30 308
Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

nr. 71
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 22 juni 2006

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën Nederlanders worden aangewezen die eveneens inburgeringsplichtig zijn. Bij die algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, waarbij ten gunste van deze Nederlanders kan worden afgeweken van deze wet.

2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de voordracht niet wordt gedaan.

3. Na plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur, dan wel nadat een der kamers der Staten-Generaal de wens te kennen heeft gegeven dat de voordracht, bedoeld in het tweede lid niet wordt gedaan, wordt een voorstel van wet tot wijziging van deze wet zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend.

B

Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het verstrekken van een lening aan een inburgeringsplichtige ten behoeve van het ver-werven van kennis en vaardigheden op een hoger niveau dan is vastgesteld op grond van artikel 6, tweede lid, onderdeel a.

C

Aan artikel 16 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het verstrekken van een vergoeding aan de gewezen inburgeringsplichtige die kennis en vaardigheden heeft verworven op een hoger niveau dan is vastgesteld op grond van artikel 6, tweede lid, onderdeel a.

D

In artikel 17, eerste lid, onderdeel a, vervalt «, die verplicht is om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden», en wordt «een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen» vervangen door: een uitkering op grond van een van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

E

In artikel 18, eerste lid, wordt «de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen sociale-zekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen» vervangen door: de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

F

In artikel 22, eerste lid, wordt «de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen» vervangen door: de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

G

Artikel 23, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De onderdelen b en c vervallen.

2. De onderdelen d tot en met k worden verletterd tot b tot en met i.

3. De punt in onderdeel i (nieuw) wordt vervangen door een puntkomma.

4. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

j. de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, genoemde feiten of omstandigheden die voor de inburgeringsplicht van de in die algemene maatregel van bestuur genoemde categorieën Nederlanders van belang zijn.

H

In artikel 35 wordt «de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen» vervangen door: de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

I

In artikel 42, eerste lid, wordt «de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen» vervangen door: de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

J

In artikel 59, tweede lid, wordt «gehele ontheffing» vervangen door: ontheffing.

Toelichting

Onderdelen A, D, E, F, H, I (artikelen 3, 17, 18, 22, 23, 35 en 42)

Tijdens het wetgevingsoverleg op 12 juni 2006 met de Tweede Kamer zijn in het licht van het gelijkheidsbeginsel twijfels geuit over de inburgeringsplicht van de drie categorieën genaturaliseerde Nederlanders (artikel 3 van het wetsvoorstel). Over die inburgeringsplicht wordt op verzoek van de kamer nader advies van de Raad van State gevraagd. Tijdens de voorzetting van het wetgevingsoverleg op 21 juni 2006 heeft zich echter een meerderheid afgetekend voor aanpassing van het wetsvoorstel in het belang van de maatschappelijke noodzaak om het nieuwe inburgeringsstelsel desalniettemin zo spoedig mogelijk in te voeren. De voorgestelde wijziging van artikel 3 voorziet daarin.

Het eerste lid van het nieuwe artikel 3 voorziet in een delegatiebasis om bij algemene maatregel van bestuur bepaalde groepen Nederlanders aan te wijzen die eveneens inburgeringsplichtig zijn. Onderdelegatie is daarbij uitgesloten. In de hiervoor bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen ook de gegevens worden opgenomen, die het college bij het inburgeringsonderzoek kan vragen van de daar genoemde categorieën Nederlanders (zie het nieuwe onderdeel j van artikel 23, derde lid).

Hoewel de Wet inburgering in beginsel haar eigen toepassingsbereik moet bepalen en de inburgeringsplicht van Nederlanders een centraal onderdeel daarvan is, vormt de dringende maatschappelijke noodzaak van een voorspoedige invoering van meer verplichtende en resultaatgerichte inburgering een dringende reden om dit onderdeel tijdelijk te verwijzen naar de algemene maatregel van bestuur. Parlementaire betrokkenheid bij de regeling van deze materie wordt veilig gesteld in het tweede lid. Dat bepaalt dat de voordracht voor de algemene maatregel van bestuur niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien de Eerste of Tweede Kamer binnen die termijn de wens te kennen geeft dat de voordracht niet wordt gedaan, blijft zij achterwege. In dat geval wordt zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van de Wet inburgering (derde lid). Aangezien het hier gaat om materie waarvan regeling, ook indien het parlement daarmee instemt, (deels) op wetsniveau geëigend is, bepaalt het derde lid voorts dat een wetsvoorstel tot wijziging van deze wet ook zo spoedig mogelijk wordt ingediend, indien de betreffende algemene maatregel van bestuur in het Staatsblad is geplaatst.

Tevens zijn de artikelen 17, 18, 22, 35 en 42, waarin werd verwezen naar de op grond van artikel 3, eerste lid, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten en -regelingen, daarop aangepast. Deze wetten en regelingen worden bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 17, eerste lid, aangewezen. Tenslotte is daarbij in artikel 17, eerste lid, onderdeel a, zoals aangekondigd in het wetgevingsoverleg van 21 juni 2006, tevens een kleine omissie hersteld; abusievelijk was het vervallen van de arbeidsplicht als voorwaarde voor de van gemeentewege aangeboden en door het Rijk gefinancierde inburgeringsvoorziening in de derde nota van wijziging niet in de tekst van artikel 17, eerste lid, onderdeel a, verwerkt.

Onderdelen B en C (artikelen 14 en 16)

In mijn brief van 19 juni 2006 naar aanleiding van de tijdens het wetgevingsoverleg van 12 juni 2006 ingediende amendementen heb ik aangegeven dat ik mij nog beraad op de mogelijkheden van een positieve prikkel om de inburgeringsplichtige die een hoger taalvaardigheidsniveau ambieert dan wettelijk is voorgeschreven, daartoe ook te stimuleren. Als mogelijke voorbeelden heb ik daarbij geopperd om oudkomers aan wie niet van gemeentewege een inburgeringsvoorziening is aangeboden de mogelijkheid te bieden om voor dit doel gebruik te maken van de lening- en vergoedingsfaciliteiten, en de mogelijkheid van een stimuleringspremie voor oudkomers met en zonder aanbod. De voorgestelde aanvul-ling van de artikelen 14 en 16 vormt de vereiste wettelijke basis om daarover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen. Daardoor zou de mogelijkheid ontstaan de inburgeringsplichtige die zich laat opleiden tot een hoger niveau dan het niveau dat op grond van artikel 6 van het wetsvoorstel is vastgesteld om voor het inburgeringsexamen te kunnen slagen, onder nader te regelen omstandigheden een beroep doen op de lening- en vergoedingsfaciliteiten van het nieuwe inburgeringsstelsel. Dit geeft hem de ruimte om voor een hoger, passender en met betrekking tot de arbeidsmarkt wenselijker niveau te kiezen. Deze wijzigingen komen in belangrijke mate overeen met het voorstel van het lid Azough (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 60). Aangezien een dergelijke regeling echter een gedegen uitwerking vergt en op dit moment onvoldoende zicht bestaat op de budgettaire consequenties van de verschillende denkbare uitwerkingen en de termijn waarop een en ander daadwerkelijk kan zijn uitgewerkt, stel ik een facultatief geredigeerde delegatiebasis voor, die het mogelijk maakt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur onder meer te regelen welke (gewezen) inburgeringsplichtigen onder welke voorwaarden een beroep kunnen doen op de financiële faciliteiten van de Wet inburgering.

Onderdeel J (artikel 59)

Deze wijziging betreft een redactionele verbetering.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven