30 370
Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de wijziging van het WW-stelsel en wijziging van het ontslagrecht (Wet wijziging WW-stelsel en ontslagrecht)

nr. 7
VERSLAG

Vastgesteld 22 december 2005

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat te hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

1. Aanleiding voor het wetsvoorstel 1

2. Doelstelling en inhoud van het wetsvoorstel 5

3. Wijziging polisvoorwaarden WW 8

4. Meer nadruk op preventie van werkloosheid 13

5. Versoepeling ontslagrecht en ontslagpraktijk 20

6. Deregulering en vereenvoudiging van de WW 24

7. Overgangsrecht 24

8. Commentaren en adviezen 25

9. Financiële effecten 26

10. Artikelsgewijs 29

1. Aanleiding voor het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel Wijziging WW-stelsel en ontslagrecht. Deze leden constateren dat dit wetsvoorstel past in het hervormingsprogramma van de regering om de sociale zekerheid meer toekomstbestendig te maken en aan te passen aan de nieuwe vereisten van deze tijd. De maatschappij en arbeidsmarkt veranderen door factoren zoals globalisering, flexibilisering, individualisering, ontgroening en vergrijzing. Hervormingen zijn dan ook onvermijdbaar indien men de verworvenheden van onze maatschappij willen behouden.

Het is in de ogen van de leden van de CDA-fractie belangrijk dat mensen niet op zichzelf worden teruggeworpen, maar worden geholpen om bij werkloosheid zo spoedig mogelijk zelf in het eigen levensonderhoud te voorzien. Ook indien een werknemer onverhoopt werkloos wordt dient de Werkloosheidswet (hierna; WW) perspectief te bieden op een betaalde baan. Kenmerkend voor een verzekering is dat schade zoveel mogelijk door de verzekerde dient te worden voorkomen en/of beperkt. Dat is in het belang van zowel verzekerde als de collectiviteit. Daar staat tegenover dat in geval van schade ook de zekerheid van een goede uitkering staat. Daarvoor is immers ook premie betaald. De leden van de CDA-fractie hechten aan dit evenwicht tussen rechten en plichten ook voor de werknemersverzekering zoals geregeld in de WW.

Belangrijk voor de leden van de CDA-fractie is dat met de WW een afdoende verzekering blijft bestaan die bestaanszekerheid biedt aan werknemers die hun baan verloren hebben. Daarbij gaat het om een vervangend tijdelijk inkomen: structureel kan alleen een nieuwe baan de benodigde bestaanszekerheid aan de werknemer bieden. De WW moet een trampoline zijn waarbij de uitkering slechts instrumenteel is bij dat noodzakelijke traject naar werk. Het WW-stelsel moet voorkomen dat iemand direct op de bijstand aangewezen raakt en bij werkloosheid direct zijn/haar bezit moet aanspreken. Het CDA heeft altijd gestreefd naar brede bezitsvorming in de samenleving.

Bij de vormgeving van de WW staan we voor een uitdaging. In de toekomst kan verwacht worden dat er een krapte ontstaat op de arbeidsmarkt van hoger opgeleiden. Tevens moet voor de toekomst gevreesd worden dat lager opgeleiden moeilijk aan de slag zullen komen. Dat vraagt om een arbeidsstelsel waarbij in werknemers geïnvesteerd wordt en waarbij innovatie optimaal wordt benut.

De leden van de CDA-fractie hebben veel waardering voor het SER-advies van 15 april jl. Het is prijzenswaardig dat de sociale partners hun verantwoordelijkheid ten aanzien van dit belangrijke onderwerp hebben willen nemen en een unaniem advies hebben uitgebracht. Met de regering zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat er sprake is van een samenhangend pakket van maatregelen, dat zij grotendeels positief beoordeeld.

Ten aanzien van de financiering volstaat momenteel te wisselen dat de CDA-fractie voorstander is van structureel kostendekkende premies en grote waarde hecht aan het verzekeringskarakter van de WW.

De leden van de CDA-fractie nemen met genoegen kennis van het feit dat de regering op haar verzoek aan de SER de vraag heeft voorgelegd op welke wijze bij ontslag rekening gehouden kan worden met (ontbreken van) employability inspanningen van werkgever en/of werknemer.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van het WW-stelsel en wijziging van het ontslagrecht.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de grote aantallen wijzingen van de WW in samenhang moeten worden bezien. Immers hier gaat hier om een aanpassing van rechten en plichten met het doel de arbeidsmobiliteit te bevorderen en de betrokkenheid van de werknemer en de werkgever bij een beter en meer duurzame arbeidsmarkt te versterken en de oudere werknemer langer aan de slag te houden. Juist het SER-akkoord dat de basis vormt voor deze stelselwijziging moet op een groot draagvlak kunnen rekenen zo menen de leden van de PvdA-fractie. Deze leden hebben dan ook met teleurstelling kennis genomen van het voornemen van de regering om de financiering op tripartiete basis van de WW niet in het wetsvoorstel op te nemen. Een wezenlijk onderdeel van het SER-akkoord ontbreekt aan het kabinetsvoorstel. Ook de verzekering dat bij de invoering op 1 oktober 2006 de Inkomensvoorziening Oudere werknemers (hierna; IOW) van kracht zal worden ontbreekt. De leden van de PvdA-fractie vinden dat niet acceptabel.

Deze leden vinden het noodzakelijk dat het aanscherpen van de referte-eis wekeneis in samenhang moet plaatsvinden met een betere sluitende aanpak van scholing en preventie. Ook tegenover de versoepeling van het ontslagrecht via de aanpassing van de verwijtbaarheidstoetsen. Het heeft deze leden dan ook verbaasd dat er vijf verschillende data voor inwerkingtreding worden gehanteerd: de sectorsgewijze premiedifferentiatie per 1 januari 2006, de aanpassing van de wekeneis per 1 april 2006, de versoepeling ontslagrecht per 1 maart 2006 en de overige maatregelen per 1 oktober 2006 en naar blijkt uit de begrotingsbehandeling SZW de verdere uitwerking van de ontslagtoets vanuit het SER-middenlange termijnadvies pas in 2007.

De leden van de PvdA-fractie willen een meer integrale benadering van de wetswijzigingen in de WW waarbij alle maatregelen tegelijkertijd worden ingevoerd. Kan de regering aangeven welke rechtvaardiging zij erin zien om deze reeks aan maatregelen op andere tijdstippen in te voeren? Deelt de regering de mening van de PvdA-fractie dat bij een toekomstbestendige ontwikkeling van de WW een pakket aan maatregelen hoort die elkaar versterken? Zo ja, kan de regering aangeven waarom zij de preventie- en reïntegratieprikkel later invoeren dan de aanscherping van de wekeneis en de versoepeling van het ontslagrecht?

De leden van de PvdA-fractie hebben grote waardering voor het feit dat het gelukt is om in SER-verband en in de Stichting van de Arbeid tot overeenstemming te komen. Minder gelukkig zijn deze leden nu blijkt dat de regering per saldo het bereikte resultaat maar gedeeltelijk wil uitvoeren. De leden van de PvdA-fractie dringen er op aan de tripartiete financiering onderdeel van de voorstellen te maken ook al ligt deze uitwerking in de nabije toekomst. Onderdeel van een toekomstbestendige WW is een forse investering in scholing, in levensloopconcepten om ervoor te zorgen dat werknemers langer en duurzamer aan de arbeidsmarkt verbonden blijven. Voorstellen om dat te realiseren ontbreken in dit wetsvoorstel. Zo leiden volgens de Raad van State deze voorstellen eerder tot het ontslaan van oudere werknemers. Ook het UWV meent dat de voorstellen tot een verder uitstoot van oudere werknemers leiden, mede in combinatie met het loslaten van het Last in, first out (Lifo) principe.

Het sanctie instrumentarium om oudere werknemers te ontslaan ontbreekt. De regering is niet ingegaan op de kritiek op de positie van de ouderen werknemers. De leden van de PvdA-fractie vragen wel een uitvoerige en met cijfers (aantallen en kosten) onderbouwde stelling van de regering als zouden de voorgestelde maatregelen niet leiden tot een grotere uitstoot uit de arbeidsmarkt van oudere werknemers.

Onderdeel van een toekomstbestendigheid van de WW is de wijze waarop de financiering plaatsvindt. Onderdel van het SER-akkoord was de gewijzigde financiering van de nieuwe WW. Ook waar het gaat om loongerelateerde WW.

De regering heeft de tripartiete financiering niet overgenomen. Naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie wordt daardoor afbreuk gedaan aan de toekomstbestendigheid van de WW. Deze leden vragen aan de regering een uitwerking van drie scenario’s waarin de tripartiete van de financiering in 5 jaar, in 10 jaar en in 15 jaar wordt ingevoerd. Daarbij vragen deze leden in het overzicht te betrekken de besparing op loonkosten van de werkgevers, het effect van de verlaging van de loonkosten op de werkgelegenheid in mensen en in geld, de benodigde verhoging van de inkomstenbelasting van de tweede en derde schijf over de periode van de drie scenario’s.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Hoewel deze leden al jaren pleiten voor een herziening van het WW-stelsel en een versoepeling van het ontslagrecht hebben zij toch een groot aantal vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.

Kan de regering schematisch aangeven waarop het SER-standpunt van het regeringsstandpunt afwijkt?

De regering gaat niet inhoudelijk in op de kanttekeningen die de Raad van State maakt ten aanzien van de door de Raad veronderstelde verslechtering van de positie van oudere werknemers. Wel heeft de regering de hoofdlijnen van de IOW beschreven. Kan de regering aangeven of het voorliggende wetsvoorstel per saldo een verslechtering zal betekenen voor de arbeidsparticipatie van ouderen?

De leden van de SP-fractie zijn niet positief over de aanpassingen in het WW-stelsel. Net als de SER constateren de leden van de SP-fractie dat het beroep op de WW niet problematisch is en dat het merendeel relatief snel weer een baan vindt. Het maatschappelijke draagvlak voor de WW als garantie voor inkomenszekerheid is groot en stabiel. Naar het oordeel van de leden van de SP-fractie is het verkorten van de maximale uitkeringsduur van 60 tot 38 maanden geen oplossing voor de relatief hoge werkloosheid onder ouderen. Door het verslechteren van rechten worden geen banen gecreëerd.

De doelstelling van de regering is om meer ouderen aan het werk te houden. De leden van de SP-fractie verwachten dat er een hogere werkloosheid onder ouderen zal ontstaan door het afschaffen van het last-in-first-out principe. Kan de regering aangeven hoeveel meer ouderen in aanmerking zullen komen voor ontslag door toepassing van het afspiegelingsprincipe? Kan de regering uitleggen wat het netto-effect is van alle voorgestelde aanpassingen op de arbeidsparticipatie van ouderen?

Kan de regering uiteen zetten waarom de aanpassingen in het WW-stelsel zullen leiden tot een lager beroep op de WW in sectoren met een sterk cyclische of seizoensmatige productie?

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre het voorgestelde WW-stelsel meer toekomstbestendig is dan het huidige.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van voorliggende voorstellen tot wijziging van het WW-stelsel en het ontslagrecht. Het belangrijkste bezwaar van deze leden is dat in de voorstellen fors wordt gekort op de uitkeringen, terwijl daar geen investeringen in werkgelegenheid tegenover staan. Daarnaast hebben zij nog een aantal feitelijke vragen over voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie streven naar flexibilisering van de arbeidsmarkt en beschouwen het voorstel voor de Wet wijziging WW-stelsel en ontslagrecht als een stap in de goede richting. Flexibilisering van arbeidsrelaties zal ertoe leiden dat werkgevers het sneller aandurven om mensen in dienst te nemen. Zij vinden dat deze doelstelling niet in gevaar moet worden gebracht door allerlei flankerende beleidsmaatregelen die de arbeidsmarkt weer dichttimmeren en nieuwe bureaucratie veroorzaken.

Ondanks de goede hoofdlijnen van het wetsvoorstel zien de leden van de D66-fractie teveel aanzetten voor een averechts werkend, flankerend beleid. Te denken valt aan de plannen voor invoering van een preventieprikkel. Ook willen zij waarschuwen dat bevordering van employability op zichzelf een goede zaak is, maar dat de samenleving niet zo maakbaar en simpel is dat we dat in allerlei verplichtingen en regels kunnen vatten. Als we dat wel gaan doen zal het leiden tot bureaucratie en zullen preventieverplichtingen er vooral voor zorgen dat werkgevers minder snel personeel aannemen, met name in het midden- en kleinbedrijf. Een praktisch probleem is dat employability-inspanningen moeilijk meetbaar zijn, waardoor het zeer arbitrair is welke eisen je zou moeten stellen.

De leden van de D66-fractie zijn verder van mening dat de herziening van het ontslagstelsel nog niet ver genoeg gaat, en dat de regering nog in deze kabinetsperiode met nadere voorstellen moet komen. De regering wekt op dit terrein nu de indruk voorlopig op zijn handen te gaan zitten.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij stellen vast dat er breed draagvlak bestaat voor het grootste deel van de voorgestelde ingrijpende wijzigingen van de WW. Tijdens het algemeen overleg in september hebben zij al aangegeven te kunnen instemmen met de hoofdlijnen van de nieuwe regeling. Deze leden constateren dat de uitgewerkte plannen voor jongeren en starters gunstiger zijn dan voor oudere werknemers. Het is daarom goed compenserende maatregelen voor de oudere werknemers te treffen. De leden van de fractie van de ChristenUnie stemmen dan ook in met de totstandkoming van de IOW. Zij informeren waarop de planning van de regering is gericht ten aanzien van het betreffende wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. De aan het woord zijnde leden vinden het positief dat er ten aanzien van de toekomstbestendigheid van de WW een unaniem advies ligt van de SER en dat deze grotendeels is overgenomen door de regering.

Zij constateren dat de positie van oudere werklozen door dit wetsvoorstel zal verslechteren. De duurverkorting treft vooral oudere werklozen, omdat de ervaring leert dat, reïntegratie-inspanningen ten spijt, voor werkloze ouderen de terugkeer naar de arbeidsmarkt veelal minder gemakkelijk is. Daarnaast zal de afschaffing van het lifo-systeem ertoe leiden dat meer ouderen voor ontslag in aanmerking zullen komen. Kan de regering aangeven of het huidige wetsvoorstel per saldo een verslechtering zal betekenen voor de arbeidsparticipatie van ouderen?

2 Doelstelling en inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de opvatting van de regering en de SER dat de WW en het ontslagrecht de dynamiek op de arbeidsmarkt moeten ondersteunen.

Zij constateren dat de doelstelling van het SER-advies ten aanzien van ouderen door de regering in een separaat wetsvoorstel zal worden uitgewerkt. Kan de regering dit nader motiveren? De leden van de CDA-fractie vinden het waardevol dat er een IOW voor oudere werknemers komt als voorliggende voorziening voor de bijstand. Dat voorkomt dat het eigen huis met hypotheek belegt of zelfs verkocht moet worden. Deze leden zouden de voorstellen voor een IOW ook graag betrekken bij het voorliggende wetsvoorstel. Wanneer zal de regering het wetsvoorstel ten aanzien van de IOW bij de Kamer indienen?

De leden van de CDA-fractie waarderen de voortvarendheid waarmee onderdelen van het SER advies, zoals de wekeneis, al verwerkt zijn.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de vier doelstellingen van het wetsvoorstel.

Ten eerste worden de polisvoorwaarden directer gerelateerd aan het arbeidsverleden, zodat de WW activerender wordt. Ten tweede wordt de preventieve werking versterkt. Daartoe wordt een poortwachtertoets ingevoerd, de leden van de CDA-fractie zien dit als waardevol instrument, maar heeft wel vragen over de uitwerking. Daarnaast introduceert de regering een financiële prikkel ter preventie. Hierbij hebben de leden van de CDA-fractie enkele indringende vragen. Ten derde wordt onder andere de verwijtbaarheidstoets beperkt om de ontslagpraktijk te versoepelen. Tenslotte heeft het wetsvoorstel vereenvoudiging van de regelgeving tot doel.

Ook de beoogde voordelen van de voorgestelde maatregelen spreken de leden van de CDA-fractie aan. De leden van de CDA-fractie zullen het voorstel dan ook toetsen op voordelige effecten WW-volume, rechtmatig gebruik, administratieve lasten, ontslagkosten voor bedrijven en de uitvoering van de WW. Deze leden zijn overigens van mening dat er in de samenleving breed draagvlak bestaat voor een sociale verzekering zoal de WW. Kan de regering onderbouwen dat de beoogde voordelen dat draagvlak verder zullen vergroten?

De premiedifferentiatie naar sector is al in regelgeving verwerkt, schrijft de regering. De hoogte van de premie is vanaf 2006 afhankelijk van de duur van de arbeidsovereenkomst. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven welke bandbreedte maximaal wordt gehanteerd voor de premiehoogte. Ook vragen zij welke besparingen hier naar verwachting uit voortvloeien in de eerste jaren en structureel. Meer in het bijzonder vragen zij ook welke effecten deze premiedifferentiatie heeft voor de kunstensector, waarin naar de aard van het werk kortdurende contracten eerder regel dan uitzondering zijn. Welke invloed gaat van de premiedifferentiatie uit op de loonkosten in die sector en wat betekent dat voor de werkgelegenheid in die sector?

Uit onderzoek van Abbring, Van den Berg en Van Ours (The effect of unemployment insurance sanctions on the transition rate from unemployment to employment; Tinbergen Institute working paper, 2000) blijkt dat de uitstroom uit de WW vooral kan worden gestimuleerd met een streng sanctiebeleid. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering op welke manier de resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in dit wetsvoorstel. Tevens vragen zij aan te geven hoe de conclusies van CPB-onderzoek naar werkloosheidsverzekeringen (CPB memorandum 100) dit wetsvoorstel hebben beïnvloed, onder andere op het punt van «experience rating», die baancreatie vermindert en werkloosheidsduur verlengt (dit in relatie tot het voornemen WW-lasten te verhalen op werkgevers bij ontslag van oudere werknemers).

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij voornemens is de WW-uitkering van mensen die na hun 55ste verjaardag worden ontslagen, volledig op de werkgever te verhalen. Zo nee, welk percentage is de regering dan voornemens in rekening te brengen? Geldt een beperking in tijd of een beperking in hoogte, of allebei? Kan de regering nader beargumenteren hoe zij is gekomen tot deze doelgroep van 55-plussers? Waarom is juist voor deze leeftijd gekozen? Kan de regering nader aangeven welke maatvoering zij voor deze preventieprikkel wenselijk acht en waarom? Als het niet de bedoeling is de volledige uitkering te verhalen, waarom heeft de regering artikel 69 dan zo geformuleerd dat het wel als zodanig kan worden gelezen? Is de regering bereid toe te zeggen de in artikel 69 genoemde algemene maatregel van bestuur voor te hangen bij de Tweede Kamer? Zo nee, waarom dan niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering voorts nader aan te geven wat zij verstaat onder «employability». Gaat het hierbij om het aan werk houden («baanzekerheid») of om het snel werk kunnen vinden («werkzekerheid»)? Hoe verhoudt deze definitie zich tot het plan WW-uitkeringen van 55-plussers te verhalen op de werkgever?

Welke verwachtingen heeft de regering van trajecten van-werk-naar-werk, vragen de leden van de PvdA-fractie. Op welke manier kan dit volgens de regering het beste worden bevorderd? Heeft de regering zicht op het aantal werknemers voor wie in de afgelopen jaren ontslag heeft gedreigd, en die zonder een beroep op WW te hoeven doen aan de slag zijn gegaan in een andere baan?

De SER heeft een aantal voorstellen gedaan om het financieringsregime van de WW geleidelijk te herzien. Dit zijn met name voorstellen met betrekking tot het introduceren van een werknemersdeel in de wachtgeldpremie en het geleidelijk afschaffen van de franchise. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of, zoals de regering heeft gesuggereerd, dit is mee genomen in de adviesaanvraag aan de SER over de middellange termijn visie. Voorts willen deze leden weten of de financiering aan de orde is geweest bij het najaarsoverleg. Zij vragen de regering aan te geven wat hierover is afgesproken. Indien er geen afspraken zijn gemaakt willen de leden van de PvdA-fractie graag weten waarom dit niet, zoals afgesproken, is gebeurd tijdens het Najaarsoverleg.

Conform het advies van de Raad van State heeft de regering onderliggend wetsvoorstel benut om de hoofdlijnen uit te werken van de nieuwe inkomensvoorziening oudere werknemers. Het heeft de leden van de PvdA-fractie verbaasd dat de regering hier zo summier ingaat op een te verwachten wetswijziging die veel gevolgen kan hebben voor veel mensen. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het onderliggende wetsvoorstel zich nog steeds niet goed laat beoordelen op de effecten voor de categorie oudere werknemers en daarmee ook niet op de aanvaardbaarheid van de voorstellen (advies Raad van State). Zo merken de leden van de PvdA-fractie op dat de regering geen duidelijkheid geeft omtrent de regelingen in verband met de sollicitatieplicht voor oudere werklozen (onder meer de IOW-ers). Hoe gaat de regering het SER-advies opvolgen om gemeenten meer beleidsvrijheid te geven om bij toepassing van de sollicitatieplicht rekening te houden met de reële arbeidsmarktkansen van de IOW-gerechtigde?

De leden van de PvdA-fractie zien graag een overzicht van het aantal te ramen instroom (in uitkeringsjaren en financieel) van oudere werklozen in de huidige IOAW-regeling en in de door de regering voorgestelde IOW regeling voor de komende 30 jaar. Kan de regering de verschillen tussen de nieuwe IOW en de IOAW schematisch in beeld brengen? Kan de regering in een overzicht weergeven wat de verschillen zijn tussen de IOW voor 50-plussers en de IOW voor 60-plussers zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wat is het verschil tussen een «IOW-uitkering ter hoogte van het sociaal minimum» (voor 50-plussers) en «een zelfstandig en individueel uitkeringsrecht ter hoogte van het individueel sociaal minimum» (voor 60-plussers). Kan de regering hier netto maandbedragen noemen in het geval een dergelijke wet nu van kracht zou zijn? De leden van de PvdA-fractie willen meer duidelijkheid over de vermogens- en partnertoetsen voor de IOW-ers: wordt, conform het SER-advies, geen vermogenstoets en geen toets op het partner inkomen ingevoerd bij mensen die na hun 60ste werkloos zijn geworden? En welke toetsen vinden er plaats bij de vaststelling van het IOW voor mensen die na hun 50ste werkloos zijn geworden? Graag zien de leden van de PvdA-fractie een overzicht tegemoet van de verschillen voor wat betreft de vermogens- en partnertoets tussen de IOW, de WWB en de huidige IOAW. Wanneer is de regering voornemens de wijzigingen van de IOAW naar de IOW te laten ingaan?

De leden van de PvdA-fractie willen ook een nadere toelichting hebben op het overgangsregime dat de regering gaat hanteren van de IOAW naar de IOW. Kan de regering aan geven hoeveel mensen vanaf 2020 geen recht zullen hebben op een IOW-uitkering, ouder zijn dan 60 jaar bij werkloosheid en hierdoor in de bijstand belanden? Voorts zien de leden van de PvdA-fractie dat de regering rechtsongelijkheid creëert in het geval dat iemand van 52 jaar de IOW instroomt en vervolgens na zijn of haar 60ste in de IOW-regeling blijft die geldt voor de ingestroomde tussen 50 en 60 jaar en iemand die na zijn 60ste de IOW instroomt. Zijn deze verschillen acceptabel en heeft de regering dit voorgelegd aan de Commissie Gelijke Behandeling, zo vragen deze leden?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het SER-voorstel ten aanzien van de medefinanciering door werknemers van de wachtgeldpremie naar het oordeel van de regering tot «een grote spreiding over de verschillende sectoren leidt».

Welke gedragseffecten zijn te verwachten van medefinanciering van de wachtgeldpremie van werknemers? Waarom twijfelt de regering of deze effecten zich ook daadwerkelijk zich zullen voordoen?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de verschillen tussen de nieuwe IOW en de IOAW schematisch in beeld kan brengen.

De leden van de SP-fractie vragen voor welke sectoren in 2006 de premies worden gedifferentieerd en wat de precieze relatie is tussen de lengte van de arbeidsovereenkomst en de hoogte van de premie.

Zij vragen wat de definitie is van «employability».

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennis genomen van de voorstellen voor WW-premiedifferentiatie. Kan worden ingegaan op de kritiek van werkgevers en werknemers in met name de culturele sector, dat een WW-premie van ruim 11 procent leidt tot een enorme daling van de werkgelegenheid in deze sector als gevolg van de forse stijging van de loonkosten? Kunnen de werkgelegenheidseffecten in deze en de andere sectoren, te weten de agrarische sector, de bouw, de horeca en de schildersbranche, in kaart worden gebracht?

Kan worden aangegeven in hoeverre de voorgenomen IOW afwijkt van de huidige IOAW?

De regering kondigt aan nog met een wetsvoorstel voor een IOW te komen. Met het oog hierop vragen de leden van de D66-fractie de regering op een rij te zetten wat straks de verschillen zullen zijn tussen de in te voeren IOW en de inmiddels afgeschafte WW-vervolguitkering.

De regering stelt dat de voorstellen van de SER met betrekking tot de wachtgeldpremie lastig inpasbaar zijn vanwege de gevolgen voor het inkomensbeleid, bestaande uit negatieve inkomenseffecten in het invoeringsjaar, de grote spreiding over de verschillende sectoren en het ontbreken van een gericht compensatie-instrumentarium. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om een nadere onderbouwing van dit standpunt. Zij verwijzen daarbij ook naar het commentaar van de Raad van Centrale Ondernemingsorganisaties (RCO) op dit onderdeel (zie brief RCO dd. 14 december 2005, p. 2 en 3).

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben begrepen dat voor de sector culturele instellingen op korte termijn sprake is van een onverantwoorde stijging van de wachtgeldpremie. Zij verwijzen naar de brief van de Vereniging van Nederlandse Theatergezelschappen en -producenten van 16 december jl. Wil de regering hierop ingaan en daarbij aangeven of dit in andere sectoren ook dreigt?

De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering de verschillen tussen de IOW en de IOAW schematisch in beeld te brengen.

3. Wijziging polisvoorwaarden WW

De leden van de CDA-fractie constateren dat de kern van de nieuwe WW, zoals voorgesteld door de SER en overgenomen door de regering een verkorting is van de maximale uitkeringsduur. Nu is de maximale uitkeringsduur nog 5 jaar. In de nieuwe WW zal dat maximaal 3 jaar en 2 maanden zijn. Dit voorstel zal leiden tot een beperking van de instroom (volume) in de WW, maar zal het ook de instroom van ouderen beperken? De leden van de CDA-fractie kunnen met dit onderdeel van het pakket instemmen als tegelijkertijd meer gedaan wordt aan employability en scholing. Bovendien is een mentaliteitsverandering bij werkgevers, vakbonden en individuele werknemers nodig gewenst. Het motto moet zijn, blijven investeren in (oudere) werknemers in plaats van afschrijven en verschuiven. Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de CDA-fractie zien dat een hogere loongerelateerde basisuitkering in plaats komt van de kortdurende uitkering. Op welke termijn kan de regering aangeven wat haar standpunt wordt ten aanzien van ILO-verdrag 168? Ziet de regering daarbij nog een relatie met het te verwachten MLT-advies van de SER?

De arbeidsverledeneis wordt bepalend voor de duur van de verlengde uitkering na 3 maanden. De leden van de CDA-fractie stemmen ook in met het behoud van het niet gebruikte arbeidsverleden na een periode van werkloosheid, zodat het deel van de verlengde uitkering dat bij de vorige werkloosheid niet gebruikt is behouden blijft. Deze opbouw en behoud van rechten maakt het naar het oordeel van deze leden voor een werkloze aantrekkelijker om bij werkloosheid ook een korter of flexibel nieuw dienstverband te accepteren. Kan de regering in een tabel en grafiek aangeven hoe de uitstroom naar arbeid momenteel over de tijd verdeeld is?

De regering kiest er niet voor het feitelijke arbeidsverleden mede op basis van aantal uren te bepalen. De leden van de CDA-fractie vragen of dit niet bij zou kunnen dragen aan meer omvangrijkere deeltijdbanen en emancipatie. Is dit meegenomen in de afweging van de regering en zou zij hierop in kunnen gaan? Welke maatregelen wil de regering nemen om de internationale oververtegenwoordiging van kleine deeltijdbanen te brengen naar grotere deeltijd banen?

De regering ziet af van een mantelzorgforfait vanwege de moeilijke uitvoerbaarheid en controleerbaarheid. De leden van de CDA-fractie vragen of dat een koppeling aan bijvoorbeeld mantelzorgovereenkomsten in het kader van het Persoonsgebonden budget AWBZ de bezwaren niet zouden kunnen wegnemen? Heeft de regering dit overwegen en zou zij hier nader op kunnen ingaan?

Kan de regering tenslotte ingaan op het SER-adviezen inzake de arbeidsgeschiktheid? Wat is in die adviezen aangegeven ten aanzien van de relatie tussen de WIA en de WW?

Het heeft de leden van de PvdA-fractie verbaasd dat de regering melding maakt van de huidige situatie, en geen melding maakt van de aanscherping van de wekeneis (Kamerstuknummer 29 738) die bij de Tweede Kamer aanhangig is. Deze leden vragen de regering dan ook om een integrale benadering en één invoeringsdatum voor alle wijzigingen op de WW, graag een nadere reactie van de regering. De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden dat de verlaagde wekeneis voor musici en artiesten 16 weken uit 39 weken kan worden. Kan de regering het «Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» aan de Kamer toe te zenden? De leden van de PvdA-fractie zijn echter teleurgesteld over het feit dat de regering voornemens is om de verlaagde wekeneis voor seizoenwerk af te schaffen. Deze leden zijn van mening dat eerst de effecten afgewacht moeten worden van de invoering van de premiedifferentiatie in de WW per 1 januari 2006 voordat de verlaagde wekeneis voor deze groep kan worden afgeschaft. Kan de regering de Kamer de adviezen toesturen van de vijf sectoren die hebben geadviseerd over de bandbreedte die gehanteerd wordt bij de premies voor vaste en korte contracten, ter bestrijding van de cyclische werkloosheid? En kan de regering haar reactie geven op deze adviezen?

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de wijziging om de zes maanden kortdurende uitkering tegen 70% van het minimumloon om te zetten in een basisuitkering van drie maanden, waarvan de eerste 2 maanden 75% van het laatstverdiende loon zal zijn en de derde maand 70% van het laatst verdiende loon (conform het SER-advies). Deze leden vinden dat hier echter alleen een negatieve prikkelwerking van uitgaat richting de werknemer om een baan te vinden. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering dan ook een plan uit te werken waar meer positieve prikkels vanuit gaan voor werknemers als zij een baan vinden. Te denken valt aan een premie voor de werknemers bij het vinden van een baan binnen drie maanden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering heeft overwogen om in plaats van de uitkeringsverhoging in de eerste twee WW-maanden (naar 75%) een bonus van vergelijkbare omvang aan mensen die binnen bijvoorbeeld drie maanden uitstromen naar werk? Zulke voorwaardelijkheid versterkt de financiële prikkel om snel vervangend werk te vinden. Kan de regering deze suggestie alsnog beoordelen?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de herlevingsrechten voor de WW. Zij delen de mening van de regering dat kortdurende werkhervatting niet tot verlies moet leiden van de opgebouwde WW-rechten. Deze leden hebben echter nog wat nadere vragen hierover. In het voorbeeld wordt uitgegaan van iemand die voor zeven maanden een baan vindt, aan het einde wel voldoet aan de wekeneis en niet aan de arbeidsverledeneis. Voor deze persoon gaat een herlevingsrecht in bij nieuwe werkloosheid. Begrijpen deze leden het goed dat in genoemd voorbeeld de persoon vanaf 1 oktober 2008 recht heeft op een basisuitkering van 3 maanden en een verlengde uitkering van 8 maanden (in totaal 11 maanden)? De leden van de PvdA-fractie willen daarnaast weten of deze werknemer, als hij of zij een baan zou accepteren voor twee jaar ook deze zelfde herlevingsrechten heeft? Welke herlevingsrechten heeft deze werknemer als hij of zij een baan accepteert van minder dan een half jaar, bijvoorbeeld een baan voor vijf maanden?

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie hoe het arbeidsverleden van iemand wordt berekend die gedurende zijn carrière verscheidene keren werkloos raakt. Neem het volgende voorbeeld. Iemand heeft een arbeidsverleden van 20 jaar, raakt werkloos en krijgt WW. Na 24 maanden, dus enige tijd na afloop van de WW-uitkering, vindt deze persoon ander werk. Na 10 jaar raakt hij opnieuw werkloos. Is zijn arbeidsverleden dan gelijk aan 10 of 30 jaar?

De leden van de PvdA-fractie waren verheugd met het SER-advies om het verzorgingsforfait in de WW te verruimen zodat het van toepassing is op mantelzorgers. Het heeft deze leden dan ook ten zeerste teleurgesteld dat de regering deze verruiming niet beoogt door te voeren, om redenen van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Daarnaast baart het de leden van de PvdA-fractie ernstige zorgen dat de regering het advies van de Raad van State in deze zo gemakkelijk naast zich neerlegt. De Raad van State geeft in haar advies duidelijk aan niet overtuigd te zijn van de motivering van de onuitvoerbaarheid. Naar de mening van de Raad van State kan een registratie leiden tot betrouwbare informatie voor de toekomst.

De regering heeft aangegeven dat er nog een aantal onderdelen nader moeten worden uitgewerkt. Het betreft de uitvoerbaarheid en de controleerbaarheid van de mantelzorg De leden van de PvdA-fractie vragen de regering het ontwikkelen van een dergelijk systeem nader uit te werken, met dien verstande dat niet een systeem hoeft te zijn die het UWV uitvoert. Een dergelijk systeem kan, naar de mening van de leden van de PvdA-fractie, ook en misschien beter aansluiten bij het Wmo-beleid om een adequaat registratiesysteem op te zetten.

Het heeft deze leden verder verbaasd dat de regering verstard in haar eigen gestelde voorwaarden. In beginsel zou voor het mantelzorgforfait onbeperkt in de tijd teruggegaan kunnen worden, dit is moeilijk controleerbaar zo meldt het UWV en beaamt de regering. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij nog andere mogelijke oplossingen heeft overwogen? Deze leden vragen de regering specifieker in te gaan op het voorstel van het UWV. Daarbij vragen de leden van de PvdA-fractie waarom het bezwaarlijk is om af te gaan op de verklaring van een arts of zorginstelling (beperktere terugkijk in het verleden, voorlichting aan mantelzorgers). Deze leden zien niet in waarom dit een belemmerende factor is op de controleerbaarheid van het mantelzorgforfait.

Een van de argumenten die UWV aandraagt tegen het regeringsvoorstel voor een mantelzorgforfait is dat een registratie moet worden opgezet voor een potentieel groot aantal mantelzorgers (circa 38 000), hoewel dit forfait vermoedelijk maar voor een klein deel van hen relevant is bij de bepaling van WW-rechten. Dit roept bij de leden van de PvdA-fractie de vraag op of de regering ook de gedachte heeft uitgewerkt mantelzorgers vooraf, onder overlegging van een verklaring van een arts, melden gebruik te willen maken van het mantelzorgforfait. Deze melding kan jaarlijks worden herhaald, inclusief medische verklaring. Hierdoor wordt het mogelijk te controleren of deze mantelzorg ook daadwerkelijk plaatsvindt. Controle achteraf wordt zo overbodig. Eventueel kan zelfs een kleine vergoeding worden gevraagd voor deze melding, zodat niet te pas en te onpas van deze regeling gebruik wordt gemaakt. Wat ziet de regering als voor- en nadelen van deze gedachte?

Welke resultaten heeft overleg met de Stichting van de Arbeid over het mantelzorgforfait opgeleverd? Welk perspectief is er op varianten die wel uitvoerbaar zijn?

Het combineren van arbeid en zorg kan voor mantelzorgers een probleem zijn. Een grote druk in tijd en in geld kan leiden tot aanzienlijke spanningen bij mantelzorgers, blijkt uit onderzoek van het SCP dat met instemming wordt aangehaald door de regering (zie 30 169 nr 1). Sinds 2001 hebben zich ook op het terrein van de wetgeving (van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) de nodige ontwikkelingen voorgedaan. Maar daarvoor geldt dat «hiermee zeker alle problemen niet de wereld uit zijn», aldus de regering. De leden van de PvdA-fractie zien dat ook zo.

De regering merkt verder op dat het recht op langdurend zorgverlof geen oplossing kan bieden in geval van chronische hulpbehoevendheid, omdat daar sprake is van een «structureel probleem», terwijl zorgverlof per definitie een tijdelijke oplossing is. Het enige andere instrument dat wordt genoemd om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken, is de mogelijkheid vrijstelling van de sollicitatieplicht te geven voor WW’ers ouder 57,5 jaar. Welke instrumenten heeft de regering mantelzorgers in de WW jonger dan 57,5 jaar te bieden? Hoeveel mantelzorgers die meer dan 20 uur per week aan mantelzorg besteden, zitten in de WW, uitgesplitst naar onder en boven de leeftijd van 57,5 jaar? Wat zou het effect zijn in geld en aantal WW’ers als zij zouden worden ontheven van de sollicitatieplicht?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nader te motiveren waarom de duur van de periode van de loongerelateerde uitkering moet worden gelijkgetrokken aan de WW. Is de besparing die dit oplevert soms meegerekend in de besparingen die alternatieven van de SER voor eerdere kabinetsplannen met de WW ten minste moesten opbrengen om die eerdere plannen van tafel te kunnen halen? Zo nee, waarom niet? Waarom is er niet voor gekozen de duur van de loongerelateerde uitkering gelijk te maken aan de duur van eigen-risicodragen in de wet Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA)? Dit zou de WGA-regeling enorm kunnen vereenvoudigen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat dit wetsvoorstel de volgende voorstellen met betrekking tot wijziging van de polisvoorwaarden van de WW bevat:

– De kortdurende uitkering wordt vervangen door een loongerelateerde uitkering van drie maanden;

– De hoogte van de WW-uitkering bedraagt de eerste twee maanden 75% van het dagloon;

– De werknemer die voldoet aan de arbeidsverledeneis, heeft recht op verlenging van de uitkeringsduur. De totale duur van de uitkering in maanden wordt gelijk aan de duur van het arbeidsverleden van de werknemer in jaren;

– De maximale duur van de uitkering wordt 38 maanden.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de regering nog onvoldoende onderbouwt waarom gekozen is voor met name de uitkeringsduur van 38 maanden en de uitkeringshoogte van 75% van het dagloon de eerste twee uitkeringsmaanden. Kan de regering dit nader onderbouwen? Kan de regering daarbij de voorstellen, zoals nu gepresenteerd, in EU-perspectief plaatsen? Hoe wordt in andere EU-landen omgegaan met hoogte en duur van de WW-uitkering? De leden van de VVD-fractie zien geen heil in de verhoging van de uitkering van 70% naar 75%. Hoeveel levert het op als deze verhoging niet plaats vindt?

In het wetsvoorstel wordt gesproken van het feit dat «het verkorten van de duur van de uitkering de activerende werking van de WW versterkt.» Hoe verhoudt dit gegeven zich met een duur van maximaal 38 maanden? Hoe ziet de regering dit in verhouding tot een gemiddelde duur van de WW bij werkhervatting van zo’n half jaar? Was een verdere inkorting niet noodzakelijk geweest? De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van een maximale uitkeringsduur van 18 maanden. Kan de regering aangeven hoeveel dit aan premieverlaging met zich meebrengt. Is het waar dat in de orde van grootte van € 700 miljoen ligt? Is er een verband met het vinden van een baan en het dreigende einde van een WW-uitkering? Hoe vaak komt het voor dat mensen geen baan accepteren omdat zij het salaris te laag vinden of beneden hun niveau vinden en derhalve in een uitkering blijven?

Kan de regering nader verduidelijken waarom bekrachtiging van verdrag 168 nader dichterbij komt met het aannemen van onderhavig wetsvoorstel?

Kan de regering nader verduidelijken waarom de door het UWV aangegeven methode voor invoering van het mantelzorgforfait nauwelijks effectief zal zijn?

De regering heeft gehoord het commentaar van de Raad een onderzoek laten doen naar de mogelijkheden om op basis van deze uitgangspunten een uitvoerbaar en controleerbaar mantelzorgforfait vorm te geven. Het onderzoek was bij de aanbieding van het wetsvoorstel aan de Kamer nog niet afgerond. Kan de regering al inzicht geven in het verrichte onderzoek naar de mogelijkheden van een eventueel vorm te geven mantelzorgforfait?

De leden van de SP-fractie vragen of de maximumduur van de verlengde uitkering (38 maanden) in- of exclusief de basisuitkering van 3 maanden is (in de memorie van toelichting staat dat ieder jaar extra arbeidsverleden een maand extra uitkeringsduur betekent met een maximum van 38 maanden. In het voorgestelde artikel 42 wordt de uitkeringsduur verlengd met een maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van 3 kalenderjaren overstijgt. Met dien verstande dat de totale uitkeringsduur maximaal; 38 maanden bedraagt).

De leden van de SP-fractie vragen waarom de duur van de uitkering is gemaximeerd op 38 maanden. Waarom wordt het principe van één maand extra uitkering voor ieder gewerkt jaar niet volledig gevolgd?

Uit onderzoek blijkt dat er een verhoogde uitstroom is naar werk op het moment dat de maximale uitkeringsduur wordt bereikt. De leden van de SP-fractie vragen of in die situatie werk wordt geaccepteerd dat onder het oude loon ligt? Kan de regering inzicht geven in de lonen die langdurig werklozen verdienen na acceptatie van werk in vergelijking met het loon dat ze voor werkloosheid verdienden?

De leden van de SP-fractie vragen welke initiatieven worden genomen om alsnog een mantelzorgforfait in te voeren.

Zij vragen wat het antwoord is van de ILO op het verzoek van de regering om een informele opinie over de Wet Werk en Inkomen Arbeidsvermogen (WIA) in relatie tot verdrag 121.

De leden van de fractie van GroenLinks ontvangen graag een schematisch overzicht van de mogelijkheden van vrijstelling van de sollicitatieplicht voor WW-gerechtigden bij vrijwilligerswerk en mantelzorg. Wat zijn, na aanname van voorliggend wetsvoorstel, de mogelijkheden voor het verlenen van een dergelijke vrijstelling, en hoe worden «mantelzorg» en «vrijwilligerswerk» precies gedefinieerd?

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre het afschaffen van de afwijkende wekeneis voor seizoensarbeid ertoe leidt dat WW’ers er maar helemaal van afzien om in deze sector aan de slag te gaan, uit angst opgebouwde WW-rechten te verspelen zonder daar snel nieuwe voor terug te krijgen. Graag zien zij een reactie van de regering tegemoet.

Zij zouden graag de meest recente cijfers/onderzoeksresultaten zien waaruit het beroep op de WW naar inkomenscategorie blijkt, en in hoeverre de hoogte van de WW voor de verschillende inkomenscategorieën afwijkt van het sociaal minimum.

De leden van de D66-fractie voelen wel sympathie voor het SER-voorstel om aan de eis van 52 loondagen een eis van 200 arbeidsuren per jaar toe te voegen. De regering neemt dit voorstel niet over, omdat dat zou leiden tot initiële uitvoeringskosten zonder structurele besparingen. Zij willen de regering verzoeken de kosten en baten van de verschillende modaliteiten naast elkaar te zetten, zodat de Kamer op basis van de cijfers kan oordelen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie herinneren eraan dat zij de beperking van het verzorgingsforfait in 2004 niet hebben gesteund. Met het betreffende element in het voorliggende wetsvoorstel hebben zij dan ook moeite. Deze leden stellen het wel op prijs dat de regering zich welwillend opstelt ten aanzien van een verzorgingsforfait voor mantelzorgers. De eis dat het mantelzorgforfait moet worden geregistreerd binnen drie maanden na afloop van het jaar waarin het was verricht is naar hun oordeel tamelijk rigide ten opzichte van het SER-voorstel. De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren waarop de termijn van drie maanden is gebaseerd. Daarnaast vragen zij op welke wijze mantelzorgers geacht worden op de hoogte te zijn van deze voorwaarde. Wil de regering zorgdragen voor voorlichting op dit punt? Aansluitend informeren zij of het onderzoek naar de mogelijkheden van een uitvoerbaar en controleerbaar mantelzorgforfait inmiddels is afgerond.

De leden van de SGP-fractie dringen er bij de regering op aan om spoedig te komen met een voorstel om het verzorgingsforfait voor verleende mantelzorg te verruimen. Kan de regering hierover al meer duidelijkheid verschaffen?

4. Meer nadruk op preventie van werkloosheid

Kan de regering aangeven of er nog aanvullende afspraken gemaakt zijn op de werktop ten aanzien van preventie vragen de leden van de CDA-fractie. Zij zijn van mening dat sociale partners primair verantwoordelijk zijn voor scholing, employability en reïntegratie. De overheid behoort hierbij slechts ondersteunend op te treden.

Welke pilots worden momenteel onder het experimenteerartikel WW uitgevoerd?

De leden van de CDA-fractie hebben enkele indringende vragen ten aanzien van de preventieprikkel.

Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat de regering alsnog tracht het wetsvoorstel Werkgeversbijdrage Oudere werknemers (hierna: WWOW Kamerstuk 28 862) doormiddel van de preventieprikkel door te voeren?

De regering schrijft dat de SER met de regering van oordeel is dat een op preventie gerichte prikkel voor werkgevers past in evenwichtige meersporen aanpak en de voorgestelde preventieprikkel daarmee in lijn is. De leden van de CDA-fractie vragen waarop de regering dit baseert. Deze leden verwijzen in dit kader naar pagina 81 van het SER-advies Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet, alwaar de SER unaniem tot het voorstel komt geen verdergaande premiedifferentiatie op ondernemingsniveau door te voeren. Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de CDA-fractie vernemen graag van de regering hoe de preventieprikkel zal worden uitgewerkt, zodat deze leden dat bij haar afweging kunnen betrekken. Bovendien zijn deze leden van oordeel dat doelgroep, bereik en maatvoering van zo’n preventieprikkel in de materiele wet dienen te worden opgenomen. Een sanctie of prikkel dient een deugdelijke wettelijke basis te hebben.

De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat in de nieuwe WW voor zowel jongere als oudere werknemers, meer dan nu het geval is, het accent zal komen te liggen op (hulp bij) het vinden van een andere baan. De poortwachterstoets is daarbij een hulpmiddel.

WW-uitkeringgerechtigden met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt hebben tijdens de eerste fase van werkloosheid een grote eigen verantwoordelijkheid bij het vinden van nieuw werk. Het is dan noodzakelijk om op enig moment (de regering stelt voor na 3 maanden van werkloosheid) een toetsmoment in te lassen, waarbij wordt beoordeeld in hoeverre de werkzoekende daadwerkelijk inspanningen heeft gepleegd om te reïntegreren. De regering stelt voor om de toets dat in te passen in een dynamische en op maatwerk gerichte procesgang, waarbij met elke werkzoekende individuele afspraken worden gemaakt over verplichtingen en inspanningen. Vindt dit plaats bij UWV of CWI? Wie is verantwoordelijk voor de toetsing? In hoeverre worden dubbelingen in de procesgang en de reïntegratievisie voorkomen en is er sprake van een integrale aanpak? Kan de regering voorbeelden geven van hoe dat voor werkzoekenden zal uitwerken? Moeten de automatiseringssystemen en werkprocessen aangepast en afgestemd worden? Kan dat binnen het bestaande budget van UWV en CWI? Kan de regering tenslotte aangeven op welke instrumenten en artikelen in de bestaande WW en SUWI-wetgeving zij doelt? Overigens gaat de CDA-fractie ervan uit dat ten aanzien van de reïntegratie sprake zal zijn van maatwerk via de Individuele Reïntegratie Overeenkomst (IRO) onder begeleiding van de reïntegratie coach van het UWV. Kan de regering dit bevestigen?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering vanaf welk moment de werknemer verondersteld wordt te voldoen aan de verplichtingen voor de uitkering en de reïntegratietoets? Geldt daarvoor het vermoeden van ontslag, de aanzegging van het ontslag, het feitelijke einde van het dienstverband of de aanvraag van de uitkering? Hoe gaat dat bijvoorbeeld bij een tijdelijk contract, waarvan verlening soms waarschijnlijk, maar toch onzeker is? Wat is de huidige praktijk en hoe zal die praktijk worden? De leden van de CDA-fractie denken dit moment waarop de verplichtingen intreden alsook de verplichtingen zelf kenbaar moeten zijn voor de werknemer.

De leden van de CDA-fractie zouden graag zien dat de toetsingscriteria voor de bevoegdheid tot ontheffing van de sollicitatieplicht, zoals de afstand van de WW-gerechtigde tot de arbeidsmarkt en de aanwezigheid van individuele omstandigheden, in de wet worden neergelegd. De leden van de CDA-fractie beoordelen het positief dat de werkloze bij ontheffing langs de weg van vrijwilligerswerk, mantelzorg of sociale activering bij de samenleving betrokken blijft.

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat het belangrijk is om meer nadruk te leggen op preventie van werkloosheid. Zij zijn van mening dat het ontslagrecht alleen maar versoepeld kan worden als er meer geïnvesteerd wordt in de individuele employability van werknemers. Deze leden zijn van mening dat er een grote verantwoordelijkheid is voor preventie van werkloosheid bij werkgevers en werknemers (op CAO-niveau), hierin ligt de grootste kans om van-werk-naar-werk te realiseren.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij inzicht kunnen geven naar de inzet van preventieve reïntegratie-instrumenten bij dreigend ontslag, conform de wet die is ingegaan op 1 juli 2005. Hoe vaak wordt voor de ontslagdatum al reïntegratie ingezet en in hoeveel gevallen doet het UWV dit in de eerste 6 maanden van de werkloosheid, zo vragen deze leden.

In aanvulling hierop vragen de leden de regering uiteen te zetten hoe het mogelijk is dat een werknemer, die al dan niet met ontslag wordt bedreigd, een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt. Is dit niet een contradictio in terminis? Wat betekent deze contradictie voor de preventieve inzet van reïntegratie-instrumenten?

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie naar een overzicht van projecten in het kader van het experimenteerartikel in de WW. Wanneer kan de Tweede Kamer een evaluatie verwachten van de uitvoering van dit experimenteerartikel, zo vragen deze leden. Is de regering voornemens successen naar aanleiding van het experimenteerartikel over te nemen? Hoeveel geld is met deze experimenten gemoeid? Hoeveel mensen zijn hierbij betrokken?

De leden van PvdA-fractie zijn van mening dat een belangrijke voorwaarde voor een preventief beleid gericht moeten zijn op het scholings- en onderwijsbeleid en op de combineerbaarheid van arbeid en zorg. Het heeft de leden van de PvdA-fractie echter verbaasd dat de regering zich dan alleen richt op werknemers vanaf 50 jaar. Kan de regering aangeven waarvoor zij voor deze leeftijdsgrens hebben gekozen? Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat scholing gedurende de hele loopbaan een belangrijke preventieprikkel is ter voorkoming van werkloosheid? Kan de regering een overzicht geven van de uitgaven die sectoren doen aan scholing van hun werknemers? Kan hierbij aangegeven worden hoeveel er geïnvesteerd wordt in werknemers tussen 30 en 40 jaar, 40 en 50 jaar en 50 en 65 jaar, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Om welk percentage van de werknemers in de betreffende leeftijdsgroepen gaat het hier? Hoe is de verdeling van scholingsuitgaven en scholingsdeelname over lager en opgeleiden, over autochtonen en allochtonen? Welke mogelijkheden ziet de regering om door scholing werkloosheid te voorkomen? Welke ziet de regering daarbij voor de overheid?

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie wanneer de wetswijziging kan worden verwacht die regelt dat mensen in het eerste half jaar dat ze werkloos zijn nog recht heeft op de tegemoetkoming van het rijk in de kosten voor kinderopvang (en op een tegemoetkoming van de ontbrekende werkgeversbijdrage). Deze leden vinden deze wetswijziging passen in het geheel van stelselherzieningen van de WW en zij vragen derhalve aan de regering om de wijziging in de kinderopvang gelijktijdig met alle overige wijzigingen in 2006 in te laten gaan.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat er financiële prikkels moeten komen voor zowel de werkgever als de werknemer om mensen langer aan de slag te houden. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering een overzicht te geven van de werking van de Wet premievrijstelling bij in dienst nemen en in dienst houden van oudere werknemers.

De regering is voornemens om het oude plan voor werkgeversbijdrage WW-lasten oudere werknemers (kamerstuknummer 28 862) alsnog in te voeren. De leden van de PvdA-fractie delen de mening dat het nu tijd is om een preventieprikkel in te voeren voor werkgevers. Zij hebben over de uitvoering echter wel een aantal vragen. De WW-lasten van werknemers die op of na hun 55ste instromen in de WW zullen gedeeltelijk worden doorbelast naar individuele werkgevers. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven waarom zij voor een leeftijdsgrens van 55 jaar hebben gekozen terwijl dit twee jaar geleden nog 57,5 jaar was.

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie de regering aan te geven hoe wordt voorkomen dat deze extra prikkel gericht tégen ontslag een belemmering gaat vormen voor het in dienst nemen van ouderen? Is de regering voornemens deze prikkel níet op te leggen aan werkgevers die ouderen in dienst nemen, bijvoorbeeld bij 50-plus-werknemers zoals in het eerder ingediende WWOW-voorstel? Wat bedoelt de regering in dit kader met een «vrijstellingsmogelijkheid»? Is het in het kader van rechtszekerheid en duidelijkheid voor ondernemers niet veel verstandiger van deze «vrijstellingsmogelijkheid» een vrijstelling tout court te maken, mits eigen gedrag van de werknemer níet de reden van ontslag is geweest? En wat bedoelt de regering met een oudere werknemer «die slechts een korte periode in dienst is geweest»? Werknemers die na hun 55ste in dienst zijn genomen? Werknemers ouder dan 55 die minder dan 10 jaar in dienst zijn geweest? Iets anders? Hoe relateert de regering deze «korte periode» aan de gemiddelde anciënniteit van 55-plussers? Hoe werkt de «vrijstellingsmogelijkheid» uit voor een werkgever die een 55-jarige in dienst neemt en deze persoon op 63-jarige leeftijd ontslaat? Is deze acht jaar een «korte periode»?

Ook vragen de leden van de PvdA-fractie of het verhaal van kosten niet zou moeten worden beperkt tot gevallen waarin de ontslagreden in de risicosfeer van de werkgever ligt. Wordt ook verhaald als de werknemer door eigen gedrag aanleiding heeft gegeven tot ontslag?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering met klem de algemene maatregel van bestuur die de preventieprikkel regelt, vóór vaststelling toe te zenden aan het parlement, zodat de Tweede Kamer de gelegenheid krijgt deze te bespreken.

De leden van de PvdA-fractie ondersteunen het voorstel van de SER dat na het einde van de 3e maand WW een poortwachtertoets zal plaatsvinden. Echter, in de uitwerking hiervan is de regering erg onduidelijk, zo menen deze leden. De regering geeft in haar uitwerking aan dat er reeds een procesgang de «routeplanner» is ontworpen in samenwerking met CWI en UWV. Het is de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk hoe deze op «maatwerk gerichte procesgang» is gerelateerd aan de poortwachtertoets WW. Deze leden vragen de regering een nadere uitwerking te geven van de uitvoering van de poortwachtertoets: is de routeplanner een aanloop op de poortwachtertoets? Worden tijdens de routeplanner nalevingsafspraken gemaakt met de werknemer? Hoe lang neemt de «procesgang» van de routeplanner in beslag? De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toetsingscriteria op te stellen waaraan route A en route B klanten dienen te voldoen om te kunnen vaststellen dat zij in de eerste drie maanden van werkloosheid voldoende hebben gedaan om weer aan het werk te komen. De leden van de PvdA-fractie vinden het hierbij van groot belang dat het voor de werknemer duidelijk is wat er van hem verwacht wordt. En wat wordt er van hen verwacht in de periode ná de poortwachtertoets, en in hoeverre wijkt dit af van de huidige situatie? Kan de regering aangeven welke plek de Individuele Reïntegratie Overeenkomst (IRO) heeft binnen het geheel aan reïntegratie-instrumentarium dat het UWV ter beschikking heeft, zo vragen deze leden. Kunnen alle werklozen al vanaf de eerste werkloosheidsdag aanspraak maken op een IRO?

Kan de regering tevens aangeven of als resultaat van de poortwachtertoets mogelijk een EVC-traject gestart kan worden (erkenning van verworven competenties). Zo nee, kan de regering aangeven hoe dit zich verhoudt tot haar opmerking geplaatst onder paragraaf 4.1 van de memorie van toelichting van onderliggend wetsvoorstel, waarin de regering stelt dat zij streeft naar een intensivering van de erkenning van verworven competenties?

Het heeft de leden van de PvdA-fractie verder uitermate verbaasd dat de regering geen aanvullende regelgeving heeft vastgesteld voor het invoeren van de poortwachtertoets. Deze leden kunnen zich voorstellen dat een dergelijke toets niet vastgelegd hoeft te worden in wetgeving, maar zij menen dat dit wel eenduidig vastgelegd moet worden in een algemene maatregel van bestuur. Kan de regering dit onderdeel nader toelichten?

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie de regering een indicatie te geven van het sanctieregime dat zij wenselijk acht bij de poortwachtertoets. Zij vragen hiertoe vijf voorbeelden van gedragingen te geven door de WW’er met de bijbehorende mogelijke sanctie, variërend van licht tot zwaar.

Kan de regering een nadere uitwerking geven van de eigenschappen op basis waarvan iemand wordt ingedeeld in route A of route B, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wat wordt bedoeld met «het antwoord op de vraag of iemand werk kan zoeken» (kamerstuknummer 30 109 nr 18, bladzijde 3)? In welke situaties zijn mensen niet in staat werk te zoeken en komen zij in route B? Wat zijn «belangrijke belemmeringen om werk te zoeken»?

Het verbaast de leden van de PvdA-fractie dat de invoering van de poortwachtertoets gebeurt op 1 januari 2007. Kan de regering nader motiveren waarom dit niet gelijk is geschakeld met de wijzigingen van de WW op 1 oktober 2006? Is het mogelijk de ontwikkeling van een digitale werkmap en het digitale klantendossier zodanig te bespoedigen dat de ingangsdatum drie maanden kan worden vervroegd? Verder merken deze leden op dat invoering van de poortwachtertoets UWV nauwelijks en CWI geen extra geld kost. Kan de regering nader aangeven hoe dit mogelijk is, gezien de vele poortwachtergesprekken encontroles die nodig zijn?

Wat betekent de invoering van de poortwachtertoets voor het systeem van werkbriefjes, vragen de leden van de PvdA-fractie. Kan de regering nader motiveren waarom het nieuwe systeem voor de «groene» hoofdstroom minder fraudegevoelig is dan de werkbriefjes, waarmee volgens sommigen eenvoudig kan worden gesjoemeld? Blijven de werkbriefjes bestaan in de huidige vorm? Kan de regering verzekeren dat de controle adequaat gebeurt, dus dat wordt gecontroleerd of WW’ers iets zinnig hebben ingevuld in plaats van dat alleen wordt gecontroleerd of er überhaupt iets is ingevuld?

Mede door de poortwachtertoets lijkt de diagnosestelling (A/B-routering en Anker-model) extra aan belang te winnen, merken de leden van de PvdA-fractie op. Dit roept met welke waarborgen de kwaliteit van de diagnosestelling is omkleed. Kan de regering in dit licht uiteenzetten waarom geen bezwaar en beroep mogelijk is als het gaat om de diagnose?

De leden van de PvdA-fractie stemmen in met de mogelijkheid voor het UWV om individuele ontheffingen te kunnen verlenen. De leden van de PvdA-fractie zijn echter van mening dat de regering hiermee geen duidelijkheid verschaft inzake de voortgang van de vrijstellingsregeling van oudere werklozen (bij het verrichten van mantelzorg of vrijwilligerswerk). De leden van de PvdA-fractie vragen de regering derhalve onderliggende algemene maatregel van bestuur waarin de nadere toetsingscriteria omschreven zullen worden aan de Kamer toe te zenden. Daarnaast vragen deze leden de regering hoe dit zich verhoudt tot de brief van 18 november 2005 (kamerstuknummer30 109, nr. 19) over het afzien van een mogelijkheid tot ontheffing van de sollicitatieplicht? Lezen deze leden in deze brief goed dat de regering niet voornemens is een vrijstellingsregeling voor de sollicitatieplicht in te voeren? Kan de regering helderheid geven over het feit dat zij in de memorie van toelichting van onderliggend wetswijziging aangeven dat zij criteria voor vrijstelling zullen vastleggen (afstand tot de arbeidsmarkt, vrijwilligerswerk, mantelzorg) terwijl zij in de brief van 18 november aangeven UWV geen ontheffingsbevoegdheid te geven?

Kan de regering aan de hand van een aantal casussen aangeven hoe zij wensen om te gaan met de vrijstelling voor de sollicitatieplicht voor oudere werklozen?

Casus 1: iemand wordt op zijn 55ste werkloos. Degene solliciteert vervolgens 2 jaar vruchteloos en wil vervolgens voor 20 uur per week vrijwilligerwerk gaan doen. Krijgt deze persoon een volledige vrijstelling van de sollicitatieplicht of een tijdelijke vrijstelling gedurende één jaar?

Casus 2: iemand wordt op 53-jarige leeftijd werkloos en heeft voor 32 uur recht op een WW-uitkering op basis van 70% van het laatstverdiende loon. Hij heeft een kleine arbeidsbeperking. Na 1,5 jaar solliciteren vindt hij een baan voor 24 uur per week. Moet deze meneer tot in lengte van dagen blijven solliciteren naar een vacature van 8 uur?

Casus 3: iemand van 60 jaar werd door reorganisatie werkloos op zijn 58ste. Hij werkte fulltime. Meneer vindt een baan voor 30 uur en moet blijven solliciteren voor een baan van 6 uur (dat is de resterende werkloosheid). Meneer verzorgt zijn moeder van 85 jaar, dit doet hij 8 uur per week. Hij krijgt echter geen vrijstelling van de sollicitatieplicht omdat hij minder dan 20 uur per week mantelzorg verricht. Kan het UWV hier in de nieuwe WW vrijstelling verlenen van de sollicitatieplicht?

De leden van de PvdA-fractie vragen of conform de Wwb (artikel 13 vierde lid), mensen met een vrijstelling van de sollicitatieplicht tevens recht hebben op een ruimere vakantierecht (13 weken). Zo ja, kan de regering dit dan alsnog opnemen in voorliggende wetswijziging? Zo nee, kan de regering toelichten waarom zij hier een ander regime hanteren dan de eerdere door de regering geformuleerd recht voor 57,5 jarigen en ouder?

Blijft de regeling 57,5 jarigen en ouder zoals die nu geldt om de sollicitatieplicht om te zetten in mantelzorg en de extra vakantie dagen van kracht bij de invoering van de nieuwe WW?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering voorstelt om de WW-lasten van werknemers die op of na hun 55e in de WW terechtkomen gedeeltelijk door te belasten naar individuele werkgevers. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen grote en kleine werkgevers. Verder is de regering voornemens om een vrijstellingsmogelijkheid op te nemen voor werkgevers die een oudere werknemer slechts korte tijd in dienst heeft gehad. Ook moet de regeling zo worden vormgegeven dat de loonkosten voor ouderen verminderen. Kan de regering uitvoerig nader motiveren waarom zij voor deze maatregelen heeft gekozen? Kan de regering daarbij specifiek ingaan op het doorbelasten van WW-lasten naar individuele werkgevers? De leden van de VVD-fractie begrijpen niet waarom deze doorbelasting noodzakelijk is.

Kan de regering ingaan op het idee van de invoering van een toetsingsmoment bij het voortduren van werkloosheid, teneinde te beoordelen in hoeverre voldoende reïntegratie-inspanningen zijn verricht.

De leden van de VVD-fractie willen een nadere toelichting op het besluit van de regering om de individuele ontheffing van de sollicitatieplicht ook in de WIA in te voeren.

De leden van de SP-fractie vragen wat het effect is van de Wet premievrijstelling bij in dienst nemen en in dienst houden van oudere werknemers. Hoeveel werknemers ouder dan 50 jaar zijn in dienst genomen. Is dat meer of minder dan voor deze wet?

De leden van de SP-fractie vragen of een ontwerp van de algemene maatregel van bestuur die de preventieprikkel vorm geeft voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer wordt gestuurd. Geldt de preventieprikkel ook als een werkgever bij ontslag het afspiegelingsprincipe heeft toegepast? Is er een relatie tussen de inspanningen van een werkgever om iemand te scholen en de hoogte van de WW-lasten die eventueel op hem worden verhaald? Wat is het verwachte effect van de preventieprikkel op het in dienst nemen van werknemers boven 55 jaar? Hoe is het te rijmen dat de loonkosten van ouderen moeten dalen terwijl de werkgever meer in hen moet investeren?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de toetsingscriteria luiden voor individuele vrijstelling van de sollicitatieplicht.

Zij vragen in hoeverre de verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte belemmerend werkt op het aannemen van personeel.

Hoewel de leden van de D66-fractie vinden dat de arbeidsparticipatie van ouderen omhoog moet, vindt deze fractie dat de voorgestelde preventieprikkel te zeer gericht is op het handhaven van de status quo, en op het beschermen van «insiders» op de arbeidsmarkt ten koste van«outsiders». Oudere werknemers zullen in het algemeen, door toepassing van de kantonrechterformule, een hogere ontslagvergoeding meekrijgen dan jongere werknemers en dus is het voor werkgevers al duurder om oudere werknemers te ontslaan. Het daar bovenop invoeren van een preventieprikkel doet de beoogde flexibilisering van de arbeidsmarkt weer deels teniet en leidt tot bureaucratie.

Het lijkt erop dat de regering langs een omweg alsnog bezig is het eerdere, door de Kamer van de hand gewezen voorstel uit de WWOW in te voeren. Gelet op het omstreden karakter van de preventieprikkel zouden de leden van de D66-fractie het al helemaal onjuist vinden om deze uit te werken bij algemene maatregel van bestuur. Zij verzoeken de regering dan ook de delegatiebepaling die dit mogelijk maakt, door middel van een nota van wijziging uit het wetsvoorstel te schrappen.

De leden van de D66-fractie vinden het op zichzelf goed dat met een poortwachtertoets zal worden gekeken of werklozen zich voldoende hebben ingezet voor het vinden van een baan en dus in aanmerking komen voor voortzetting van hun WW-uitkering. Wel is er meer helderheid nodig over de toetsingscriteria.

De regering schrijft dat met name beoordeeld zou kunnen worden «in hoeverre er gebruik is gemaakt van het door de sector, CWI en/of UWV beschikbaar gestelde instrumentarium». De leden van de D66-fractie willen weten welk instrumentarium precies wordt bedoeld, en of dat in alle gevallen ook daadwerkelijk beschikbaar is voor en aangeboden wordt aan WW’ers.

Overigens denken zij dat het alleen zin heeft om werklozen af te rekenen op het gebruik van het instrumentarium, als dat instrumentarium ook effectief is. De kans op het vinden van een baan met gebruik van het instrumentarium zal dus significant groter moeten zijn dan de kans op het vinden van een baan zonder gebruik van het instrumentarium. Welke statistieken zijn hierover bekend? Graag zien zij een reactie van de regering tegemoet.

De regeling voor individuele vrijstelling van de sollicitatieplicht wordt in 2010 geëvalueerd. De leden van de D66-fractie willen weten of dit betekent dat de vrijstellingsregeling van tijdelijke aard is, en of het niet verstandig zou zijn om deze eerder te evalueren. Graag zien zij een reaktie tegemoet.

De leden van de D66-fractie zijn het zeer eens met de beperking van de verwijtbaarheidstoets, teneinde het aantal pro-formaprocedures te beperken. Hoe en wanneer gaat de regering monitoren of de aanpassing in de praktijk daadwerkelijk tot minder procedures leidt?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van de voorgestelde preventieprikkel. Zij vragen hoe dit voorstel zich verhoudt tot het oorspronkelijke wetsvoorstel WWOW, dat uitging van negatieve prikkels voor werkgevers en waartegen de Kamer destijds forse kritiek had. Worden met dit onderdeel niet alsnog de uitgangspunten van het oorspronkelijke wetsvoorstel WWOW via de achterdeur binnen gehaald? Wil de regering verder reageren op de stelling dat dit instrument de flexibiliteit van de arbeidsmarkt verstoort, in strijd is met het dereguleringsbeleid en leidt tot een toename van de administratieve lasten? Waarom kan niet worden volstaan met positieve prikkels voor werkgevers die ouderen in dienst nemen?

5. Versoepeling ontslagrecht en ontslagpraktijk

Ook de heroverweging van het lifo-beginsel in relatie tot ouderen kan op de instemming van de CDA-fractie rekenen (Kamerstuk 29 200 XV, nr. 48). De leden van de CDA-fractie delen de mening van de regering dat eventuele afwijkende ontslagcriteria bij CAO dienen te worden geregeld.

Welke gevolgen hebben de voorstellen voor vormen van nieuwe dienstverlening?

Kan de regering in dit kader ingaan op de uitspraak van de Kamer (30 300 XV, nr. 68) dat het vernieuwde ontslagrecht ook van toepassing moet zijn op ambtenaren?

Het onderhavige wetsvoorstel biedt sociale partners de mogelijkheid bij CAO eigen ontslagcriteria over een te komen. De leden van de PvdA-fractie vragen wat dit voor consequenties heeft voor in de toekomst opgestelde sociale plannen die door sociale partners worden overeengekomen van bedrijven die vallen onder een algemeen verbindend verklaarde bedrijfstak-CAO waarin geen afwijkende ontslagcriteria zijn opgenomen? Krijgen de sociale partners onder het gewijzigde Ontslagbesluit meer vrijheid in het formuleren van afwijkende ontslagcriteria bij een dergelijk sociaal plan zoals wordt voorgesteld voor toekomstige CAO-afspraken en hoeven deze dan ook niet getoetst te worden door het CWI?

Op dit moment bestaat al de mogelijkheid om bij reorganisaties afwijkende selectiecriteria overeen te komen. Kan de regering aangeven wat de ervaringen hiermee zijn? Heeft dit bijvoorbeeld gezorgd tot meer procedures bij de kantonrechter? Zijn er ook situaties geweest waarbij de sociale partners selectiecriteria overeen gekomen waren die zijn afgewezen door het CWI of de kantonrechter? Zo ja, kan de regering hiervan voorbeelden geven?

De regering wijst erop dat bij de mogelijkheid tot afspraken op CAO-niveau betere afspraken gemaakt kunnen worden over scholing en vergroten van inzetbaarheid en vaardigheden van werknemers. Waarom stelt de regering deze mogelijkheid niet open voor alle ontslagen op bedrijfseconomische gronden? Is het niet beter voor de rechtsgelijkheid en duidelijkheid om landelijke ontslagcriteria te formuleren waarin scholing en vergroten van inzetbaarheid en vaardigheden van werknemers wordt betrokken? Zo nee, welk voordeel biedt het alleen toestaan van afwijken bij CAO?

Wie en op welke wijze zullen de bij CAO overeengekomen ontslagcriteria worden getoetst op rationaliteit, rechtvaardigheid, objectieve toepasbaarheid? Wat is bijvoorbeeld de te volgen weg wanneer werkgever en vakbonden ontslagcriteria zijn overeengekomen, maar een individuele werknemer maakt bezwaar op grond van onrechtvaardige ontslagcriteria?

In het voorstel van de regering zal het CWI bij ontslagen op bedrijfseconomische gronden niet meer preventief toetsen als er overeenstemming is tussen de werkgever en betrokken vakorganisaties. Om de werknemer toch de gelegenheid te geven gehoord te worden dienen de CAO partijen te voorzien in een commissie. Wordt er in de door de regering voorgestelde situatie helemaal niet meer preventief getoetst of gaan de door de CAO partijen ingestelde commissies dit doen?

Hebben de leden van de PvdA-fractie goed begrepen uit het voorstel van de regering dat de CAO partijen zelf verantwoordelijk zijn voor de taakomschrijving, bevoegdheden en het aanwijzen van de leden van een dergelijke commissie? Wanneer veel verschillende CAO partijen eigen ontslagcriteria gaan afspreken zullen er dan veel verschillende commissies moeten worden ingesteld met ieder eigen taakomschrijvingen en bevoegdheden? Ontstaat hiermee niet grote onduidelijkheid en rechtsonzekerheid bij werknemers? Zo nee, waarom niet?

Hoe schat de regering daarnaast de toename van de administratieve lasten van het bedrijfsleven in die zullen ontstaan door een veeltal aan kleine commissies met eigen regels die de ontslagcriteria moeten toetsen? Heeft de regering overwogen om ook bij bedrijfseconomische ontslagen met bij CAO overeengekomen ontslagcriteria één centraal orgaan als toetsingsorgaan in te richten om duidelijkheid te scheppen voor werknemers? Kan de regering schematisch weergeven in welke ontslagsituaties CWI beoordeelt, wanneer de kantonrechter en in welke ontslagsituatie de CAO volstaat. Kan de regering daarbij ook aangeven welke bezwaar en beroepsprocedures voor de verschillende rechtsgangen gelden?

Het heeft de leden van de PvdA-fractie verbaasd dat de regering zo summier de heroverweging van het lifo-beginsel toelicht. Deze leden vragen de regering dan ook hier nader op in te gaan. De leden van de PvdA-fractie willen een nadere uitwerking van de heroverweging van het lifo-beginsel: sluit deze heroverweging aan bij het Ontslagbesluit dat de regering in december 2005 heeft aangekondigd en dat per 1 maart 2006 zal ingaan?

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie welke randvoorwaarden de regering stelt bij het verhalen van een deel van de WW-lasten van oudere werknemers op de ex-werkgever: welke leeftijdsgrens gaat gehanteerd worden en welk deel van de premies zullen op de ex-werkgever verhaald worden? Is de regering voornemens dergelijke randvoorwaarden op te nemen in een algemene maatregel van bestuur, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Zo ja, kan deze in concept meegezonden worden met onderliggende wetswijziging. Zo nee, hoe denkt de regering rechtsongelijkheid voor werknemers tussen werkgevers / sectoren te kunnen voorkomen? Kan de regering aangeven welke rechtsbescherming voor de oudere werknemer openstaat indien in een CAO onvoldoende waarborgen worden gegeven aan het vasthouden van oudere werknemers in het bedrijf? Welke zijn de gronden die de regering ertoe brengen om een CAO niet te AVV-en indien op het gebied van ontslagbescherming onvoldoende waarborgen worden gegeven in het kader van rechtsbescherming van werknemers?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op de formulering in de toelichting van onderdeel R de omschrijving «zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen». Wat is de betekenis van verwijtbaar gedrag? Kan de regering dat verduidelijken aan de hand van voorbeelden? De tweede vraag gaat over de term «zodanig». Wat is de betekenis van de term «zodanig» in deze formulering. Bestaat er jurisprudentie over deze term? Is in andere wetgeving de verwijtbaarheid van gedrag inzake WW op basis van deze formulering gebruikt? Zo ja, waar? Indien hier sprake is van versoepeling van de verwijtbaarheidstoets waarin onderscheidt deze formulering zich dan van de eerder gebruikte formuleringen in andere of eerdere wetgeving?

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd met de beperking van de verwijtbaarheidstoets WW. Deze leden waren echter niet tevreden met het eerdere voornemen van de regering de a-grond niet te wijzigen, maar zien nu met gematigde tevredenheid dat de regering op dit voornemen is teruggekomen. De leden van de PvdA-fractie hebben hier echter nog wel een aantal vragen over. De regering heeft besloten de huidige a-grond te wijzigen in die zin dat de werknemer alleen dan verwijtbaar werkloos is als hij zich zodanig ernstig heeft misdragen dat van de werkgever redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij de dienstbetrekking laat voortduren. De regering geeft aan dat ontslag op staande voet, of een schorsing met onmiddellijke ingang (op basis waarvan de SER voorstelt verwijtbare werkloosheid te definiëren) op zichzelf wel een indicatie zijn van een dringende reden tot ontslag en daarmee dus verwijtbare werkloosheid. Op basis van welke andere indicaties is er volgens de regering dan nog meer reden voor verwijtbare werkloosheid? Op welke wijze wordt het ernstig misdragen van een werknemer waardoor van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de dienstbetrekking te laten voortduren bepaald? Blijft met deze onduidelijkheden de kans toch niet een grote kans bestaan dat er nog steeds pro formaprocedures worden gevoerd?

Eén van de redenen voor de regering om het SER-advies inzake de beperking van de verwijtbaarheidstoets niet over te nemen is de afwijkende rechtspositie van het overheidspersoneel. De overheid kent niet de mogelijkheid van een ontslag op staande voet, noch de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De regering wil namelijk voor het overheidspersoneel geen afwijkende bepaling maken. Wat zijn precies de argumenten tegen het maken van een dergelijke bepaling?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering het wenselijk vindt om de belemmeringen rondom een soepele werking van het ontslagrecht weg te nemen. Hiertoe wordt in de eerste plaats het ontslagbesluit gewijzigd. Door deze wijziging komt het afspiegelingsbeginsel in de plaats van het lifo-beginsel als hoofdregel voor de ontslagselectie bij bedrijfseconomische ontslagen. Het Ontslagbesluit bepaalt verder dat de CWI de bedrijfseconomische noodzaak voor het ontslag niet langer toetst als daarover overeenstemming bestaat tussen de werkgever en betrokken organisaties. Verder wil de regering duidelijkheid bieden over de toets op verwijtbare werkloosheid. Daartoe wordt het bereik van de verwijtbaarheidstoets beperkt. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering op dit punt onverkort het SER advies overneemt, danwel dat daarvan wordt afgeweken. In dat laatste geval willen zij exact weten waar de verschillen liggen.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven bovenstaande voorstellen op hoofdlijnen. Echter, deze leden vinden het zeer jammer dat de regering niet heeft gekozen voor een veel fundamentelere herziening van het ontslagrecht.

De leden van de VVD-fractie willen af van het duale ontslagstelsel. Het Besluit buitengewone arbeidsverhoudingen 1945 – wetgeving in het kader van de wederopbouw – moet geschrapt worden. Men moet terug naar de basis van het arbeidsen ontslagrecht. De ontslagvergoeding moet bij wet geregeld worden. Wanneer het arbeidscontract bij de rechter wordt ontbonden, krijgt een werknemer geld mee, maar volgt de werkgever de procedure via het CWI dan krijgt de werknemer niets. Daarin moet de goede middenweg worden gevonden. Het arbeidscontract moet kunnen worden ontbonden met inachtneming van de opzegtermijn. De ontslagvergoeding moet worden genormeerd en het leeftijdscriterium geschrapt, want dat laatste belemmert het aannemen van ouderen. De kantonrechter kan van de genormeerde bedragen afwijken als een van de partijen in gebreke is gebleven. Daarnaast moet het onmisbaarheidscriterium worden uitgewerkt.

Kan de regering ingaan op bovenstaande visie van de leden van de VVD-fractie? Beaamt de regering dat bovenstaande visie een meer verdergaande versoepeling van het ontslagrecht betekent? Kan de regering in een rechtsvergelijkend overzicht aangeven welke EU-landen nog een preventieve ontslagtoets kennen en hoe deze wordt ingevuld?

De leden van de VVD-fractie hebben veel moeite met het onderdeel van het wetsvoorstel dat het mogelijk maakt voor de sociale partners om bij CAO eigen ontslagcriteria overeen te komen die bij een bedrijfseconomisch ontslag in aanmerking zullen worden genomen. Kan de regering in dit kader uitvoerig ingaan op de commentaren van VNO/NCW en LTO Nederland, die slechts in kunnen stemmen als het CWI slechts marginaal toetst? Op de commentaren van MKB-Nederland, FNV en MHP, die de maatregel afwijzen en het CWI die uitvoeringscomplicaties verwacht? Is de regering bereid toe te zeggen dat ontslagcriteria bij CAO nimmer algemeen bindend worden verklaard?

De leden van de SP-fractie vragen aan welke ontslagcriteria gedacht kan worden als deze opgenomen kunnen worden in de CAO. Gaat het daarbij om objectieve, rationele en rechtvaardige criteria? Kunnen ook criteria worden toegepast die betrekking hebben op functioneren, presteren en kwaliteiten van werknemers?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering heeft onderzocht hoe hoog te verhalen lasten op de werkgever moeten zijn om te voorkomen dat ouderen meer dan evenredig zullen worden ontslagen door de versoepeling van de ontslagpraktijk? En zo nee, kan dat alsnog gebeuren?

De leden van de SP-fractie vragen waarom in artikel 24 de verwijtbaarheidtoets is geformuleerd als «zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen» en niet als «zodanig ernstig heeft misdragen», zoals in de memorie van toelichting staat.

De leden van de D66-fractie zijn het er op zichzelf mee eens dat het lifo-beginsel als hoofdregel voor ontslagselectie bij bedrijfseconomisch ontslag, vervalt. Wel vraagt deze fractie zich af of het ervoor in de plaats komende afspiegelingsbeginsel wel zo makkelijk hanteerbaar is, en of dit geen leeftijdsdiscriminatie impliceert. Hoe groot acht de regering overigens de kans dat de mogelijkheid om bij CAO af te wijken van de wettelijke hoofdregel alsnog in veel gevallen tot toepassing van het lifo-beginsel leidt? Gaat de inhoud van CAO-afspraken hierover nog een rol spelen bij de beslissing om CAO’s al dan niet algemeen verbindend te verklaren?

Begrijpen de leden van de D66-fractie het goed dat bij toepassing van afwijkende CAO-afspraken geen CWI-toets plaats vindt, en bij toepassing van de wettelijke hoofdregel van het afspiegelingsbeginsel wel?

Hoewel de leden van de D66-fractie zich kunnen voorstellen dat bij reorganisaties in grote bedrijven betrokken vakbonden over de nodige expertise beschikken, vindt deze fractie dat in principe ook met een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging afwijkende ontslagcriteria overeengekomen moeten kunnen worden. Het kabinetsstandpunt hierover is niet overtuigend. Graag zien zij een reactie van de regering tegemoet.

Zij zouden de regering willen vragen hoe zij de door de Tweede Kamer aangenomen motie-Koşer Kaya over het toepassen van het vernieuwde ontslagrecht op ambtenaren (Kamerstuk 30 300 XV, nr. 68) gaat uitvoeren. Kan bij het antwoord meteen een inventarisatie verstrekt worden van alle onderdelen waar de ontslagpraktijk voor ambtenaren, om wat voor reden dan ook (dus bijvoorbeeld als gevolg van andere wetgeving, ofwel als gevolg van rechtspositieregelingen of andere afspraken over arbeidsvoorwaarden e.d.) afwijkt van de ontslagpraktijk voor andere werknemers?

Het onderhavige wetsvoorstel biedt werkgevers en werknemers de mogelijkheid bij CAO eigen ontslagcriteria overeen te komen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of niet is te verwachten dat dit tot een oerwoud aan regels zal leiden en of het wenselijk is de CAO-onderhandelingen met dit onderwerp te belasten.

De leden van de SGP-fractie stonden zeer kritisch tegen het voorgenomen beleidsbesluit over de fiscale behandeling van ontslagvergoedingen. De stamrechtregelingen bij ontslag en eenmalige ontslaguitkeringen zijn inmiddels opgeschort. De aan het woord zijnde leden dringen er bij de regering op aan dit definitief in te trekken.

De leden van de SGP-fractie staan positief tegenover het voorkómen van de huidige proforma-praktijk bij ontslag. De aan het woord zijnde leden constateren echter dat het wetsvoorstel afwijkt van het SER-advies. Kan de regering dat beargumenteren?

De aan het woord zijnde leden vrezen dat het kabinetsvoorstel de praktijk van de pro forma ontbindingen niet gaan oplossen, omdat het door de regering voorgestelde WW-criterium amper afwijkt van de huidige regelgeving en omdat werknemers geen risico’s willen lopen. Wil de regering hierop reageren?

6. Deregulering en vereenvoudiging van de WW

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan ingaan op de samenloop van de WW-regelgeving met buitenlandse regelgeving voor bijvoorbeeld grensarbeiders?

De leden van de PvdA-fractie zijn blij met de aanpassingen voor zieke werklozen. Deze leden menen dat dit een besparing zal opleveren voor de uitvoering bij UWV, zij hoeven niet voor korte perioden de WW-uitkering te beëindigen bij ziekte en weer te starten als iemand zich gezond meldt. Zij hebben echter vragen over de uitwerking van de regeling als het gaat om de ontheffingen van de sollicitatieverplichting voor zieke werknemers. Kan de regering aangeven op basis van welke criteria UWV zal beoordelen of iemand op grond van individuele omstandigheden vrijgesteld wordt van de sollicitatieplicht, zo vragen deze leden. Worden deze criteria vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur? Zo ja, kan de regering deze doen toekomen aan de Tweede Kamer? Zo nee, hoe gaan deze criteria worden vastgesteld?

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich erin vinden dat het onderscheid van werkhervatting bij minder dan 5 uur per week komt te vervallen. Dit maakt de regelgeving duidelijker voor de werknemer en eenvoudiger in de uitvoering, zo menen zij. De leden hebben echter wel vragen bij de gehanteerde urensystematiek in relatie tot werkhervatting met een lager uurloon dan waarop de WW-uitkering is vastgesteld. Deze leden zijn van mening dat dit regelmatig voorkomt en in de toekomst steeds meer zal voorkomen, met name bij oudere werknemers. Zij delen de mening van de regering niet dat er alleen maar een licht nadelig effect optreedt als werknemers voor een klein aantal uren werk vinden. Kan de regering een overzicht geven van de gevolgen voor de WW-uitkering als iemand die een WW-uitkering heeft voor 40 uur, werk aanvaard voor 4, 10, 16 en 25 uur? Dit uitgesplitst naar iemand die voor werkloosheid minimumloon verdiende, een modaal inkomen had en iemand die 1,5 modaal inkomen had. Kan de regering een dergelijke overzicht ook maken als er niet een urenverrekening wordt gehanteerd maar een inkomstenverrekening in het geval dat iemand een uurloon krijgt bij een nieuwe baan die 15% lager ligt dan waarop de WW-uitkering is vastgesteld?

Paragraaf 6.4 over werkhervattingen van kleine omvang is naar de mening van de leden van de D66-fractie zéér onhelder. Kan nogmaals uitgelegd worden wat de regering hier nu voorstelt? Wat is volgens de regering het verschil tussen nihil (=niets, nul) en «zeer nihil»?

Begrijpen de leden van de D66-fractie het desondanks goed dat bij werkhervattingen met een kleine omvang voortaan 70% van het inkomen uit arbeid op de uitkering in mindering wordt gebracht, en dat de mogelijkheid om het aantal uren te verrekenen, komt te vervallen?

7. Overgangsrecht

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering heeft overwogen om de forse verandering voor oudere werknemers in hun rechten op WW meer gefaseerd aan te passen, zodat de huidige opgebouwde rechten op WW meer gefaseerd afgebouwd worden. Kan regering een model van een meer gematigde fasering overleggen?

8. Commentaren en adviezen

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de opvatting van het UWV deelt dat het wetsvoorstel tot een hogere instroom van oudere werklozen zal leiden? Kan in dit kader ook nader ingegaan worden op de opmerkingen van de Raad van State ten aanzien van de positie van ouderen?

De wijziging van het ontslagbesluit zal volgens het UWV leiden tot een hogere instroom van oudere werklozen. Het UWV verwacht als gevolg daarvan extra reïntegratie-inspanningen te moeten verrichten. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering beargumenteerd aan te geven waar en in welke mate haar berekening van het effect van de voorstellen op oudere werknemers afwijkt van die van het UWV. Ook de Raad van State wijst naar dat effect. Is de regering met de PvdA-fractie van mening dat als extra reïntegratie-inspanningen nodig zijn, daar ook een budget voor beschikbaar moet worden gesteld? Hoeveel extra middelen zijn volgens de regering voldoende? Waarom?

Is de regering bereid een extra monitor met een jaarlijkse melding te zetten op de ontwikkeling van de uitstroom van oudere werknemers uit de arbeidsmarkt na invoering van dit wetsvoorstel?

Op welk moment vindt de regering dat aanvullende maatregelen nodig zijn en zo ja welke als blijkt dat het UWV en de Raad van State gelijk krijgen over groeiende de uitstroom van ouderen door de nieuwe WW maatregelen?

De Raad voor de Rechtspraak verwacht een toename van het aantal procedures bij de voorgestelde mogelijkheid om bij CAO toetsingscriteria overeen te komen voor de ontslagselectie bij bedrijfseconomische ontslagen vanwege de interpretatieruimte die CAO bepalingen veelal bieden. De regering verwacht dat deze toename marginaal zal zijn vanwege de door de door de CAO partijen in te stellen commissies. De leden van de PvdA-fractie vragen zich echter af of dit de door de Raad voor de Rechtspraak aangegeven reden voor de verwachte toename van het aantal procedures namelijk de interpretatieruimte die CAO bepalingen biedt wegneemt. Zullen deze commissies volgens de regering beter dan de kantonrechter in staat zijn heldere uitspraken te doen bij CAO bepalingen die multi-interpretabel zijn? Zo ja, waar baseert de regering dat op?

Het UWV verwacht dat de wijziging van het Ontslagbesluit tot een hogere instroom van oudere werklozen zal leiden. Zij verwacht dat zij als gevolg daar van extra reïntegratie-inspanningen zal moeten leveren. De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering niet op deze verwachting van het UWV ingaat. Deelt de regering de opvatting van het UWV dat het wetsvoorstel tot een hogere instroom van oudere werklozen zal leiden? Zo ja, ontvangt het UWV nog additionele middelen om de extra reïntegratie-inspanningen voor deze doelgroep ook daadwerkelijk te realiseren?

Kan het advies van Actal openbaar worden gemaakt?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de invulling van het voorstel voor een preventieprikkel uit het wetsvoorstel is gehaald. Wat waren de opmerkingen van de Inspectie Werk in Inkomen over de preventieprikkel?

Uit het commentaar van de Raad voor de Rechtspraak valt op te maken dat er jaarlijks nog maximaal 10 000 pro forma ontbindingsprocedures zullen worden aangespannen, en dat bij deze procedures «andere redenen» dan de aanspraak op een WW-uitkering een rol spelen. De leden van de D66-fractie willen weten wat de andere redenen zijn waarom er ondanks het beperken van de verwijtbaarheidstoets nog pro forma procedures zullen resteren.

9. Financiële effecten

De leden van de CDA-fractie zien dat een hogere loongerelateerde basisuitkering in plaats komt van de kortdurende uitkering. De regering merkt terecht op dat de regelgeving hierdoor minder complex wordt, wat lagere uitvoeringskosten met zich mee zal brengen. Hoe groot zijn deze besparingen?

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de verwijtbaarheidstoets WW wordt beperkt om het aantal pro forma procedures te beperken. Kan de regering een raming geven van de besparingen bij de rechterlijke macht?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de financiële effecten van het wetsvoorstel in beeld kan brengen indien de huidige ramingsinzichten over de instroom in de WW en de WWB worden gehanteerd.

Zij vragen de regering een doorrekening te presenteren van de volume- en financiële effecten in WW en WWB inclusief de aangescherpte wekeneis van 26 weken uit 36 weken. Deze leden willen hierbij twee doorrekeningen waarbij de eerste uitgaat van de inwerkingtreding van de aangescherpte wekeneis per 1 april 2006 en de tweede doorrekening uitgaat van een inwerkingtreding van de aangescherpte wekeneis per 1 oktober 2006.

Om welke redenen heeft de regering ervoor gekozen de aangescherpte wekeneis op een ander moment te laten ingaan dan de overige wijzigingen in de WW, naast het bezuinigingsoogmerk?

De leden van de PvdA-fractie vragen voor de plenaire behandelingmaatregel een concept van de Algemene maatregel van bestuur die het verhalen van WW-lasten van oudere werknemers op werkgevers mogelijk maakt. Kan de regering een indicatie geven van de te verwachten kosten (en baten) van de preventieprikkel?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij een raming kan geven van de financiële effecten voor de rechterlijke macht die voortvloeien uit de versoepeling van de ontslagpraktijk.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering te beargumenteren hoe het mogelijk is dat de versoepeling van de ontslagpraktijk een vermindering van de administratieve lasten oplevert voor het bedrijfsleven die tot 65 keer zo hoog is als voor CWI (€ 98 miljoen versus € 1,5 miljoen). Hoe verhoudt dit bedrag voor het CWI zich tot de «nog met CWI af te stemmen besparing op de structurele uitvoeringskosten»?

De financiële effecten van de beperking van de verwijtbaarheidstoets roepen bij de leden van de PvdA-fractie vragen op. Wat zijn de besparingen bij de rechterlijke macht? Wat is de berekening van de te besparen kosten bij de werkgevers? Hoe zijn de te besparen kosten berekend bij het CWI? Hoe verklaart de regering deze grote verschillen in kostenbesparing tussen werkgevers en het CWI?

De regering kondigt een nader overleg aan met het CWI over de implementatiekosten en de besparing op de structurele uitvoeringskosten als gevolg van de beperking van de verwijtbaarheidstoets. De leden van de PvdA-fractie vragen een raming en becijfering van de kosten en de opbrengsten van deze maatregel voor het CWI.

Volgens de regering zullen de administratieve lasten voor het bedrijfsleven dalen wanneer bij CAO afwijkende ontslagcriteria worden bepaald. Waar bestaat die besparing precies uit? Is de instelling en onderhouden van een bezwaarcommissie meegerekend bij de administratieve lasten voor het bedrijfsleven?

De regering geeft in een aantal artikelen aan dat via een algemene maatregel van bestuur nadere regels zullen worden gesteld.

Voorts vragen zij het concept van de ministeriele regelingen zoals zij zijn opgenomen in artikel 16 zevende lid, artikel 20 vijfde lid.

In de brief van 16 december 2005 geeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan dat iedere maand uitstel van de aanpassing van de wekeneis leidt tot een kostenpost van € 10 miljoen. Kan de regering aangeven hoe precies deze kosten zijn berekend?

De leden van de PvdA-fractie vragen welke faciliteiten nu precies beschikbaar zullen zijn voor startende zelfstandigen vanuit de WW en WAO? Zij vragen een schema waarin wordt aangegeven welke faciliteiten in tijd en geld à fonds perdu of als lening beschikbaar zijn vanuit de Bbz regeling (bijstand) en welke via de WW/WAO beschikbaar kan zijn. Daar bij ook de hoogte van de bedragen. Voorts vragen zij of ook voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten deze starters regeling open zal staan? Immers in de Bbz-regeling is het ook mogelijk om in deeltijd een zelfstandig inkomen te verwerven (max 3 jaar).

Deze leden vragen ook of de krediet faciliteit zoals die in de Bbz-regeling bestaat voor starters vanuit de WW. Denkbaar is dat de gemeenten die in opdracht van het UWV de starters regeling zouden kunnen uitvoeren ook de kredietfaciliteit (een lening) beschikbaar kunnen stellen onder met het UWV overeen te komen voorwaarden. Graag zien zij een reactie van de regering tegemoet.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de financiële effecten zijn geraamd op basis van de uitgangspunten van de Middellange termijn raming van het CPB (uit 2003). Kan de regering de financiële effecten van het wetsvoorstel in beeld brengen indien de huidige raminginzichten ten aanzien van de instroom in de WW en de WWB worden gehanteerd?

De versoepeling van de ontslagpraktijk levert een besparing op voor de rechterlijke macht. Niet wordt aangegeven welk bedrag bespaard wordt bij de rechterlijke macht.

Kan de regering alsnog een raming geven van de besparing bij de rechterlijke macht als gevolg van de versoepeling van de ontslagpraktijk en hoeveel procedures worden voorkomen als gevolg van de voorgestelde versoepeling.

Kan de regering nader onderbouwen hoe de besparing bij CWI van € 1,5 mln. (als gevolg van de beperking van de verwijtbaarheidstoets), is opgebouwd? Hoe verhoudt de besparing van 1,5 mln. (als gevolg van de beperking van de verwijtbaarheidtoets) bij CWI zich tot de besparing op «de nog met CWI af te stemmen besparing op de structurele uitvoeringskosten»?

Is het nadere overleg met CWI over de implementatiekosten en structurele uitvoeringskosten als gevolg van de beperking van de verwijtbaarheidstoet inmiddels afgerond? En zo, ja, wat zijn de uitkomsten van dit overleg?

Kan de regering nader onderbouwen hoe de besparing bij CWI van € 0,5 mln. tot € 1 mln. (als gevolg van de het kabinetsvoornemen inzake ontslagrecht), is opgebouwd?

Kan de regering meer uitvoerig aangeven hoe de toename van de WWB-uitkeringslasten door de invoering van onderhavig wetsvoorstel voor de gemeenten wordt gecompenseerd? Dit in verband met de complexe WWB financieringssystematiek.

Kan de regering verduidelijken hoe zij de voorlichting met betrekking tot dit wetsvoorstel gaat vormgeven? Kan zij de 300 000 euro kostenpost nader kwantificeren?

In de toelichting bij het wetsvoorstel (tabel 1) zien te leden van de fractie van GroenLinks een structureel effect van de maatregelen van een verlaging van het WW-volume met 34 duizend uitkeringsjaren per jaar, met een gelijktijdige stijging van het aantal WWB-uitkeringen met 14 duizend uitkeringsjaren per jaar. Kan deze berekening nader worden onderbouwd? Om hoeveel personen gaat het hier? Daarnaast vragen de leden van de fractie van GroenLinks waarop het verschil van twintigduizend – tussen het aantal WW- en WWB-uitkeringsjaren – is gebaseerd. Is de conclusie juist dat een groep van (meer dan) twintigduizend voorheen WW-gerechtigden onder de nieuwe wet geen recht zouden hebben op een bijstandsuitkering, bijvoorbeeld doordat zij over vermogen beschikken of een verdienende partner hebben? Krijgen gemeenten, behalve compensatie voor de toename van de WWB-uitkeringslasten, tevens compensatie binnen het «W-deel» voor het aan het werk helpen van deze niet-uitkeringsgerechtigden en zo ja, om hoeveel geld gaat dat? Kan voorts, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks, nader worden toegelicht waarop de berekening van de gedragseffecten (tabel 2) is gebaseerd?

Ook vragen de leden van de fractie van GroenLinks om een uitputtend overzicht van de middelen die CWI, UWV en gemeenten jaarlijks hebben om mensen vanuit een WW-uitkering naar een reguliere baan te begeleiden. Kan worden uitgesplitst hoe deze middelen worden besteed, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt naar publieke en private reïntegratieactiviteiten, individuele reïntegratie-overeenkomsten, opleidingen, coaching, gesubsidieerde arbeid, aanpassingen van de werkplek en vrijstelling van de sollicitatieplicht bij bedrijfsstart?

Daarnaast vragen de leden van de fractie van GroenLinks een toelichting op de in paragraaf 9.3 van de toelichting genoemde prikkel tegen het ontslag van oudere werknemers. Wanneer ontvangt de Kamer de uitwerking van deze voorstellen en in hoeverre wijken deze af van de voorstellen die verwoord stonden in de WWOW (28 862)? En kan specifiek worden ingegaan op de verwachte werkgelegenheidseffecten van voorliggende wijzigingen van de WW en het ontslagrecht voor oudere werknemers?

Tevens hebben de leden van de fractie van GroenLinks kennis genomen van de brief van 16 december 2005 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over voorliggend wetsvoorstel. Kan de berekening van de budgettaire gevolgen van een eventuele vertraagde inwerkingtreding van de wet, namelijk dertig miljoen euro per maand vertraging, worden onderbouwd?

Naar aanleiding van het hoofdstuk over de financiële effecten hebben de leden van de D66-fractie de volgende vragen:

Wat zijn de financiële effecten van het wetsvoorstel als de huidige ramingsinzichten voor de WW- en WWB-instroom worden gehanteerd, in plaats van de uitgangspunten uit de middellange-termijnraming uit 2003?

Kunnen de in tabel 1 en 2 genoemde gedragseffecten toegelicht worden? Welke effecten worden hier bedoeld?

Wat is precies de kostenbesparing voor de rechterlijke macht en waar slaat deze neer? Waarom is deze besparing niet gekwantificeerd in de memorie van toelichting?

Waarom bedraagt de besparing bij CWI, als gevolg van de beperking van de verwijtbaarheidstoets, slechts € 1,5 miljoen en hoe verhoudt dit cijfer zich tot de «nog met CWI af te stemmen besparing op de structurele uitvoeringskosten»? Hoe is de besparing bij CWI van € 0,5 à € 1 miljoen, als gevolg van de veranderingen in het ontslagrecht, opgebouwd? Wat is er uit het overleg met CWI over de implementatiekosten en de structurele uitvoeringskosten, als gevolg van de beperking van de verwijtbaarheidstoets, gekomen?

De schattingen van de financiële effecten zijn gebaseerd op CPB-cijfers uit 2003. Nu zich sindsdien volumemeevallers in de WW hebben voorgedaan, dringt zich bij de leden van de fractie van de ChristenUnie de vraag op of de geschatte effecten nog wel actueel zijn. Wil de regering daarop reageren?

In zijn brief van 16 december 2005 meldt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat uitstel van de per 1 oktober beoogde wijzigingen in de duur en de hoogte van de WW-uitkering over de periode van 2006 tot 2011 een cumulatief besparingsverlies zou opleveren van circa 20 miljoen euro per maand. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarop die schatting is gebaseerd, mede in het licht van de relatief beperkte budgettaire effecten in de eerste jaren na inwerkingtreding.

Deze leden vragen of de versoepeling van de ontslagpraktijk naar verwachting tot besparingen bij de rechtelijke macht leiden.

Het is de leden van de fractie van de ChristenUnie niet duidelijk waarop de verwachte besparingen bij het CWI zijn gebaseerd?

10. Artikelsgewijs

Algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen de regering een overzicht van alle delegatiebepalingen in de WW en van dergelijke bepalingen in dit wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie vragen voor de plenaire behandeling een concept van de Amvb’s op artikel 24 negende lid; artikel 26 zesde lid, artikel 42a zevende lid, artikel 32 derde lid.

Wijziging van de Werkloosheidswet, Artikel 66

De leden van de CDA-fractie vragen naar de redenen en rechtsgrond van de preferente vordering van het UWV? Deze leden naar de toekomstige verhouding tussen de vorderingen van Belastingdienst en UWV en de daarmee samenhangende verdeling van de opbrengst? Waarom is daar in het verleden niet voor gekozen. Deze leden hebben daarover bij een eerder wetsvoorstel ook vragen gesteld.

Wijziging van de Werkloosheidswet, Artikel 77a

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de verruiming van de mogelijkheden om vanuit de WW een eigen bedrijf op te zetten. Deze leden vragen de regering alleen aan te geven of mensen die vanuit de WW een eigen bedrijf opstarten ook recht hebben op de zelfstandigenaftrek en startersaftrek.

Artikel VII, Wijziging van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen

Naar aanleiding van de wijziging van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen vragen de leden van de PvdA-fractie de regering schematisch in kaart te brengen op welke wijze overheidswerkgevers verschillen van werkgevers in de marktsector als het gaat om de WW. Hetzelfde vragen zij voor werknemers. Daarnaast hebben zij de vraag of de Individuele Reïntegratieovereenkomst (IRO) op dezelfde manier openstaat voor WW’ers die bij de overheid hebben gewerkt als voor WW’ers die in de marktsector hebben gewerkt.

Artikel X, Wijziging van het buitengewoon besluit arbeidsverhoudingen 1945

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting er nadere eisen gesteld worden aan de werknemersverenigingen die de CAO-afspraken over selectiecriteria bij bedrijfseconomisch ontslag willen maken en welke dat dan zijn. De regering geeft aan dat deze eisen in overeenstemming zijn met de in de Wet melding collectief ontslag (hierna: WMCO) gestelde eisen. Dit is echter onjuist daar de in de memorie van toelichting vermeld staat dat er afwijking bij CAO mogelijk is in overeenstemming met een enkele werknemersorganisatie en de WMCO stelt dat de overeenstemming gedragen dient te worden door alle werknemersorganisaties die aan de eisen voldoen. Is de regering bereidt de memorie van toelichting alsnog in overeenstemming te brengen met de WMCO?

De status van het advies van de door de in te stellen bezwaarcommissie dient bij CAO afgesproken te worden. Betekent dit volgens de regering niet een achteruitgang van de ontslagbescherming? Vindt de regering de onderhandelingstafel van sociale partners de juiste plek om de ontslagbescherming van werknemers te bepalen? Is de regering van mening dat het de duidelijkheid en rechtsgelijkheid ten goede zou komen wanneer bij wet vastgelegd zou worden dat een advies van een bezwaarcommissie altijd bindend is?

Hebben de leden van de PvdA-fractie goed begrepen dat wanneer een door de bezwaarcommissie bindend advies wordt gegeven om de arbeidsovereenkomst met de betrokken werknemer op te zeggen deze geen beroep meer kan doen op het in artikel 7:681 BW neergelegde kennelijk redelijk ontslag? Zo ja, wat is hier de reden voor? Daar een werknemer in het geval van een uitspraak van het CWI wel een beroep kan doen op het in artikel 7:681 BW neergelegde kennelijk redelijk ontslag.

Artikel XIII, Inwerkingtreding

De leden van de CDA-fractie vragen de regering een overzicht van de momenten waarop de verschillende artikelen inwerkingtreden.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering schematisch aan te geven welk artikelen van deze wet zij op welk moment in zou willen laten gaan, ervan uitgaande dat de parlementaire behandeling geen vertraging oploopt.

De leden van de VVD-fractie of de regering schematisch kan aangeven op welk moment welke artikelen van het wetsvoorstel van kracht worden? Kan hierbij de beoogde inwerkingtreding van de IOW worden betrokken?

De leden van de D66-fractie zien graag toegelicht wanneer de regering welk onderdeel van dit wetsvoorstel in werking wil laten treden, en hoe dit zich verhoudt tot de beoogde invoering van de IOW.

Het wetsvoorstel moet gefaseerd in werking treden. Het is de leden van de fractie van de ChristenUnie niet precies duidelijk welke onderdelen op welk moment in werking zullen treden. Kan daarover meer duidelijkheid worden gegeven?

De voorzitter van de commissie,

Smits

Adjunct-griffier van de commissie,

Esmeijer


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (CU), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Vacature (algemeen).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koşer Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Azough (GL), Omtzigt (CDA), Vacature (PvdA), Nijs (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Aptroot (VVD), Hessels (CDA), Van Egerschot (VVD), Vacature (algemeen).

Naar boven