30 308
Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

nr. 63
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 14 juni 2006

De algemene commissie voor Integratiebeleid1 heeft op 12 juni 2006 overleg gevoerd met minister Verdonk voor Vreemdelingenzaken en Integratie over de Wet inburgering (30 308).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Integratiebeleid,

Kalsbeek

De griffier van de algemene commissie voor Integratiebeleid,

Beuker

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de algemene commissie voor Integratiebeleid

Maandag 12 juni 2006

11.00 uur

De voorzitter: Kalsbeek

Aanwezig zijn 10 leden der Kamer, te weten:

Sterk, Azough, Lambrechts, Visser, Dijsselbloem, Vergeer, Kalsbeek, Van der Staaij, Huizinga-Heringa en Varela,

en mevrouw Verdonk, minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering) (30308);

de brief d.d. 10 juni 2005 inzake Evaluatie op de invoering van de naturalisatietoets (29543, nr. 7);

de brief d.d. 23 juni 2005 inzake Europeesrechtelijke aspecten van het nieuwe inburgeringsstelsel (29543, 29700, nr. 8);

de brief d.d. 7 oktober 2005 inzake Rapportage Transititietraject en overgangsbudget (30300-VIII, 30300-VI, nr. 14);

de brief d.d. 27 oktober 2005 inzake Inburgeringsexamenniveau schriftelijke taalvaardigheid oudkomers (29543, 30300-VI, nr. 13);

de brief d.d. 28 oktober 2005 inzake Inburgering: dwangsom en bestuurlijke boete (29543, nr. 12);

de brief d.d. 23 december 2005 inzake Ontwerp-Besluit inburgering (30308, nr. 9);

de brief d.d. 24 januari 2006 inzake Ontwerp-Bekostigingsbesluit Wet Inburgering (30308, nr. 10);

de brief d.d. 3 maart 2006 inzake Advies CBP over Ontwerp-Besluit inburgering (30308, nr. 13);

de brief d.d. 29 maart 2006 inzake de motie-Sterk (29800-VI, nr. 78), vrijstellen van autochtone Nederlanders van de inburgeringsplicht (29543, nr. 6);

de brief d.d. 8 mei 2006 inzake Transitietraject inburgering (30300-VIII, nr. 227).

De voorzitter:

Ik open de vergadering. Er is gekozen voor een wetgevingsoverleg over de Wet inburgering omdat er te weinig ruimte is op de agenda voor de plenaire vergadering. Daarom hebben wij deze dag tot zes uur uitgetrokken om over het wetsvoorstel te spreken.

Hoewel wij tot zes uur de tijd hebben, zal het nog een hele klus worden om de behandeling vandaag af te krijgen. Er zijn heel veel amendementen ingediend. Wetgeving dient natuurlijk zorgvuldig te geschieden. Ik zal er desalniettemin op aansturen dat de vergadering toch om zes uur wordt beëindigd.

De minister heeft mij laten weten dat zij behoefte heeft aan een schorsing voordat zij kan antwoorden.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Voorzitter. De PvdA wil een goede nieuwe Wet inburgering, die de goede groepen bereikt, juridisch overeind blijft, het eindresultaat van de inburgering verbetert ten opzichte van de huidige wet, tegenover een wettelijke plicht een toegankelijk en goed aanbod biedt, uitvoerbaar is, de markt voor inburgeringcursussen open breekt zonder de bve-sector onderuit te halen en mensen kansen en perspectieven biedt in plaats van onhaalbare en onbetaalbare eisen te stellen.

In dit wetgevingsoverleg zal ik niet ingaan op de bredere maatschappelijke en politieke context van het wetsvoorstel. Ik zal daarop terugkomen in de plenaire afronding die sowieso volgt op dit wetgevingsoverleg. Wij zullen dan inzoomen op de manier waarop de wet in elkaar zit. Maar duidelijk is dat inburgering slechts een deel van een veel breder integratiebeleid zou moeten zijn. Zij zou ingebed moeten zijn in initiatieven om participatie in brede zin te bevorderen, discriminatie te bestrijden en op een breed front uit te stralen dat iedereen die rechtmatig in Nederland is en zich inspant om deel te maken van de samenleving zich welkom weet en op steun van de overheid en de gemeenschap kan rekenen. Het wetsvoorstel staat in een uiterst koele en afstandelijke context. Ik kom daar in het plenaire debat op terug.

Wij hebben drie jaar gedaan over de voorbereiding van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel is op veel punten een verbetering ten opzichte van de Contourennota. Ik roep in herinnering dat aanvankelijk de minister geen leeftijdsgrens wilde. Nu zal iedereen die op het moment van inwerkingtreding van de wet boven de 60 is worden vrijgesteld. Het aantal mensen dat onder de wet zou vallen was naar schatting ruim een miljoen en is nu gehalveerd en daardoor realistischer geworden. Er is nu duidelijk gekozen voor prioritaire groepen. Er is een realistisch niveau vastgesteld door de commissie-Franssen. Er zijn adequate ontheffingsregelingen voor mensen die niet in staat zijn aan het examen en de inburgeringsplicht te voldoen. De gemeenten hebben hun rol weer voor een belangrijk deel teruggekregen. De "eigen financiële verantwoordelijkheid" is voor een deel van de mensen teruggebracht tot een eigen bijdrage. Er komt een praktijkexamen; dus niet alleen een theoretische toets. Duale trajecten kunnen worden voortgezet. Er is een akkoord over het transitietraject. Er is zelfs een compromis bereikt met de VNG over vergoeding voor de gemeenten van de cursuskosten.

Maar er blijven veel bezwaren, principieel en praktisch tegen de vormgeving van het wetsvoorstel. Ik begin met de principiële juridische afbakening van de wet en ga daarna in op de praktische vormgeving en uitvoerbaarheid.

Wat de fractie van de PvdA betreft, moet de wet overeind blijven! Wij zien grote risico's door de gekozen vormgeving met name artikel 3, dat genaturaliseerde Nederlanders betreft. Wij vrezen dat met juridische procedures de wet als zij ongewijzigd wordt aangenomen onderuit zal gaan. Het gaat niet om een kleine groep maar om circa de helft van alle oudkomers die nu onder de wet vallen. Dat is een risico dat de minister blijkbaar wel wil nemen, maar wij nadrukkelijk niet willen nemen. Daarnaast hebben wij ook principiële gronden om niet akkoord te gaan met het nu voorgestelde onderscheid tussen categorieën van staatsburgers onderling en een achterstelling van Nederlandse staatsburgers ten opzichte van andere EU-burgers.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State stelt de minister nu voor om, naast vreemdelingen, drie categorieën genaturaliseerde Nederlanders inburgeringsplichtig te maken. Dat is een heel vreemde vertaling van het advies van de Raad van State. De Raad stelt immers: "Ongelijke behandeling is alleen dan te rechtvaardigen, wanneer daarmee een rechtmatig doel wordt gediend en de ongelijkheid ten opzichte van dat doel de proportionaliteitstoets kan doorstaan." Daarbij gaat het, zo stelt de raad, niet om de vraag of het stellen van de eis van inburgering aan Nederlanders die aan de gestelde criteria voldoen, op zichzelf een redelijk doel dient en proportioneel aan dat doel is, maar of dit – te weten het redelijk doel en de proportionaliteit – geldt voor het onderscheid dat te dien aanzien wordt gemaakt ten opzichte van andere burgers van de Europese Unie. De Raad van State acht de rechtsongelijkheid tussen Nederlanders onderling en ten opzichte van andere EU-burgers "niet te rechtvaardigen" en adviseert zelfs, het wetsvoorstel in die zin te wijzigen dat alle Nederlanders op dezelfde voet als overige burgers van de Unie van de inburgeringsplicht worden vrijgesteld.

De Commissie Gelijke Behandeling heeft gereageerd op het uiteindelijke wetsvoorstel en zij wijst de door de minister gekozen uitweg van de hand: "Een daarbij gemaakt onderscheid op grond van afkomst behoeft rechtvaardiging. De rechtvaardiging die in het wetsvoorstel wordt aangevoerd, voldoet niet. Hoewel het doel legitiem is, is de proportionaliteit van de voorgestelde inburgeringseis ten opzichte van het doel – door de ingrijpende sancties die worden opgelegd bij het niet voldoen aan de resultaatsverplichting – kwestieus." Volgens de commissie staat de aanwijzing van inburgeringsplichtigen die in het wetsvoorstel is voorzien, op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel, vastgelegd in internationale verdragen, de Grondwet en de Algemene wet gelijke behandeling.

De commissie-Meijers verwijst nog naar het VN-verdrag tegen rassendiscriminatie, het EVRM en het IVBPR wanneer zij stelt dat er in het wetsvoorstel onderscheid wordt gemaakt op grond van ras, etnische herkomst en geboorte. Voorzover het maken van onderscheid door de overheid al kan worden gerechtvaardigd, zal het Hof daaraan heel hoge eisen stellen. Aan die hoge eisen voldoet het wetsvoorstel niet, aldus deze deskundige commissie.

De ACVZ, die een belangrijke rol bij de voorbereiding heeft gespeeld, betwijfelt of de nu in het aangepaste voorstel vervatte ongelijke behandeling op grond van afkomst en etnische herkomst objectief te rechtvaardigen is. De ACVZ geeft in haar brief van 24 november 2005, in reactie op het concept-Besluit Inburgering, op pagina 3 nog een alternatief: "Er zou alsnog voor kunnen worden gekozen om aan geen enkele Nederlander als zodanig een inburgeringsplicht op te leggen. Aan Nederlanders die onvoldoende kennis van het Nederlands bezitten en die zijn aangewezen op de arbeidsmarkt en enigerlei uitkering bezitten, kan namelijk via uitkeringsvoor­waarden een inburgeringsplicht worden opgelegd. Op deze wijze kan de facto de inburgeringsplicht voor de categorie, bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a, van de Wet inburgering, behouden blijven. Voorzover deze uitkeringsgerechtigden het ouderlijk gezag hebben over in Nederland verblijvende minderjarige kinderen, zal ook de categorie in artikel 3, lid 1, onder b, bestreken worden. Deze oplossing acht de ACVZ minder risicovol dan hetgeen thans door de minister wordt voorgestaan."

Hiermee kom ik op onze voorstellen om de wet juridisch steviger te maken en tegelijkertijd al degenen die het Nederlands echt nodig hebben, bijvoorbeeld in het kader van werk of opvoeding, toch te bereiken. Om de waarschuwingen van de Raad van State, de ACVZ, de Commissie Gelijke Behandeling en anderen te volgen stellen wij voor om artikel 3 te schrappen. Dit wil zeggen dat er geen specifieke inburgeringsplicht komt voor specifieke categorieën genaturaliseerde Nederlanders. De ongerechtvaardigde ongelijke behandeling, ook wel discriminatie genoemd, halen wij hiermee uit de wet. Conform het laatste voorstel van de ACVZ introduceren wij voor alle ingezetenen die een uitkering ontvangen, arbeidsplichtig zijn en het Nederlands onvoldoende beheersen, de verplichting om alsnog Nederlands te leren. De voorwaarden, de niveaus etc. zijn daarbij overeenkomstig de inburgeringsplicht voor oudkomers. Wij maken daarbij geen onderscheid naar geboren Nederlander, genaturaliseerde Nederlander, Nederlanderschap door optie, EU-burger of vreemdeling. Dit alternatieve voorstel heeft vorm gekregen in de amendementen op de stukken nrs. 35 en 43 t/m 46, die vanochtend nog zijn verspreid.

Ook voor de ouders/verzorgers van minderjarige kinderen die nog geen Nederlands spreken, die niet onder de inburgeringsplicht van artikel 2 vallen, die ook geen reïntegratieplicht hebben en die dus geen uitkering hebben, kan het van belang zijn dat zij alsnog Nederlands leren. Het is de vraag of dit niet sterker gekoppeld moet worden aan het schoolgaande kind en aan de verantwoordelijkheid die ook ouders hebben voor het wegwerken van de taalachterstand van dat kind, alsmede aan de verantwoordelijkheid die ouders hebben om te kunnen communiceren met de school over de ontwikkeling van hun kind. Is het onredelijk om ook van ouders die geen of nauwelijks Nederlands spreken, in wier kind door de gemeenschap fors wordt geïnvesteerd om taalachterstanden alsnog weg te werken, te verlangen om een taalcursus te volgen? Naar het oordeel van mijn fractie is dat niet het geval. Onderscheid naar soorten Nederlanders, EU-burgers of vreemdelingen doet ook daarbij niet ter zake. Mijn fractie vraagt de regering te komen met een voorstel voor een verbrede leerplicht, waarbij ouders/verzorgers van leerplichtige kinderen met taalachterstanden die zelf ook onvoldoende Nederlands spreken worden verplicht om hun taalbeheersing te verbeteren in het eigen belang en dat van het kind. Graag krijg ik een reactie van de minister op deze verbrede leerplicht.

MevrouwVergeer(SP)

Het lijkt mij essentieel dat de heer Dijsselbloem duidelijk zegt dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen allochtone en autochtone ouders. Ik vind het een heel sympathiek voorstel. Als wij een gewichtenregeling toekennen aan kinderen, voor wie extra wordt betaald omdat zij extra moeten worden geholpen, is het heel belangrijk dat de ouders er volledig bij worden betrokken. Maakt het voor u iets uit of het allochtone of autochtone ouders zijn?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Voor beide insteken die wij in de plaats willen stellen van artikel 3 maakt het ons niet uit wat de nationaliteit is, of men vreemdeling of Nederlander is, op welke wijze men Nederlander is geworden et cetera. Het gaat ons om het doel. Wie een uitkering heeft, aan het werk moet en daarvoor Nederlands moet leren, moet Nederlands leren. Wie een minderjarig kind op school heeft met taalachterstand en zelf het Nederlands onvoldoende beheerst, moet ook Nederlands leren in het eigen belang en dat van het kind.

MevrouwVergeer(SP)

Het gaat niet alleen om het leren van Nederlands. Ik kan mij voorstellen dat het bij autochtone gezinnen over het algemeen oké is, zij het misschien niet op het niveau dat nodig is. Het gaat ook om opvoedingsondersteuning. Het is nodig te weten hoe je een kind op de juiste manier zelfrespect, leergierigheid enzovoorts kunt bijbrengen.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Daar ben ik het helemaal mee eens. Het is de bedoeling dat je in het kader van de taalcursus niet alleen kale taal leert, dus woordjes, maar dat het altijd gebeurt in een context. De context voor opvoeders is bijvoorbeeld het kunnen voeren van een gesprek met school en het kunnen praten met je kind hoe het op school gaat. Dat zal de context van de taalcursus zijn; het is geïntegreerd in de taalcursus en niet een apart onderdeel ernaast.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik vind het een heel interessante discussie, maar ik heb twee vragen. Wat definieert u als "taalachterstand"? U zegt dat het verplicht is. Dat betekent dat er handhaving zal zijn of in ieder geval een zekere vorm van controle en sanctionering. Hoe ziet u dat voor u?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Voor de taalachterstand geldt dat je hetzelfde niveau moet halen dat nu voor oudkomers wordt verplicht. Dat kan met een sneltoets worden bekeken. Je moet heel erg oppassen. In veel gemeenten worden reïntegratie op de arbeidsmarkt en taal nu al gelijk aangepakt, maar sommige gemeenten redeneren: u spreekt geen Nederlands, maar u kunt altijd nog gaan schoonmaken of in de tuinbouw werken. Dan laat men taal maar even zitten. Die weg willen wij afsnijden. Voor degenen die de taal niet spreken moet dat integraal onderdeel zijn van de reïntegratie op de arbeidsmarkt en wel op die titel.

Er zal handhaving moeten zijn, want anders heeft het niet zo veel zin om een plicht op te leggen. Dan zou je kunnen uitgaan van een vrijwillige aanpak voor betrokkenen. Dat zal overigens in veel gevallen mogelijk zijn, maar niet altijd.

MevrouwSterk(CDA)

Betekent dit dat een schoonmaakster die niet de Nederlandse taal spreekt, maar wel werk heeft, in uw voorstel niet meer onder deze wet valt?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Dat is juist. Overigens staat in deze wet ook dat werk voor inburgering gaat. Dat zou ook het geval zijn voor de categorie genaturaliseerde Nederlanders, want daarover gaat mijn alternatieve voorstel. Pas wanneer sprake is van een uitkering, taalachterstand als belemmering et cetera, gaat de plicht gelden om de taal te leren. Het antwoord is "ja".

Ik ga verder met een Europese juridische kwestie. Op 4 april jongstleden heeft de Europese Commissie besloten aan Nederland advies uit te brengen over het associatieverdrag tussen de EU en Turkije in verband met discriminatoire leges voor verblijfsvergunningen en de verplichte inburgeringscursussen. Het gaat hier om een infractieprocedure. Wat is het standpunt van de Europese Commissie en waar zit de kritiek? Welke verdergaande risico's hangen de minister boven het hoofd en wanneer wordt dit advies verwacht? Hoe verhoudt deze procedure zich tot de brief van 14 juni 2005 van de Commissie waarin zij al ingaat op de wijze waarop het nieuwe inburgeringsstelsel zich verhoudt tot EU-wetgeving en met name het associatieverdrag met Turkije? Graag krijgen wij een uitgebreid antwoord op dit punt, zonodig schriftelijk. Een belangrijk punt is het gemeentelijk aanbod. Wat de uitvoering betreft moeten de gemeenten in onze visie de centrale rol behouden. Aanvankelijk waren de gemeenten volledig uit het voorstel geschrapt, maar nu vervullen zij voor specifieke groepen een regierol. Mijn fractie wil hun rol en beleidsvrijheid versterken. Inhoudelijk pleiten daarvoor de grote samenhang tussen het inburgeringstelsel enerzijds en sociale zekerheid, onderwijs en welzijn anderzijds. Op de drie laatstgenoemde punten vervullen de gemeenten al een belangrijke rol. Ook moeten wij ruimte geven aan de steden die de afgelopen jaren een grote ambitie hebben getoond, waaronder Amsterdam en Rotterdam. Zij kregen het voor elkaar dat veel meer mensen de cursus gingen volgen dan op grond van het Haagse beleid van hen werd verlangd. Onder die cursisten bevonden zich onder anderen oudkomers. Zij zullen straks niet meer tot de aangewezen groepen behoren. Waarom zouden wij de gemeenten geen ruimte laten waar zij kansen zien om die mensen te bereiken en daarmee aan de slag te gaan?

In de VNG-brief van 30 mei jongstleden wordt erop gewezen dat gemeenten de inburgering van niet-prioritaire oudkomers slechts fasegewijs kunnen handhaven. Het is uit praktisch oogpunt immers onmogelijk om op enig moment voor iedereen tegelijkertijd aan handhaving te doen. De VNG waarschuwt ervoor dat dit op zichzelf ongelijke behandeling tot gevolg zal hebben. Wat is de reactie van de minister daarop?

De wet blijft verder uit praktisch oogpunt kwetsbaar vanwege de eigen verantwoordelijkheid die wordt verwacht. De VNG schrijft daarover dat gemeenten uit ervaring weten dat enige vorm van begeleiding voor deze doelgroepen juist noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat zij in staat zijn die verantwoordelijkheid ook zelf te dragen. Juist voor oudere oudkomers is het heel ingewikkeld om te weten te komen wat er van hen wordt verwacht, op welk moment en op welke wijze zij een en ander zelf ter hand moeten nemen. Voor inburgeringsplichtigen is ook onduidelijk wanneer er zal worden gehandhaafd. Velen zullen toch afwachten of zij een aanbod krijgen, of de eerste boete van de gemeente. In het amendement op stuk nr. 37 stellen wij voor dat de gemeenten voor alle inburgeringsplichtigen het aanbod ter hand nemen. Gemeenten bepalen de ambitie en de volgorde waarin de inburgeringsplichtigen zullen worden opgeroepen. Zij kunnen zodoende maatwerk leveren en zorgen voor afstemming met andere trajecten. Als gemeenten en inburgeringsplichtigen in onderling overleg tot overeenstemming komen dat een gemeentelijk aanbod niet nodig is, zal dat achterwege blijven. Dan volgt de inburgeringsplichtige gewoon zijn eigen weg en kan hij op basis van een individuele inburgeringovereen­komst een persoonsgebonden inburgeringbudget krijgen. Dat kan het geval zijn als iemand al lang bezig is om het staatsexamen te behalen, of als hij al bijna zo ver is dat hij het examen kan afleggen. Als iemand het aanbod van de gemeente niet wil afwachten, kan hij zelf van start gaan. Zo nodig kan hij daarvoor een lening krijgen van de IBG. Het lijkt ons een aanmerkelijke vereenvoudiging van de wet. Zij zal de effectiviteit bevorderen en de rechtszekerheid van betrokkenen vergroten. Bovendien sluit zij aan op de uitvoeringspraktijk van dit moment.

In de oude wet was maatschappelijke begeleiding onderdeel van het inburgeringprogramma. Dat komt nu te vervallen, terwijl dat onderdeel bijvoorbeeld voor asielmigranten onmisbaar is. Mevrouw Sterk en mevrouw Lambrechts stellen in hun amendement voor om asielmigranten ook een inburgeringaanbod te doen. Uit mijn betoog blijkt dat wij dat voor alle inburgeringsplichtigen bepleiten. In de toelichting op dat amendement staat dat maatschappelijke begeleiding voor die doelgroep onderdeel van het aanbod dient te zijn. Ik ben er voorstander van om die maatschappelijke begeleiding weer in de wet te regelen. Dat is de intentie van mijn amendement op stuk nr. 39. Ik wil gemeenten ook wat dat betreft niet bij voorbaat beperken. Ik stel voor om in ieder geval voor asielmigranten maatschappelijke begeleiding zeker te stellen. Dat neemt niet weg dat die ook voor andere groepen of individuen noodzakelijk kan zijn.

In het amendement-Azough op stuk nr. 28 wordt exclusief voor twee groepen, namelijk asielmigranten en ouders van in Nederland verblijvende minderjarige kinderen, hetzelfde geregeld. Moeten wij sec in groepen blijven denken, of dienen wij gemeenten de ruimte te laten om waar nodig voor individuele gevallen die maatschappelijke begeleiding aan te bieden?

Ik kom op de kwaliteit van het aanbod. De VNG spreekt in haar brief van 20 oktober jongstleden de zorg uit dat over enkele jaren zal blijken dat te weinig mensen zijn ingeburgerd als gevolg van het feit dat er slechte en goedkope trajecten zijn ingekocht. Wat dat betreft moeten wij echt leren van de ervaringen in de reïntegratiemarkt. Er is ongelooflijk veel geld verspild aan waardeloze reïntegratiebedrijfjes. Ook wij zijn voorstander van een open markt, meer aanbod en een meer divers aanbod. Wij willen echter geen concurrentie op de prijs van de cursus. Zeker als gemeenten het grootste deel van het budget aan cursussen besteden, zou een gat in de bodem van de markt worden geslagen indien voor de gemeentelijke inkoop geen kwaliteitseisen gelden. Ook de onderwijswoordvoerders van veel fracties hebben hiervoor gepleit in de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Samen met mevrouw Kraneveldt – zij was een van die woordvoerders – heb ik het amendement op stuk nr. 38 ingediend. Dat sluit nauw aan bij het initiatiefkeurmerk van Bve Raad en BOREA, maar laat ook ruimte voor andere vormen van kwaliteitswaarborgen. Het kan dan gaan om andere keurmerken, overheidscertificering of het reguliere kwaliteitstoezicht op erkende onderwijsinstellingen. Wat is de reactie van de minister op dit amendement?

Ik kom op het cursusniveau. Bij de vaststelling van de verplichte examenniveaus heeft de minister het advies van de commissie-Franssen aangehouden. Mijn fractie steunt de minister daarin. Hoewel wij natuurlijk allemaal zouden willen dat iedereen doorstroomt richting startkwalificatie, moeten wij ons realiseren wat het niveau is van een fors deel van de groep van oudkomers die nu onder de wet wordt gebracht. In de meest recente jaarnota staat dat 20% van de oudkomers die hun traject afmaakten, op niveau 0 bleven steken. 35% eindigde op niveau 1 en slechts 25% op niveau 2. Dat waren de resultaten van oudkomers die vrijwillig en dus gemotiveerd deelnamen aan de toen nog vrijwillige regeling. Laten wij ons realiseren dat er twee miljoen Nederlanders zijn zonder startkwalificatie die voor een groot deel gewoon aan het werk zijn. Elk jaar komen er tienduizenden in Nederland opgegroeide en opgeleide jongeren zonder startkwalificatie uit het onderwijs. En nu gaan wij van de eerste generatie gastarbeiders allemaal niveau 2 eisen?

MevrouwSterk(CDA)

Het is goed dat u het probleem van de drop-outs en het niveau van de kinderen signaleert. Juist daarom pleit ik ervoor om te zorgen dat die ouders de taal beter leren spreken. Juist daarom is het belangrijk dat wij het taalniveau van deze groep omhoog brengen.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik geef een voorbeeld. De stichting Ontmoeting Buitenlandse Vrouwen in Den Haag is al jaren bezig om vrouwen in een isolement letterlijk bij de hand te nemen om Nederlands te leren. Die vrouwen komen vanaf niveau 0 of lager als zij analfabeet zijn. De stichting OBV bepleit in feite het tegenovergestelde. Voor veel vrouwen geldt dat het het hoogst haalbare is dat zij sociaal een beetje redzaam worden. De stichting vindt de eisen van de minister voor deze groep al veel te vergaand. In de wet staat gelukkig een artikel dat het mogelijk maakt om tegen die mensen na gebleken inspanningen te zeggen: oké, u hebt u ingespannen, wij zetten er een streep onder. Wij moeten ons richten op díe werkelijkheid en niet voor iedereen een onmogelijk niveau eisen. Onze insteek is een haalbaar basisniveau. Voor mensen die beter en hoger kunnen, moeten de belemmeringen worden opgeruimd. In dat verband vraag ik de minister naar de manier waarop die aansluiting nu geregeld is. Wat zijn de financieringsmogelijkheden op dit punt?

MevrouwVergeer(SP)

Is het feit dat een examen gehaald moet worden geen belemmering voor het betere dat wij willen? Wij willen dat een hoger niveau gehaald wordt, maar omdat er een examen gehaald moet worden, hebben wij het niveau erg laag gesteld. Kunnen wij niet beter die boete van het examen weghalen en kiezen voor een inspanningsverplichting?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Mevrouw Vergeer wil geen examenplicht, geen boetes, geen handhaving. Mijn fractie verdedigt een inburgeringsplicht en een streven naar een resultaat en niet alleen een inspanning. Daartegenover staat dat het een betaalbaar aanbod moet zijn, dat het realistisch moet zijn, dat het van kwaliteit moet zijn. In dat evenwicht verdedig ik de plichten.

Ik kom op de kosten voor de inburgeraar. Onze grootste zorg richt zich op de mensen die nog praktisch analfabeet zijn. Rotterdam schreef ons dat er 32.000 analfabeten in de stad wonen. Die mensen starten niet op niveau 0, maar op niveau -1. In de hoorzitting gaven de wethouders van de grote steden aan dat zij flexibiliteit willen bij het inzetten van WEB- en WI-gelden. Zij zeggen dat er nu weer nieuwe schotten worden aangebracht tussen die twee wetten. BMC heeft dat niet kunnen signaleren. Kunnen de gemeenten straks extra kosten voor alfabetisering nog betalen uit de WEB-gelden? Dat moet gewoon mogelijk zijn. Het compromis met de VNG over de financiering kan enige lucht bieden voor de onzekerheid over de kosten die voor de cursussen gemaakt moeten worden. De vraag blijft wie het vervolg financiert wanneer de inburgeringsplichtige de cursus heeft afgemaakt, maar het examen niet heeft gehaald. Is het aanbod van de gemeenten slechts: één keer cursus en één keer examen? Velen zullen dat niet halen en meer begeleiding nodig hebben. Is daarin voorzien? Voor degenen die in het wetsvoorstel van de minister geen aanbod krijgen van de gemeente, geldt dat ze geld moeten bijlenen voor vervolglessen. Wanneer houdt dat op? Is de totale financiële last die een inburgeringsplichtige gedwongen wordt op zijn schouders te nemen, geen argument om op enig moment ontheffing te verlenen conform art 29? Hoe hoog moet de teller oplopen voordat wij er een streep onder zetten?

Er is sprake van een eigen bijdrage van € 270. Dat is erg hoog voor mensen met een minimuminkomen. Daarop wijzen ook de gemeenten. Welke vrijheid krijgen de gemeenten op dit punt? Is de minister bereid om de eigen bijdrage te verlagen? Kan er een positieve prikkel van worden gemaakt, in die zin dat de eigen bijdrage wordt terugbetaald wanneer het examen is behaald? Hoe verhoudt de eigen bijdrage zich tot de examenkosten? De minister schrijft dat de kosten van het examen boven € 300 zullen liggen. Dat lijkt mij een enorm negatieve prikkel: wanneer je na alle voorbereiding klaar bent om examen te doen, krijg je voor straf een rekening van meer dan € 300. Zitten de examenkosten in de gemaximeerde eigen bijdrage van € 230 of komen zij er bovenop? In het laatste geval zullen wij voorstellen, de eigen bijdrage voor de examenkosten terug te brengen tot 10%.

De handhaafbaarheid en de effectiviteit van de sancties zijn twijfelachtig. Over de hoogte van de boetes en de afkoopbaarheid ervan hebben wij al eerder gediscussieerd. De meest vergaande sanctie is het niet verkrijgen van de permanente verblijfsvergunning. Ik wil op dit punt nog een amendement voorstellen. Het gaat om een toevoeging aan artikel 34 van de Vreemdelingenwet, oftewel artikel 52, onderdeel D, van het wetsvoorstel. Door die toevoeging zal de sanctie van het niet verkrijgen van een permanente verblijfsvergunning niet worden opgelegd, indien duidelijk is dat het niet halen van het inburgeringsexamen niet verwijtbaar is. Er zal nog een amendement op dit punt worden rondgedeeld.

Ook kan de verblijfsrechtelijke sanctie als consequentie hebben dat vrouwen nog langer in een partnerafhankelijke verblijfsvergunning blijven en dus afhankelijk blijven van de man. Hij houdt voor onbepaalde tijd de touwtjes in handen. Hoe kijkt de minister daartegenaan? Zal zij de strijd van Ayaan Hirsi Ali voortzetten en deze vrouwen beschermen? Hoe voorkomt zij dat mannen die de afhankelijkheid doelbewust in stand willen houden, hun vrouwen dwingen thuis te blijven en de inburge­ringsplicht van hun vrouw gewoon afkopen? VluchtelingenWerk Nederland wijst erop dat de verblijfsrechtelijke sanctie ook als consequentie kan hebben dat binnen gezinnen verschillen in verblijfsrecht ontstaan. De IND zegt daarover dat het wetsvoorstel in individuele gezinssituaties zal leiden tot onbillijkheden die in de uitvoeringspraktijk moeten worden opgelost. Wat wordt daarmee bedoeld? Is die ruimte er voor de uitvoeringspraktijk en hoe zal die worden ingevuld? Ik vraag nadrukkelijk of die ruimte er is, want deze minister is van het motto "regels zijn regels". Collega Azough heeft op dit punt een amendement ingediend waar wij sympathiek tegenover staan.

Mijn fractie begrijpt niet waarom het advies van de Raad van State niet gevolgd is waar het gaat om het vervangen van de boeteplicht door een boetebevoegdheid. Ons amendement op stuk nr. 43 beoogt dat wel te doen. Weliswaar is er een hardheidsclausule voorzien in artikel 34, maar wij moeten voorkomen dat daar op grote schaal en oneigenlijk gebruik van gemaakt gaat worden. Wij willen gemeenten de ruimte te geven om zelf te bepalen of en, zo ja, wanneer de boetes worden ingezet. Rechtvaardiging en proportionaliteit moeten individueel kunnen worden gewogen door het college van B en W. Wij vinden dit een zeer wezenlijk punt.

Mijn fractie begrijpt niet waarom in het wetsvoorstel niets is gezegd over cliëntenparticipatie. Je zou toch zeggen dat dat tegenwoordig standaard is? Ik wijs naar de medezeggenschap in de onderwijswetgeving en naar de cliëntenparticipatie in de WMO en natuurlijk in de sociale zekerheid. Het is heel belangrijk dat ook de doelgroep bij de verdere vormgeving en uitvoering op lokaal niveau wordt betrokken. Vandaar het amendement op stuk nr. 41. Verder kan de zorgvuldigheid van het hele traject worden versterkt door de inburgeringsplichtige de mogelijkheid te bieden, beroep aan te tekenen tegen de uitslag van het examen, zoals dat ook mogelijk is in het beroepsonderwijs. Daarom heb ik samen met mevrouw Sterk het amendement op stuk nr. 34 ingediend dat aansluit bij de bepalingen in de WEB.

Het blijft opmerkelijk dat de IBG een vierdubbele rol heeft, namelijk leningverstrekker, informatiebeheerder, exameninstelling en toezichthouder op de overige exameninstellingen. Dit vinden wij ongewenst. De minister stelt dat de raad van toezicht van de IBG toezicht zal houden. Dat zal de raad echter doen vanuit het belang van de organisatie en niet vanuit het brede publieke belang. Daarom hebben wij amendement op stuk nr. 36 ingediend, waarin wordt voorgesteld de rol van toezichthouder weg te halen bij de IBG. Bij AMvB kan worden uitgewerkt hoe het toezicht op de IBG en op de overige exameninstellingen apart en onafhankelijk kan worden gepositioneerd.

Tot twee maal toe heb ik Kamervragen gesteld over de verklaring educatie die wordt afgegeven door roc's, wat erkende onderwijsinstellingen zijn. Uit die verklaring blijkt welk niveau van de Nederlandse taal een belanghebbende heeft. Deze verklaring educatie wordt door de minister niet erkend als vrijstellingsgrond voor de naturalisatieplicht. Uit het Besluit inburgering blijkt dat de verklaring educatie ook niet wordt erkend als vrijstelling voor de nieuwe inburgeringsplicht. Dit is werkelijk "Kafka". Het gaat hierbij om een verklaring die men krijgt als men op eigen kracht, in eigen tijd, op eigen kosten en na afloop van de reguliere inburgeringsperiode van ongeveer 600 uur, verder leert. Zo iemand haalt, nadat de inburgeringsperiode officieel is afgelopen, alsnog een bepaald niveau en krijgt daarvoor een verklaring van het roc waarop staat wat het niveau is waarop de betreffende inburgeraar is geëindigd. Als uit die verklaring afdoende niveau blijkt, waarom erkent de minister dat dan niet? Wat is hierbij het probleem? Ik verzoek de minister de verklaring educatie van de roc's op te nemen in de lijst die onder artikel 14, eerste lid, onder c, wordt genoemd.

Verder is mij niet helder of iemand die geslaagd is voor het verplichte inburgeringsexamen, straks is vrijgesteld voor de naturalisatietoets. Of stapelt het zichzelf allemaal op? Kan de minister dit punt verduidelijken?

Er is een compromis bereikt over de vergoeding aan gemeenten; op basis van nacalculatie kunnen normbedragen worden aangepast. Dit lijkt mij een adequate bestuurlijke oplossing. Grote steden vrezen echter dat zij veel geld, meer geld dan gemiddeld, zullen moeten uitgeven aan cursussen vanwege het lage startniveau van hun inburgeringsplichtigen. In dit verband noemde ik al de hoeveelheid analfabeten in de stad Rotterdam. Hoe wordt voorkomen dat er weliswaar gemiddeld over Nederland een reële vergoeding voor de cursuskosten wordt geboden, maar de grote steden in de problemen komen? Is de minister bereid om het complexe financieringssysteem na een jaar samen met de gemeenten te evalueren? Is zij bereid te onderzoeken of de bekostigingsmethode kan worden vereenvoudigd, zodat beter kan worden voldaan aan eisen van transparantie en beperking van administratieve lasten? Is het juist dat er geen geld beschikbaar is voor de eenmalige invoering van de nieuwe wet bij gemeenten? Hoe was dit geregeld bij de invoering van de WMO en bij andere ingrijpende stelselwijzigingen? Om hoeveel geld ging het toen? Waarom is er nu geen voorziening getroffen?

De fractie van de PvdA is ervan overtuigd dat wij een groter budget moeten vrijmaken wanneer er met de vervanging van de oude WIN door de nieuwe WI zulke grote ambities worden geformuleerd. Integratie en inburgering zijn topprioriteit voor alle hier aanwezige fracties. Het budget dat de minister hiervoor echter heeft, is, met respect, lachwekkend laag. Afgezet tegen budgetten van de ministers van bijvoorbeeld Onderwijs of Sociale Zaken is de begroting voor sec integratiebeleid zeer klein. Samen met mijn fractiegenote Kalsbeek schreef ik het boekje "Tussen regels en realiteit". Daarin hebben wij bezien wat er in de praktijk van de uitvoering terechtkomt van de goedbedoelde ambities uit Den Haag. Een van onze conclusies is, dat er vaak geen enkel verband bestaat tussen de geformuleerde ambities en de ter beschikking staande middelen. Er zal dan ook volgend jaar bij de inwerkingstelling van deze wet extra budget moeten komen. Alleen al het voorstel van de minister is financieel veel te krap bemeten. De door ons ingediende voorstellen leiden er bovendien toe dat de uitvoering van de wet niet goedkoper wordt.

De heerVisser(VVD)

Als de heer Dijsselbloem met zijn voorstellen de wet niet goedkoper maakt, roept dit bij mij de vraag op hoeveel duurder het dan zal zijn en hoe hij dat denkt te financieren.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Als het wetsvoorstel in de door ons voorgestelde vorm wordt aangenomen, zou de begroting voor Integratie hiervoor adequaat uitgebreid dienen te worden. Als wij met elkaar vinden dat het ambitieniveau omhoog moet en dat de doelgroep vele malen groter moet worden – volgens mij vindt iedereen dat hier – dan kun je niet volstaan met een begroting van nauwelijks meer dan 200 mln. Zet dat maar eens af tegen wat er op het ministerie van Onderwijs, overigens volstrekt terecht, beschikbaar is voor onderwijs aan alle andere mensen in Nederland. Zet dat maar eens af tegen het geld dat wij steken in sociale zekerheid en reïntegratie op de arbeidsmarkt. Met andere woorden: put your money where your mouth is.

De heerVisser(VVD)

Maar dat doen wij dan wel graag op hetzelfde moment. In feite komt u nu met de "mouth" en de "money" komt dan later.

De heerDijsselbloem(PvdA)

In de alternatieve begroting die wij elk jaar presenteren, maken wij consequent forse bedragen vrij voor de inburgering van oudkomers. Men kan ons niet verwijten dat wij niet bereid zijn om in een groter financieel kader geld vrij te maken voor integratie.

MevrouwSterk(CDA)

Hoe hard zijn uw eisen? Waar ligt de politieke grens? Tot hoever kunt u nog meegaan met het voorstel van de minister?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik heb tot nu toe twaalf of dertien amendementen ingediend en er zullen er nog meer volgen. Ik ben niet van plan om nu aan te geven waar voor mij de grens ligt. Ik ben juist van plan om u ervan te overtuigen dat de juridische basis van de wet moet worden verbeterd. Ik wil u er ook van overtuigen dat de centrale rol van gemeenten moet worden versterkt, terwijl zij tegelijkertijd meer beleidsvrijheid moeten krijgen. Ik wil een goede nieuwe wet. Als dat de uitkomst is van dit meer dan drie jaar durende traject dan heeft deze minister mijn steun.

MevrouwSterk(CDA)

Stemt u niet voor de nieuwe wet als de minister niet bereid is om de juridische basis van de wet in de door u gewenste richting aan te passen?

De heerDijsselbloem(PvdA)

De vraag is niet of de minister de juridische basis van de wet wil aanpassen, maar of u bereid bent om ons te steunen in ons streven om de wet van een deugdelijke basis te voorzien. Als het CDA ons daarin steunt, stemmen wij onmiddellijk voor deze wet.

Het College Bescherming Persoonsgegevens bepleit dat alleen de noodzakelijke gegevens over de inburgeringsplicht tot vijftig jaar bewaard worden. De hoeveelheid informatie over betrokkenen moet zo veel mogelijk beperkt worden. Dat betekent een aanpassing van artikelen 6.3, 6.6 en 6.7 in het Besluit Inburgering. Is de minister daartoe bereid?

De VNG zegt dat er geen samenhang is met de informatiehuishouding van gemeenten. Het lijkt alsof ISI en BPI stand alone-systemen zijn. Wat is de reactie van de minister daarop? Hoe komt de aansluiting met de gemeentelijke systemen tot stand, bijvoorbeeld in de sfeer van werk en inkomen? Hoe zit het met de koppeling aan het SUWI-net? Hoe wordt meer administratie en dubbel werk voorkomen?

Wij willen zo snel mogelijk van start met een goede, juridisch houdbare en praktisch uitvoerbare wet. Daarvoor moet nog het nodige gebeuren. BMC heeft op verzoek van de Kamer een uitvoeringstoets uitgevoerd en op grond daarvan de nodige concrete aanbevelingen gedaan. De systemen moeten gereed zijn en getest zijn. De uitvoerders moeten na afronding van de wetsbehandeling geruime tijd krijgen om alles voor te bereiden. Het keurmerk moet maanden tevoren bekend en erkend zijn, opdat aanbieders het keurmerk kunnen verwerven. En er moet duidelijkheid komen uit Brussel over de transitiedeal met de Bve Raad. Niet het eenmalige bedrag, maar met name de hardheidsbepaling is juridisch kwetsbaar. Is dit toelaatbaar of is het concurrentievervalsing voor nieuwe cursusaanbieders? Als de Europese Commissie daar een streep door zet, moet er opnieuw met de sector worden onderhandeld. Dit moet gebeuren voordat de markt wordt vrijgegeven, dus voordat de wet van kracht wordt. De inwerkingtreding is van al deze zorgvuldigheidstussenstappen afhankelijk.

MevrouwSterk(CDA)

Voorzitter. Ik stip enkele punten slechts licht aan, omdat de voorgaande spreker daar al op is ingegaan. Ik wil mijn spreektijd vooral benutten om de wet in technische zin door te ploegen.

De voorzitter:

Dat is een goed voornemen dat navolging verdient.

MevrouwSterk(CDA)

Te veel mensen staan naast de samenleving in plaats van er middenin. Dat was de constatering rond de verkiezingen in 2002. Daaronder bevond zich een grote groep migranten. Zij werden extra hard getroffen door de economische recessie. Hun kinderen moeten daardoor extra hard knokken om hun schoolopleiding af te maken. Deze kinderen scoren hoog op het lijstje van jongeren die zonder diploma de school verlaten.

Dat moest anders. Het kabinet heeft daar op diverse terreinen werk van gemaakt. De CDA-fractie ziet het als een uitdaging om iedereen die nu langs de kant staat, mee te laten doen in de Nederlandse samenleving. Het kabinet heeft al veel in gang gezet, zoals de WIA. Niet wat je niet kunt, maar wat je wel kunt, is het uitgangspunt. Daarbij mogen wij ambitieus zijn. Velen waren in eerste instantie zeer negatief over de WIA, maar de eerste resultaten zijn bemoedigend. Dat moet ook gelden voor deze wet. Nederland is een participatieland.

De knelpunten van de oude wet zijn bekend. Doordat de cursus en niet het resultaat centraal stond, leerden te weinig mensen goed Nederlands spreken. Het ontbreken van resultaatsverplichtingen en een passende sanctionering leidde tot hoge uitval en ongeoorloofd verzuim. Daarbij was er in het stelsel op het gebied van cursussen voor nieuwkomers onvoldoende marktwerking en dat resulteerde in onvoldoende maatwerk, te weinig trajecten en te hoge prijzen per traject. Dit kabinet heeft daarom gekozen voor een veeleisend integratiebeleid, waarin mensen niet als slachtoffer, maar als verantwoordelijke individuen worden gezien die in staat zijn zelf vorm te geven aan hun bestaan en niet slachtoffer zijn van de omstandigheden. Mensen die dat nodig hebben, moeten daarbij hulp krijgen van een overheid die faciliteert en steunt en het beleid moet hen helpen de vaardigheden te verwerven waardoor zij een plek kunnen vinden in de samenleving.

De discussie over de vraag wat je nodig hebt om een goed burger te zijn is gelukkig inmiddels niet meer beladen. Een deltaplan voor de taal is nodig. Het beleid bestaat uit drie sporen. De eerste stappen zijn al gezet. Het eerste spoor is de inburgering in het land van herkomst. Het is belangrijk dat mensen zich goed voorbereiden op de komst naar Nederland. Overigens klinken de eerste resultaten zeer bemoedigend. Van de 105 mensen die examen hebben gedaan, hebben slechts zes personen het niet gehaald. Natuurlijk kunnen wij daar nog geen definitieve conclusies aan verbinden, maar mensen die zeiden dat het totaal onmogelijk was, lijken in ieder geval in het ongelijk gesteld te worden. Het tweede spoor is de Wet inburgering, waar ik dadelijk op zal ingaan. Het derde spoor is de naturalisatie. Meer centraal is komen te staan wat het betekent als je staatsburger wordt en wat je daarvoor nodig hebt. Mede dankzij het CDA is dat moment gemarkeerd door de burgerschapceremonie.

Vandaag ligt eindelijk het wetsvoorstel voor. Een lange weg is afgelegd. Het voorstel heeft lang boven de markt gehangen en heeft daardoor voor veel onrust gezorgd. Door de maatschappelijke urgentie is het echt van belang dat deze wet echt per 1 januari 2007 in werking treedt. Het doel van deze wet is te zorgen voor een versterking van de zelfredzaamheid van nieuwkomers en oudkomers in Nederland. Het resultaat moet zijn dat ouders voortaan de brief van school kunnen lezen en dat kinderen niet hoeven te tolken bij de dokter, dat allochtonen niet meer als laatste een baan krijgen als het economisch goed gaat en die als eerste weer verliezen als het economisch slecht gaat. Dat vraagt allereerst om een inzet van de inburgeraar, maar ook om inzet van de gemeenten. Zij hebben een spilpositie in het geheel. Om dit tot een succes te maken is het noodzakelijk dat met dit wetsvoorstel een juridisch houdbaar, uitvoerbaar en effectief inburgeringstelsel wordt gecreëerd. Aan de minister is de taak ons daarvan in dit overleg te overtuigen.

Bij de behandeling van de Contourennota als voorloper op deze wet heeft de fractie van het CDA een aantal kritische kanttekeningen geplaatst bij een aantal aspecten van het voorgestelde stelsel. De minister heeft inmiddels gevolg gegeven aan een aantal punten van de CDA-fractie. Zo is er inmiddels een keurmerk dat de kwaliteit en de transparantie van de markt moet borgen. Ook is er duidelijkheid gekomen over de kredietfaciliteit. Deze is inderdaad toegekend aan de IB-Groep. Er is meer helderheid gekomen over het financiële kader voor het nieuwe inburgeringstelsel en de relatie tussen de cursuskosten en de daaraan gerelateerde gemaximeerde vergoeding is verduidelijkt. Er is een groot belang toegekend aan het combineren van praktijk en theorie. Taal is geen doel op zichzelf, maar dient ertoe je verstaanbaar te maken in het dagelijkse leven. De CDA-fractie heeft altijd voor deze duale trajecten gepleit en is er daarom tevreden mee dat dit een duidelijke plaats heeft gekregen in de trajecten en dat daarbij aansluiting is gezocht met de Wet werk en bijstand.

De minister heeft verder de motie van de fracties van het CDA en de PvdA, waarin werd gevraagd rekening te houden met de draagkracht van mensen, in haar wetsvoorstel vormgegeven. Mensen die tot de prioritaire groepen horen betalen in het voorstel voor de cursus slechts € 15 per maand. Bij het terugbetalen van de lening vindt bovendien een draagkrachttoets plaats en is kwijtschelding mogelijk. Daarmee is aan een deel van de zorgen van de CDA-fractie tegemoetgekomen.

De fractie ziet wel nog een aantal risicofactoren, waarover zij tijdens dit overleg in ieder geval helderheid wil. De eerste factor is uitvoerig door mijn collega van de PvdA genoemd: de juridische aspecten. In het voortraject zijn diverse malen vragen gesteld over een aantal juridische aspecten van het voorstel. De verschillende adviezen spreken elkaar nog steeds tegen, vooral over het maken van onderscheid tussen genaturaliseerde Nederlanders en geboren Nederlanders. Kan de minister ons verzekeren dat er inderdaad een juridisch houdbaar onderscheid wordt gemaakt en dat zij geen risico loopt dat de wet wordt tegengehouden door de Eerste Kamer of volgend jaar door een rechter? Wij staan achter de uitgangspunten van deze wet, maar de wet mag niet stranden in juridische onmogelijkheden. Daardoor wordt de doelgroep, zoals dat in het voorstel van de PvdA in feite aan de orde is, immers verschraald. Mensen die op dit moment een baan hebben zijn heel kwetsbaar. Ook als zij de taal onvoldoende beheersen, krijgen zij vanuit het inburgeringstelsel geen cursus aangeboden. Die mensen zijn wel inburgeringsplichtig en kunnen dat zelf oppakken. Als je zelf een baan kunt vinden, moet je ook zelf naar een cursus kunnen gaan, lijkt mij, maar dat moet dan wel gebeuren. Als wij deze eis niet stellen, loop je het risico dat dit niet gebeurt. Die kanttekening wil ik nog plaatsen bij het voorstel van de PvdA. Voor ons is de juridische houdbaarheid het allerbelangrijkst. Ik ben dan ook benieuwd naar het antwoord van de minister op de vragen die de PvdA daarover heeft gesteld. Wij willen ook waken tegen verschraling van het voorstel. Wij hebben geconstateerd dat het voor een heel grote groep mensen in Nederland moeilijk is om mee te komen. Bij die groep gaat het niet alleen om mensen met een uitkering of opvoeders die thuiszitten.

Mijn collega heeft ook een opmerking gemaakt over het transitietraject. Klopt het dat er nog geen formele aanvraag is ingediend bij de Europese Commissie, zoals de Bve Raad ons meldt? Dat betekent dat dit traject op dit moment nog niet eens loopt. Wat zijn de consequenties daarvan voor de invoering van deze wet? Er moet toch wel duidelijkheid zijn voordat deze wet wordt geïmplementeerd. In ieder geval moet duidelijk zijn dat de problemen die dit kan opleveren, binnen de kaders van deze wet opgelost kunnen worden. Ik hoor hierop graag een uitgebreide reactie van de minister.

Waarom willen wij deze wet? Wij willen deze wet, omdat ouders de brieven van school moeten kunnen lezen en omdat werknemers de informatie die zij van hun werkgever krijgen, moeten kunnen begrijpen. Al eerder heeft het CDA laten weten dat de minister te weinig ambitie toont wat betreft het taalniveau.

De minister beroept zich op het rapport van de commissie-Franssen en dat heb ik er nog eens bij gepakt. In de bijlage lees ik dat iemand de volgende capaciteiten kan hebben bij een bepaald taalniveau:

  • - kan een kort bedankbriefje schrijven;

  • - kan een gesprek over een kind aanvragen met een kort briefje aan de leerkracht;

  • - kan een telefonisch doorgegeven boodschap doorgeven aan huisgenoten in trefwoorden;

  • - kan een kort, eenvoudig briefje van een leerkracht begrijpen.

Zo kan ik nog wel doorgaan. Dit lijkt mij inderdaad wat mensen minimaal moeten kunnen om enigszins zelfredzaam te zijn, maar ik noemde voorbeelden van wat iemand kan op A2-niveau. Dat is minimaal, maar het kan zaken wel makkelijker maken. De minister gaat er juist op deze aspecten onder zitten. Zij kiest voor een niveau waarop men personalia kan invullen en verkeersborden kan herkennen, kortom, het herkennen en lezen van de globale inhoud van elementaire dingen en geschreven materiaal. Het argument voor de minister om dit te doen is dat veel oudere migranten zich in deze groep bevinden. Voor hen is het moeilijk om het niveau 2 te halen wat betreft lezen en schrijven.

De CDA-fractie wil haar ogen daarvoor niet sluiten, maar in deze groep bevindt zich ook een grote groep jonge vrouwen. Door een ander niveau te hanteren dat voor nieuwkomers wel haalbaar is, maar voor oudkomers A1-niveau voor lezen en schrijven legt de minister zich erbij neer dat een grote groep nog steeds nauwelijks zelfredzaam zal zijn.

Een ander argument is door het Instituut voor Taalonderzoek en Taalonderwijs aan Anderstaligen naar voren gebracht, namelijk dat de praktijkexamens die de minister voorstelt, voor lezen op A1-niveau niet mogelijk zijn, omdat dit soort teksten in de praktijk niet gevonden kunnen worden.

Het CDA wil daarom twee zaken in het wetsvoorstel aanpassen. Wij willen dat oudkomers dezelfde kansen krijgen als nieuwkomers. Daarom willen wij dat alle eisen op A2-niveau worden gesteld. Daarbij kan wel een ontheffingsmogelijkheid worden gecreëerd bij gemeenten voor personen voor wie dit niet haalbaar is. De wet biedt die mogelijkheid volgens de CDA-fractie, ook al lijkt er in de laatste voorstellen alleen een algehele ontheffing en geen gedeeltelijke ontheffing mogelijk te zijn. Ik hoor graag een reactie van de minister, maar ik overweeg om een amendement in te dienen waardoor gemeenten bij het intakegesprek voor bepaalde groepen het A1-niveau kunnen hanteren.

Mijn collega heeft daarnet ook een opmerking gemaakt over een ander punt. Voorheen mochten gemeenten trajecten inkopen voor allochtone analfabeten bij het educatiedeel van de bve, zodat er een goede koppeling kon zijn tussen taal en bijvoorbeeld opvoedingsondersteuning. Nu is deze groep inburgeringsplichtig, maar mag de gemeente geen gebruik meer maken van deze gelden. De CDA-fractie vindt dat vreemd. Door een ander label te plakken op de groep is de groep niet ineens anders. Wij vinden dat dit geld ook door gemeenten gebruikt moet kunnen worden om bijvoorbeeld opvoeders die analfabeet zijn, voorafgaand aan hun inburgeringstraject een alfabetiseringscursus te geven. Dat kan tijdwinst opleveren in het inburgeringstraject daarna. Het geeft de gemeenten meer geld en ruimte om deze groep op een goed niveau te brengen, waarmee zij later echt wat kunnen. Is de minister nog steeds niet bereid om op dit punt te bewegen? Anders overweeg ik om een amenderende motie in te dienen.

MevrouwVergeer(SP)

Ik heb een vraag over uw eerste voorstel om het niveau voor oudkomers ook op A2 te zetten. Op zich is dat prima en ik denk dat wij het daarover eens kunnen zijn. Het is goed dat mensen meer kunnen dan alleen het allerlaagste niveau. U vergeet alleen dat op het niet halen van het A2-niveau een boete staat. Daar kunnen wij wel ontheffingen voor aannemen, maar dat leidt weer tot allerlei juridische willekeurigheid.

MevrouwSterk(CDA)

Wij willen gaan voor het hoogst mogelijke. Daarbij willen wij natuurlijk oog houden voor de verschillende talenten die mensen hebben. Ik vind dat een jonge oudkomer gewoon dat A2-niveau moet kunnen hebben. Bij deze redenering gaan wij uit van het minst haalbare. Ik erken dat er een groep zal zijn voor wie dit niet mogelijk is, namelijk de oudere migranten. In de groep oudkomers zoals wij die nu hebben gedefinieerd, hebben wij zelfs als prioritaire groep de opvoeders gemarkeerd. Ik heb net gezegd wat je kunt als je op A2-niveau spreekt. Dat is minimaal, maar op zich is dat goed genoeg om enigszins zelfredzaam te zijn. Ik vind het jammer dat wij voor opvoeders een niveau stellen waarmee zij nog steeds de brieven van school niet kunnen lezen. Ik sluit mijn ogen dus niet voor de oudere groep, want voor hen wil ik de mogelijkheid van ontheffing geven. Ik denk dat gemeenten die deze groep zullen aanschrijven, voldoende ervaring hebben om in te schatten of dat al dan niet mogelijk is voor deze groep. Ik wil de jonge groep daarmee echter niet ook op het A1-niveau stellen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik ben het wel met u eens dat mensen die meer willen, door het wetsvoorstel in hun ambities worden beperkt. Ik heb twee vragen. De commissie-Franssen heeft aangegeven dat elk niveau hoger leidt tot een verdubbeling van het aantal benodigde uren en dus ook tot een verdubbeling van de kosten. Wat betekent dit voor uw aanname? Als ten tweede een ambitieuze nieuwkomer bijvoorbeeld staatsexamen NT2 wil doen, heeft hij op dit moment niet het recht om een aanvraag te doen voor een studielening. Hij heeft ook geen recht op een bijdrage in de kosten. Vindt u dat dit ook mogelijk moet zijn?

MevrouwSterk(CDA)

Ik heb aangegeven dat de schotten weg moeten tussen het educatiedeel en de inburgeringstrajecten. Daarmee komt dus meer geld beschikbaar en heb je in het inburgeringstraject uiteindelijk minder uren nodig, omdat het alfabetiseringsmoment daaraan vooraf gaat. Dat is ook de kritiek van de commissie-Franssen. De commissie zegt namelijk dat veel van deze mensen nog helemaal niet kunnen lezen en schrijven in de taal, omdat zij alleen het Arabisch schrift kennen of de taal alleen op het niveau van de Koran beheersen. Door het mogelijk te maken om eerst de alfabetiseringscursus aan te bieden, is er meer geld om mensen uiteindelijk op A2-niveau te krijgen. De tweede vraag is een vraag die ik ook aan de minister wil stellen, maar daarop kom ik verderop in mijn betoog terug.

Ik sprak al eerder over het driesporenbeleid. Daarbij hoort ook de naturalisatie. De minister heeft eerder gezegd dat naturalisatie de hoofdprijs is voor een ieder die wil integreren. De CDA-fractie vindt in ieder geval – en heeft dat al eerder bepleit – dat er meer gevraagd mag worden dan het niveau A2 oftewel NT2 bij het naturalisatie-examen. Naturaliseren betekent immers het staatsburgerschap verwerven en van iedere burger mag worden verwacht dat hij ook kan meedoen op de arbeidsmarkt, tenzij daar om bijvoorbeeld redenen van arbeidsongeschiktheid geen mogelijkheid toe is. Het taalniveau voor een startkwalificatie ligt ook op NT2 3 en de CDA-fractie vindt dus ook dat de taaleis op dat niveau zou moeten worden gesteld. Graag een reactie van de minister.

Collega Dijsselbloem heeft net al de rechtsbescherming genoemd. Ik heb dan ook samen met hem op dit punt een amendement ingediend om ervoor te zorgen dat mensen in beroep kunnen gaan. Dat amendement gaat ook verder dan het voorstel dat de minister nu doet. Zij laat het bij de exameninstellingen zelf liggen. Wij vinden dat er een commissie van beroep zou moeten komen en gaan daarin ook verder dan het voorstel van de minister. In die zin zou de regeling moeten worden aangepast aan wat er op dit moment in de WEB staat.

De uitvoeringstoets van BMC heeft aangegeven dat de uitvoeringsrisico's beperkt kunnen worden door tijdige informatievoorziening aan alle betrokkenen. De wet hangt al erg lang boven de markt en zorgt voor onrust zo lang veel zaken nog onduidelijk zijn. Belangrijk is ook dat er een implementatieplan komt. Inmiddels hebben wij in de reactie van de minister op die toets gezien dat zij daarin een implementatieplan heeft opgenomen. Het is alleen wel een zeer strak implementatieplan. Wij horen graag van de minister wat er gebeurt als ergens de trein uit de rails zou lopen. Hoe groot is het risico dan dat de datum van 1 januari niet gehaald zou worden? Ik zei net al dat dit voor ons een zeer belangrijk moment is.

Wat de automatisering betreft, vraag ik de minister of er sprake is van samenwerking met het Inlichtingenbureau. Er ligt al veel infrastructuur en uit de stukken is het mij niet helemaal duidelijk geworden in hoeverre op dit gebied opnieuw het wiel wordt uitgevonden, of dat men gebruik maakt van de bestaande mogelijkheden. Ook de VNG onderschrijft dit; het zou veel geld en tijd schelen als er van de bestaande infrastructuur gebruik werd gemaakt.

Dan kom ik nu op de verhuisregeling. Als mensen verhuizen terwijl zij nog niet klaar zijn met het inburgeringsaanbod dat zij van de gemeente hebben gekregen, kunnen zij in de gemeente waar zij naartoe verhuizen geen beroep meer doen op dit aanbod. Wij vinden dat kapitaalvernietiging. In de Wet inburgering of in de onderliggende regelgeving zou er een regeling moeten worden opgenomen op grond waarvan verplicht melding wordt gemaakt van de verhuizing. De gemeente moet dan met de desbetreffende persoon contact opnemen over de voortzetting van de cursus.

Is er nu inderdaad voldoende geld beschikbaar? De VNG heeft inmiddels met de minister daarover een convenant gesloten, dus de kou lijkt uit de lucht te zijn. Zijn er echter gemeenten met bovenmatige opgaven, en zo ja, worden deze wel voldoende gecompenseerd als wordt uitgegaan van een gemiddelde prijs voor het gehele land?

Hoeveel trajecten denkt de minister met het beschikbare geld te kunnen realiseren? In de reactie op het BMC-rapport stelt de minister dat zij voor 172 mln. per jaar 85.000 trajecten denkt te kunnen verzorgen. In het besluit, onder 20.1 staat echter dat de minister voor hetzelfde bedrag 47.000 trajecten denkt te kunnen bekostigen. Kan de minister hierover duidelijkheid verschaffen?

Is er een goede overgangsmaatregel voor mensen die nu het traject volgen en voor personen die een NT2-traject volgen in het kader van de Wet educatie en beroepsonderwijs en die straks inburgeringsplichtig worden. Het moet niet zo zijn dat deze mensen straks opnieuw aan een inburgeringstraject moeten beginnen, want ook dat zou kapitaalvernietiging zijn.

Dan kom ik nu op het punt van de asielmigranten. De minister geeft een onbevredigend antwoord op ons voorstel om een verplicht aanbod te doen aan asielmigranten. Het wetsvoorstel gaat immers uit van eigen verantwoordelijkheid, maar veronderstelt daarbij wel de hulp van iemand in Nederland. Voor asielmigranten is die hulp niet vanzelfsprekend. Vorig jaar heeft mijn fractie al bepleit om ook aan deze groep een aanbod te kunnen doen. Samen met mevrouw Lambrechts heb ik daartoe een amendement ingediend, op stuk nr. 33.

Vanaf 1998 waren nieuwkomers verplicht om een cursus te volgen voor het WIN-certificaat. Veel oudkomers hebben dat uit vrije wil ook gedaan. Als zij de cursus hadden gevolgd, legden zij een toets af en kregen een certificaat waarin stond welk niveau zij hadden behaald. Hiervan is echter niet een goede registratie bijgehouden. Het gevolg is dat mensen kunnen worden opgeroepen, terwijl zij al wel het vereiste niveau hebben behaald. Het certificaat is echter niet te achterhalen. De minister acht de kans daarop laag, zo stelt zij in haar beantwoording. Als men al wel het niveau heeft behaald, maar dat niet kan bewijzen, is het toch vreemd dat men dan weer opnieuw de gehele inburgeringscursus moet volgen. De wet kent de mogelijkheid van een sneltoets, die men bij de IB-Groep kan afleggen. Ik stel voor dat, als er onduidelijkheid bestaat over de vraag of men een toets op voldoende niveau heeft afgelegd, de betrokkenen gratis een toets kunnen afleggen bij de IB-Groep. Daarmee is er een duidelijk resultaat en kan met zekerheid worden vastgesteld of een persoon nog in aanmerking komt voor de inburgeringscursus.

De eerste evaluatie van de wet is gepland voor over vier jaar. Een aantal zaken heeft echter grote invloed op de gang van zaken. Mijn fractie wil daarover graag eerder overleg voeren. Dit betreft onder meer de kostprijsontwikkeling van de cursussen en de daaraan gekoppelde vergoeding voor de gemeenten. Daarom willen wij graag dat de minister een jaarlijkse voortgangsrapportage van de uitvoering van de wet toezegt.

Er bestaat nog steeds onduidelijkheid over het Turkse associatieverdrag. De Europese Commissie is een infractieprocedure gestart. Dat heeft niet onmiddellijk te maken met het wetsvoorstel dat wij nu behandelen, want de desbetreffende wetgeving is al in gang gezet, maar wel met de Wet inburgering in het land van herkomst en met de leges. Ik zou graag van de minister een uitvoerig antwoord willen hebben op de vraag wat de Europese Commissie nu precies wil bereiken met de infractieprocedure. In hoeverre zou een en ander consequenties kunnen hebben voor het wetsvoorstel dat wij nu behandelen?

Mijn fractie heeft eerder gevraagd waarom de handhavingstermijnen niet worden overgelaten aan de vrijheid van de gemeenten. De minister heeft daarop geantwoord dat zij op dat gebied duidelijke eisen wil stellen, om willekeur te voorkomen. De fractie van het CDA is ook wel gevoelig voor die behoefte aan duidelijkheid en het voorkomen van rechtsongelijkheid. Biedt de wet op dit punt echter wel voldoende ruimte voor maatwerk voor gemeenten?

Wij hebben al eerder gesproken over de Belgiëroute. Hoe staat het daar op dit moment mee? Die zou een bedreiging kunnen zijn voor de werking van de wet.

Dan zijn er de hoogopgeleide vluchtelingen die graag een hoger niveau willen bereiken aan het eind van het inburgeringstraject. In hoeverre kan een universiteit een opleiding aanbieden waarbij men halverwege wordt getoetst of men het niveau A2 heeft gehaald? De universiteiten bieden nu ook al NT2-trajecten aan. Men zou met het niveau A2 in aanmerking kunnen komen voor de lening en de vergoeding die ervoor staan. Het is toch raar dat mensen als zij meer ambitie hebben daarvoor gestraft worden en in eerste instantie gewoon het A2-niveau moeten halen?

Inburgering is voor de fractie van het CDA geen doel op zichzelf, maar een eerste stap op weg naar volwaardige participatie en burgerschap in Nederland. Daarom houdt de taak van de gemeenten niet op bij het succesvol afronden van een inburgeringsexamen. Vervolgens moet er aansluiting zijn op een opleiding of bemiddeling naar werk of sociale activering. Dat vraagt maatwerk en zal op gemeentelijk niveau moeten plaatsvinden, maar is wel cruciaal om mensen echt een plek in de Nederlandse samenleving te laten vinden. Leven in Nederland zonder de taal te spreken is erg moeilijk, maar met de taal alleen ben je er ook nog niet. Echte participatie vraagt meer. Is er in het overleg met de VNG gesproken over de vraag hoe de verbanden sterker kunnen worden gemaakt, ook na het beëindigen van het inburgeringstraject?

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik hoorde mevrouw Sterk heel voorzichtig refereren aan het onderscheid tussen genaturaliseerde en geboren Nederlanders. Vindt zij het oké dat de minister in zeker zin een tikkende tijdbom onder haar beleid laat zitten en afwacht wat daarmee gebeurt? De consequenties zijn namelijk voor de gemeenten en voor het volgende kabinet.

MevrouwSterk(CDA)

Ik heb net aangegeven dat wij zekerheid willen hebben of er inderdaad een tikkende tijdbom is. Ik heb ook juridische informatie ingewonnen. Er zijn juristen die zeggen dat het er volgens het EVRM om gaat dat mensen hun vrijheidsrechten moeten kunnen uitoefenen. Om vrijheidsrechten te kunnen uitoefenen, heb je ook bepaalde vaardigheden nodig. Zo'n vaardigheid is de Nederlandse taal. Als je dat bepleit, zou wat voorligt wel juridisch houdbaar kunnen zijn. Nogmaals, ik sluit mijn ogen niet voor andere instanties, die iets anders beweren. Ik wil van de minister een uitgebreid antwoord op alle mitsen en maren die er zijn.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Mevrouw Sterk zegt dat zij ook juridische adviseurs heeft gesproken. Kan zij haar informatie met ons delen? Ik heb uitgebreid geciteerd uit stukken van juristen van naam en faam op dit vlak. Wij kunnen de argumenten dan goed tegen elkaar afwegen. Kan zij ons voorzien van de stukken waaraan zij refereert?

MevrouwSterk(CDA)

Ik ben bereid die informatie geanonimiseerd aan jullie te doen toekomen.

MevrouwVergeer(SP)

De fractie van de SP is voorstander van de inburgeringsplicht, maar niet van een plicht om te slagen voor het examen op straffe van een boete. Wij hebben daar drie redenen voor, die door de documentatie die de laatste tijd tot ons is gekomen alleen maar zijn versterkt.

Ik hoor er ook andere collega's over. Doordat er een examen is met een boete als stok achter de deur is het niveau dat wordt gevraagd erg laag. Ik heb geconstateerd dat het werken met een boete voor het niet slagen in heel veel gevallen helemaal niet functioneel is. Door de verplichting om te slagen is de wet ook juridisch zeer aanvechtbaar en kwetsbaar. Moreel is zij dat natuurlijk ook. Het niveau wordt gedrukt door de plicht om te slagen. Wij hebben allemaal gezegd dat het heel erg voor mensen is als zij het niveau niet kunnen halen, zodat wij het maar zo laag mogelijk moeten houden, maar daarmee schiet de wet haar doel voorbij. Wij zouden veel verder moeten komen dan A1 en A2, want met die niveaus kun je in Nederland geen werk vinden. Ik heb in het vorige overleg met de minister gezegd dat de inhaalmanoeuvre die zij wil op zichzelf goed is, maar dat er wel brokken gemaakt zullen worden door de manier waarop deze manoeuvre wordt uitgevoerd. Het is in Nederland jarenlang een taboe geweest om migranten de Nederlandse taal en de Nederlandse gewoonten te leren. Dit geldt overigens niet voor de SP; wij hebben ons er erg voor ingezet om dit juist wel te doen, omdat het zo overduidelijk in het voordeel van de migranten is. Pas sinds ongeveer tien jaar gaan de nieuwe migranten verplicht op cursus. Ik heb deze cursussen zelf mogen geven en ik vind het als ervaringsdeskundige billijk dat de kosten van de inburgering van nieuwkomers voor hun eigen rekening zijn, maar ik vind aan de andere kant dat er voor hen dan ook faciliteiten moeten zijn, vergelijkbaar met studiefinanciering.

De bezwaren tegen het zeer lage niveau zijn overduidelijk. Nu zijn er veel oudere migranten van wie wij niet meer kunnen verwachten dan sociale zelfredzaamheid, maar vele anderen zouden het niveau kunnen halen dat past bij de vereisten van de arbeidsmarkt; mevrouw Sterk zei dit ook al. Wel, als wij de slaagplicht achterwege lieten en als wij wel een inspanningsverplichting hanteerden, inclusief handhaving, dan zouden wij af zijn van het probleem van het zeer lage niveau, van het plafond dat de zeer lage eisen met zich meebrengen. Dan kunnen wij ieder op zijn eigen manier zijn eigen niveau laten halen.

MevrouwSterk(CDA)

Natuurlijk is het op zichzelf een sympathiek voorstel om het niveau te verhogen, maar ik vind uw redenering wat raar. Wij sturen kinderen toch ook niet naar school met de mededeling dat het niet uitmaakt of zij een diploma halen? In uw redenering zou het door aan het eind een diploma te verlangen voor kinderen moeilijker worden om naar school te gaan.

MevrouwVergeer(SP)

Dit is een heel mooie vergelijking, want wij vinden in Nederland de leerplicht een groot voorrecht. Er zijn heel wat landen zonder leerplicht en ik denk dat ook migranten het heel fijn vinden dat er in Nederland een leerplicht en een inburgeringsplicht is. Maar wij zeggen toch ook niet tegen leerlingen dat zij voor het examen moeten slagen omdat zij anders een boete krijgen? Dat is volstrekt absurd, daar moeten wij van af. Wij moeten wel toezien op naleving van de verplichting om naar school te gaan, voor de rest is het een kwestie van een leerling die samen met een docent het beste uit zichzelf probeert te halen. Zo werken wij, niet met een boete bij niet slagen als stok achter de deur.

MevrouwSterk(CDA)

Een van de constateringen was nu juist dat het oude stelsel niet werkte omdat voldoende sancties ontbraken, omdat er een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting was. Nu wil de SP de zaak weer omdraaien: het doet er eigenlijk niet zoveel toe of u het einde haalt, als u maar naar de cursus gaat.

MevrouwVergeer(SP)

Mensen die een cursus volgen, doen meestal wel hun best; degenen die bij mij in de klas zaten, werkten allemaal keihard. Het gaat erom dat sommige mensen niet naar de cursus komen. En dan geldt hetzelfde als bij de leerplicht voor kinderen, die moet je handhaven. Dat is ook heel goed mogelijk, en ook veel simpeler dan met allerlei juridische poespas. Je kunt bijvoorbeeld afspreken dat cursisten aan het begin een borgsom betalen die zij na afloop terugkrijgen; dan voorkom je alle rompslomp, ook voor de gemeenten. Het kan allemaal veel simpeler, als je goed nagaat waarom een aantal cursussen niet zo goed verlopen zijn.

De inhaalmanoeuvre die de minister wil, veroorzaakt vooral brokken bij degenen die al heel lang in Nederland zijn, de zeer laag opgeleide oudkomers, die veelal analfabeet zijn en die leven in migrantenwijken. De minister voor Integratie zou ook dit isolement moeten doorbreken van deze migranten, hun kinderen en kleinkinderen die nog steeds op zwarte scholen zitten en in zwarte wijken wonen. Het is geen wonder dat het niet opschiet met Nederlands leren; aan de oudere migranten is nooit gevraagd om Nederlands te leren en hun kinderen, de tweede generatie, kregen op school Arabisch en Turks in plaats van extra Nederlands. En toen er uiteindelijk extra cursussen kwamen, waren er enorme wachtlijsten voor. Nederland is deze mensen nog iets verschuldigd, en dan past het niet om te dreigen met bestuurlijke boetes voor degenen die niet slagen. Bovendien zijn zulke boeten helemaal niet functioneel, zoals blijkt uit de reactie van de ACVZ en een aantal juristen die hierover hun oordeel hebben gegeven. Deze spierballentaal is volstrekt onnodig, een boete kan namelijk niet worden opgelegd als het iemand niet verweten kan worden dat hij of zij zakt voor het examen. En verwijtbaarheid is uiterst moeilijk aan te tonen, zeker als het gaat om oudkomers die analfabeet zijn, die de meeste moeite met leren zullen hebben. Mevrouw Sterk zei al dat wij die meteen wel een vrijstelling kunnen geven, als het niveau wordt verhoogd. In feite is de resultaatverplichting om te slagen een inspanningsverplichting. Als je deelneemt aan de cursus en niet slaagt, krijg je geen boete. Dat vind ik normaal. Ik krijg graag een reactie van de minister.

Ik kom bij de juridische en morele aanvechtbaarheid van deze wet. Ze zou in strijd zijn met een groot aantal verdragen; de commissie-Meijers heeft daarop gewezen. Ik denk dat wij ons onnodig allerlei processen op de hals halen en dat de wet onderuit wordt gehaald, omdat wij hiermee een verplichting opleggen die is terug te voeren op etnische herkomst. De commissie-Meijers zegt dat dit niet mag. Als je een voorrecht en faciliteiten geeft, mag je wel onderscheid maken. Wij hebben in de afgelopen jaren bijvoorbeeld extra geld aan kinderen toegekend naar etnische afkomst. Als wij van de leerplicht een recht maken, dan doen wij veel meer recht aan het doel van onze inburgeringswet en krijgen wij veel minder beroep- en bezwaarprocedures.

Ik heb een motie hierover voorbereid. Omdat er vandaag maar één termijn is en ik toch graag wil dat die bij de discussie wordt betrokken ...

De voorzitter:

Wij weten nog niet of er vandaag maar één termijn is.

MevrouwVergeer(SP)

Ik wil wel de gelegenheid hebben om de motie in te dienen, zodat die een rol kan spelen in het vervolg van de discussie.

De voorzitter:

U mag de motie nu indienen. Ik wilde alleen weerspreken dat er vandaag maar één termijn zou zijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening:

  • - dat inburgering van zeer groot belang is voor de integratie van migranten in de Nederlandse maatschappij;

  • - dat het in het belang is van oudkomers om onder de inburgeringsplicht te vallen;

  • - dat de inburgeringsplicht voor oudkomers moet worden opgevat als een recht op onderwijs;

  • - dat het zeer lage verplicht te behalen niveau – ingegeven door de wens om de drempel bij een slaagplicht niet te hoog te maken – niet strookt met het doel van de inburgering: voldoende kennis van de Nederlandse taal en samenleving om volwaardige participatie mogelijk te maken;

  • - dat bij een slaagplicht de boete op zakken alleen kan worden opgelegd bij aantoonbare verwijtbaarheid;

  • - dat het nakomen van de eisen die de cursussen stellen verwijtbaarheid uitsluit, waardoor de slaagplicht in de praktijk nauwelijks via boetes gehandhaafd zal worden;

verzoekt de regering, de resultaatverplichting te vervangen door een inspanningsverplichting,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie is voorgesteld door het lid Vergeer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (30308).

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik heb een vraag over het karakter van de motie. Stelt u niet een wijziging voor van de wetgeving die nu voorligt? Waarom giet u het niet in de vorm van amendementen?

MevrouwVergeer(SP)

Ik heb er ook over nagedacht, maar mijn motie is vrij ingrijpend ten opzichte van de strekking van de wet zoals minister Verdonk die bedoelt. Ik dacht dat een motie meer op haar plaats zou zijn dan een amendement. Het maakt echter niet uit. Ik kan ook een amendement indienen voor het volgende overleg.

De voorzitter:

Dat het niet uitmaakt zou ik niet voor mijn rekening willen nemen. Maar goed, dat is uw politieke conclusie.

MevrouwVergeer(SP)

Het is jammer dat er volgens de regelgeving onderscheid moet worden gemaakt tussen EU-burgers en niet-EU-burgers. Eigenlijk heeft iedere nieuwkomer, of je nu uit Polen, Frankrijk of waar dan ook komt, baat bij een cursus. Volgens de wet mag je een EU-burger echter niet verplichten. Ik vind dat jammer. Heeft de minister er zicht op hoeveel nieuwkomers uit de EU vrijwillig op cursus gaan? Is het momenteel praktijk dat een uitkeringsgerechtigde EU-burger indien nodig binnen het reïntegratietraject een cursus Nederlands krijgt aangeboden? Is het in zo'n geval tevens een verplichting, hoewel wij te maken hebben met een EU-burger?

Ik kom bij een aantal vragen die zijn opgeroepen door het BMC-rapport. Men maakt opmerkingen over de vele ministeriële regelingen die eraan komen en die nodig zijn om het wetsvoorstel te kunnen beoordelen. Wanneer kunnen wij deze ministeriële regelingen in conceptvorm tegemoet zien?

Ik sluit mij erbij aan dat het keurmerk ook moet gelden voor de institutionele markt en niet alleen voor de consumentenmarkt. Anders heb je geen eerlijke concurrentieverhoudingen.

De Wet inburgering en de Wet integratie zijn nog niet voldoende op elkaar afgestemd. Wanneer gebeurt dat? Ik ben ervoor dat de gemeenten aan alle inburgeraars meteen een aanbod doen. Deze wet is een verslechtering voor de nieuwe burgers ten opzichte van de huidige situatie. Als een nieuwe burger nu aankomt, wordt hij meteen in zijn kraag gepakt en gaat hij op cursus, maar met de nieuwe wet kan een nieuwkomer ervoor kiezen om er nog heel lang mee te wachten. Dat is ontzettend jammer. Mensen gaan dan krom praten, zoals wij als docenten ervaren.

Ik kom bij de examinering. Er is nog heel weinig bekend over de inhoud van de eindtermen. Zolang dat het geval is, kunnen de aanbieders van de cursussen zich niet goed voorbereiden. Wanneer komt de ontwerpregelgeving? Wanneer komt de ontwerpregelgeving? Het is noodzakelijk dat er onafhankelijk toezicht komt op de inburgeringgroep. Aan de aanbieders dienen dezelfde eisen te worden gesteld als aan de exameninstellingen. Anders zal er sprake zijn van verschillen in de administratieve lasten voor de aanbieders.

Het is heel belangrijk dat wij het praktijkexamen goed vormgeven, maar daarover heb ik nog geen goed beeld. Ik sluit mij aan bij de woordvoerders die hebben gezegd dat een roc-certificaat voldoende moet zijn om vrijstelling te verkrijgen, ook als het niveau daarop niet is vermeld.

Het lijkt erop dat de kosten veel te laag zijn ingeschat. Ze zouden zijn berekend op 600 uur, maar alleen de zeer hoogopgeleide personen kunnen in die tijd tot een behoorlijk niveau komen.

Ik ga in op de notificatieprocedure ten opzichte van het transitietraject. Als wij niet over de informatie beschikken dat een en ander goed is afgedekt, is het een heel groot risico om deze wet nu in te voeren.

Wij hebben een brief ontvangen van de Raad voor de Financiële Verhoudingen waarin staat dat de Wet inburgering al in een vergevorderd stadium is en dat de raad binnenkort graag met een advies komt. Uit die woorden zouden wij kunnen opmaken dat de minister een beetje laat is met het vragen naar de mening van die raad. De Raad voor de Financiële verhoudingen kan natuurlijk heel goed beoordelen of de bekostiging voor de gemeenten in overeenstemming is met de gestelde eisen. Die brief was overigens gericht aan de minister en daarvan is een afschrift aan de Tweede Kamer gezonden. De raad schrijft zelfs dat hij wil benadrukken dat een juiste wijze van bekostiging nodig is. Waarom is het noodzakelijk dat deze minister te horen krijgt dat zij erop moet toezien dat er een juiste wijze van bekostiging is?

De gemeenten zeggen dat zij noodgedwongen moeten faseren. Erkent de minister dat? Gaan wij daarmee niet voorbij aan onze doelstellingen? De SP-fractie is van mening dat er voor mensen met een baan geen inburgeringplicht dient te zijn. Werklozen dienen wel alle mogelijkheden te krijgen om zich te verbeteren. Dat is een recht.

Ik heb al gezegd dat 600 uur te weinig is. Wat tonen de pilots wat dat betreft aan? Ik meen dat wij nog geen verslag van die pilots hebben ontvangen. Het is belangrijk dat de Kamer dat alsnog krijgt, want die pilots zijn er niet voor niets.

De eigen bijdrage van € 230 of € 270 is te hoog. Hoeveel tijd wil de minister de gemeenten geven voor de verplichte aanbesteding, rekening houdend met het feit dat zij in de loop van dit jaar nieuwe contracten zullen sluiten en als gevolg daarvan met nieuwe verplichtingen te maken krijgen?

Ik leg de nadruk op de opmerking van de commissie-Meijers. Ook de gemeenten zeggen dat zij al die processen aan hun broek zullen krijgen. Ik pleit ervoor dat wij er met deze wet voor zorgen dat er sprake is van faciliteiten in plaats van verplichtingen. Dan hebben wij geen last met bepalingen over rassendiscriminatie of andere vormen van discriminatie. In dat geval bieden wij mensen iets wat zij nodig hebben. Ik doel op faciliteiten, zoals ook de gewichtenregeling die kent.

De gemeenten vragen of zij ook eerst een inburgeringcursus en dan eventueel een reïntegratietraject mogen aanbieden in het geval dat mensen vrijgesteld zijn van de sollicitatieplicht. Anders gaan er immers zes maanden verloren. Ook vragen gemeenten of het mogelijk is dat zij het traject volledig bepalen. Zij kunnen immers maatwerk bieden. Kan dat, of staan bepaalde wetsbepalingen dat in de weg? Wat gebeurt er als iemand na een gemeentelijk traject is gezakt? Mag de gemeente dan nog een kort plustraject aanbieden?

Ik vind koppeling van de zelfstandige verblijfsvergunning aan het slagen voor het inburgeringexamen in geval van huwelijksmigratie onbehoorlijk. Naar mijn idee kunnen wij dat niet maken. Wat wel kan, is het behouden van de regels van de Vreemdelingenwet, en daaraan het volgende toevoegen: als je slaagt voor je inburgeringsexamen, kan je bijvoorbeeld sneller een zelfstandige verblijfsvergunning krijgen. Een amendement op dit punt is onderweg.

Over het informatiseringssysteem zijn heel wat klachten binnengekomen. Ik zal niet in details treden, maar wanneer zullen alle systemen op elkaar afgestemd zijn?

De termen "inlichtingenbureau" en "Suwinet" komen niet in de wet voor. Om het integreren ervan in de Wet inburgering mogelijk te maken, is opneming noodzakelijk. Wat is de reactie van de minister?

De financiering van de fysieke infrastructuur schiet zwaar tekort.

De VNG wil uitkeringsgerechtigde oudkomers zonder arbeidsverplichting toevoegen aan de prioritaire doelgroep, omdat deze mensen beperkt zelfredzaam zijn. Dat lijkt mij een verbetering, maar het lijkt mij nog beter om hen in ieder geval vrij te stellen van de plicht om te slagen. Ik overweeg een amendement op dit punt.

De commissie-Meijers heeft nog twee andere zaken aangekaart. Er zou onvoldoende onderbouwing zijn van de noodzaak om met een gedetailleerde persoonsregistratie te komen. Ik vind dat de minister moet ingaan op de vraag of dit wel of niet verantwoord is. Op de relevante internationale verplichtingen is de heer Dijsselbloem al uitgebreid ingegaan. Kan de minister laten onderzoeken of er strijdigheid is met de internationale bepalingen als de wet faciliteiten gaat regelen en niet een slaagplicht op straffe van een boete?

De heerVisser(VVD)

Voorzitter. Het wetgevingsproces lijkt even weerbarstig te zijn als de inburgering zelf. Vanaf het regeerakkoord tot nu is het een lang proces. Vandaag wordt het ook nog een lang proces. Ik zal bepaalde vragen van voorgaande sprekers daarom niet herhalen.

Ondanks de lange periode van twee jaar overleg tussen Rijk en gemeenten gebeurt vlak voor het debat iets zeer voorspelbaars: een brief van gemeenten waarin gemeld wordt dat extra geld nodig is en dat er te veel regels zijn. Het is een van de wetmatigheden in de Nederlandse politiek. De gemeenten geven aan dat de onderhandelingen niet op alle punten zijn gehonoreerd. Ik neem aan dat hetzelfde voor het Rijk geldt. De Kamer is een verlengstuk van alle burgers in Nederland en luistert dus niet alleen naar de gemeenten. Er is nauwe samenwerking geweest, er is een onderhandelingsproces geweest, er is over en weer toegegeven. Op welke punten heeft de minister aan de gemeenten toegegeven en op welke punten was het andersom?

Het wetsvoorstel komt in essentie neer op participatie na investering van twee kanten. Van een inburgeraar wordt een investering verwacht in Nederland, in de taal en de cultuur. En Nederland investeert in nieuwkomers: leningen, gecertificeerde aanbieders, aanbod voor prioritaire groepen. Vervolgens geldt dat degene die zich in Nederland vestigt, terechtkomt in een samenleving waar een kaartje voor het openbaar vervoer de prijs daarvan niet weerspiegelt, waar sprake is van een solidair ziektekostenstelsel, waar huizen met subsidie worden gebouwd en verhuurd, waar sociale zekerheid geldt, waar goed onderwijs kan worden genoten, etc. Met andere woorden, een investering in Nederland is een goede investering. Er moet een relatie worden gelegd tussen dit wetsvoorstel en de Wet inburgering buitenland en de naturalisatie. Het is een drietrapsraket die naar een doel leidt.

Laat ik beginnen met het examen zelf en het niveau ervan. Op 2 juni is een brief binnengekomen over de invulling van het examen. Ik ga niet op alle details van de brief in, want ik vind het niet de rol van de Kamer om een soort expert op het gebied van examinering te zijn. Voor het proces en de randvoorwaarden moet je de juiste mensen aan bod laten. Ik heb wel een opmerking over het niveau van het tentamen. Het verschil tussen het niveau A2 voor nieuwkomers en het niveau A1 voor oudkomers is merkwaardig. Wordt de doelgroep hiermee niet onderschat op bepaalde punten? Mensen die al in Nederland waren, starten niet op nul. Belangrijker is evenwel de vraag wat je met niveau A1 kunt. Mevrouw Sterk heeft hier voorbeelden van gegeven. Staat dit in verhouding tot de investering die wij vragen, en levert het concreet iets op? Kun je erdoor aan werk komen, kun je erdoor naar school, kun je erdoor overleggen met leerkrachten et cetera? Als niveau A1 daar niet toe leidt, moeten wij ons afvragen of wij dat niveau wel moeten aanbieden.

Verder is het de vraag wat er gebeurt indien iemand na een succesvol tentamen inburgering in het buitenland hard doorgaat, omdat hij, gezien zijn vooropleiding of achtergrond, meer wil dan niveau A2. Uit de stukken is mij niet duidelijk of iemand dan nog steeds in aanmerking komt voor de vergoeding en alles wat daarbij hoort. Het lijkt mij dat dit moet kunnen en ook gestimuleerd zou moeten worden.

Ik hoor nog graag een toelichting op de verdeling tussen de bestaande educatiemiddelen en de inburgeringsmiddelen. Wanneer een inburgeringsplichtige oudkomer analfabeet blijkt te zijn, kan toch uit twee budgetten een gecombineerd traject worden aangeboden? De indruk wordt soms gewekt dat dat verboden is en dat er een heel strikt schot tussen zit. Het lijkt mij onnodig bureaucratisch dat er twee trajecten gevolgd moeten worden. Een persoon moet maatwerk geboden kunnen worden, ook al moet dat uit twee budgetten gefinancierd worden.

Uit de correspondentie met de gemeenten waarnaar ik net verwees, blijkt dat men het eens is met het principe dat oudkomers een verplichting krijgen. De VNG noemde dat in oktober vorig jaar al een goede zaak. In de brief van de VNG van 14 februari wordt gesteld dat er overeenstemming is over bedragen en de kostenmonitor. Daarna hebben wij brieven gekregen waarin wordt gevraagd om tegemoetkomingen en compensatie voor de gemaakte kostprijs, terwijl outputfinanciering en nacalculatie op gemiddelde kostprijs zijn afgesproken. Het laatste lijkt mij een juiste techniek want je kunt geen blanco cheque geven. Je moet druk op de ketel houden bij de inkoop en aanbesteding en je moet ook een reële vergoeding hebben. Kan de minister aangeven hoe dit proces verloopt en hoe het zit met de outputmonitor? Zijn er verschillen te rechtvaardigen of worden alle gemeenten over een kam geschoren?

Een andere vraag over de financiering betreft de mogelijkheid dat het animo in het eerste jaar van het aanbod, in 2007, veel groter is dan verwacht en dat het budget in 2007 dus overschreden wordt. Dan lijkt het alsof een maatschappelijke meevaller een financiële tegenvaller oplevert. Dat is ongewenst. Wat zijn de afspraken daarover? Ik neem aan dat de minister hiervoor bij haar collega's moet zijn, want dat zou kunnen betekenen dat je in de jaren daarna minder uitgaven hebt.

Wat is het tijdpad voor de verdere uitwerking van het besluit en de regels voor de verschillende uitvoerende partijen? Ik neem aan dat wij daar nog nader inzicht in krijgen van de minister.

Wij hebben gehoord dat de contracten in het kader van de WWB al volledig aanbesteed zijn en dat er dus niet meer ingebroken kan worden in lopende trajecten. Ik neem aan dat de minister in het onderhandelingsproces in de afgelopen anderhalf tot twee jaar ook gewezen heeft op de mogelijkheid van een gecombineerd traject. Is dat daadwerkelijk gebeurd? Wanneer is het weer mogelijk om gecombineerde trajecten aan te bieden?

Ik heb nog een simpele vraag over de uitvoering van de wet in de praktijk. Kan de minister inzicht geven in de procedure voor een individu? In de huidige systematiek begint de procedure zodra iemand zich aanmeldt bij de GBA. Is het in de nieuwe systematiek mogelijk om een éénloketprocedure op te starten opdat mensen niet van het ene loket naar het andere gestuurd worden vanwege de verschillende budgetten? Is aansluiting van de informatiesystemen mogelijk opdat uitvoerders daar voldoende inzicht in krijgen? Op pagina 39 van de memorie van toelichting staat namelijk dat afspraken kúnnen worden gemaakt door het UWV of een instantie die zich over inburgering ontfermt. Deze afspraken kunnen gaan over inkomen van voorzieningen, gegevensuitwisseling, eindverantwoordelijkheid etc. Dit is echter niet helemaal duidelijk. Bij wie moet een individu zijn? Het desbetreffende artikel van het wetsvoorstel heeft het over "kúnnen afspreken" en niet over "moeten afspreken". Het zou dus goed kunnen zijn dat er via deze bepaling een wirwar van verschillende instanties ontstaat bij wie een inburgeraar zich moet melden.

In een recente brief uit Rotterdam staat een opvallende opmerking. Er wordt daarin gesteld dat men van de beschikbare € 6000 er € 1800 denkt te besteden aan handhaving en begeleiding. Is dit bedrag de minister bekend? Het lijkt mij een buitensporig hoog deel. Volgens mij waren er aparte vergoedingen voor de implementatie van het traject, de uitvoering en de overgangsfase. Een tweede punt is dat er bij de verdeling van de budgetten voor de Wet werk en bijstand al rekening gehouden is met de bevolkingssamenstelling in de verschillende gemeenten. Het lijkt alsof je straks twee maal kan declareren voor dezelfde persoon; dat is niet de juiste weg.

Dit wetsvoorstel brengt een bepaalde mate van decentralisatie met zich mee die onze fractie goed vindt. Er wordt een belangrijke verantwoordelijkheid bij gemeenten gelegd. De vraag is natuurlijk ook wat de rol van het Rijk en van de Tweede Kamer wordt na deze decentralisatie. Laten wij immers eerlijk zijn; soms geven wij taken over aan gemeenten en bezondigen wij er ons vervolgens aan, op detailniveau te controleren. Voor een deel hangt dit af van de mate waarin wij later inzage krijgen in de voortgang en de monitoring van gegevens. Wat wordt teruggekoppeld aan de Tweede Kamer en wat wordt teruggekoppeld aan de gemeenten zelf? Als wij uitvoerig worden geïnformeerd en updates krijgen over de voortgang van deze wet, is er bij de Kamer een natuurlijke neiging om er op detailniveau weer nieuwe afspraken over te maken. Dit staat op gespannen voet met decentralisatie; het zijn de gemeenteraden zelf die moeten controleren. Hoe is de informatievoorziening op dat niveau geregeld? Zijn er aparte afspraken met de gemeenten die daarvoor zorgen, of zit dit ingebouwd in de systemen van de minister?

De VVD-fractie vindt het een goede zaak dat er van het principe van gedwongen winkelnering wordt afgestapt. Er gaan hier en daar stemmen op om alle inburgeraars een aanbod te doen en gemeenten voor hen te laten inkopen. Dit lijkt mij geen goed voorstel; mensen kunnen zelfstandig hun rijbewijs halen, trouwen, verhuizen etc. Dus men kan mijns inziens ook zelfstandig een goede taalcursus uitzoeken. Het certificaat moet echter wel voor transparantie op de markt zorgen. Degenen die op de markt belang hebben bij dit certificaat moeten, naar mij lijkt, dan ook inspraak hebben in de onderdelen ervan. Met andere woorden: staat dit certificaat borg voor openbaarheid van slagingspercentages en van uitval? Staat dit certificaat er borg voor dat allerlei informatie waarvan openbaarheid niet voor de aanbieder, maar voor de vragende partij van belang is, ook werkelijk openbaar wordt?

MevrouwVergeer(SP)

De heer Visser beweert dat nieuwkomers en oudkomers die inburgeringscursussen willen gaan volgen, die cursussen zelf kunnen vinden en zelf een keuze kunnen maken. Zij gaan echter toch juist deze cursus volgen omdat zij zich nog niet zelfstandig in Nederland kunnen redden?

De heerVisser(VVD)

Dat is waar, maar dit is niet in tegenspraak met wat ik eerder zei. Als mensen zelfstandig de beslissing nemen om naar Nederland te komen en in ons land te gaan werken, of om te gaan trouwen en hier vervolgens te komen wonen, als zij in het buitenland een examen hebben kunnen doen voor een inburgeringcursus en allerlei andere zaken ook zelfstandig kunnen doen, dan kunnen zij mijns inziens ook zelfstandig naar een goed aanbod zoeken van een gecertificeerde cursus. Daar hebben zij niet per se een gemeente voor nodig. Voorzitter. De vragen die door voorgaande sprekers zijn gesteld over de dubbeltaken van de IBG zal ik niet herhalen. Wel heb ik nog een vraag over de bestanden. Er zijn verschillende bestanden en de vraag is hoe die zich tot elkaar verhouden. Zo is er een bestand potentiële inburgeringsplichtigen. Uitgaande van de groep van 500.000 die hiervoor in aanmerking komt, is mijn vraag of het hierbij gaat om de totale groep potentiële inburgeringsplichtigen. Of is de potentiële groep groter dan dat? Het is niet duidelijk hoe de verschillende bestanden zich tot elkaar verhouden en of bijvoorbeeld het bestand waarmee de gemeenten direct werken een deelverzameling is van het grote bestand aan inburgeringsplichtigen. De vraag is ook wanneer de bestanden operationeel zijn. Is er een "go, no go"-moment op basis waarvan wordt bepaald dat alles gereed is om per 1 januari 2007 van start te gaan? Wordt er proefgedraaid? Wie hebben inzage in het bestand? Kunnen betrokkenen controleren of hun gegevens kloppen? Kunnen zij bij een instantie terecht om na te gaan of hun diploma's en voorgeschiedenis op een juiste manier zijn geregistreerd of kan dit alleen bij de gemeente?

Twee weken geleden hadden wij het in het kader van de leerrechten ook over de IB-Groep. Toen was de vraag of de IB-Groep de taken in dit kader wel aan kan. Bij belangrijke systeemveranderingen moet er zorgvuldig met de uitvoering worden omgegaan. In korte tijd krijgt de IB-Groep twee nieuwe taken. Is daarover overlegd met OCW?

De IB-Groep is verantwoordelijk voor de activering van de bestanden van potentieel inburgeringsplichtigen. Betrokkenen worden bijvoorbeeld inburgeringsplichtig bij registratie als werkloze. Een genaturaliseerde vrouw wordt inburgeringsplichtig als zij een kind krijgt. Dit geldt echter niet voor degenen die bij optie zijn genaturaliseerd. Heeft de gemeente voldoende gegevens om dat onderscheid te kunnen maken?

Er zijn afspraken gemaakt met de Bve Raad over het overdrachtsbudget voor de roc's. In dit verband is de notificatieprocedure van belang, want als Brussel dit als staatssteun ziet, moeten er nieuwe afspraken worden gemaakt. Is de procedure al gestart of heeft men alleen voorzichtig geïnformeerd? Wanneer denkt de minister duidelijkheid uit Brussel te krijgen? Welk resultaat verwacht zij? Is er een plan voor het geval deze systematiek onverhoopt niet wordt goedgekeurd? Kan de wet wel doorgaan als daar op 1 januari 2007 nog geen duidelijkheid over is?

Het moeilijkste onderdeel van de wet is de afbakening van de doelgroep. Ik schets kort de voorgeschiedenis. Het eerste voorstel betrof personen geboren buiten de EU, maar dat onderscheid bleek niet houdbaar. Het tweede voorstel is na advies van de ACVZ uitgebracht. Daarin was de doelgroep omschreven als iedereen die tijdens de leerplichtige leeftijd niet acht jaar in Nederland had verbleven. Vervolgens werd een motie aangenomen – met alleen de fractie van de VVD tegen – waarin een uitzondering werd gemaakt voor autochtonen. De Raad van State oordeelde daarop dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen Nederlanders en niet-Nederlanders. Tevens werd gewezen op de problemen met de EU-burgers. Daarop heeft de minister het wetsvoorstel opnieuw aangepast. Het huidige wetsvoorstel is een mengvorm van het advies van de ACVZ en het oordeel van de Raad van State.

Op grond van de huidige wet komen ook Nederlanders die buiten Nederland zijn geboren in aanmerking voor inburgering. In de nieuwe wet komt deze bepaling niet voor. Waarom had de Raad van State bij de huidige wet geen problemen met het onderscheid tussen Nederlanders en niet-Nederlanders? Kortom: waarom maakt de raad nu wel bezwaar en tien jaar geleden niet? Dat vind ik belangrijk om te weten.

Ik zeg hier eerlijk bij dat wij wel een probleem hebben met de naturalisandi. De Raad van State waarschuwt voor een verplichting jegens hen. De gemeenten willen niet in een juridisch gevecht hierover terechtkomen. Ik kan mij dat voorstellen. Het lijkt mij dat wij van een optisch probleem van een jaar geleden, namelijk het ACVZ-voorstel en de autochtone Nederlanders – een heel kleine groep – terecht zijn gekomen in een principieel en praktisch probleem. Mijn fractie is daar nog niet uit. Bij de inburgeringsplicht wordt een onderscheid gemaakt tussen Nederlanders op grond van de manier waarop zij het Nederlanderschap hebben verkregen. Dat lijkt in strijd te zijn met artikel 5 van het Europees verdrag inzake nationaliteit. In dat verdrag staat dat elke staat die partij is, zich laat leiden door het beginsel van non-discriminatie tussen zijn onderdanen ongeacht het feit of zij onderdaan door geboorte zijn of de nationaliteit van die staat later hebben verkregen. Nederlandse rechters mogen volgens onze Grondwet toetsen aan internationale verdragen, dus ook aan dit verdrag. Heeft Nederland dit verdrag indertijd ten volle geaccepteerd of heeft het een uitzonderingsbepaling gemaakt op dit onderdeel? Dat is wel belangrijk voor de rechter die dat later gaat toetsen.

Ook zonder een dergelijk verdrag is de inburgeringsplicht voor naturalisandi een probleem. De Nederlandse staat heeft in het verleden het Nederlanderschap bij Koninklijk Besluit verleend. Mensen die het Nederlanderschap hebben verkregen, mogen stemmen voor het parlement en voor de provincie en zijn volwaardige Nederlanders. Zij hebben daarvoor gekozen. Dat vonden wij een groot goed. Nu opeens wordt aan sommige Nederlanders wel en aan sommige Nederlanders geen verplichting opgelegd en dat wringt. Daar moet je goede redenen voor hebben. Daarom was de VVD altijd meer gecharmeerd van het oorspronkelijke voorstel, dat van de ACVZ, waarin geen onderscheid werd gemaakt tussen nationaliteit. Dat was ook niet discriminerend. Om die reden hebben wij, als enige fractie, tegen de desbetreffende motie gestemd. Het enige rechtvaardige onderscheid was in onze ogen immers neutraal: iedereen die niet acht jaar in Nederland had verbleven en niet kon aantonen Nederlands te spreken. Iedereen.

Nu hebben wij een lastig probleem. Kinderen van Nederlanders geboren op de Antillen of Aruba kunnen inburgeringsplichtig zijn. Dan noem ik nog de vijf jaar in de EU van de derdelanders. Iemand die in Marokko is geboren en zes jaar in Spanje woonde, kan op grond van het vrij verkeer van personen naar Nederland komen, maar zijn broer die naar Nederland kwam en wel of niet naturaliseerde, is wél inburgeringsplichtig. Dat geeft rare, ongelijke situaties. Kan de minister inzicht geven in de verdeling van die oudkomers, Nederlanders/niet-Nederlanders/naturalisandi, maar ook in de groepen binnen de naturalisandi? Hoe is die groep van 500.000 opgebouwd? Dat vraag ik opdat wij principiële en praktische bezwaren kunnen wegen. Als dit een lastig principieel bezwaar blijft, kan ik mij twee alternatieven voorstellen. Het ene is terug naar het voorstel van de ACVZ, dat volgens mij neutraal was. Het andere is: alleen vreemdelingen voor de Wet inburgering, en verder zaken oplossing via voorwaarden sociale zekerheid. Dat lijkt een beetje op hetgeen de heer Dijsselbloem net voorstelde. Ik verwijs hierbij naar de discussie over het thema migratie en sociale zekerheid. Er zijn voorstellen gedaan over referte-eisen in de bijstand. Taaleisen kun je ook daarin inbrengen. Hetzelfde resultaat, minder juridisch kwetsbaar en het treft misschien nog wel een bredere doelgroep.

Het verkiezingsprogramma van de VVD en het Hoofdlijnenakkoord zijn duidelijk. Er is een maatschappelijk probleem. Dat moet je tegemoet treden en oplossen, maar het is ook vooral een individueel probleem als je niet kunt meekomen in een samenleving. Dat is het belangrijkste. Wie streeft naar zelfredzaamheid en onafhankelijkheid kan niet om het thema inburgering heen en kan ook niet heen om het feit dat er naast rechten ook plichten zijn. Het wetsvoorstel is een goede uitwerking van die gedachte. De uiteindelijke beoordeling zullen wij baseren op uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid.

De voorzitter:

Het is mijn voornemen om de fracties van GroenLinks en D66 nog voor de lunchpauze het woord te geven teneinde de minister de kans te geven zich tijdens de lunchpauze zoveel mogelijk voor te bereiden op haar antwoord. Beide fracties hebben vrij veel spreektijd opgegeven. Ik breng dat even onder hun aandacht. Ik zal er in ieder geval op toezien dat daar niet overheen wordt gegaan.

MevrouwLambrechts(D66)

Ik heb daar problemen mee. Nadat de heer Dijsselbloem drie kwartier had gesproken werden wij ook al opgeroepen om ons te beperken. Wij hebben allemaal een serieuze inzet. Wij hebben voor dit wetgevingsoverleg gekozen om die inzet hier vol in te kunnen brengen en de antwoorden van de minister te horen. Ik wens daar gebruik van te maken. Dan spreek ik wel na de lunchpauze.

De voorzitter:

Dat kan. Wij hebben gesproken over hoe serieus wij onze planning voor vandaag nemen. Wij vergaderen tot zes uur en dan kunnen wij zeggen dat het niet klaar is en dat wij het nog een keer doen. Dat is prima, maar u moet wel even weten wat de consequenties zijn. Mij is gevraagd om toe te zien op de orde die wij met elkaar afspreken en dat doe ik dus, maar ik geef even inzicht in de manier waarop ik dat doe. Het kan allemaal anders. U kunt bijvoorbeeld anderhalf uur spreken, maar dan komen wij vandaag niet klaar, dat kan ik wel garanderen. Daarom attendeer ik even op dit punt.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Voorzitter. Dit is een belangrijk wetsvoorstel en er is van tevoren geen limiet gesteld voor de spreektijden, waardoor ieder de kans greep om dit zo zorgvuldig mogelijk voor te bereiden.

Laat ik het ronduit zeggen, het voorliggende wetsvoorstel is een zompig moeras, waar zowel gemeenten als inburgeraars de komende jaren in zullen verdwalen. Ruim drie jaar steggelt de minister al met de Kamer, met gemeenten, met roc's en met juristen over deze wet. Niet per se omdat zij ontzettend van mening verschillen over de doelstelling van de wet, namelijk effectievere inburgering voor oudkomers en nieuwkomers in Nederland, maar vooral omdat deze wet helaas weinig van doen heeft met de realiteit.

Dat is begrijpelijk, want in zekere zin is dit wetsvoorstel een van de antwoorden op de frustraties van de Fortuynrevolte. De integratie was mislukt en vanaf nu moesten migranten bij de lurven worden gegrepen. Deze ideologische benadering heeft weinig te maken met de weerbarstige werkelijkheid, zoals ik al zei. Deze wet is voor GroenLinks dan ook niet het antwoord op de problemen die ook wij zien. Ik ben opgegroeid in Rotterdam-Zuid en ik weet wat die problemen inhouden: segregatie, taalachterstanden, werkloosheid, zich minder thuis voelen en opvoedingsproblemen. Daarom is het noodzakelijk om vandaag een aantal belangrijke vragen te stellen.

Laat ik beginnen met de juridische problematiek die nog steeds als het scherpste zwaard van Damocles boven deze wet hangt. Een van de redenen waarom de behandeling van dit wetsvoorstel al drie jaar duurt en het meermaals is herzien, is dat de minister per se een plicht wil instellen voor genaturaliseerde Nederlanders. Na al die jaren waden door drassig land meent de minister droge grond te hebben bereikt door drie categorieën genaturaliseerde Nederlanders aan te wijzen waarvoor dit wel legitiem zou zijn: uitkeringsgerechtigden, opvoeders en geestelijke dienaren. Een unicum is dat de minister dit beargumenteerd door een drieledig onderscheid te maken tussen geboren, Antilliaanse en Arubaanse en genaturaliseerde Nederlanders. Het onderscheid is dus gebaseerd op etnische of nationale herkomst. In juridische termen is dit een onderscheid naar ras.

Een dergelijke vorm van discriminatie kan niet of slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden gerechtvaardigd, wijzen alle adviezen uit, ook al herhaalt de minister bij voortduring dat ongelijke gevallen ongelijk behandeld mogen worden. Als genaturaliseerde Nederlander hoor je gelijk te zijn aan geboren Nederlanders, zoals mijn collega van de VVD al naar voren bracht. Wat is anders de waarde van dat Nederlanderschap? Dat hebben wij recent nog mogen ondervinden.

