nr. 20
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 6 februari 2006
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Het in artikel I, onderdeel R, onder 1, voorgestelde artikel 24, tweede
lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in
de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer
terzake een verwijt kan worden gemaakt;.
2
Het in artikel III, onderdeel A, onder 1, voorgestelde artikel 30, derde
lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. zich te onthouden van verwijtbaar gedrag dat aangemerkt kan worden
als een dringende reden in de zin van artikel 678 van boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek;.
Toelichting
Tijdens de behandeling van onderhavig wetsvoorstel in de Tweede Kamer
is de vraag gerezen of met de door de regering voorgestelde formulering van
artikel 24, tweede lid onder a, van de Werkloosheidswet (WW) het beoogde doel,
het terugdringen van het grote aantal pro forma ontslagprocedures, in voldoende
mate wordt bereikt. In verband daarmee hebben de leden Noorman-den Uyl en
Weekers een amendement ingediend1. Dit amendement
strekt ertoe de toets op verwijtbare werkloosheid te beperken tot situaties
waarin de werkloosheid het gevolg is van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst
op grond van een dringende reden. Het doel hiervan is om de toepassing van
de verwijtbaarheidstoets objectief toetsbaar te maken en zodoende te voorkomen
dat werkgevers en werknemers onnodig worden betrokken bij een onderzoek naar
de aard van de werkloosheid (wel of niet verwijtbaar).
Het amendement leidt tot aanscherping van de wettekst, maar heeft door
de rechtstreekse koppeling aan artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek (BW) alleen betrekking op werknemers op wie de bepalingen van het
BW van toepassing zijn. Dit onderdeel van de toets op verwijtbare werkloosheid
(de a-grond) zou in het voorstel van de leden Noorman en Weekers niet langer
van toepassing zijn op overheidswerknemers die vanaf 2001 verzekerd zijn
voor de WW. De rechtspositieregelingen voor overheidswerknemers kennen immers
geen ontslag op staande voet en geen dringende reden. Daarmee schiet het amendement
zijn doel voorbij.
Met de hierbij voorgestelde formulering wordt de wettekst op vergelijkbare
wijze aangescherpt. Voor de uitvoerders van de werknemersverzekeringen en
voor werkgevers, werknemers en hun rechtshulpverleners is duidelijk dat de
verwijtbaarheidstoets (de a-grond) alleen ziet op gedragingen in de zin van
artikel 678 van Boek 7 BW. De jurisprudentie over het begrip dringende reden
wordt hiermee van toepassing op deze toets. De wijze van beoordeling van de
werkloosheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) wordt
hiermee meer geobjectiveerd. Er kan immers geen sprake zijn van verwijtbare
werkloosheid als aan de beëindiging van de dienstbetrekking geen dringende
reden ten grondslag ligt.
Het UWV zal uitsluitend in situaties waarin voldoende sterke aanwijzingen
zijn voor een dringende reden voor ontslag in de zin van artikel 678 van Boek
7 BW overgaan tot een onderzoek naar verwijtbare werkloosheid. Dat is vanzelfsprekend
met name het geval bij een ontslag op staande voet, waartegen de werknemer
zich niet verzet en bij een ontbinding wegens dringende redenen.
De met de nota van wijziging voorgestelde tekst ziet eveneens op de werkloze
overheidswerknemer die zich jegens zijn werkgever op zodanige wijze heeft
misdragen dat een ontslag op staande voet in de rede zou liggen, indien het
BW van toepassing zou zijn.
Met de formulering «een dringende reden (...) in de zin van artikel
678 van Boek 7 BW wordt zeker gesteld dat dit deel van de verwijtbaarheidstoets
ook van toepassing is op overheidswerknemers.
De zinsnede «en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt»
is opgenomen om te voorkomen dat de werknemer die op grond van een dringende
reden is ontslagen, maar terzake van de daaraan ten grondslag liggende gedraging
geen verwijt kan worden gemaakt, desondanks verwijtbaar werkloos zou worden
beoordeeld. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 1989 geoordeeld dat voor
de aanwezigheid van een dringende redenen niet vereist is dat de gedraging
aan de werknemer kan worden verweten1. Voor verwijtbare
werkloosheid is de verwijtbaarheid van de gedraging van de werknemers wel
vereist.
Artikel 2 van de nota van wijziging is opgenomen om de corresponderende
verplichting in de Wet WIA af te stemmen op de verwijtbaarheidstoets in de
WW.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus