30 308
Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

nr. 83
VIJFDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 27 juni 2006

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, onderdeel i, vervalt «door de IB-Groep».

B

Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de door de IB-Groep aangewezen exameninstellingen» vervangen door: de door een door Onze Minister aan te wijzen instantie aangewezen exameninstellingen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het toezicht op de exameninstellingen door een onafhankelijke instantie.

C

Aan artikel 18, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Binnen een gecombineerde voorziening kunnen onderdelen volgtijdelijk worden ingezet.

D

In de aanhef van artikel 56 vervalt «, zoals deze komt te luiden nadat het bij koninklijke boodschap van 22 juni 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de voorschriften inzake educatie, splitsing van instellingen en vaststelling ondergrens aan de bekostiging deeltijdse beroepsopleidingen (Kamerstukken II 2004/05, 30 170, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden,».

E

Artikel 56a vervalt.

F

In artikel 59, eerste, tweede en derde lid, wordt «de Wet inburgering nieuwkomers, zoals die luidde voor inwerkingtreding van deze wet,» telkenmale vervangen door: de Wet inburgering nieuwkomers.

G

Na artikel 61 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 62

De Wet inburgering nieuwkomers wordt ingetrokken.

Toelichting

Onderdelen A en B (artikelen 1 en 13)

De voorgestelde wijzigingen van de artikelen 1, onderdeel i, en 13, eerste lid, strekken ertoe dat een andere instantie dan de IB-Groep, die naast andere taken ook zelf is belast met het afnemen van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen, kan worden aangewezen als instantie die andere exameninstellingen aanwijst die eveneens het praktijkdeel van het inburgeringsexamen afnemen. Die aanwijzing van exameninstellingen zal geschieden door een door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan te wijzen instantie.

Voorts worden op grond van het nieuw voorgestelde zesde lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent het toezicht op (de examinering door) de exameninstellingen door een onafhankelijke instantie. In het voorgestelde zesde lid wordt de IB-Groep niet apart naast de exameninstellingen genoemd, aangezien in de definitie van het begrip «exameninstelling» in artikel 1 reeds tot uitdrukking is gebracht dat naast de aangewezen instellingen ook de IB-Groep daaronder valt. Omdat de mogelijkheid van onderdelegatie in de regeling van het toezicht op de exameninstellingen niet gemist kan worden, voorziet het nieuwe zesde lid ook in de mogelijkheid dat algemeen verbindende voorschriften bij ministeriële regeling worden gesteld.

Onderdeel C (artikel 18)

Met de aanvulling van artikel 18, eerste lid, wordt expliciet in het wetsvoorstel tot uitdrukking gebracht dat binnen een gecombineerde voorziening onderdelen volgtijdelijk kunnen worden ingezet. De gemeenten hebben immers de vrijheid om ten aanzien van de individuele inburgeringsplichtige die op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel a, van het wetsvoorstel in aanmerking kan komen voor een gecombineerde inburgerings- en reïntegratievoorziening, te bepalen dat inburgering en reïntegratie samenvallen of dat inburgering deels aan reïntegratie vooraf gaat. Met deze aanvulling wordt in belangrijke mate tegemoet gekomen aan het voorstel van het lid Lambrechts (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 69).

Onderdeel D (artikel 56)

De aanpassing van de aanhef van artikel 56 houdt verband met het feit dat het daargenoemde wetsvoorstel inmiddels tot wet is verheven en in werking is getreden (Staatsblad 2006, 128).

Onderdelen E, F en G (artikel 56a, 59 en 62)

Deze wijzigingen hebben betrekking op de inburgering van Antilliaanse en Arubaanse Nederlanders. Zij houden rechtstreeks verband met de wijziging van artikel 3 van het onderhavige wetsvoorstel bij de vierde nota van wijziging (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 71), waarbij in verband met de in de Kamer levende twijfel over het in het wetsvoorstel besloten liggende onderscheid tussen Nederlanders onderling, de regeling van de inburgeringsplicht van Nederlanders tijdelijk naar de algemene maatregel van bestuur is verwezen om de dringend noodzakelijke voortgang van het onderhavige wetsvoorstel niet te vertragen. Aangezien het bij de inburgeringsplicht van Antilliaanse en Arubaanse Nederlanders eveneens gaat om onderscheid tussen Nederlanders onderling, wordt voorgesteld deze inburgeringsplicht niet langer op de Wet inburgering nieuwkomers te baseren, maar op dezelfde wijze als voorgesteld ten aanzien van de inburgeringsplicht voor genaturaliseerde Nederlanders op artikel 3 van het onderhavige wetsvoorstel. Dat betekent dat de Wet inburgering nieuwkomers niet zoals voorgesteld in de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 17) aanpassing behoeft aan de systematiek van het onderhavige wetsvoorstel, maar kan worden ingetrokken.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven