30 370
Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de wijziging van het WW-stelsel (Wet wijziging WW-stelsel)

29 738
Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met aanscherping van de wekeneis

nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2006

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstellen wijziging van de WW (29 738 en 30 370 op 31 januari en 1 februari 2006) heeft Uw Kamer de aandacht gevraagd voor de regeling premiegroepen die per 1 januari 2006 van kracht is geworden. Ik heb aangekondigd dat er op 17 februari 2006 een informatief ambtelijk overleg zou zijn met de Stichting van de Arbeid over de premiedifferentiatie WW/Sectorfondsen in vijf sectoren. Met deze brief doe ik u verslag van het overleg en het vervolg daarop.

In het overleg op 17 februari met vertegenwoordigers van de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties en vertegenwoordigers van de betrokken sectoren heeft een gedachtenwisseling plaatsgevonden over de ervaringen van de sectoren met deze premiedifferentiatie, een verkenning van de invulling ervan voor 2007, de bijzondere problematiek in de verschillende sectoren en de nadere invulling van het model. Naar aanleiding van dit overleg hebben de sectoren intern beraad gehad. De Stichting van de Arbeid heeft mij over de uitkomsten daarvan bericht op 29 maart jl. Deze brief treft u als bijlage1 aan.

Naar aanleiding van deze brief heb ik UWV verzocht de premies voor de sector Cultuur ingaande 1 juli 2006 aan te passen conform het verzoek van deze sector. Naar aanleiding van het verzoek van de Agrarische sector heb ik met de sector overleg gevoerd. Dit heeft er toe geleid dat voor de periode mei 2006-december 2006 de groepen werknemers die vielen onder de Regeling Gelegenheidsarbeiders gedurende een periode van maximaal acht aaneengesloten weken onder het lage tarief vallen. Het lage tarief wordt per 1 juli verhoogd naar 0,8%.

Toelichting

Hieronder ga ik nader in op de brieven van de sectoren en geef ik mijn reactie.

De premiedifferentiatie WW waar het hier om gaat, houdt in dat voor contracten korter dan een jaar de hoge sectorpremie geldt, en voor langerdurende contracten de lage sectorpremie. Voor scholieren en studenten geldt bij korte contracten de lage premie. De premiedifferentiatie geldt voor de sectoren cultuur, agrarisch, bouw, schilders en horeca algemeen. Het doel van de premiedifferentiatie is cyclische en seizoenswerkloosheid tegen te gaan. Door korte contracten (waarbij eerder het risico van werkloosheid bestaat) duurder te maken, wordt gestimuleerd dat werkgevers een afweging maken tussen kosten en de wens zoveel mogelijk stabiele arbeidsrelaties aangaan. Op deze manier worden de kosten van werkloosheid verminderd. De premiedifferentiatie is er met ingang van 2006 gekomen. Ik verwijs naar mijn voornemens hierover bij brief van 21 december 2004 (Kamerstukken II, 2004–2005, 26 448, nr. 179) en mijn reactie op het SER-advies1 hierover (Kamerstukken II, 2004–2005, 26 448, nr. 217).

De sector Cultuur, waar de hoge en de lage premie zich verhouden als 1:7, heeft gevraagd om een minder scherpe verhouding, namelijk 1 staat tot 5. Dit past binnen het beleidskader. Om die reden kan ik hier mee instemmen en heeft UWV op mijn verzoek de premie in deze zin per 1 juli 2006 aangepast. De sector heeft ook gevraagd om voor beide premies eenzelfde ZW-premiepercentage te hanteren, in plaats van een gedifferentieerde premie naar ZW-risico. Ik streef ernaar voor alle sectoren eenzelfde lijn te hanteren bij het vaststellen van de sectorale ZW-premie. Ik zal hierover met de sectoren, UWV en de Belastingdienst overleggen. Voor dit jaar kan ik instemmen met het verzoek van de sector Cultuur.

De sector heeft bovendien gevraagd om een regeling voor opeenvolgende contracten. Als een aansluitend contract op een contract korter dan een jaar ertoe leidt dat een werknemer in totaal langer dan een jaar in dienst is, zou men graag zien dat vanaf dit aansluitende contract de lage premie geldt.

Een dergelijke regeling zou -indien hij getroffen zou wordenvoor alle vijf sectoren moeten gelden. Er zitten uitvoeringstechnische en handhavingsconsequenties aan dit voorstel die ik verder wil onderzoeken. Ik wil daarom dit voorstel op dit moment niet overnemen. Ik zal hier uiterlijk 1 november 2006 op terugkomen.

De sector Schilders heeft gevraagd om per juli 2006 een subsector «mobiele metaalconserveringsbedrijven» in te stellen en in die subsector geen premiedifferentiatie toe te passen maar de gemiddelde premie te hanteren. Het argument van de sector hiervoor is dat in dit onderdeel van de schildersbranche sprake is van seizoenswerkloosheid die niet beïnvloedbaar is. Dit voorstel wijs ik echter af omdat ik het onjuist vind in een onderdeel van de branche waar bij uitstek sprake is van seizoenswerkloosheid geen premiedifferentiatie toe te passen. Juist daar is het belangrijk om de kosten te leggen waar ze ontstaan, en korte contracten een hogere premie te geven.

De agrarische sector heeft om een andere invulling van de regeling gevraagd. Men zou graag premiedifferentatie wensen op basis van het soort contract (voor bepaalde resp onbepaalde tijd) in plaats van op basis van de duur van het contract. Ook wenste men herinvoering van de Regeling Gelegenheidsarbeiders.

Na overleg met de sector heb ik besloten de groepen werknemers die genoemd waren in de Regeling Gelegenheidsarbeiders en die nog niet onder het lage tarief van de premiedifferentiatie vallen (namelijk huisvrouwen/mannen, asielzoekers en zelfstandige boeren) gedurende de periode mei 2006-december 2006 onder het lage tarief te brengen, als zij gedurende een aaneengesloten periode van maximaal acht weken in dienst zijn. Ik heb hiertoe besloten ondanks de beleidsmatige bezwaren en handhavingsrisico’s die aan deze regeling kleven, omdat de sector zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op de afschaffing van de Regeling Gelegenheidsarbeiders. Vanaf 2007 zullen ook in de agrarische sector alleen scholieren en studenten onder de voorwaarden van de huidige Regeling Wfsv met een contract van ten hoogste acht aaneengesloten weken onder het lage tarief vallen.

De lage premie wordt verhoogd naar 0,8% voor de tweede helft van 2006. Hierdoor wordt de vermindering van de premieopbrengsten gecompenseerd. Deze verhoging is ook een instrument ter beperking van het handhavingsrisico. Om het risico op oneigenlijk gebruik te verminderen zal de sector overleggen met de Belastingdienst over de manier waarop de risico’s kunnen worden beperkt. Partijen streven ernaar een convenant vast te stellen gericht op een rechtmatige uitvoering.

Van de sector Bouw en de sector Horeca algemeen heb ik geen advies of verzoek gekregen. In deze sectoren treden daarom geen wijzigingen op.

Tot slot kan ik meedelen dat ik positief heb gereageerd op het verzoek van de Stichting om de huidige regeling van premiegroepen in 2007 te evalueren, en de Stichting daarbij te betrekken.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Advies invoering premiegroepen wachtgeldfondsen naar duur arbeidscontract; 29 juni 2005; 05/10.

Naar boven