nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 februari 2006
Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel
wijziging WW-stelsel en ontslagrecht1 heeft de
heer de Wit gevraagd hoe de door het kabinet beoogde preventieprikkel er uit
zou gaan zien.
In antwoord op deze vraag van kan ik melden dat de preventieprikkel die
mij voor ogen heeft gestaan, zou bestaan uit een combinatie van een positieve
en negatieve prikkel, die tezamen de preventieprikkel vormden. Deze preventieprikkel
moest in combinatie met de afwijkingsmogelijkheid bij CAO dienen om drie doelstellingen
te verwezenlijken.
De preventieprikkel zou in combinatie met de afwijkingsmogelijkheid bij
CAO moeten leiden tot:
• meer arbeidsmarktdynamiek;
• bevordering van employability leidend tot een hogere participatie
van oudere werknemers; en
• verhinderen dat de WW als route voor vervroegde uittreedroute wordt
gebruikt.
Ik heb onderzocht hoe een preventieprikkel vorm gegeven zou kunnen worden
met het oog op deze drie doelstellingen. Daarbij is enerzijds gedacht aan
een negatieve prikkel, waarbij de WW-lasten van ouderen gedeeltelijk in rekening
gebracht worden bij de ex-werkgever. Om te voorkomen dat daarmee de loonkosten
van ouderen zouden gaan stijgen, zou deze gecombineerd worden met een positieve
prikkel bestaande uit een vrijstelling of korting op de WW-premie voor werkgevers
die ouderen in dienst nemen of houden. De premievrijstelling of korting voor
het in dienst nemen of houden van ouderen zou dus deels bekostigd worden uit
de opbrengsten van de negatieve prikkel.
Omdat geen goede combinatie van maatregelen verkregen kon worden waarmee,
mede naar het oordeel van het CPB, alle drie doelstellingen behaald
worden, is besloten het voorstel van de afwijkingsmogelijkheid bij CAO en
de preventieprikkel in te trekken.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus