  • ter bescherming tegen discriminatie op grond van seksuele geaardheid.

Het comité is tevens positief over de oprichting in 2008 van de Taskforce Aanpak Mensenhandel.

Daarnaast is het comité positief over de serieuze politieke en ambtelijke inzet. Deze blijkt bijvoorbeeld uit de vijfde periodieke rapportage en de schriftelijke antwoorden naar aanleiding van de zogenoemde List of Issues, die door het comité aan Nederland is voorgelegd ter beantwoording. Nederland had scherper en vollediger kunnen zijn in de beantwoording van de mondelinge vragen van het comité, tijdens de bespreking van de vijfde periodieke rapportage in Genève. Het comité stelde prijs op de hoge delegaties onder leiding van staatssecretaris Dijksma en de ministers van Aruba en de Nederlandse Antillen en de deskundigen van verschillende ministeries en departementen die deel uitmaakten van de delegatie.

B. Aanbevelingen

1. Algemeen (aanbeveling 8)

Het CEDAW-comité vraagt Nederland het slotcommentaar voor te leggen aan alle betrokken ministeries en andere overheidsinstanties, met inbegrip van het parlement en de rechterlijke macht, teneinde te waarborgen dat het daadwerkelijk wordt geïmplementeerd. Het roept Nederland op zich bij de implementatie te concentreren op de gebieden van zorg en de aanbevelingen uit het huidige slotcommentaar en in zijn volgende periodieke rapportage verslag uit te brengen van de getroffen maatregelen en de bereikte resultaten.

Het kabinet geeft hieraan gehoor. Zie voor een toelichting op het geven van bekendheid aan het Verdrag de kabinetsreactie bij de aanbevelingen 16 en 17.

2. Parlementen (aanbeveling 9)

Het CEDAW-comité benadrukt dat het Verdrag bindend is en nodigt Nederland, Aruba en de Nederlandse Antillen uit hun parlementen aan te moedigen overeenkomstig hun procedures de nodige stappen te nemen met het oog op de implementatie van het slotcommentaar en het volgende rapportageproces.

Het kabinet nodigt naar aanleiding van dit slotcommentaar de Kamer uit om van gedachten te wisselen over de verdere implementatie van het Verdrag.

3. Voortgang ten opzichte van vorig slotcommentaar (aanbevelingen 10–11)

Het CEDAW-comité constateert dat nog niet alle eerdere aanbevelingen afdoende zijn opgevolgd. Het comité wijst op het naamrecht, de formulering van het beleid inzake de bestrijding van huiselijk geweld, de status van het Verdrag in het nationale rechtssysteem, de SGP-zaak, genderstereotypering van vrouwelijke immigranten en migranten en vrouwen die behoren tot etnische minderheden, het geringe aantal vrouwen in hoge functies en de salarisverschillen tussen mannen en vrouwen. Het comité is zich er echter van bewust dat de tijd tussen de vorige en de huidige aanbevelingen beperkt is.

De opmerkingen van het comité bij deze punten komen terug onder de betreffende aanbevelingen. Op het naamrecht wordt in onderstaande paragraaf ingegaan.

Het naamrecht

Het kabinet merkt op dat de Minister van Justitie in februari 2008 tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel «Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag» (Kamerstukken II, 29 353) de toezegging heeft gedaan het naamrecht nader te bezien en daartoe de Werkgroep liberalisering naamrecht heeft ingesteld. Inmiddels is geïnventariseerd welke aspecten van het naamrecht zouden kunnen worden herzien. Het is aan het volgend kabinet om over het naamrecht te besluiten.

4. Status van het Verdrag (aanbevelingen 12–13)

Het CEDAW-comité herhaalt zijn verzoek aan Nederland om te waarborgen dat de bepalingen van het Verdrag volledig van toepassing worden in het nationale recht en in dat verband ook op te treden tegen het niet toelaten van vrouwen op de kandidatenlijsten van de SGP voor de algemeen vertegenwoordigende organen.

Het kabinet merkt op dat het van belang is om de vraag naar de gebondenheid van de Staat aan het Verdrag te onderscheiden van de vraag naar de rechtstreekse werking van de bepalingen van het Verdrag. Het Verdrag bevat normen die volkenrechtelijke bindend zijn. Dat wil zeggen dat de Staat internationaalrechtelijk verplicht is om de rechten, vermeld in het Verdrag, te realiseren voor de burger. Zoals al vaker aangegeven, voldoet de Staat aan deze verplichting.

Met rechtstreekse werking wordt bedoeld dat een bepaling in rechte afdwingbaar is door een individu. Artikel 93 van de Grondwet bepaalt dat bepalingen van verdragen verbindende kracht hebben, indien zij naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden. Naarmate bepalingen meer algemeen geformuleerd zijn en naarmate zij meer actief optreden van de Staat vereisen, zal er minder sprake kunnen zijn van rechtstreekse werking. Zulke bepalingen laten de Staat immers ruimte voor diverse beleidskeuzes. Of sprake is van een bepaling die eenieder verbindt en die dus rechtstreekse werking heeft, wordt in laatste instantie bepaald door de rechter in een concreet geval.

Het kabinet kan u in dit verband als volgt over de SGP-zaak informeren.

Op 9 april 2010 heeft de Hoge Raad geoordeeld, net als eerder de Raad van State, dat de betreffende bepalingen uit het VN-Vrouwenverdrag rechtstreekse werking hebben. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de Staat zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij heeft mogen afzien maatregelen te treffen tegen het niet toelaten door de SGP van vrouwen op de kandidatenlijsten voor de algemeen vertegenwoordigende organen.

Volgens de Hoge Raad is het gerechtshof in Den Haag dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat «de Staat gehouden is om maatregelen te nemen die er daadwerkelijk toe leiden dat de SGP het passief kiesrecht aan vrouwen toekent en dat de Staat daarbij een maatregel moet inzetten die effectief is en tegelijkertijd de minste inbreuk maakt op de grondrechten van de (leden van de) SGP».

Het volgende kabinet zal zich beraden op een oordeel over de te nemen maatregelen. Het CEDAW-comité zal van de genomen maatregelen op de hoogte worden gesteld in het kader van de zesde periodieke rapportage.

5. Implementatie van het verdrag (aanbevelingen 14–15)

Het CEDAW-comité plaatst een kanttekening bij de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen Nederland enerzijds en Aruba en de Nederlandse Antillen anderzijds. Het pleit voor een centrale strategie en de ontwikkeling van gendermainstreaming-beleid op de Nederlandse Antillen en het vraagt de Nederlandse Antillen en Aruba daarnaast de NGO’s systematisch te raadplegen bij het formuleren en beoordelen van het beleid en bij het opstellen van de volgende periodieke rapportage.

Het kabinet wijst in dit verband nog een keer op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de drie landen. Deze is ook in Genève toegelicht. De drie landen zijn volledig autonoom voor wat betreft hun binnenlandse zaken en ieder land draagt zijn eigen verantwoordelijkheden, ook waar het gaat om de implementatie van de internationale verplichtingen. Het is dan ook primair de verantwoordelijkheid van Aruba en de Nederlandse Antillen om de aanbevelingen die op hun landen betrekking hebben mee te nemen in het eigen nationale beleid. Dit geldt ook voor het raadplegen van de NGO’s.

Er ontstaat een nieuwe situatie met de ontbinding van de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010, waarna Curaçao en Sint-Maarten verder zullen gaan als nieuw autonoom land (vergelijkbaar met de status van Aruba) en Bonaire, St. Eustatius en Saba (de BES-eilanden) als openbaar lichaam met de status van een bijzondere gemeente van Nederland. Het kabinet is dan ten volle verantwoordelijk voor alle aangelegenheden die op de BES-eilanden spelen, ook op het terrein van emancipatie. Overigens zal de wet- en regelgeving op een aantal terreinen, bijvoorbeeld waar het gaat om het sluiten van huwelijken tussen personen van gelijk geslacht, twee jaar na de beoogde transitiedatum (10-10-2010) worden ingevoerd. De BES-eilanden zullen wel direct bij de transitie overgaan tot het erkennen van elders gesloten huwelijken tussen personen van gelijk geslacht. Het volgende kabinet zal in overleg met de BES-eilanden bekijken hoe de bijdrage van de drie eilanden aan de volgende periodieke rapportages kan worden gerealiseerd en wat de mogelijkheden zijn om via het beoogde samenwerkingsprotocol met de landen binnen het Koninkrijk afspraken te maken over naleving van het Verdrag.

6. Bekendheid van het Verdrag en het Facultatief Protocol (aanbevelingen 16–17)

Het CEDAW-comité constateert dat het VN-Vrouwenverdrag zelden wordt ingeroepen in juridische procedures en concludeert daaruit dat het Verdrag dus niet bekend is onder juristen, de rechtsprekende macht en vrouwen zelf. Het roept Nederland op tot het integraal opnemen van het Verdrag en de daaruit voortvloeiende nationale wetgeving in het juridisch onderwijs en de opleiding van juristen, inclusief de rechtelijke macht.

Het comité heeft Nederland in de aanbevelingen bij de vierde Nederlandse periodieke rapportage ook opgeroepen breed bekendheid te geven aan het Verdrag, het Facultatief Protocol en de algemene aanbevelingen.

Het kabinet heeft in de eerdere reacties aangegeven dat informatie over het Verdrag op vele plaatsen te verkrijgen is en dat internet hierbij een belangrijke rol speelt. In de reactie op de List of Issuesheeft het kabinet hierop een toelichting gegeven.

Het kabinet is van mening dat de informatie over het VN-Vrouwenverdrag op deze wijze voldoende toegankelijk is.

Ten slotte heeft het Verdrag door de SGP-zaak ook de nodige aandacht gekregen en staat daardoor ook beter op het netvlies van bijvoorbeeld advocaten.

Aangezien het CEDAW-comité blijft vragen om een bredere verspreiding zal het kabinet, in overleg met de NGO’s, de aanbevelingen van het comité actief verspreiden onder een aantal nader te bepalen organisaties.

7. Nationaal systeem en gendermainstreaming (aanbevelingen 18–19)

Het CEDAW-comité vraagt Nederland de interdepartementale emancipatiestructuur te versterken en het onderzoek naar de impact van wetgeving, beleid en begrotingsanalyses op gender tussen de verschillende ministeries te systematiseren en over het gebruik ervan te rapporteren.

Het comité had in zijn aanbevelingen bij de vierde Nederlandse periodieke rapportage nog kritiek op de wijze waarop het emancipatiebeleid bij de rijksoverheid was vormgegeven. Het comité merkt nu op dat de coördinatie van het emancipatiebeleid verbeterd is, maar pleit voor het positioneren van de coördinatie hoger in de ambtelijke hiërarchie.

Het kabinet merkt op dat de coördinatie van het emancipatiebeleid op verschillende niveaus plaatsvindt; in de Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatie (ICE) en zo nodig op het niveau van portefeuillehouders Emancipatie (SG/DG niveau).

Een verdere versterking van de coördinatie van het emancipatiebeleid hangt af van de vormgeving van gendermainstreaming door het volgende kabinet.

Inzicht in de uitwerking van wetgeving, beleid en begrotingsanalyses op mannen en vrouwen is van belang. Het ministerie van Financiën werkt bijvoorbeeld samen met andere ministeries aan een groot aantal beleidsevaluaties en nieuwe beleidsmaatregelen. Waar dat aan de orde is, worden de effecten op gender meegenomen in het proces. Het is aan het nieuwe kabinet om te besluiten over eventuele nieuwe initiatieven op dit terrein.

Binnen het VBTB-proces (van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording) wordt al getoetst in hoeverre maatregelen doelmatig en effectief zijn

Het CEDAW-comité vraagt om de invoering van een regeling voor de bevordering van gelijkheid in openbare aanbestedingen door de overheid.

Het kabinet onderstreept dat openbare aanbestedingen moeten voldoen aan de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie. Dit is ook in Nederland het geval. Dit is vastgelegd in het besluit Aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten en wordt ook opgenomen in het wetsvoorstel Aanbestedingswet, dat binnenkort door de minister van Economische Zaken bij uw Kamer wordt ingediend. Op deze wijze wordt voldoende gegarandeerd dat ook vrouwen niet gediscrimineerd worden bij het doen van openbare aanbestedingen.

8. Non-gouvernementele organisaties (aanbevelingen 20–21)

Het CEDAW-comité wijst opnieuw op de verschuiving van institutionele financiering naar projectfinanciering in het Nederlandse beleid. Het concludeert dat dit heeft geleid tot sluiting van expertisecentra op het terrein van prostitutie en mensenhandel en vraagt Nederland te overwegen om («zwarte»- en migranten) organisaties die actief zijn op het gebied van vrouwenrechten te financieren.

Het comité was in zijn aanbevelingen bij de vierde Nederlandse periodieke rapportage ook al kritisch over het feit dat NGO’s voor subsidie afzonderlijke projectvoorstellen moeten indienen en verzocht Nederland toen de regeling te evalueren. Deze evaluatie heeft in 2007 plaatsgevonden.

Het kabinet heeft het comité in zijn beantwoording van de List of Issues uitvoerig geïnformeerd over het proces, waarbij de verhouding tussen instituutsubsidies en projectsubsidies is veranderd ten gunste van de projectsubsidies.

Dit is gericht beleid geweest van het kabinet. De projectmatige subsidies worden ingezet voor de prioritaire thema’s van het emancipatiebeleid en zijn direct gericht op de doelgroep van kwetsbare en kansarme vrouwen.

In 2009 is bovendien een meerjarige instellingssubsidie aan de Nederlandse Vrouwenraad (NVR) en WomenInc.toegekend.

Het kabinet is niet bekend met de sluiting van expertisecentra op het terrein van prostitutie en mensenhandel als gevolg van de wijziging in subsidiestromen.

Het comité constateert opnieuw dat vrouwenorganisaties bij de totstandkoming van de Emancipatienota 2007 «Meer kansen voor vrouwen» en de vijfde Nederlandse rapportage onvoldoende zijn geraadpleegd en beveelt aan NGO’s systematisch te raadplegen bij het formuleren en beoordelen van beleid en bij opstellen van de volgende periodieke rapportage.

Het kabinet heeft het comité in dit verband gewezen op de constructieve samenwerking tussen de ministeries en de NGO’s in het kader van het VN-Vrouwenverdrag. In zowel 2009 als in 2010 heeft overleg plaatsgevonden over 1) de List of Issues van het CEDAW-comité; 2) de schaduwrapportage van het netwerk VN-Vrouwenverdrag en 3) de aanbevelingen van het CEDAW-comité.

Het kabinet heeft begrepen dat dit gewaardeerd wordt door de NGO’s.

Het kabinet is van mening dat het vanwege de aard van de periodieke rapportage niet wenselijk is om NGO’s te betrekken bij het opstellen van dit document. Immers, het betreft een periodieke rapportage en het kabinet heeft aan het netwerk VN-Vrouwenverdrag een subsidie verstrekt voor het opstellen van een eigen schaduwrapportage.

Het kabinet heeft afspraken gemaakt over het organiseren van systematisch overleg.

9. Tijdelijke bijzondere maatregelen (aanbevelingen 22–23)

Het CEDAW-comité stelt vast dat de opvatting van Nederland over het concept tijdelijke bijzondere maatregelen niet overeenkomt met de interpretatie van het comité.

Het kabinet is op grond van Artikel 4, lid 1 van het VN-Vrouwenverdrag en Algemene Aanbeveling nr. 25 van mening dat de term tijdelijke bijzondere maatregelen betrekking heeft op een breed scala aan wetgevende, uitvoerende, administratieve en andere regelgevende instrumenten, beleidslijnen en praktijken. Ze zijn gericht op een speciaal doel en dienen beëindigd te worden zodra blijkt dat het gewenste doel behaald is of niet kan worden gehaald middels de desbetreffende maatregelen.

In Algemene Aanbeveling nr. 25 noemt het comité onder de hierboven genoemde maatregelen onder meer het faciliteren van contact- of ondersteuningsprogramma’s, toewijzing en/of verschuiving van middelen, voorkeursbehandelingen, doelgerichte werving, indienstneming en promotie, numerieke doelstellingen en quotastelsels.

Dergelijke maatregelen kunnen worden besproken door sociale partners of vrijwillig worden toegepast door bedrijven, organisaties, instellingen en politieke partijen.

Het kabinet is op grond van deze lezing van mening dat Nederland wel degelijk tijdelijke bijzondere maatregelen heeft, ook al worden ze niet altijd als zodanig in de rapportages benoemd. In de zesde periodieke rapportage zal het kabinet dit wel expliciet doen.

Bij de aanbevelingen op het terrein van «politieke participatie en deelname aan het openbare leven» wordt nader op de getroffen tijdelijke bijzondere maatregelen op dit terrein ingegaan.

10. Stereotypen en culturele praktijken (aanbevelingen 24–25)

Het CEDAW-comité geeft aan dat het geen informatie heeft over 1) maatregelen ter bestrijding van stereotiepe denkbeelden en rolpatronen in Nederland en 2) de rol van mannen bij het emancipatieproces van vrouwen in de Emancipatienota «Meer kansen voor vrouwen». Het comité roept Nederland op zijn inspanningen te intensiveren door 1) het ontwikkelen van gerichte programma’s voor het onderwijs en trainingen voor leerkrachten; 2) het ontwikkelen van programma’s om genderstereotypen gecombineerd met discriminatie op andere gronden aan te pakken en 3) het beleid op het gebied van migratie en integratie kritisch te onderzoeken.

Het kabinet heeft het comité in zijn vijfde periodieke rapportage over het «Plan van de Man» geïnformeerd, dat een aanvulling vormt op de Emancipatienota uit 2007. Hierin is een aantal maatregelen opgenomen ter ondersteuning van de rol van mannen. De uitgangspunten van het Nederlandse emancipatiebeleid zijn het comité bekend. Het kabinet onderschrijft de doelstelling van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Economische zelfstandigheid ligt aan de basis van emancipatie; het is van groot belang dat zowel mannen als vrouwen een substantieel inkomen hebben. Om dat te kunnen bereiken is een evenwichtige verdeling tussen werk en privé essentieel. Dit vraagt om flexibiliteit.

Het kabinet heeft een aantal stimulerende, fiscale en wettelijke maatregelen genomen om de cultuur te doorbreken:

  • Een mannencampagne om structurele aandacht voor dit thema te genereren en de maatschappelijke discussie over stereotiepe beelden te starten, o.a. door het zichtbaar maken van mannelijke rolmodellen, met name in specifieke sectoren zoals de ict, de bouw en de zorgsector;

  • De Taskforce DeeltijdPlus, om vrouwen met kleine deeltijdbanen te stimuleren meer uren te gaan werken;

  • Het Keurmerk gezinsvriendelijk werkgeverschap, bedoeld om werkgevers te belonen die vooroplopen in het realiseren van een optimale balans tussen werk en zorg voor hun werknemers;

  • De verlenging van ouderschapsverlof van 13 naar 26 weken;

  • Extra investeringen in de kinderopvang en in brede scholen.

Ten slotte is een project gestart over emancipatie onder jongeren, uitgevoerd door de Nationale Jeugdraad, bestaande uit onderzoek en een bezoek aan scholen om jongens en meisjes bewust te maken van hun keuzes en om stereotiepe- en traditionele denkbeelden bij het maken van keuzes tegen te gaan.

In de paragraaf over werkgelegenheid en economische macht voor vrouwen wordt nader ingegaan op de maatregelen om de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten.

11. Geweld tegen vrouwen (aanbevelingen 26–27)

Genderneutrale formulering beleid

Het CEDAW-comité geeft aan dat de eerdere aanbeveling over de genderneutrale formulering van het beleid inzake de bestrijding van huiselijk geweld onvoldoende is opgepakt en vraagt Nederland ervoor te zorgen dat de specifieke aspecten van geweld tegen vrouwen worden meegenomen in de formulering van het nieuwe plan van aanpak huiselijk geweld voor 2011 en verder.

Het kabinet merkt op dat Nederland inderdaad een genderneutrale omschrijving van het begrip huiselijk geweld hanteert. De reden hiervoor is dat zowel mannen als vrouwen slachtoffer van huiselijk geweld kunnen worden. Echter, de aanpak van huiselijk geweld is waar mogelijk wel genderspecifiek. Er wordt rekening gehouden met de manier waarop het beleid uitpakt voor mannen en vrouwen. Vrouwen zijn immers vaker slachtoffer van huiselijk geweld, dat bovendien vaak gepleegd wordt door mannen.

De genderspecifieke aanpak van huiselijk geweld blijkt bijvoorbeeld uit het volgende:

  • De aanpak in de vrouwenopvang die uitdrukkelijk is gericht op machtsverschillen en empowerment van vrouwen.

  • Het benaderen van met name vrouwenbladen in de landelijke publiekscampagnes om artikelen over huiselijk geweld tegen vrouwen te plaatsen.

  • Een speciaal radiospotje dat mannelijke daders van huiselijk geweld aanspoort om hulp te zoeken.

  • De ontwikkeling van een specifieke gedragsinterventie voor mannelijke daders van huiselijk geweld met aandacht voor machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen.

  • Een preventieproject (uitgevoerd door de Nederlandse Vrouwenraad) gericht op de bewustwording en empowerment van vrouwen.

Over de nadere vormgeving van gender in het beleid vindt interdepartementaal overleg plaats. Met behulp van een deskundige wordt nagedacht over de manier waarop gender verder in het beleid zou kunnen worden geïntegreerd.

Rechtsbijstand

Het CEDAW-comité vraagt Nederland opnieuw om naast plegers van huiselijk geweld ook alle slachtoffers van huiselijk geweld recht te geven op gratis rechtshulp.

Het kabinet tekent hierbij aan dat het niet zo is dat alle daders van huiselijk geweld altijd recht hebben op gratis rechtsbijstand; dat geldt alleen voor diegenen die een huisverbod opgelegd hebben gekregen. Voor alle overige daders én slachtoffers van huiselijk geweld gelden de algemene regels voor rechtsbijstand, die voor iedereen gelden. Ten aanzien van de huisverbod-procedure geldt voorts dat het slachtoffer van de uithuisgeplaatste geen partij is in een eventuele procedure over het huisverbod (dit zijn slechts de gemeente en de uithuisgeplaatste), maar wel wordt beschouwd als «derde belanghebbende». Ook voor een derde belanghebbende is gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk wanneer sprake is van noodzakelijke juridische bijstand.

Inmiddels is ten aanzien van de huisverbodprocedure besloten dat de organisatie Slachtofferhulp Nederland (SHN) de juridische ondersteuning van slachtoffers bij een huisverbod op zich zal nemen; deze is gratis. Deze juridische ondersteuning betreft bijvoorbeeld voorlichting over de procedure, meegaan naar de rechtszitting, etc. De gratis juridische ondersteuning zal naar verwachting na de zomer in werking treden.

Ouderschapsplan

Het CEDAW-comité adviseert het ouderschapsplan niet verplichtend op te leggen indien er sprake is van huiselijk geweld.

Het kabinet stelt dat de verplichting van het ouderschapsplan in de wet is opgenomen in het belang van het kind. Dat wordt ook door het comité opgemerkt. Op 1 maart 2009 is de wet in werking getreden die ouders verplicht een ouderschapsplan op te stellen over hun kinderen indien zij scheiden (huwelijk, geregistreerd partnerschap en samenwonen). Ouders maken in dit plan afspraken over de zorgverdeling en informatie-uitwisseling over hun kinderen en kinderbijslag.

Het kabinet is van mening dat het voor de ontwikkeling van een kind belangrijk is dat het, ook na scheiding van zijn ouders, contact heeft met zijn beide ouders en dat de ouders zich gezamenlijk verantwoordelijk blijven voelen voor verzorging, opvoeding en ontwikkeling van hun kind(eren). Goede afspraken bij de scheiding kunnen voorkomen dat er later onnodig conflicten ontstaan.

Het kabinet onderschrijft het punt van het comité dat niet altijd overeenstemming kan worden bereikt over het ouderschapsplan. In de memorie van toelichting bij de hierboven genoemde wet wordt huiselijk geweld uitdrukkelijk als reden genoemd. De wet biedt dan de mogelijkheid om eenzijdig een vervangend ouderschapsplan op te stellen. Ook kan de moeder een verzoek bij de rechter indienen om alleen het gezag over het kind te krijgen.

Het comité heeft dit onderwerp noch in de List of Issues, noch in Genève bij de bespreking van vijfde Nederlandse periodieke rapportage aan de orde gesteld.

Het kabinet heeft hierdoor niet de gelegenheid gehad het ouderschapsplan nader toe te lichten, maar zal dit alsnog doen in de zesde periodieke rapportage.

12. Mensenhandel (aanbevelingen 28–29)

Het CEDAW-comité is erg positief over de oprichting van de Taskforce Mensenhandel, maar zou graag zien dat de NGO’s hier deel van uitmaken en ook betrokken zijn bij de identificatie van slachtoffers van mensenhandel.

Het kabinet heeft in de reactie op de List of Issues al aangegeven dat de NGO Comensha (Coördinatiecentrum Mensenhandel) als toehoorder aanwezig is bij de vergaderingen van de Taskforce. Daarnaast is de nationaal rapporteur mensenhandel lid van de Taskforce.

In aanvulling op de eerdere informatie kan het kabinet nu melden dat de Taskforce deze zomer zal worden geëvalueerd. Onderdeel van deze evaluatie is de vraag of de samenstelling van de Taskforce voldoet en of er aanleiding is om deze te wijzigen. In het kader van de identificatie van slachtoffers zal worden bekeken of en in hoeverre het mogelijk is om NGO’s hierbij een rol te geven.

Het comité is bezorgd over slachtoffers die uitgesloten worden van de B9-regeling en vraagt het kabinet om bescherming te bieden aan alle slachtoffers van mensenhandel, ongeacht hun medewerking aan strafrechtelijke vervolging, en ervoor te zorgen dat zij niet in detentie worden genomen.

Het kabinet heeft de B9-regeling reeds toegelicht in de vijfde Nederlandse periodieke rapportage en in de reactie op de List of Issues, waarbij het heeft benadrukt dat de B9-regeling een verblijfsregeling is die, conform de Europese Richtlijn voor slachtoffers van mensenhandel, een verblijfsrecht biedt aan illegale slachtoffers van mensenhandel die medewerking verlenen aan het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachten van mensenhandel. Dit neemt niet weg dat illegale slachtoffers van mensenhandel, die niet meewerken aan strafrechtelijk onderzoek, ook aanspraak kunnen maken op opvang en bescherming. Deze groep heeft de mogelijkheid om vanuit de opvang een aanvraag in te dienen voor verlening van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden en ontvangt een uitkering waarmee de eigen bijdrage aan de opvang en de ziektekostenverzekering wordt gefinancierd. Er is inmiddels een beleidskader ontwikkeld voor de beoordeling van hun aanvragen. Waar sprake is van een ernstige bedreiging of medische of psychische beperkingen wordt op aanvraag bezien of er sprake is van een schrijnende situatie die aanleiding geeft tot het verlenen van een verblijfsvergunning.

Het kabinet merkt daarnaast op dat personen in de vreemdelingenbewaring die kenbaar maken slachtoffer te zijn van mensenhandel alsnog door de politie kunnen worden gehoord. Zij kunnen hetzij bedenktijd aangeboden krijgen (dan is sprake van rechtmatig verblijf), hetzij meewerken aan opsporing en vervolging (en een verblijfsvergunning krijgen). In beide gevallen wordt het slachtoffer in vrijheid gesteld.

13. Prostitutie (aanbevelingen 30–31)

Registratie

Het CEDAW-comité geeft aan dat de registratie van prostituees, zoals voorgesteld in de nieuwe prostitutiewet, met zich meebrengt dat veel prostituees zich niet zullen of niet kunnen registreren, bijvoorbeeld waar het gaat om migranten. Dit heeft mogelijk tot gevolg dat de situatie van deze prostituees verslechtert, hun privacy en veiligheid in het geding komt en seksuele uitbuiting moeilijker kan worden bestreden.

Het kabinet merkt op dat uit diverse onderzoeken is gebleken dat de positie van prostituees vaak slecht is. Het kabinet wil door registratie de positie van prostituees verbeteren. Registratie is ook een instrument om seksuele uitbuiting te voorkómen. Het kabinet heeft dit in de beantwoording van de List of Issues toegelicht.

Bij registratie zal uitgebreide mondelinge en schriftelijke informatie aan de prostituee worden verstrekt. Zij wordt daarbij gewezen op haar rechten en plichten en daarmee in een sterkere positie gebracht. Met de registratie zullen prostituees, met respect voor hun privacy, uit de anonimiteit worden gehaald. Pas dan kunnen misstanden worden gesignaleerd en prostituees geholpen. Prostituees die zich zonder geldige verblijfstitel in Nederland bevinden, en zich daarom niet kunnen registreren, zullen zich naar verwachting inderdaad in het illegale circuit gaan bewegen. Dat verschilt echter niet wezenlijk van de huidige situatie; ook nu kunnen deze vrouwen niet legaal in Nederland werken. De kans is aanwezig dat er zich in het illegale circuit misstanden voordoen. Toezicht, handhaving en hulpverlening zullen zich daarom ook uitdrukkelijk op dit illegale circuit gaan richten.

Risicoanalyse

Het CEDAW-comité vraagt Nederland om 1) het uitvoeren van een risicoanalyse van de registratie in de nieuwe wet, met inbegrip van de privacyaspecten en 2) het vrijmaken van voldoende geld voor de positieverbetering van en uitstapprogramma’s voor prostituees.

Het kabinet heeft onderzoek laten verrichten naar de registratie van prostituees. De privacy van prostituees was hiervan een nadrukkelijk onderdeel. Dit is aangegeven in de reactie op de List of Issues.

Het kabinet hecht grote waarde aan de bescherming van deze privacy. De uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen bij het opstellen van een algemene maatregel van bestuur, waarin nadere regels omtrent registratie worden opgenomen. Belangenorganisaties en prostituees zullen hierbij nadrukkelijk worden betrokken. Er is een evaluatie van de nieuwe wet voorzien binnen 5 jaar na inwerkingtreding van de wet (en vervolgens telkens na 5 jaar).

Het kabinet heeft in 2009 en 2010 voorlichtingsmateriaal voor prostituees en hulpverleners laten ontwikkelen met informatie over onder meer arbeidsrechten, financiën, gezondheid en signalen van uitbuiting. Voor 2009 en 2010 is € 15 miljoen vrijgemaakt in de Justitiebegroting voor de stimulering van uitstapprogramma’s door instellingen en gemeenten in het land.Voor de komende jaren zal opnieuw worden bezien welke activiteiten en financiële middelen daarvoor nodig zijn.  

14. Politieke participatie en deelname aan het openbare leven (aanbevelingen 32–33)

Het CEDAW-comité vraagt Nederland opnieuw om tijdelijke bijzondere maatregelen te treffen om de gelijke vertegenwoordiging in de gekozen organen op te voeren. Het wijst op de mogelijkheid van quota, numerieke doelstellingen en meetbare doelen om een grotere participatie van vrouwen in de verschillende sectoren en op alle niveaus te realiseren.

Het kabinet is van mening dat het Charter Talent naar de Top een goed instrument is om fundamentele gelijkheid tussen mannen en vrouwen in besluitvormende posities te realiseren. Het kabinet vindt dat dit instrument prima past onder de in Algemene Aanbeveling nr. 25 genoemde maatregelen.

Onder de ondertekenaars van het Charter (nu 137) bevinden zich instellingen en organisaties uit zowel de publieke als private sector. Deze organisaties vertegenwoordigen samen bijna 600.000 werknemers (ca. 8% van de Nederlandse beroepsbevolking). Afgelopen april zijn bij de tweede monitoringsrapportage voor het eerst voortgangsresultaten over een langere periode (meer dan een jaar) gepresenteerd. Het aandeel vrouwen in de top bij de ondertekenaars van het eerste uur is in 1 jaar gestegen met 1.7%-punt van 16.7% naar 18.4%. Daarmee ligt het tussenresultaat op koers en kunnen de gestelde ambities worden behaald. De gemiddelde ambitie ligt op 24,6% voor een termijn van gemiddeld vier jaar.

Het comité schrijft in zijn toelichting op Artikel 4, lid 1 voor dat tijdelijke bijzondere maatregelen een tijdlang moeten hebben voortgeduurd.

Het kabinet stemt hiermee in en is van mening dat het Charter Talent naar de Top de tijd moet krijgen om zich te kunnen bewijzen.

Rijksoverheid

In de rol van werkgever in de sector rijksoverheid heeft het ministerie van BZK het charter Talent naar de Top ondertekend. Hieraan zijn doelstellingen voor onder meer de Algemene Bestuursdienst (ABD) gekoppeld. De doelstelling van 25% voor het aandeel vrouwen in de ABD is in 2010 behaald.

Om het aantal vrouwen in de top van de krijgsmacht te verhogen heeft het Ministerie van Defensie begin dit jaar eveneens het Charter ondertekend.

De Kaderwet Adviescolleges schrijft voor benoemingen in bijzondere adviescolleges door de Kroon voor dat «te allen tijde rekening gehouden dient te worden met een gelijke genderverdeling».

De doelstelling voor buitenlandse posten (20% in schaal 14 t/m schaal 19) is opgesteld in het actieplan van het ministerie van Buitenlandse Zaken «Organisatie in Balans» uit 2005 en loopt eind 2010 af. Begin 2009 was het resultaat 19%. Het ministerie van Buitenlandse Zaken voert hier zeer actief beleid op.

Politiek

Het CEDAW-comité merkt op dat vrouwen in het Nederlandse parlement en de regering weliswaar relatief sterk zijn vertegenwoordigd, maar dat hun vertegenwoordiging in gemeenteraden en de lokale en provinciale overheden beperkt is. Het comité betreurt dat nog steeds niet wordt beoogd quota in te stellen om een beter evenwicht tussen mannen en vrouwen in de politiek te krijgen.

Het kabinet is van mening dat een van de basisvoorwaarden van de Nederlandse democratie de vrijheid van politieke partijen betreft, inclusief de rekrutering en kandidaatstelling voor de politieke functies namens de partij. De politieke partij heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid.

De deelname van vrouwen aan de politiek zal worden geagendeerd voor het eerst volgende overleg tussen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de voorzitters van politieke partijen. Decentraal zijn er initiatieven en activiteiten van organisaties als het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP), alsmede van lokale en regionale politieke netwerken om vrouwen te stimuleren tot deelname aan de politiek.

Sinds maart 2010 wordt bij concrete vacatures per brief aan de gemeenteraden en vertrouwenscommissies gevraagd om uitvoering te geven aan de diversiteitdoelstelling. Uiteindelijk stellen gemeenteraden de aanbeveling vast voor de burgemeester en provinciale staten voor de Commissaris van de Koningin.

Het streven van de minister van BZK om meer vrouwen en allochtonen in de vertrouwenscommissies te benoemen, zal worden geëxpliciteerd in de later dit jaar uit te brengen circulaire over de benoemingsprocedure van burgemeesters.

De resultaten van de monitoring van het aandeel vrouwen onder bestuurders en politici bij de decentrale overheden worden eens in de twee jaar neergelegd in de «Staat van het Bestuur». In het najaar van 2010 wordt de Staat van het Bestuur 2010 uitgebracht, met daarin ook het actuele beeld van de resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen 2010. 

15. Onderwijs (aanbevelingen 34–35)

Diversificatie academische en beroepskeuzes

Het CEDAW-comité merkt op dat het ondanks de maatregelen die Nederland heeft genomen, stereotiepe onderwijskeuzes en een hardnekkige seksesegregatie ziet in het (beroeps- en hoger) onderwijs. Het comité vraagt Nederland brede maatregelen te nemen en vraagt om meer (statistische) informatie.

Het CEDAW-comité heeft in de List of Issues geen vragen gesteld over de seksesegregatie in het onderwijs en het onderwerp is ook niet uitgebreid aan de orde geweest tijdens de bespreking van de vijfde Nederlandse periodieke rapportage in Genève.

Het kabinet kan voor wat betreft meisjes en vrouwen in bèta/ techniek onderwijs melden dat de dalende trend in het hbo van de afgelopen jaren definitief is gekeerd en een stijging is ingezet. Het aantal vrouwelijke studenten in zowel het hbo en wo is in de afgelopen jaren toegenomen. De instroom van vrouwen in de harde bèta/techniek opleidingen in het wo is in 2009 met 86% toegenomen ten opzichte van 2000. In het hbo is de instroom met 14% toegenomen.

Hieronder een (beknopt) overzicht van de resultaten die zijn behaald door het Platform Bèta Techniek (PBT):

  • Het programma Verbreding Techniek Basisonderwijs (vtb) is op veel basisscholen verankerd in het beleid van scholen. Momenteel nemen meer dan 2.500 basisscholen (ruim een derde) deel aan het vtb-programma.

  • Het aantal meisjes dat voor een natuur/techniek profiel kiest is de afgelopen jaren toegenomen. Het aantal meisjes dat kiest voor een natuurkundeprofiel is met maar liefst 93% toegenomen.

  • In de bètaprogramma’s is de groei van N-profielkeuze op het vwo met bijna 69% toegenomen. Op de havo is de groei zelf iets meer, namelijk 71%.

  • In 2009 is de uitstroom in het wetenschappelijk onderwijs met bijna 34% toegenomen. De instroom in het wetenschappelijk onderwijs is met 51% toegenomen.

Bij de meisjes steeg de belangstelling voor bètatechnische studies in het hoger onderwijs met 54 procent, bij jongens met 20 procent (instroomcijfers van schooljaar 2009/2010 ten opzichte van 2000–2001). Het thema meisjes en bèta/ techniek vormt een belangrijke pijler van de aanpak van het Platform Bèta Techniek.

Over allochtonen meisjes/vrouwen in het hoger onderwijs kan het volgende worden gemeld:

  • De instroom van niet-westerse allochtone studenten is vanaf 1995 verdrievoudigd, van 27.000 in 1995 naar 81.500 in 2008 (CBS, 2009).

  • In de strategische agenda voor het hoger onderwijs het «Hoogste Goed» is het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten benoemd tot één van de speerpunten van het beleid. De focus ligt op de hoger onderwijsinstellingen in Randstad, omdat daar de meeste niet-westerse allochtone studenten studeren. De hogescholen in de Randstad – ofwel G5 – zijn in 2008 gestart en de universiteiten volgen in 2011.

  • Het kabinet heeft in 2008 4 miljoen beschikbaar gesteld, oplopend tot 20 miljoen in 2011. Het kabinet verwacht veel van deze financiële impuls.

  • Er wordt veel aandacht besteed aan de monitoring (kwantitatief en kwalitatief) van dit traject. In tegenstelling tot veel Europese landen heeft Nederland juist gegevens beschikbaar over geslacht, leeftijd en etniciteit.

  • Opvallend is juist dat allochtone meisjes meer studiesucces hebben in het hoger onderwijs dan allochtone jongens. Over de hele linie doen vrouwen het beter dan mannen.

Aandeel vrouwelijke hoogleraren

Het CEDAW-comité is opnieuw bijzonder kritisch over het lage aandeel vrouwelijke hoogleraren. Het vraagt het kabinet om de carrièreontwikkeling van vrouwen in het onderwijssysteem te monitoren om gelijke toegang te waarborgen en om de EU-norm van 25 procent vrouwelijke hoogleraren te verwezenlijken.

Het kabinet heeft gekozen voor een doelstelling van 15 % vrouwelijke hoogleraren, omdat duidelijk was dat een percentage van 25 niet haalbaar zou zijn in 2010. Het is aan een nieuw kabinet om nieuwe doelstellingen te formuleren.

Het aandeel vrouwelijke hoogleraren is in Nederland vanaf 2000 gestegen van ca. 5 naar bijna 12 procent. Het gaat dus de goede kant op, maar het kabinet deelt de conclusie van het CEDAW-comité dat Nederland er nog niet is. Het is van belang dat vrouwelijke onderzoekers zichzelf goed organiseren en zo bijdragen aan de verbetering van het klimaat voor vrouwen in de wetenschap.

Er is echter ook een duidelijke cultuurverandering gewenst. Universiteiten moeten oog hebben voor talent. Dat is in de eerste plaats een opgave voor de universiteiten zelf. Zij zijn autonoom in hun personeelsbeleid en steeds meer doordrongen van de urgentie om talent niet verloren te laten gaan. De doorstroom van vrouwen is van groot belang om het onderzoekpotentieel ten volle te benutten. Het is door het kabinet ook stevig op de agenda gezet:

  • * Aspasia-programma, een programma ter vergroting van het aantal vrouwelijke universitair hoofddocenten. Universiteiten nemen maatregelen om het aantal vrouwen te vergroten en zorgen voor een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in de hogere rangen.

  • * Charter «Talent naar de Top», waarmee het kabinet een hogere toestroom, doorstroom en behoud van vooral vrouwelijk talent in topfuncties wil bereiken. De meeste universiteiten en Universitair Medisch Centra hebben dit ondertekend.

  • * Uitbreiding Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)-Aspasia programma. Met de verdubbeling van het budget voor Aspasia kunnen twee keer zoveel vrouwen in aanmerking komen voor de Aspasia-premie. De universiteit bevordert ze daarmee tot hoogleraar of universitair hoofddocent.

  • * Subsidie aan het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH). Hiermee bespreekt het LNVH het thema meermalen per jaar met de Colleges van Bestuur van de universiteiten.

Een leven lang leren

Het CEDAW-comité constateert dat het concept van een leven lang leren lijkt te worden versmald tot onderwijs voor werkende vrouwen, waardoor vrouwen die niet werken en oudere en gehandicapte vrouwen worden uitgesloten.

Mannen zouden daarnaast vaker dan vrouwen studieverlof van hun werkgever krijgen en deze zou ook vaker (een deel van) de studiekosten betalen. Het comité adviseert Nederland ervoor te zorgen dat alle vrouwen «levenslang» kunnen leren.

Het kabinet merkt op dat het Nederlandse onderwijssysteem gericht is op alle vrouwen. Er is sprake van een drempelloze toegang tot het beroepsonderwijs en de volwasseneducatie, voor alle vrouwen en voor al hun scholingsvragen. Er is dus geen sprake van uitsluiting van bepaalde groepen.

Daarnaast zijn er maatregelen om niet-werkenden de scholing te geven die noodzakelijk is om de arbeidsmarkt weer te betreden.

Ook hier is sprake van toegankelijkheid voor alle doelgroepen.

In een krimpende arbeidsmarkt zullen in de nabije toekomst alle beschikbare arbeidskrachten (mannen, vrouwen, ouderen) hard nodig zijn. Werkgevers zijn zich hier ten volle van bewust. Het kabinet gaat er daarom vanuit dat werkgevers mede vanuit een wel gevoeld eigenbelang zullen investeren in de ontwikkeling van ieder individu op de arbeidsmarkt, man of vrouw, jong of oud, laag- of hoog opgeleid.

16. Werkgelegenheid en economische macht voor vrouwen (aanbevelingen 36–39)

Verhogen arbeidsparticipatie

Het comité wijst opnieuw op het lage aantal vrouwen dat economisch zelfstandig is en de horizontale en verticale seksesegregatie op de arbeidsmarkt.

Het kabinet merkt op dat het streven naar een verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen en het stimuleren van de economische zelfstandigheid van vrouwen in de afgelopen jaren een prioriteit is geweest in het kabinetsbeleid.

Dit blijkt ook uit de geformuleerde doelstellingen voor de periode 2000 tot en met 2010. Achtereenvolgende kabinetten hebben gewerkt aan verhoging van de economische zelfstandigheid van 39% (in 2000) tot 45% (in 2010). Er is dus vooruitgang zichtbaar, maar de realisatie blijft wel achter bij de toen gestelde ambitie van 60%. Datzelfde geldt voor de arbeidsparticipatie, waarbij de ambitie in 2000 is vastgesteld op 65% en waarbij het is gelukt de participatie tot 60% te laten stijgen (in 2010).

Verdere bevordering van de economische zelfstandigheid van vrouwen moet daardoor vooral in verhoging van het aantal gewerkte uren worden gezocht en het toetreden tot de arbeidsmarkt van laagopgeleide vrouwen. Het kabinet heeft daarom een aantal – soms tijdelijke, soms doorlopende – instrumenten ingezet:

  • Om het voor vrouwen extra financieel aantrekkelijk te maken meer uren te werken neemt voor de minstverdienende partner de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) toe met een stijging van het inkomen tot een bepaald maximum.

  • Onderzoek naar het effect van fiscale en inkomensondersteunende regelingen op de economische zelfstandigheid laat zien dat (meer) gaan werken voor vrouwen financieel voldoende aantrekkelijk is. De bevindingen hiervan zijn bij brief van 23 februari jl. (Kamerstukken II, 2009–2010, 30 420, nr. 151) aan de Tweede Kamer aangeboden.

  • De doelstelling van de Taskforce DeeltijdPlus was een aanzet te geven tot cultuurverandering in Nederland, zodat het vanzelfsprekender wordt dat vrouwen in grotere deeltijdbanen of in voltijdbanen werken. De taskforce geeft in zijn eindrapport «De discussie voorbij» aan dat de sociale partners een essentiële rol spelen bij het bevorderen van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het nader ontwikkelen van mogelijkheden om flexibel te werken en de stimulering van een grotere acceptatie dat werknemers van deze mogelijkheid gebruik maken. Op grond van de ervaringen van een groot aantal bedrijven en instellingen heeft de taskforce een handboek samengesteld dat werkgevers handreikingen biedt om binnen de organisatie het aantal door vrouwen gewerkte uren te verhogen.

  • De taskforce heeft ook het kabinet een aantal aanbevelingen gedaan zoals afschaffing van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting en het invoeren van een recht op flexibele werktijden. Het kabinet deelt de visie van de sociale partners dat het primair een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers is om te bezien welke mogelijkheden van flexibel werken er bij de specifieke bedrijfsomstandigheden zijn en om daarover binnen de betrokken sector of individuele organisatie afspraken te maken.

  • Het kabinet ondersteunt onder andere projecten in het kader van sociale innovatie. Dit onderwerp is ook aan de orde in de Taskforce Mobiliteitsmanagement.

  • Gezien de demissionaire status van het kabinet is het aan een volgend kabinet om over de aanbevelingen van de Taskforce DeeltijdPlus een beslissing te nemen.

  • Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid monitort de ontwikkeling van cao-afspraken over flexibele arbeidstijden en telewerken.

Deeltijdwerk

Het comité stelt dat Nederland de mate waarin vrouwen zelf kiezen voor deeltijdwerk overschat. Het aantal vrouwen in Nederland dat in deeltijd werkt, is groot. Het comité stelde naar aanleiding van de vierde Nederlandse periodieke rapportage nog met name vragen over de arbeidsvoorwaarden van vrouwen die in deeltijd werken. Het kabinet heeft in reactie daarop toegelicht dat de Nederlandse regel- en wetgeving deeltijdwerk mogelijk maakt en de werknemer beschermt.

Het comité geeft nu aan dat het kabinet de keuzemogelijkheid van vrouwen moet vergroten om de toegang tot voltijd werk en/of tot grote deeltijdbanen te faciliteren.

Het kabinet merkt op dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het huidige gewerkte aantal uren in hoge mate een door vrouwen zelf gewenste keuze is. Deze wordt niet bepaald door een gebrek aan of ontoegankelijkheid van voorzieningen (vooral in de vorm van kinderopvang) of van onvoldoende financiële voordelen (vooral vanwege fiscale en inkomensafhankelijke regelingen). Dit blijkt ook uit de mate waarin de arbeidsparticipatie van vrouwen in deeltijdbanen zich de afgelopen decennia geleidelijk heeft ontwikkeld. Persoonlijke voorkeuren worden in hoge mate bepaald door maatschappelijke opvattingen over de gewenste wijze van verzorging door kinderen (met, zeker voor jonge kinderen, een sterke voorkeur voor verzorging door de ouders zelf) en de taakverdeling tussen partners (met een hoge mate van vanzelfsprekendheid dat zorgtaken primair een verantwoordelijkheid van de vrouw zijn). De Taskforce DeeltijdPlus, die is ingezet om vrouwen met kleine deeltijdbanen te stimuleren om meer uren te gaan werken, heeft daarom in zijn werkzaamheden ook veel aandacht besteed aan culturele factoren.

Loonkloof

Het comité geeft aan dat Nederland krachtiger maatregelen moet treffen om de loonkloof te dichten.

Het kabinet heeft ook hier een duidelijk doel vastgesteld, namelijk het terugdringen van het verschil in beloning van mannen en vrouwen voor hetzelfde werk bij de overheid tot maximaal 2% verschil in 2011. Bij de berekening wordt onder andere gecorrigeerd voor geslacht en arbeidsduur. De laatste realisatie is 2,6% in 2006. Nieuwe cijfers voor de realisatie 2007 worden verwacht in het najaar van 2010.

Het kabinet merkt in dit verband verder op dat met de instelling van de Taskforce DeeltijdPlus bijzondere aandacht is gegenereerd voor het deel van de loonkloof die samenhangt met de factor deeltijd. De sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor de voor de ontwikkeling van een beleid gericht op meer flexibele arbeidspatronen.

De overheid verricht in de komende periode periodiek onderzoek naar de totstandkoming van en de mogelijkheden voor flexibel werken in cao’s. In 2011 wordt een Gelijk Loon Dag georganiseerd en de instrumenten op de website www.gelijkloon.nl, die werkgevers en werknemers ondersteunen, blijven beschikbaar. Ook levert het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) in 2010 in opdracht van de overheid nieuwe cijfers over de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen op. Er is overigens voorzichtigheid geboden bij het leggen van een verband tussen het gecorrigeerde beloningsverschil en ongelijke beloning/beloningsdiscriminatie.

Werkloosheid migrantenvrouwen en oudere vrouwen

Het comité geeft aan dat het de hogere werkloosheidscijfers onder vrouwen, met name vrouwen met een migrantenachtergrond en oudere vrouwen, verontrustend vindt.

Het kabinet heeft afspraken gemaakt om 35.000 niet uitkeringsgerechtigden aan werk of maatschappelijke participatie te helpen (waarvan ruim tweederde vrouw).

Het kabinet wil de maatschappelijke participatie van vrouwen uit etnische minderheden vergroten door 50.000 vrouwen te begeleiden naar vrijwilligerswerk en betaalde arbeid. Dit gebeurt onder meer met het programma Duizend en één Kracht. Vrijwilligerswerk biedt mogelijkheden tot zelfontplooiing en participatie en kan een opstap zijn naar een betaalde baan. In aanvulling op dit programma wordt in 2009 en 2010 in drie gemeenten een methodiek ontwikkeld die kansarme allochtone vrouwen via vrijwilligerswerk doorleidt naar betaald werk. Daarnaast loopt het project Kleur in de zorg. Dit project richt zich op zowel de instroom als de doorstroom van allochtonen en stimuleert de diversiteit in de zorgsector.

Sociale zekerheid huishoudelijke krachten

Het comité merkt op dat vrouwelijke «huishoudelijke krachten» volledig aanspraak moeten kunnen maken op de sociale zekerheid en andere voorzieningen voor werknemers.

Het kabinet heeft bij de beantwoording van de List of Issues toegelicht dat de regeling dienstverlening aan huis is geïntroduceerd om de markt voor persoonlijke dienstverlening te stimuleren. Daarmee wordt de werkgelegenheid bevorderd. Als gevolg van deze regeling dient een dienstverlener zelf aangifte bij de belastingdienst te doen. Hierdoor heeft de opdrachtgever geen administratieve verplichtingen en hoeft geen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen af te dragen. Vóór de introductie van de Regeling dienstverlening aan huis genoot het huishoudelijk personeel geen sociale bescherming anders dan de volksverzekeringen. In dit kader leidt deze regeling tot een verbetering van de positie van huishoudelijk personeel.

In de huidige situatie kan een dienstverlener wél aanspraak maken op de sociale zekerheid. Zo wordt bij ziekte het loon zes weken doorbetaald (ten minste 70% van het loon, maar minimaal het minimumloon), de Wet Minimumloon geldt voor dienstverleners, de dienstverlener kan aanspraak maken op de Algemene ouderdomswet (AOW), en heeft recht op bijstand. De dienstverlener is niet (verplicht) verzekerd voor werknemersverzekeringen. Wel bestaat de mogelijkheid voor de dienstverlener om zich hiervoor vrijwillig te verzekeren.

Het kabinet is van mening dat huishoudelijk personeel thans in voldoende mate aanspraak kan maken op de sociale zekerheid en andere voorzieningen, ook al is deze aanspraak niet gelijk aan die van reguliere werknemers.

17. Vrouwelijke asielzoekers en vluchtelingen (aanbevelingen 40–41)

Het CEDAW-comité is bezorgd dat noch de huidige AC-procedure (aanmeldcentrum), noch de nieuwe asielprocedure voldoende waarborgen biedt om refoulement3 van vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van (seksueel) geweld en dit niet gelijk naar voren brengen, te voorkomen. Ook merkt het comité op dat in het land van herkomst ondervonden huiselijk geweld nog steeds niet is erkend als een grond voor verlening van asiel.

Het kabinet merkt op dat in de nieuwe asielprocedure die van kracht wordt per 1 juli 2010 verschillende waarborgen zijn ingebouwd voor een zorgvuldige afhandeling van asielaanvragen. Zo biedt de procedure meer ruimte voor rust en voorbereiding alsmede continuïteit in de juridische bijstand. Ook is voorzien in een medische controle voor alle asielzoekers gedurende de eerste acht dagen, waardoor de medische gesteldheid van de aanvrager vanaf het begin bij de asielprocedure wordt betrokken. Dit alles biedt meer waarborgen dat vrouwen in een kwetsbare positie zich in staat gesteld voelen om hun verhaal naar voren te brengen. Indien iemand een asielvergunning wenst te verkrijgen in verband met ondervonden geweld of seksuele vervolging, dan is daartoe immers wel vereist dat de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) van dit relaas in kennis wordt gesteld.

Dat huiselijk geweld geen reden zou kunnen zijn voor verlening van een asielvergunning berust op een misverstand. Zoals immers ook blijkt uit de rapportage van de onderzoeksafdeling van de IND over het gendergerelateerd vreemdelingenbeleid 2008, die in 2008 aan het comité is gezonden en tijdens de bespreking van de vijfde Nederlandse periodieke rapportage in Genève bij het comité ook is toegelicht, kan in het land van herkomst ondervonden huiselijk geweld wel degelijk een grond vormen voor verlening van een asielvergunning.

18. Vrouwelijke immigranten en migranten en vrouwen uit minderheden (aanbevelingen 42–43)

Het CEDAW-comité vraagt Nederland de strengere eisen voor gezinsvorming te laten varen. Vrouwen worden disproportioneel getroffen door de formele vereisten voor gezinshereniging, te weten het inburgeringexamen en het inkomensvereiste.

Het kabinet merkt op dat het vereiste van het afleggen van een inburgeringsexamen in het buitenland als voorwaarde voor het kunnen verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf, voor alle 18- tot 65-jarige vreemdelingen geldt die uit een land komen dat visumplichting is (veruit de meeste landen buiten de EU), die een aanvraag indienen in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming. Ook mensen met een geestelijk beroep die in Nederland komen werken moeten het basisexamen inburgering in het buitenland afleggen. Het vereiste is ingevoerd om betrokkenen een betere startpositie te geven in Nederland en maakt geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Uit de wetsevaluatie van de Wet inburgering in het buitenland blijkt dat het huidige examen geen onevenredige gevolgen heeft voor specifieke categorieën (wat betreft herkomst, geslacht, leeftijd en opleidingsniveau). De verwachting is dat ook na de aangekondigde niveauverhoging het examen in het buitenland geen groepen worden uitgesloten. Momenteel wordt onderzocht op welke wijze kandidaten gefaciliteerd kunnen worden in het verwerven van de benodigde kennis en vaardigheden om het examen te halen. De inkomenseisen voor gezinshereniging en gezinsvorming zijn onlangs  gelijkgetrokken op het niveau van 100% van het minimumloon.

Het comité dringt er bij Nederland op aan om de inspanningen te intensiveren om discriminatie van vrouwen uit minderheidsgroepen uit te bannen, de deelname van deze vrouwen aan de arbeidsmarkt actief bevorderen en hen te informeren over hun rechten. Het comité vraagt om meer informatie over het voorkomen van (verschillende vormen van) discriminatie.

In 2009 is de Arbeidsomstandighedenwet gewijzigd, als gevolg waarvan werkgevers verplicht zijn actief en preventief beleid te voeren om discriminatie tegen te gaan. De arbeidsinspectie kan werkgevers verplichten tot het voeren van dergelijk beleid, wanneer een duidelijke kans op discriminatie zich voordoet.

In de zesde periodieke rapportage zal het comité van meer informatie worden voorzien over het voorkomen van discriminatie. Het is aan het volgende kabinet om met deze aanbeveling zijn voordeel te doen.

19. Kwetsbare groepen (aanbevelingen 44–45)

Het CEDAW-comité vraagt om informatie en statistische gegevens, opgesplitst naar etniciteit, vrouwen op het platteland, gehandicapte vrouwen en oudere vrouwen. Het adviseert Nederland armoedepreventieprogramma’s te ontwikkelen en zijn sociale wetgeving te analyseren op genderaspecten evenals de bezuinigingen op de gezondheidszorg, met speciale aandacht voor oudere vrouwen, alleenstaande moeders en gehandicapte vrouwen.

Het kabinet formuleert algemeen beleid waar mogelijk en specifiek beleid waar nodig. Specifiek beleid wordt vaak geïntroduceerd in reactie op onderzoek van verschillende ministeries en is per definitie tijdelijk. Monitoring van de impact van beleid stelt het kabinet in staat om vast te stellen wanneer een specifieke benadering weer beëindigd kan worden en een doelgroep weer meegenomen kan worden in het algemeen beleid. Voor de doelgroep ouderen en de doelgroep jongeren geldt bijvoorbeeld dat er lokale projecten zijn uitgevoerd, gericht op de arbeidsmarkt.

Het uitgangspunt van generiek beleid neemt niet weg dat er veel informatie beschikbaar is over de specifieke situatie van de door het CEDAW-comité genoemde doelgroepen. Deze zullen bij de zesde periodieke rapportage aan het comité worden verstrekt.

Het ministerie van Financiën werkt met andere ministeries samen aan een groot aantal beleidsevaluaties en nieuwe beleidsmaatregelen. Waar dat aan de orde is, worden de effecten op gender meegenomen in het proces (zie ook pagina 8).

20. Gezondheid (aanbevelingen 46–47)

Moedersterfte en vrouwelijke asielzoekers

Het CEDAW-comité wijst op de hoge moedersterfte onder vrouwelijke asielzoekers, die vier keer hoger zou zijn dan bij autochtone vrouwen, en spoort Nederland aan deze terug te dringen.

Het comité constateert ook dat vrouwelijke asielzoekers vaak onvoldoende toegang krijgen tot de zorg. Dat zou door een gebrek aan informatie komen.

Het is het kabinet niet duidelijk op welk jaartal het cijfer over moedersterfte onder asielzoekers gebaseerd is. Maar in 2009 heeft een stelselwijziging de toegankelijkheid en continuïteit van de zorg voor asielzoekers sterk gewaarborgd. Sinds 1 januari 2009 valt de zorg voor asielzoekers onder het reguliere zorgstelsel. De curatieve zorg voor asielzoekers, in opdracht van het Centrum Opvang Asielzoekers (COA) wordt verzorgd door zorgverzekeraar Menzis. Menzis heeft hiervoor één landelijk Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) opgezet. Voor de opvang van zorgvragen kunnen asielzoekers telefonisch contact opnemen met een centrale praktijklijn. Daarnaast is er een inloopspreekuur op locatie. Het GCA sluit contracten met huisartsenpraktijken, dicht bij de asielzoekerscentra, om de dagelijkse medische hulp te verlenen. Hierbij wordt de huisarts ondersteund door een praktijkondersteuner asielzoekerzorg (POH A). De publieke gezondheidszorg blijft belegd bij GGD-Nederland. Het nieuwe systeem wijkt af van het voorgaande systeem, het MOA (Medisch Opvang Asielzoekers), waarin speciale verpleegkundigen op de asielzoekerscentra de toegang tot de medische zorg regelde.

Transgenders

Het CEDAW-comité is voorstander van het voornemen van Nederland om het wettelijke sterilisatievereiste voor transgender vrouwen te herzien en vraagt Nederland zijn standpunt inzake de vergoeding van borstimplantaten aan transseksuele vrouwen te herzien.

Het kabinet heeft bij brief van de minister van Justitie van 15 juni 2009 (27 017, nr. 53) een wijziging van artikel 28 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aangekondigd. In plaats van de eis van absolute onvruchtbaarheid en op geslachtsverandering gerichte medische behandelingen, zal de duurzame overtuiging van de persoon dat hij of zij tot het andere geslacht behoort doorslaggevend zijn voor het wijzigen van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte.

Naar verwachting kan het kabinet in het najaar een wetsvoorstel aan enige instanties in consultatie geven.

Het kabinet merkt ten aanzien van zijn standpunt inzake de vergoeding van borstimplantaten op dat tijdens het VAO van 17 december 2009 een motie4 is ingediend over het in het basispakket opnemen van de behandeling van secundaire geslachtskenmerken (waaronder borstimplantaten) bij transgenders en is aangedrongen op aanpassing van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Commissie Gelijke Behandeling (CGB) heeft de minister van VWS gevraagd de Zorgverzekeringswet tegen het licht van de Europese richtlijnen voor gelijke behandeling te houden. Dit gezien het verschil in behandeling tussen transgenders en niet transgenders en het onderscheid dat de Zorgverzekeringswet zou maken naar geslacht. De minister van VWS heeft de Kamer op 13 april en 17 mei 2010 geïnformeerd over de beleidskeuze op dit terrein, dat wil zeggen dat behandelingen van secundaire geslachtskenmerken in tegenstelling tot de behandelingen van de primaire geslachtskenmerken voor transgenders niet in alle gevallen worden vergoed via de Zvw. Dit geldt bijvoorbeeld niet voor borstimplantaten, maar wel voor borstprothesen.

Bodyscan

Het comité vraagt Nederland om geijkte onderzoeksmethoden toe te passen op zwangere vrouwen die verdacht worden van drugssmokkel, zodat hun detentie zo mogelijk wordt voorkomen.

Het kabinet merkt op dat enige vorm van detentie niet altijd kan worden uitgesloten. Vrouwen die (mogelijk) zwanger zijn en die verdacht worden van drugssmokkel, gaan niet door de bodyscan. Zij worden overgebracht naar een apart centrum op Schiphol- Oost alwaar hun ontlasting wordt gecontroleerd. Voorts kan de Officier van Justitie lichamelijk onderzoek bevelen, echter in verband met de ernstige inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit van betrokkene, gebeurt dit slechts in zeer uitzonderlijke gevallen.

21. Slotcommentaar (aanbevelingen 48–54)

Het CEDAW-comité wijst in zijn slotconclusies nog op de Verklaring van Beijing en het Platform voor Actie, alsmede de millenniumontwikkelingsdoelen. Deze vragen om een volledige en effectieve implementatie van het Verdrag. Het comité vraagt om informatie over de wijze waarop het genderperspectief en het Verdrag worden toegepast bij het realiseren van de internationale doelstellingen.

Het kabinet zal in de zesde regeringrapportage ingaan op het genderperspectief in het Nederlands buitenlands beleid.

Het comité verzoekt Nederland ook om de verdragen te ratificeren waarbij het nog geen partij is en zijn beslissing het Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden niet te ratificeren, te herzien.

Het kabinet heeft ten aanzien van dit verdrag besloten dat partij worden onder de huidige omstandigheden niet wenselijk is. De algemene gedachte achter deel IV van de Conventie om ook aan illegale arbeidsmigranten bepaalde rechten te verlenen, druist nl. in tegen de Nederlandse koppelingswet. Tot nu toe heeft overigens geen van de EU-lidstaten, met uitzondering van Spanje, het verdrag ondertekend of bekrachtigd en er zijn ook geen aanwijzingen dat dit binnen afzienbare tijd wel het geval zal zijn.

Het kabinet merkt op dat er wel voortgang wordt geboekt met de ratificatie van een aantal andere internationale mensenrechtenverdragen.

Zo ondertekende het Koninkrijk het Facultatieve Protocol van het Verdrag inzake Economisch Sociaal en Cultureel Rechten op 24 september jl. in New York als één van de eerste landen. De gebruikelijke procedure ten aanzien van ratificatie wordt gevolgd. Momenteel wordt er aan de Memorie van Toelichting gewerkt.

Op 22 juni jl. is het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing door het parlement goedgekeurd.

Het Verdrag inzake Gedwongen verdwijningen ligt ter discussie en goedkeuring bij het parlement.

De voorbereiding van de goedkeuring van het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap is in volle gang.

Het comité verzoekt Nederland over twee jaar informatie te verschaffen over de implementatie van de aanbevelingen uit de punten 27 en 29, te weten geweld tegen vrouwen en mensenhandel.

Het comité verzoekt om een geconsolideerd rapport in februari 2014, dat alle onderdelen van het Koninkrijk der Nederlanden betreft.

Het kabinet zal uiteraard aan deze 2 verzoeken gehoor geven.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

De door het CEDAW-comité gehanteerde volgorde wordt aangehouden, waarbij telkens wordt verwezen naar de nummering van de betreffende aanbevelingen.

XNoot
3

dat wil zeggen uitzetting naar een land dat de asielzoeker op zijn beurt door uitzetting zou kunnen retourneren naar het land dat hij of zij was ontvlucht

XNoot
4

TK 2009–2010, 27 017, nr 61.

Naar boven