30 414
Nieuwe bepalingen met betrekking tot medezeggenschap op scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs (Wet medezeggenschap op scholen)

nr. 43
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 juni 2006

Zoals afgesproken bij de afronding van de eerste termijn van uw Kamer over het wetsvoorstel «medezeggenschap op scholen» (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2005–2006, nr. 84, blz. 5128–5167) doe ik u hierbij de antwoorden toekomen op de feitelijke vragen die zijn gesteld. Tevens geef ik een korte reactie op de ingediende amendementen. In mijn eerste termijn zal ik als onderdeel van de beantwoording van de beleidsinhoudelijke vragen waar dat nodig is nader ingaan op mijn argumenten.

Vragen en amendementen heb ik als volgt gerubriceerd:

A. Organisatie medezeggenschap

B. Bevoegdheden

C. Geschillenregeling

D. Ontheffing

E. Faciliteiten

F. Diversen.

VRAGEN en ANTWOORDEN

A. Organisatie medezeggenschap

PvdA: is de minister net als de PvdA van mening dat de keuze voor een WMS in plaats van voor een WOR-constructie was ingegeven door de angst voor de vervanging van de WOR door de WMW?

Ik ben verheugd dat de sector eensgezind is gekomen tot een keuze voor een model van gezamenlijke medezeggenschap. Welke overwegingen voor hen, en dan doel ik met name op de vakorganisaties, daarbij een rol hebben gespeeld, vind ik niet relevant. Feit is daarbij wel dat de kern van de WMS (behoud van het beginsel van gezamenlijke medezeggenschap) noch onder toepassing van de WOR noch onder het inmiddels ingetrokken wetsvoorstel WMW, kan worden gerealiseerd.

SGP: kan de regering aangeven of de bestaande spiegelbepaling in de praktijk belemmerend werkt of anderszins problemen geeft?

Over de positieve of negatieve werking van de bestaande spiegelbepaling in de praktijk zijn geen empirisch onderbouwde gegevens bekend. Praktische ervaringen met de spiegelbepaling vormen echter niet de reden voor het voorstel om af te stappen van deze bepaling. De reden hiervoor is gelegen in keuze om – in lijn met het advies van de Expertgroep medezeggenschap PO en de Eindrapportage WMS – voor bepaalde specifieke onderwerpen eigenstandige bevoegdheden voor ouders, leerlingen of personeel te introduceren. Bij deze keuze voor eigenstandigheid past niet langer een automatisch afgeleid adviesrecht voor de geleding die over een specifiek onderwerp geen eigenstandige bevoegdheid heeft.

CDA: hoe denkt de minister te voorkomen dat zich in de praktijk problemen voordoen als gevolg van het vervallen van de spiegelbepaling? Als voorbeeld: instemmingsrecht van de personeelsgeleding als het gaat om de verlofregeling en instemmingsrecht ouder-/leerlinggeleding op de vaststelling van de onderwijstijd.

Er kan niet worden ontkend dat sommige aangelegenheden die specifiek een bepaalde geleding aangaan, ook effecten hebben voor een andere geleding. De redelijkheid van de voorgenomen besluiten en de al dan niet verleende instemming ten aanzien van dergelijke aangelegenheden is dan ook mede afhankelijk van het geheel (de schoolorganisatie) waarbinnen ze moeten passen. Zo is de school een onderwijsinstelling waarbinnen het wettelijke aantal uren onderwijs moet worden gegeven. Dat is al leidend voor het vaststellen van de onderwijstijd. De leerkrachten zijn professionals. Voor dat deel van hun arbeidstijd dat op het lesgeven ziet, zullen zij zich natuurlijk moeten voegen naar de onderwijstijd. Dat is immers de kerntaak van de school. Ook voor de verlofregeling zal er rekening mee moeten worden gehouden dat deze past binnen de regeling van de vakantie, waarover de gehele medezeggenschapsraad adviesbevoegdheid heeft. Daar komt bij dat de kans op conflicterende voorstellen niet groot geacht mag worden aangezien het altijd gaat om instemming op een voorstel van het bevoegd gezag. Van een bevoegd gezag mag worden verwacht dat voorstellen die op elkaar van invloed zijn of raakvlakken hebben met een andere geleding op die punten voldoende op elkaar zijn afgestemd en passen binnen het geheel van de schoolorganisatie. Wanneer in een dergelijk geval toch de instemming wordt onthouden, is het voor de desbetreffende geleding naar mijn mening moeilijk om bij de geschillencommissie hard te maken dat die instemming in redelijkheid is onthouden. Overigens wijkt dit in de praktijk niet af van de situatie met de spiegelbepaling. Ook dan kan een geleding haar instemming onthouden ondanks het advies van de andere geleding, een advies dat die andere geleding onder de WMS uit eigen beweging ook kan uitbrengen.

CDA: wat is de definitie van het begrip «gemeenschappelijk belang» bij de bevoegdheden van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraden? Door wie en op welke wijze wordt bepaald wanneer een onderwerp of zaak onder een gemeenschappelijk belang dient te vallen?

In navolging van de systematiek die in de WOR wordt gehanteerd, vloeit uit de WMS van rechtswege voort dat onderwerpen van beleid die betrekking hebben op alle of een meerderheid van de scholen, worden behandeld in de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad. In de praktijk zal deze afweging of het om een onderwerp van gemeenschappelijk belang gaat in eerste aanleg worden gemaakt door degene die het onderwerp ter behandeling inbrengt (het bevoegd gezag of het medezeggenschapsorgaan bij het gebruikmaken van het initiatiefrecht). In de regel zal het evident zijn of het om een onderwerp van gemeenschappelijk belang gaat. Omdat de medezeggenschapsraden zijn vertegenwoordigd in de GMR kan in het geval dat dit minder duidelijk ligt, daarover een afweging worden gemaakt waarbij ook de invalshoek vanuit de individuele school tot gelding komt. Mocht er sprake zijn van een blijvend verschil van inzicht hierover dan kan de weg van de geschillenbeslechting worden bewandeld, bijvoorbeeld door het als een geschil over de interpretatie van de wet voor te leggen aan de geschillencommissie (zie artikel 31, eerste lid, onder c).

D66: hoe is de paritaire verdeling van een medezeggenschapsorgaan (helft leraren/docenten en helft ouders/leerlingen) nu precies geregeld? Is het beginsel van pariteit ook van toepassing op de samenstelling van de ouder- en leerlinggeleding?

Het voorliggende wetsvoorstel bevat – in navolging van de WMO 1992 – geen voorschrift dat de ouder- en leerlinggeleding van medezeggenschapsorganen in het voortgezet (speciaal) onderwijs uit een gelijk aantal ouders en leerlingen moet bestaan. Dit hangt samen met het gegeven dat behoudens een minimumgrens, het aan betrokkenen zelf is om de omvang van de medezeggenschapsorganen te bepalen. Opneming van een dergelijk voorschrift betekent dat wordt voorgeschreven dat de ouder-/leerlinggeleding uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van ouders en leerlingen moet bestaan. Het gevolg daarvan is dat de personeelsgeleding en de ouder-/leerlinggeleding altijd moeten bestaan uit een even aantal leden. Zie verder mijn reactie op amendement nr. 31.

B. Bevoegdheden

CDA: verzoekt de suggesties met betrekking tot het beter positioneren van ouders en personeel bij de benoeming van leden van stichtingsbesturen en raden van toezicht mee te nemen in de voorbereiding van het wetsvoorstel governance in het PO en VO en te vertalen in concrete voorstellen.

Ik heb tijdens het AO governance van 15 februari jl. al aangegeven de mogelijkheid van een voordrachtsrecht voor ouders en een eventueel adviesrecht van de medezeggenschapsraad nader te zullen bezien. Ik zal voornoemde suggesties dan ook betrekken bij de uitwerking van het wetsvoorstel governance in het PO en VO dat ik in het najaar bij uw Kamer wil indienen.

D66: heeft een andere geleding nog initiatiefrecht bij een onderwerp dat tot de eigenstandige instemmingsbevoegdheid van een andere geleding behoort, ook wanneer het besluit past binnen het onderwijskundige, organisatorische en financiële beleid van de school?

Ja. Het instemmingsrecht van een geleding op een bepaald onderwerp staat het initiatiefrecht daarop van een andere geleding niet in de weg. Ook niet wanneer het betrokken besluit past binnen het onderwijskundige, organisatorische en financiële beleid van de school. Het bevoegd gezag dient de andere geledingen gelijktijdig het voorstel ter kennisneming aan te bieden, waarmee deze geledingen op de hoogte zijn en in staat zijn om daarop tijdig te reageren. De betreffende geleding kan op grond van het via nota van wijziging aangepaste artikel 6, tweede lid, altijd haar standpunt daarover kenbaar maken aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag is dan gehouden daarop met een gemotiveerde schriftelijke reactie te komen.

D66: is het juist geconstateerd, dat bij de splitsing van bevoegdheden een tweederde meerderheid van de medezeggenschapsraad is vereist en daarbij een meerderheid van elke geleding afzonderlijk?

En bij overdracht of omzetting van advies- en/of instemmingsrecht slechts tweederde van de medezeggenschapsraad als geheel?

Daar waar in het wetsvoorstel wordt gesproken over splitsing wordt gedoeld op de mogelijkheid die het medezeggenschapsorgaan heeft om desgewenst het overleg met het bevoegd gezag over alle of bepaalde onderwerpen per geleding te voeren. Deze splitsing staat los van de toedeling van bevoegdheden. De vereisten bij splitsing in het voeren van overleg dan wel bij overdracht en omzetting van bevoegdheden zijn juist andersom geregeld dan in de vraagstelling is verwoord. Bij splitsing van het overleg is tweederde van de meerderheid van de medezeggenschapsraad vereist (artikel 6, derde lid). Voor de overdracht of omzetting van advies- en/of instemmingsrecht (artikel 24) is instemming vereist van tweederde van de meerderheid van de medezeggenschapsraad plus instemming van de betrokken geleding (artikel 23, tweede lid). Deze laatste instemming is voorgeschreven wanneer de overdracht of omzetting betrekking heeft op een eigenstandige instemmingsbevoegdheid van die geleding. Op deze wijze wordt voorkomen dat een geleding een «eigen» bevoegdheid ziet veranderen zonder dat zij daar achter staat. Ook het bevoegd gezag dient natuurlijk in te stemmen met een overdracht of omzetting van bevoegdheden.

SP: vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot personeelsbeoordeling, functiebeloning en functiedifferentiatie (artikel 12, eerste lid, onderdeel i). Betekent dit dat het personeel instemmingsrecht heeft op de salarissen en bonussen van het management?

Het personeel heeft een instemmingsrecht op het beleid aangaande personeelsbeoordeling, functiebeloning en functiedifferentiatie. Het gaat derhalve over de voorstellen om het beleid op genoemde terreinen vast te stellen of te wijzigen. De MR heeft geen instemmingsrecht op de hoogte van de salarissen en bonussen van individuele personen binnen de organisatie. Wel heeft de personeelsgeleding van de MR een instemmingsrecht op de vaststelling en wijziging van het beleid met betrekking tot de toekenning van salarissen, toelagen en gratificaties aan het personeel (art. 12, eerste lid, onderdeel g).

SP: komt er in de plaats van de spiegelbepaling een agenderings- en informatierecht? Blijven in dat geval de bevoegdheden gelijk aan die van het adviesrecht, te weten dat het bestuur de vragen moet beantwoorden die door de geleding zijn gesteld, met het verschil dat de geleding hiertoe het initiatief moet nemen?

Ja, in het wetsvoorstel is voorzien in een agenderingsrecht (artikel 6, tweede lid; aangevuld bij nota van wijziging) en informatierecht (artikel 8, vierde lid) voor niet alleen de gezamenlijke medezeggenschapsraad, maar ook voor de afzonderlijke geledingen. Dit biedt de mogelijkheid dat een geleding zelf kan afwegen of zij ongevraagd haar standpunt kenbaar wil maken over een onderwerp waarover een andere geleding gaat. Het bestuur moet vervolgens binnen drie maanden schriftelijk en gemotiveerd reageren op dit standpunt. Voorafgaande aan dat standpunt wordt het medezeggenschapsorgaan door het bevoegd gezag in de gelegenheid gesteld daarover met hem overleg te voeren.

PvdA: op welke wijze is de medezeggenschap geregeld ten aanzien van de besteding van de huisvestingskosten als gevolg van doordecentralisatie?

Bij doordecentralisatie neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor de huisvesting over van de gemeente. Het bevoegd gezag is dan zelf beslissingsbevoegdheid. Voorgenomen bestemmingen van gelden voor het treffen van huisvestingsvoorzieningen maken onderdeel uit van het financieel beleid en zijn langs deze weg onderworpen aan het adviesrecht van de medezeggenschapsraad. Dit geldt ook voor de feitelijke uitvoering van de huisvestingsvoornemens. Zo is een voorgenomen nieuwbouw of belangrijke verbouwing eveneens onderhevig aan het adviesrecht.

C. Geschillenregeling

D66: is artikel 30, derde lid, over de samenstelling van de geschillencommissie geen overbodige bepaling?

Nee, dit is een noodzakelijke basisbepaling waarmee de onafhankelijkheid van de commissie wordt gewaarborgd. Alle schijn van belangenverstrengeling moet worden voorkomen. Er is niet gebleken dat er niet voldoende deskundigheid voor handen is zonder «eigen» leden van het bevoegd gezag of medezeggenschapsraad in de commissie. Daarnaast past het binnen het voorgestelde wettelijk systeem. Daarin is immers ook geregeld dat geen lid van de medezeggenschapsraad kunnen zijn degenen die deel uitmaken van het bevoegd gezag (artikel 3, zevende lid) en het personeelslid dat is opgedragen namens bevoegd gezag overleg te voeren met medezeggenschapsraad (artikel 3, achtste lid). Zou de geschillencommissie verplicht moeten worden om een voorziening ter voorkoming van belangenverstrengeling te treffen, dan zou de verplichting daartoe in het wetsvoorstel moeten worden opgenomen.

ChristenUnie: is er bij artikel 32, derde lid, sprake van een verzwaarde procedure en omkering van de bewijslast?

Nee, wel is voor de procedure – overeenkomstig het advies van de Expertgroep – aangesloten bij de systematiek van de WOR. Indien de medezeggenschapsraad instemming onthoudt op een voorstel van het bevoegd gezag, moet de geschillencommissie toetsen of de medezeggenschapsraad in redelijkheid de instemming heeft onthouden. Dit is een logische wijziging aangezien de medezeggenschapsraad de actor is en dus de redelijkheid van zijn handelen zal moeten aantonen. Het bevoegd gezag heeft bewijslast wanneer de medezeggenschapsraad inderdaad in redelijkheid zijn instemming heeft onthouden, maar het bevoegd gezag van oordeel is dat er sprake is van bepaalde zwaarwegende argumenten die het voorstel rechtvaardigen.

VVD: zou het, wanneer de minister toezicht wil laten houden op het procedurele verloop van de geschillenbeslechting door de onderwijsinspectie, niet logisch zijn om de gebiedsafbakening van de geschillencommissie parallel te laten lopen met die van de onderwijsinspectie?

De onderwijsinspectie houdt geen toezicht op het procedurele verloop van de geschillenbeslechting. Dat is ook niet nodig. Wanneer de geschillencommissie haar werk niet goed doet, kan dit worden gecorrigeerd door de beroepsmogelijkheid in tweede instantie (ondernemingskamer gerechtshof Amsterdam) waartoe de gedupeerde partij zich dan kan wenden.

D. Ontheffing

CDA: is er een rol weggelegd voor de onderwijsinspectie op het toezien op de toetsing elke vijf jaar dat de gronden voor toepassing van artikel 29 aanwezig zijn?

Als het bevoegd gezag gebruik wil maken van artikel 29 zal uit de schooladministratie moeten blijken dat twee derden van personeel, ouders en leerlingen dit ondersteunen. Die blijken van ondersteuning mogen niet ouder zijn dan vijf jaar. De onderwijsinspectie ziet er op toe dat daarvan sprake is.

CDA, PvdA: wat is het verschil tussen een wijziging van de bevoegdheden op de reguliere wijze van artikel 24 en de procedure van artikel 29?

Procedure artikel 24:

1. Medezeggenschapsraad stelt voor bevoegdheid te wijzigen

2. Bevoegd gezag honoreert die wens al dan niet in het reglement

3. Medezeggenschapsraad stemt met 2/3 meerderheid al dan niet in met reglement.

Procedure artikel 29:

1. Bevoegd gezag toetst of 2/3 van zowel ouders als personeel als leerlingen van de school toepassing van artikel 29 ondersteunen

2. Bevoegd gezag kan de bevoegdheden gewijzigd overeenkomstig artikel 29, in het reglement opnemen

3. Medezeggenschapsraad heeft adviesrecht op het reglement.

Kern van het verschil is dat in de reguliere procedure het initiatief ligt bij het medezeggenschapsorgaan en vervolgens met het bevoegd gezag overeenstemming dient te worden bereikt over de gewenste wijzigingen van de bevoegdheden. Bij de afwijkingsmogelijkheid die artikel 29 biedt ligt het primaat bij het bevoegd gezag. Op basis van godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuigingen kan het bevoegd gezag eenzijdig bevoegdheden omzetten (in de regel van instemmingsnaar adviesbevoegdheid). Voor een dergelijke handeling is wel 2/3 steun van alle ouders, leerlingen en personeel vereist. Met de procedure van artikel 29 wordt tegemoet gekomen aan overtuigingen van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard tegen toekenning van instemmingsrechten. Niet alleen bij het functioneren als medezeggenschapsraad maar ook reeds bij de totstandkoming van het reglement op grond waarvan zonder instemmingsrechten kan worden gewerkt. Om die reden spreekt artikel 29 ook van het «ondersteunen» van de toepassing van dat artikel.

D66: bij artikel 29 is een horizonbepaling van vijf jaar in plaats van twee jaar. Waarom die uitzondering die niet nodig lijkt?

Er is gekozen voor een periode van (maximaal) vijf jaar om organisatorische en administratieve redenen. Van de mogelijkheid van artikel 29 kan worden gebruik gemaakt indien tweederden van zowel het personeel als de ouders, als de leerlingen dat ondersteunen. Door de geldigheidsduur van die ondersteuning op maximaal vijf jaar te stellen blijven de administratieve lasten van een dergelijke grote bevraging binnen redelijke proporties. Dit wil echter niet zeggen dat automatisch artikel 29 gedurende vijf jaar kan worden toegepast. De geldigheid is afhankelijk van het aanwezig zijn van voldoende ondersteuning. Wanneer binnen de vijf jaar blijkt dat de ondersteuning niet meer aanwezig is, bijvoorbeeld door een gewijzigde schoolpopulatie, vervalt de mogelijkheid om van artikel 29 gebruik te maken. De ouders kunnen daar bijvoorbeeld tussentijds een peiling naar houden. Dit is geen exclusieve aangelegenheid van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag hoeft dit echter niet vaker dan een maal in de vijf jaar te doen.

ChristenUnie: de huidige ontheffingen zouden toch pas in 2009 vervallen?

Dat is geregeld in artikel 42 van het wetsvoorstel. Ontheffingen blijven gelden tot 1 augustus 2009 (of eerder namelijk:

a. als de 5-jaarsperiode van artikel 31 WMO 1992 eerder is verstreken dan wel

b. als de gronden waarop zij berustten niet meer aanwezig zijn of de vereiste steun voor de ontheffing niet meer aanwezig is (art. 31, tweede lid WMO 1992).

E. Faciliteiten

CDA: kunnen de vakbonden en de ouderorganisaties een meer ondersteunende rol gaan vervullen voor bijvoorbeeld de ouder- of personeelsgeleding in de medezeggenschapsraad?

Deskundigheidsbevordering van de geledingen vindt plaats door de betrokken onderwijsorganisaties (de landelijke ouderorganisaties, de vakorganisaties en de leerlingenorganisatie LAKS). Hiervoor ontvangen deze organisaties jaarlijks ca. € 7 miljoen (PO en VO gezamenlijk). Tevens is er ten behoeve van een soepele overgang van de WMO naar de WMS incidenteel € 1,5 miljoen beschikbaar voor communicatie en voorlichting door de organisaties aan vertegenwoordigers in de medezeggenschap en het management. Genoemde organisaties werken op mijn verzoek nu – in samenwerking met de organisaties van bestuur en management – aan een gezamenlijk plan van inzet. Onderdeel van het plan is een gemeenschappelijke inspanning om het belang van medezeggenschap breed onder de aandacht te brengen en tevens te wijzen op de ondersteuning die zij kunnen bieden. Met deze structurele en incidentele middelen zijn de organisaties voldoende in staat om de medezeggenschapsraden in hun werk te ondersteunen.

D66: wat kan de minister toezeggen met betrekking tot de wens van D66 dat financiële stukken zo worden ingericht en gestandaardiseerd dat een inhoudelijke vergelijking tussen scholen over de inzet van de middelen mogelijk is en de gegevens gemakkelijk toegankelijk zijn voor de MR en anderen?

Ik ben het volstrekt eens met de lijn van maximale transparantie en toegankelijkheid. Dit geldt natuurlijk ook voor medezeggenschapsorganen. De informatiebepalingen in de WMS zien daar op toe. Besturen dienen bij CFI een jaarverslag in volgens de richtlijnen van het jaarverslag. CFI stuurt de besturen een analyse van hun jaarverslag, inclusief de eigen kengetallen en de kengetallen op macroniveau. Dit betreft landelijke gemiddelden. Hieronder valt bijvoorbeeld ook de vergelijking op het aspect van inzet van middelen tussen bovenschools – en schoolniveau. Besturen en anderen, waaronder de medezeggenschapsorganen, kunnen op deze manier de gegevens met het macroniveau vergelijken. Daarnaast bestaat er ook de mogelijkheid selecties te maken waarbij besturen en scholen hun gegevens kunnen vergelijken met besturen en scholen van dezelfde omvang, met het zelfde aantal leerlingen, etc. Deze gegevens worden via de website «Onderwijs in cijfers» teruggekoppeld aan de schoolbesturen. Deze informatie is vrij toegankelijk; ook de leden van de medezeggenschapsraden kunnen deze terugkoppeling vanuit CFI bekijken. In het VO is deze informatie momenteel beschikbaar. In het PO is de informatie beschikbaar zodra CFI de jaarverslagen 2006 heeft verwerkt. Het bestaan van de website is breed bekend gemaakt aan de schooldirecteuren. Ik ga er vanuit dat zij de medezeggenschapsraden hiervan op de hoogte hebben gesteld. Daarnaast is de website benaderbaar via de website van OCW en de website van CFI. Overigens zal ik er op toezien dat als onderdeel van het voorlichtingsplan WMS van de gezamenlijke organisaties, de medezeggenschapsraden actief op deze mogelijkheden worden gewezen.

D66: kan de minister toezeggen dat het instemmingsrecht van de ouders op de faciliteitenregeling er toe kan leiden dat men deze kwestie daadwerkelijk als geschil bij een hogere instantie (geschillencommissie en vervolgens de Ondernemingskamer) kan neerleggen? En op welke wijze is dit financieel geregeld?

Bij de uitoefening van hun instemmingbevoegdheid ten aanzien van de voor hun van toepassing zijnde onderdelen van de faciliteitenregeling kan de oudergeleding constateren dat de regeling ontoereikend is. Men kan dan de instemming onthouden. Het bevoegd gezag is dan gehouden om óf met een nieuw voorstel te komen om alsnog overeenstemming te bereiken óf de kwestie als instemminggeschil voor te leggen aan de geschillencommissie. Zo nodig kan de kwestie in tweede instantie aanhangig worden gemaakt bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.

Het bestuur kan het voorstel niet intrekken en vervolgens niets meer ondernemen, omdat het op grond van artikel 28 de plicht heeft om een regeling te treffen. Mocht een bestuur zo handelen dan kan worden geconstateerd dat een wettelijk voorschrift uit de WMS niet wordt nageleefd. In een dergelijke situatie kan de (G)MR bij de ondernemingskamer terecht om naleving van de wet te vorderen (artikel 36, eerste lid). In uiterste instantie kan de minister een bekostigingssanctie treffen indien het gezag de voorschriften uit de WMS niet nakomt (artikel 38). Langs deze weg is in de WMS gewaarborgd dat ouders, en dit geldt natuurlijk ook voor leerlingen en personeel, als gelijkwaardige partner overleggen over de omvang van de faciliteiten die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de taakvervulling van de medezeggenschap. Daarbij is voorzien in een sluitende rechtsbescherming.

Voor wat betreft de kosten voor het voeren van een eventuele geschillenprocedure is in de WMS vastgelegd dat de faciliteitenregeling een (procedurele) voorziening dient te bevatten voor de vergoeding van de (redelijkerwijs noodzakelijke) kosten van de inhuur van deskundigen en de kosten voor het voeren van rechtsgedingen (artikel 28, tweede lid) . Daarnaast is bepaald dat de medezeggenschapspartijen niet in de proceskosten kunnen worden veroordeeld (artikel 36, zesde lid).

ChristenUnie: deelt de minister de bezorgdheid dat door de versterking van de medezeggenschapsstructuur en de bestemming van de faciliteitenregeling voor de medezeggenschap, de ouderraad op een zijspoor kan belanden of zelfs helemaal kan verdwijnen?

Ik deel deze zorg niet. Ouderraden zijn, zoals ook opgemerkt in de nota naar aanleiding van het verslag, geen door de wetgever voorgeschreven instituties. Zij zijn in de regel ontstaan op initiatief van de ouders en worden meestal door de ouders zelf in stand gehouden. Het taken- en activiteitenpakket van een ouderraad onderscheidt zich van het formele bevoegdhedenpakket van de medezeggenschapsraad. Een actieve en betrokken ouderraad is van zeer grote betekenis voor de sfeer, ouderbetrokkenheid en de praktische gang van zaken op de school. Zo’n raad is onmisbaar voor de school. Ouderraden functioneren in de praktijk probleemloos naast de medezeggenschapsraad mede omdat ze complementair aan elkaar zijn. Invoering van de WMS zal daarin geen verandering brengen; de versterking van de formele medezeggenschapspositie van ouders holt de functie van de ouderraad niet uit. Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat de te treffen faciliteitenregeling voor de medezeggenschap ten koste gaat van de bekostiging van activiteiten van de ouderraden. Voor veel ouderraden vormt de vrijwillige ouderbijdrage de belangrijkste inkomstenbron. Vaak worden deze door de ouderraad zelf rechtstreeks geïnd en besteed. In een dergelijke situatie kan het bestuur deze middelen niet aanwenden voor het faciliteren van de medezeggenschap. In die gevallen waarin het bestuur de vrijwillige ouderbijdrage zelf int en deze (voor een deel) zou willen inzetten voor medezeggenschapfaciliteiten, moet deze bestemming aan alle ouders – via de schoolgids – worden bekend gemaakt. Voorafgaand hieraan heeft de oudergeleding in de medezeggenschapsraad een instemmingbevoegdheid.

SP: is het met het oog op de verschillen tussen schoolbesturen en medezeggenschapsraden niet billijk om alle toe te kennen rechten en plichten in de wet op te nemen én de plicht om een gedeelte uit de lumpsum daarvoor beschikbaar te stellen?

In de WMS zijn de bepalingen rond de facilitering aangescherpt. Het bevoegd gezag heeft de zorgplicht tot het treffen van een regeling voor de redelijkerwijs noodzakelijke kosten voor medezeggenschap. Daarbij wordt ook aangegeven waarop deze faciliteiten betrekking hebben: vergaderkosten, scholingskosten, kosten voor inhuur deskundigen e.d. De regeling en de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven maakt deel uit van het medezeggenschapsstatuut. De medezeggenschapsraden hebben als onderdeel van een afdwingbaar recht op adequate faciliteiten, een instemmingsrecht op de faciliteitenregeling als zodanig. In geval van een onoverbrugbaar verschil van mening biedt de geschillenprocedure uitkomst. Op deze wijze is naar mijn oordeel voorzien in een billijke en effectieve regeling van rechten en plichten inzake de faciliteiten.

De plicht om een gedeelte uit de lumpsum in de vorm van een minimumnorm daarvoor beschikbaar te stellen, spreekt mij niet aan. Zoals in de vraag al wordt aangegeven verschillen scholen onderling van elkaar. Wat dus passend is voor de ene school en medezeggenschapsstructuur hoeft dat waarschijnlijk niet te zijn voor de andere school. Een landelijke voorgeschreven minimumnorm is daarom een ongeschikt instrument. Met bovendien als risico dat in de praktijk de minimumnorm als dé norm wordt beschouwd en daardoor geen inhoudelijke afweging meer wordt gemaakt van de gegeven de omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijke kosten. Voorts staat oormerking van een gedeelte van de bekostiging haaks op de basisgedachte van bestedingsvrijheid onder lumpsum (autonomie en deregulering). Overigens is mij in recente gesprekken met enkele vertegenwoordigers van MR-en en GMR-en op het hart gedrukt om geen nadere regels te stellen ten aanzien van dit aspect en ook niet op andere punten waarbij in de WMS ruimte wordt gelaten om in overleg op school- en bestuursniveau tot een eigen specifieke invulling te komen. Deze vertegenwoordigers gaven aan met de aangescherpte zorgplicht van besturen goed uit de voeten te kunnen.

F. Diversen

LPF: kan worden aangegeven waaraan moet worden gedacht bij de nadere regels die bij AMvB op grond van artikel 27 kunnen worden gesteld?

Het gaat, net als in het huidige Besluit medezeggenschap onderwijs, om zeer specifieke situaties die om praktische redenen nadere regeling behoeven.

Hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld de volgende situaties:

1. samenvoeging van scholen: geregeld wordt dat, desgewenst, voor de nieuwe school, voor zover mogelijk, de oude reglementen als nieuw reglement geldt en men dus niet de hele procedure hoeft te doorlopen, plus een procedure voor die onderdelen waar dat niet voor mogelijk blijkt. Ook wordt geregeld dat de leden van de «oude» medezeggenschapsraden geacht worden lid te zijn van de nieuwe medezeggenschapsraad tot er een nieuwe verkiezing heeft plaatsgevonden. Hiermee wordt een gat in de medezeggenschap voorkomen.

2. splitsing van scholen: hierbij wordt geregeld dat voor de gesplitste scholen het oude medezeggenschapsreglement geldt tot men een eigen reglement heeft vastgesteld, alsmede de mogelijkheid voor bevoegd gezag en oude medezeggenschapsraad om een regeling te treffen voor de uitvoering van de medezeggenschap na de splitsing tot, binnen uiterlijk drie maanden, een nieuwe raad is gekozen.

3. omzetting van scholen: bij een omzetting is formeel sprake van opheffing van de oude school en stichting van een nieuwe school. Ook hiervoor is vastgelegd dat in de periode tot het nieuwe reglement is vastgesteld en de nieuwe medezeggenschapsraad is gekozen, het reglement en de raad van de «oude» school blijven functioneren.

SP: hoe staat het met de modellen voor begrotingen en meerjarenramingen waaraan wordt gewerkt door de pilotbesturen?

De modellen voor begrotingen en meerjarenramingen zijn ontwikkeld. Deze modellen worden als handreiking gepresenteerd op de website van het Projectbureau Lumpsum PO.

PvdA: past de term «schoolleider» nog wel?

De term «schoolleider» komt in het wetsvoorstel niet voor. Wel is in artikel 1 het begrip «schoolleiding» opgenomen. Hieronder wordt verstaan de directeur, de rector, de leden van de centrale directie, de conrectoren en de adjunct-directeuren.

PvdA: in hoeverre is in de tweede nota van wijziging tegemoet gekomen aan de voorstellen die zijn gedaan door de secretarissen van de geschillencommissies zoals verwoord in de brief aan de Vaste Commissie?

De technische opmerkingen zijn voor mij aanleiding geweest om de tweede nota van wijziging uit te brengen. Ik heb geen reden gezien om de inhoudelijke voorstellen over te nemen. Ik heb in de bijlage kort aangegeven waarom niet (de nummering correspondeert met die in bedoelde brief).

PvdA: in hoeverre zijn medezeggenschapsraden voorbereid op de lumpsumsituatie?

Momenteel worden de onderwijsorganisaties actief ingezet om de MR-en en de GMR-en voor te lichten over de gevolgen van de invoering van lumpsum. Dit betreft onder andere voorlichting over de bekostigingsbrief, de (meerjaren) begroting en de verantwoording. Op dit moment wordt er een voortgangsrapportage opgesteld, over de uitkomsten hiervan zal ik u binnenkort nader berichten.

PvdA: zal de wet ook in de andere landen van het Koninkrijk van kracht worden?

Nee, de wet zal alleen in Nederland gelden.

PvdA: is de evaluatie van de WMS geregeld?

Ja, artikel 46 van het wetsvoorstel voorziet vijf jaar na inwerkingtreding in een evaluatie.

AMENDEMENTEN en (korte) REACTIE

A. Organisatie medezeggenschap

Nr. 31 Lambrechts: paritaire samenstelling ouder-/leerlinggeleding

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Het wetsvoorstel bevat inderdaad geen bepaling die de paritaire samenstelling binnen de gezamenlijke ouder-/leerlinggeleding regelt. Ook de WMO 1992 kent een dergelijke bepaling niet. Onder de WMO 1992 zou zo’n verplichting ook niet altijd mogelijk zijn omdat de wet een maximumaantal leden voorschrijft waardoor – gegeven het voorschrift dat er een paritaire samenstelling geldt voor de personeelsgeleding en de gezamenlijke ouder-/leerlinggeleding – een paritaire samenstelling binnen laatstgenoemde geleding niet mogelijk is (voorbeeld: maximumaantal leden 6, per geleding dus maximaal 3 leden, waardoor een paritaire samenstelling binnen de ouder-/leerlinggeleding onmogelijk is).

B. Bevoegdheden

Nr. 17 Vergeer, Kraneveldt, Lambrechts: instemmingsrecht hoofdlijnen meerjarig financieel beleid

Ik ontraad het amendement.

Mijn opvatting over dit punt is eerder aan de orde geweest bij de behandeling van het wetsvoorstel «lumpsum primair onderwijs». Een instemmingsrecht op dit punt zou het primair en voortgezet onderwijs in een positie brengen die afwijkt van hetgeen in de rest van Nederland terzake geldt. Ook de Wet op de ondernemingsraden kent immers de ondernemingsraden een adviesrecht op dit punt toe. Bovendien zou bij een instemmingsrecht de continuïteit van de «bedrijfsvoering» en dus van het onderwijs in het geding kunnen komen.

Nr. 19 Balemans, Roefs: voor- en naschoolse opvang

Ik ontraad het amendement.

Nog afgezien van het feit dat ik een regeling rond medezeggenschap op dit punt prematuur vind (het wetsvoorstel over voor- en naschoolse opvang heeft u nog van mij tegoed), ben ik het inhoudelijk niet eens met het amendement. In het aan uw Kamer toegestuurde stappenplan heb ik aangegeven dat naar mijn mening de MR een positie moet krijgen als het gaat om de wijze waarop voor- en naschoolse opvang wordt geregeld. Individuele ouders hebben ten opzichte van het bevoegd gezag een wettelijke aanspraak om voor- en naschoolse opvang te (laten) organiseren. De MR treedt niet in deze aanspraak, maar als het gaat om de wijze waarop de school daarin gaat voorzien is er wel een rol voor de MR. De MR krijgt een adviesrecht en wordt verplicht de achterban te raadplegen. Overigens deel ik ook niet de opvatting die in de toelichting is verwoord dat de opvang zélf onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag plaatsvindt. De verantwoordelijkheid zal uitsluitend betrekking hebben op de organisatie daarvan.

Nr. 23 Jan de Vries, Lambrechts: adviesrecht MR inzake resultaten overleg gemeente-schoolbesturen

Ik ontraad het amendement.

Het is naar mijn mening niet zinvol om de MR een adviesbevoegdheid te geven op resultaten die al zijn bereikt en afspraken die al zijn gemaakt. Daarbij leidt de daarmee samenhangende noodzaak om de resultaten terug te koppelen naar alle medezeggenschapsraden van de betrokken schoolbesturen in een gemiddelde gemeente tot erg veel beleidsdrukte waarvan de effectiviteit en het nut kan worden betwijfeld. Natuurlijk zijn de gevolgen van de afspraken op het niveau van de school wél aangelegenheden waarop voor de MR de geldende bevoegdheden van toepassing zijn. Het wetsvoorstel regelt bijvoorbeeld de bevoegdheden van de (geledingen van de) MR als het gaat om concrete aanpassingen van het beleid in de toelating en verwijdering van leerlingen of om aanpassingen in de onderwijsinhoud of de organisatie van de school. De formulering van de bevoegdheden zoals die in het wetsvoorstel zijn opgenomen, biedt daarvoor meer dan voldoende aangrijpingspunten.

Nr. 27 Lambrechts, Jan de Vries: instemmingsrecht MR bij overdracht of fusie

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Een instemmingsrecht dwingt het betrokken bestuur de redenen en voordelen van een voorgenomen fusie voor het onderwijs op de betrokken scholen duidelijk te maken en de (G)MR daarvan te overtuigen. Ik ben de inhoud van de meldplicht waaraan mevrouw Lambrechts refereerde aan het verkennen. Haar suggestie of de meldplicht niet kan worden vervangen door een instemmingsrecht van de medezeggenschapsraad zal ik daarbij meenemen.

Nr. 28 Kraneveldt, Lambrechts: instemmingsrecht oudergeleding bij wijziging grondslag

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Een wijziging van de grondslag of een omzetting van openbaar naar bijzonder (of omgekeerd) is inderdaad een zeer fundamentele, principiële en ingrijpende wijziging voor ouders en is vergelijkbaar met de effecten bij een fusie. Het hier voorgestelde instemmingsrecht past ook in de gedachte van «de school aan de ouders». Overigens hecht ik er aan op te merken dat óók als sprake is van een instemmingsrecht het bestuur uiteindelijk beslist; ook als het gaat om een verandering van de grondslag.

Nr. 29 Slob: initiatiefrecht geleding beperken tot aangelegenheden die de geleding in het bijzonder aangaan

Ik ontraad dit amendement.

Dit amendement maakt het onmogelijk voor geledingen om zich «te mengen» in zaken die specifiek het belang van een andere geleding betreffen. Het was nu juist de bedoeling om dat wél mogelijk te maken (in plaats van de spiegelbepaling).

C. Geschillenregeling

Nr. 26 Roefs, Kraneveldt, Lambrechts: landelijke geschillencommissie

Ik laat het oordeel aan de Kamer, zij het dat naar mijn mening nog wel een technische aanpassing nodig is. Weliswaar is geregeld dat de huidige commissies nog blijven beslissen, maar niet aan de hand van welke criteria zij dat doen (hoofdstuk 5 treedt immers nog niet in werking).

Mijn inzet zou echter zijn om niet bij algemene maatregel van bestuur nog iets te moeten regelen. Het zou mijn voorkeur hebben dat in het wetsvoorstel zou zijn vastgelegd dat organisaties (van besturen, personeel, ouders en leerlingen) de instandhouding van de commissie en de benoeming van de leden zouden vormgeven, waarbij tevens de onafhankelijkheid van de leden van de commissie zou worden verzekerd.

D. Ontheffing

Nr. 14 Van der Vlies, Slob: handhaven huidige WMO-ontheffingsbepaling

Ik ontraad het amendement.

Het kabinet hecht aan het principe dat medezeggenschap via een MR op iedere school is gewaarborgd. Binnen die figuur is ruimte voor een eigen invulling. Naast deze algemene ruimte voorziet het wetsvoorstel ook in een specifieke bepaling die op evenwichtige wijze tegemoetkomt aan de bezwaren die verband houden met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging binnen sommige scholen.

Nr. 16 Kraneveldt, Balemans: vervallen artikel 29

Ik ontraad het amendement.

In het wetsvoorstel is gekozen voor een evenwichtige benadering waarbij enerzijds medezeggenschap in de vorm van een MR op iedere school is gewaarborgd en anderzijds een beperkte mogelijkheid tot afwijking van de hoofdstructuur van het wetsvoorstel bestaat op gronden die verband houden met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt. Die beperkte ruimte wil ik echter wel handhaven. Onder «vragen en antwoorden (onderdeel D)» heb ik de verschillen uiteengezet tussen de procedure van artikel 24 en die van artikel 29. Daaruit blijkt dat artikel 24 niet de ruimte biedt om tegemoet te komen aan de bezwaren die voortvloeien uit de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging waarop artikel 29 betrekking heeft.

Nr. 30 Slob, van der Vlies, Jan de Vries: instemmingsrecht gezamenlijke ouder-leerlinggeleding splitsen in instemmingsrecht ouders en adviesrecht leerlingen

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Het is in lijn met de afwijkingsmogelijkheden van artikel 29, die zijn ingegeven door de moeite die sommige besturen hebben (vanwege hun godsdienstige en levenbeschouwelijke overtuiging) om instemmingsrechten aan leerlingen te geven.

E. Faciliteiten

Nr. 13 Vergeer: bij amvb minimumnormen vaststellen voor faciliteiten

Ik ontraad het amendement.

In het wetsvoorstel is opgenomen dat het bevoegd gezag verplicht is een regeling te treffen voor de kosten van medezeggenschapsactiviteiten. Anders gezegd: voor het bevoegd gezag geldt een zorgplicht om faciliteiten beschikbaar te stellen voor zover die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taken van de (G)MR. De geledingen hebben een instemmingsrecht voor de vaststelling of wijziging van die regeling. Mocht daarover een geschil ontstaan dan beoordeelt de geschillencommissie of de geleding in redelijkheid instemming heeft onthouden.

Het regelen van de bekostiging is overbodig, omdat scholen reeds bekostiging ontvangen voor medezeggenschapsactiviteiten.

Nr. 21 Roefs, Jan de Vries: toevoeging aan art. 28: redelijkerwijs noodzakelijke kosten

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Nr. 22 Jungbluth: minimumnorm faciliteiten personeel

Ik ontraad het amendement.

Kortheidshalve verwijs ik naar mijn reactie op nr. 13. Ik voeg daar nog aan toe dat de faciliteiten voor het personeel ook in de lopende cao’s voor PO en VO zijn geregeld. Dit geldt ook voor het onlangs voor het PO bereikte onderhandelaarsakkoord voor de nieuwe cao. De hierin opgenomen normen voor de faciliteiten in tijd voor het werk in de MR of GMR liggen boven de minimumnormen in de WOR. Ten slotte merk ik nog op dat – hoewel in de toelichting op het amendement wordt gesproken over «de medezeggenschapsraad» – de tekst van het amendement alleen betrekking heeft op het personeelsdeel van de MR.

F. Diversen

Nr. 12 Vergeer: invulling van «geheimhouding»

Ik ontraad het amendement.

Ik vind het niet wenselijk om in de wet limitatief vast te leggen in welke gevallen geheimhouding aan de orde kan zijn. Ik wil dat overlaten aan de partijen in de school. Omdat het reglement de instemming moet hebben van twee derden van het aantal leden van de (G)MR zijn partijen goed in positie. Het wetsvoorstel biedt ook de ruimte om op schoolniveau te bepalen hoe wordt omgegaan met vertrouwelijke kennisneming van stukken, waaronder de kennisneming daarvan door het leerlingendeel van de (G)MR.

Nr. 25 Jungbluth, Jan de Vries: beloningsverhoudingen

Ik ontraad het amendement in deze vorm.

De reden hiervoor is dat onderdeel I van het amendement mijns inziens overbodig is. Ik vind het belangrijk om in de WMS aan te sluiten bij de bepalingen uit de «Wet Harrewijn». De maatschappelijke en politieke discussie over beloningsverhoudingen gaat immers over alle sectoren en bovenal over publiek gefinancierde sectoren waaronder het onderwijs. Daarom ziet artikel 8, tweede lid, onderdeel f en het derde lid, van het wetsvoorstel op een informatierecht voor de (G)MR over de beloningsverhoudingen per verschillende groepen van de in de school werkzame personen, in voorkomend geval de leden van het bevoegd gezag (deze categorie ontbreekt overigens in het amendement) en het orgaan van de rechtspersoon dat is belast met het toezicht op het bevoegd gezag. Ik zou geen bezwaar hebben tegen een amendement waarin alleen onderdeel II zou zijn opgenomen (zij het met een uitbreiding naar het bevoegd gezag, zie hiervoor), omdat hiermee nadrukkelijker wordt gesteld dat het niet de bedoeling is dat informatie over inkomens op individueel niveau wordt verstrekt.

Nr. 20 Vergeer: informatie aan achterban

Ik ontraad het amendement.

In het wetsvoorstel is opgenomen dat in het reglement moet staan op welke wijze en in welke gevallen de (G)MR alle bij de school betrokkenen betrekt bij de werkzaamheden van de (G)MR (artikel 24, eerste lid, onderdeel i). Ik wil dit niet verder dichtregelen.

Nr. 15 Kraneveldt, Balemans: voorhang

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Ook in de WMO 1992 is de inhoud van artikel 27 van het wetsvoorstel opgenomen (artikel 30, tweede lid, WMO 1992). De bepaling is de wettelijke basis van het al jarenlang bestaande Besluit medezeggenschap onderwijs ( zie ook onder «vragen en antwoorden»).

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

BIJLAGE A1. Secretarissen wijzen op de wettelijke reactietermijn die in de WPO, WEC en WVO is opgenomen om te laten weten of het bevoegd gezag het oordeel van de klachtencommissie over de gegrondheid deelt en of het maatregelen zal nemen. Zij stellen voor dit in artikel 8 tot uitdrukking te brengen.

Uiteraard is met artikel 8 bedoeld dat die informatie wordt gegeven met inachtneming van de daarvoor wettelijk vastgestelde termijn.

A2. Secretarissen stellen voor een soortgelijke bepaling als artikel 8, tweede lid, onder e, op te nemen over uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling.

Het staat een bevoegd gezag uiteraard vrij die informatie te verstrekken. Ik heb mij gebaseerd op het advies van de Expertgroep en de verplichting in bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder e, uitsluitend beperkt tot uitspraken van de klachtencommissie.

B. Secretarissen stellen voor een wettelijke rangorde aan te brengen in de volgorde van raadpleging, indien de wetgever het novum van artikel 15, tweede lid, wenst te handhaven.

Allereerst wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een novum (zie Stb. 2006, 19). MR heeft instemmingsrecht en ouders moeten worden geraadpleegd. De MR zal de uitkomsten van die raadpleging betrekken bij de afweging. Een wettelijke rangorde vind ik niet nodig.

C1 en C2. Secretarissen zijn van mening dat de genoemde bepalingen omtrent besluitvorming tegenstrijdig zijn.

Ik deel die mening niet. Voor sommige onderwerpen die in het reglement moeten zijn geregeld, geldt inderdaad een afzonderlijke bevoegdheid voor een geleding.

D. Secretarissen stellen voor de memorie van toelichting aan te vullen.

Nog afgezien van het feit dat aanvulling van een memorie van toelichting niet mogelijk is als het wetsvoorstel eenmaal is ingediend acht ik de aanvulling ook niet noodzakelijk. De gesignaleerde situatie is mogelijk de praktijk, maar formeel is sprake van een keuze voor een commissie en daarnaast het vaststellen van de regeling.

E1. Secretarissen stellen de vraag of de mogelijkheid blijft bestaan andere geschillen dan de in de wet genoemde geschillen voor te leggen aan de geschillencommissie.

Het staat de geschillencommissie vrij om ook andere geschillen te beslechten. Dat hoeft echter niet in het wetsvoorstel te worden geregeld en dat is vanuit een oogpunt van deregulering dan ook niet gebeurd.

E2. Dit zijn de technische opmerkingen die zijn verwerkt.

F. Secretarissen stellen de vraag of de wetgever zich er voldoende van bewust is dat de instemmingsaangelegenheden als bedoeld in art. 32 niet allemaal van dezelfde aard zijn als die van art. 27 WOR.

Het antwoord luidt bevestigend; ik ben me daarvan bewust.

G. Is verwerkt in de tweede nota van wijziging.

H1, vraag 1. Secretarissen vragen wie de raad of geleding in rechte vertegenwoordigd.

Hiervoor verwijs ik naar artikel 5 van het wetsvoorstel.

Vraag 2. Secretarissen stellen de vraag of het inderdaad de bedoeling is dat naast de raden ook de geledingen bevoegd zijn zelfstandig een geschil bij de geschillencommissie aan te brengen.

Het antwoord is: ja, maar alleen voor zover het hun bevoegdheid betreft.

H2. Secretarissen stellen voor art. 24, onderdeel h, aan te vullen zodanig dat bij een overdracht van bevoegdheid tevens moet worden vermeld of de procesbevoegdheid mede wordt overgedragen.

Dit is al geregeld in artikel 36, eerste lid.

De aanpassing van de verwijzing in artikel 36, derde lid, is meegenomen in de tweede nota van wijziging.

Secretarissen vragen wat de functie is van art. 36, vierde lid, in de nieuwe wet.

De bedoeling is om aan te geven dat beroep uitsluitend mogelijk is terzake van een onjuiste toepassing van de wet door de geschillencommissie.

H3, vraag 1: is aangepast door de tweede nota van wijziging.

vraag 2. De vraag van de secretarissen is of bedoeld is dat art. 37 niet geldt voor de bovenbestuurlijke medezeggenschapsraad.

Ja.

vraag 3. Secretarissen vragen of in art. 37 geen uitdrukkelijke overdracht van de procesbevoegdheid nodig is naast de overdracht van bevoegdheden aan de geledingen en de raden.

Artikel 36 is van overeenkomstige toepassing verklaard.

Naar boven