In de ogen van mijn fractie is dit een tikkende tijdbom onder het systeem die na elk gerechtelijk oordeel kan ontploffen. Toch houdt de minister vol dat alle instanties het bij het verkeerde eind hebben. En dat zijn niet de minste. Collega Dijsselbloem heeft ze al genoemd. De Raad van State, de Europese Commissie, de rechtbank in Den Haag, de Vreemdelingenkamer van de rechtbank in Rotterdam, de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, de universiteit van Tilburg, en last but not least de Commissie Gelijke Behandeling. Daarom heb ik grote sympathie voor het amendement van de heer Dijsselbloem om artikel 3 te schrappen. Dat is het enige wat op dit moment verstandig zou zijn.

Uit alle adviezen over het Associatieverdrag met Turkije komt naar voren dat dit niet toelaat om de voorgestelde regeling toe te passen op Turkse burgers die een verblijfsrecht aan dat verdrag ontlenen, ongeacht de vraag of zij tevens de Nederlandse nationaliteit bezitten. Ook voor die andere groep zou dit niet van toepassing zijn. Dat is nog een tijdbommetje, aangezien de Turkse gemeenschap de grootste etnische minderheid in Nederland is.

De ironie is dat de wachtlijsten in de grote steden in de afgelopen jaren zijn weggewerkt en dat daar heel veel Turkse oudkomers op stonden die niet verplicht waren om in te burgeren. Met deze wet lopen wij het risico dat zij straks niet kunnen of willen inburgeren onder de gestelde voorwaarden en van de rechter niet hoeven in te burgeren. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister. Bij rechtszaken zullen de gemeenten de dupe zijn. Vindt de minister het echt fatsoenlijk om de gemeenten en een volgend kabinet op te zadelen met de mogelijke consequenties als dit systeem in elkaar ploft? Graag een reactie.

Een ander juridisch probleem vormt de koppeling met het recht op zelfstandig verblijf. Pas na het behalen van het inburgeringsexamen heb je kans op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Niet alleen is dit een disproportionele sanctie die leidt tot bestaansonzekerheid en hoge kosten, omdat mensen langere tijd én boetes én hoge leges moeten betalen. Bovenal organiseert de minister hiermee haar eigen schrijnende gevallen. Dat zegt niet alleen mijn fractie, maar dat zegt nota bene de IND zelf in zijn eigen advies op het ontwerpbesluit. Deze regel kan namelijk tot bizarre situaties leiden voor gezinnen die in Nederland asiel hebben aangevraagd, omdat er binnen één gezin verschillende rechtsposities kunnen ontstaan als gevolg van het al dan niet behalen van het inburgeringsexamen. Stelt u zich voor dat binnen één gezin vader het examen wel behaalt en moeder niet en in dezelfde periode het land van herkomst veilig wordt verklaard. Dan zou moeder terug moeten keren naar het land van herkomst, terwijl vader eventueel met de kinderen mag achterblijven. Op dit punt heb ik een aantal amendementen ingediend, omdat ik dit een bizarre situatie vind. Ik wil graag een reactie van de minister op het veroorzaken van haar eigen schrijnende gevallen.

Ik sluit mij aan bij de vragen die de heer Dijsselbloem en anderen hebben gesteld over het feit dat dit voor vrouwelijke nieuwkomers een grote belemmering zal vormen. Dit leidt namelijk tot grotere afhankelijkheid van de partner, aangezien zij nóg afhankelijker zijn van hun partner voor het betalen van de inburgeringscursus en de zelfstandige verblijfsvergunning op termijn niet kunnen krijgen.

Het laatste juridische obstakel dat ik zie, is aangegeven door de Bve Raad. De notificatieprocedure is ogenschijnlijk formeel nog niet aangevraagd. Dat levert op dat het hele transitietraject waarover wij al drie jaar spreken, op losse schroeven staat. Misschien kan de minister daarover in één keer helderheid geven, maar als dat bij dit overleg of bij nadere overleggen niet kan, dan vraag ik mij af wat wij daaruit moeten concluderen. Wij hebben al eerder in het verband van de vaste commissie voor OCW geconcludeerd dat dit ertoe kan leiden dat het beroepsonderwijs stevig te lijden krijgt onder de invoering van deze wet.

Nu naar de uitvoering. Die is onoverzichtelijk, ingewikkeld en leidt tot vreemde situaties. Nog niet zo lang geleden had de ministerraad een extra vergadering om alle onduidelijke en overbodige regels uit te bannen. Daar zullen de meeste gemeenten de volgende jaren weinig van merken, want de Wet inburgering is een bureaucratisch gedrocht. Zelfs de WMO die ik kortgeleden mocht behandelen en waarmee miljoenen mensen te maken krijgen, is met tientallen amendementen een wonder van eenvoud in vergelijking hiermee. Kortom: administratieve problemen liggen op de loer. De Wet inburgering en het Besluit inburgering vertonen grote regeldichtheid. Er zijn allerlei ministeriële regelingen nog niet bekend. In 25 artikelen worden nog nader op te stellen regelingen aangekondigd. Voeg daarbij de opeenstapeling van nieuwe wetten en wetswijzigingen, waarvoor ook het BMC-rapport waarschuwt. De afgelopen jaren zijn gemeenten geconfronteerd met de Wet maatschappelijke ondersteuning, invoering van het burgerservicenummer, de Wet op de jeugdzorg, de Wet werk en bijstand, wijziging van de sociale werkvoorziening en dus nu straks ook de Wet inburgering. Het is niet niets, wat BMC ertoe brengt om te waarschuwen voor een gebrekkige invoering van de Wet inburgering. Graag een reactie hierop.

Ook de automatisering is nog steeds een probleem. Het is niet duidelijk of de informatiesystemen op tijd klaar zijn. De minister geeft daar zelf ook twee antwoorden op. In reactie op het BMC-rapport geeft de minister namelijk twee deadlines aan. In de tekst staat dat alles vanaf november aanstaande klaar is, maar in het planningsschema dat als bijlage is bijgevoegd, zijn de systemen pas in december gereed. Het is dus nog onduidelijk of deze informatiesystemen en de gemeentelijke systemen op elkaar zullen aansluiten. Ook is het voor de VNG niet duidelijk welke gegevens gemeenten zullen moeten verwerken. Mijn pleidooi zou zijn dat wij situaties moeten vermijden zoals anderhalf à twee jaar geleden toen stadsdelen in Amsterdam per abuis duizenden mensen aanschreven, omdat die zouden moeten inburgeren terwijl dit helemaal niet het geval was. Onder andere de moeder van John Leerdam ontving zo'n brief.

Principieel onjuist is het dat de IBG enorm veel taken in het proces krijgt: zelf examens organiseren, zelf examens afnemen en ook nog eens examenafname van andere instellingen controleren zonder zelf gecontroleerd te kunnen worden. De GroenLinks-fractie heeft daar veel moeite mee en daarom beoog ik hierop een amendement in te dienen. Graag een reactie. Voorzover ik weet, worden de examenkosten bijgeschreven op de rekening van de IBG, die daarvan dus direct profiteert. Waarom zouden andere opleidingsinstituten zich dan inschrijven als exameninstelling, als zij geen recht krijgen op die extra inkomsten? Volgens de wet mag het geld alleen bij de IBG terechtkomen.

Ik sluit aan bij de kritiek op het feit dat op lang niet alle certificaten die de afgelopen jaren aan inburgeraars werden uitgereikt, staat welk niveau zij hadden behaald. Veel gemeenten en roc's hadden daarover geen eenduidige afspraken gemaakt. Het is dus maar de vraag of de gemeenten de gegevens kunnen achterhalen. Mensen die al een of meer cursussen achter de rug hebben, worden opnieuw gedwongen op cursus te gaan. De overheid kan dat in mijn ogen echt niet maken. Daarom stel ik voor om mensen die al een certificaat hebben behaald, vrijstelling te verlenen. Als zij zelf nog verder willen leren, kunnen zij een aanbod krijgen zonder examenplicht.

De gemeenten mogen van de minister slechts aan drie doelgroepen een aanbod doen. De anderen moeten zelf hun weg vinden. Waarom wordt de vrije beleidsruimte van de gemeenten op deze manier ingeperkt? Veel gemeenten hebben de afgelopen jaren stevige stappen gezet en ambitieuze plannen gemaakt, waarbij dit wetsvoorstel verbleekt. Meer eigen verantwoordelijkheid voor het proces van inburgering is een goede zaak, maar neem nu de groep uitkeringsgerechtigde oudkomers zonder arbeidsverplichting. Dit is een bijzondere groep, met een langdurige uitkeringsafhankelijkheid en een volledig gebrek aan perspectief op maatschappelijke verbetering. Zij moeten nu zelf hun inburgering regelen en het examen behalen. Dit is niet realistisch te noemen. Waarom is het gemeenten verboden om mensen voor wie zij denken dat dit nuttig is een aanbod te doen?

Het traject dat gemeenten mogen aanbieden, zou vastliggen. Zo mag een gemeente een uitkeringsgerechtigde opvoeder geen opvoederstraject aanbieden. Maar als dat nu het beste is op dat moment? Graag een reactie. Het wetsvoorstel schrijft ook voor dat aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige alleen een inburgeringstraject mag worden aangeboden in combinatie met een reïntegratietraject. Soms kan het noodzakelijk blijken om het traject van inburgering en reïntegratie volgtijdelijk uit te voeren. Bovendien wordt voor genaturaliseerde inburgeringsplichtige oudkomers met een uitkering de combinatie van inburgeringstraject en reïntegratietraject bemoeilijkt, omdat het inburge­ringstraject pas mag worden aangeboden als de oudkomer zes maanden of langer een uitkering heeft. Dat is verlies van kostbare tijd; waarom mag dit niet veel eerder, of zelfs meteen?

Hoewel de minister drie prioritaire groepen heeft benoemd die een aanbod kunnen krijgen, hebben deze groepen geen recht op een aanbod. Dat staat in de nota naar aanleiding van het verslag. In het hypothetische geval kan Achmed, die genaturaliseerd is en zijn baan verliest, in Almere wel een aanbod voor een inburge­ringscursus krijgen, terwijl hij in Nunspeet duizenden euro's zelf moet neertellen. Dat is een vreemde rechtsongelijkheid, waarvoor geen duidelijke argumentatie wordt gegeven. Het aanbod van gemeenten aan uitkeringsgerechtigden geldt pas na zes maanden. Waarom kan dit niet eerder? Ik zal hierover waarschijnlijk een amendement indienen.

Op het gebied van de financiën lijken er verschillende waanbeelden naar voren te worden gebracht. Ten eerste gaat de minister ervan uit dat miraculeuze marktwerking de kosten voor de inburgeringscursus vanzelf zal doen dalen. Voor deze verwachting bestaat er geen enkel bewijs uit de praktijk. In alle gevallen waarin de markt in het afgelopen decennium is geliberaliseerd, zijn de prijzen alleen maar gestegen. Toch stelt de minister dat het budget voor gemeenten voldoende is. Graag een reactie op die aanname.

De minister gaat uit van gemiddelden. De ene inburgeraar is goedkoper dan de andere, omdat hij een hoger taalniveau heeft en dus minder kost. Theoretisch klopt dit, maar kan de minister aangeven hoe de verhouding ligt tussen hoogopgeleide en laagopgeleide of analfabete inburgeraars in de drie prioritaire groepen? Zijn daarover cijfers bekend? Voor de grote en middelgrote steden is het uitgangspunt van de minister onzin. Collega Dijsselbloem wees er al op dat er alleen in Rotterdam al 32.000 analfabete oudkomers zijn. De conclusie zou moeten zijn dat de gemiddelde cursus daar duurder uitvalt.

Een van de knelpunten waar gemeenten tegenaan lopen is het feit dat zij de educatiemiddelen niet meer mogen gebruiken voor inburgeraars. Het BMC-rapport schept hierover geen duidelijkheid, terwijl de VNG daarover wel duidelijk is. Kan de minister hierop reageren?

De gemeenten stellen dat zij de extra taken van handhaving en controle niet zullen kunnen uitvoeren met het beschikbare budget, zonder dat de kwaliteit achteruit gaat en zonder dat zij minder cursussen kunnen aanbieden. Bovendien blijkt uit de berekeningen die wij hebben gekregen bij de reactie op het BMC-rapport dat niet alle kosten zijn meegenomen. Zijn bijvoorbeeld huisvestingskosten in het financiële plaatje meegenomen? Inburgeraars kunnen immers niet op straat les krijgen. Daar zullen alle aanbieders rekening mee moeten houden. Dat is niet altijd het geval. Als dit wordt meegenomen, wordt de prijs automatisch een stuk hoger.

Over de uitval is de afgelopen jaren veel geleerd. In het Jaarrapport Integratie 2005 stelt het SCP dat de uitval bij inburgeringscursussen vaak te maken had met logistieke problemen, met name het ontbreken van kinderopvang. Ook de task force wees op dit grote probleem. Daarom is het echt onbegrijpelijk dat het recht op de kinderopvangtoeslag beperkt is tot de oudkomers die een aanbod van de gemeente krijgen. Hoe moeten bijvoorbeeld nieuwkomers die een cursus moeten volgen, die ook vaak moeder zijn, dit regelen? Het is essentieel dat er voor iedere verzorgende ouder met kleine kinderen die een cursus wil volgen recht komt op een kinderopvangtoeslag. Ik zal hiertoe een amendement indienen.

Ik heb in mijn amendementen al aangegeven dat maatschappelijke begeleiding een belangrijke bijdrage levert. Asielmigranten verkeren vaak door gedwongen migratie en door het ontbreken van familie in een isolement. Ik heb een amendement ingediend om in ieder geval voor de asielmigranten het aanbod te continueren. Ik vind dat dit concreet ontbreekt in het amendement van mevrouw Sterk en mevrouw Lambrechts. Ik heb daarnaast een aanbod gedaan voor verzorgende ouders. In het huidige stelsel is de aandacht voor deze vrouwen van groot belang. Nu weet ik dat er trajecten zullen zijn waarin sociale activering een rol zal spelen, maar ik zie eerlijk gezegd niet in waarom de maatschappelijke begeleiding, die op langere termijn contacten regelt en vervreemding op langere termijn en isolement tegengaat, niet voor deze groep zou mogen worden toegepast.

Een ander belangrijk punt is de kwaliteit. Er is duidelijk een groot gebrek aan evenwicht tussen de rechten en plichten voor de inburgeraars. Zelfs een duidelijke, stevige kwaliteitsgarantie voor de cursussen valt niet af te geven. Er wordt een keurmerk voor instellingen opgesteld door een deel van de branche, maar dit keurmerk is niet verplicht. Daarmee lijkt het een mager houvast voor de inburgeraar om te voorkomen dat hij of zij geen kat in de zak koopt. Daarbij komt dat er geen beroepsmogelijkheid is voor inburgeraars tegen de uitslag van het examen. Dat is nodig. Alleen al omdat de minister een sollicitatieplicht oplegt hoort er meer rechtsbescherming voor het individu te zijn. Ik steun de amendementen die hierover zijn ingediend.

In januari behandelde de Kamer de WMO. Er waren veel amendementen en ook in de wet zelf veel voorstellen om de cliëntparticipatie en de cliënttevredenheid in de wet te verankeren. In de Wet inburgering wordt ervan uitgegaan dat er geen behoefte is aan cliëntparticipatie en dat er geen noodzaak is tot mondigheid van de cliënt, de inburgeraar. Dat staat in schril contract tot de gedachte aan eigen verantwoordelijkheid in de wet. Als je dan zoveel eigen verantwoordelijkheid moet dragen, moet er op zijn minst een mogelijkheid zijn, en een wettelijke plicht voor aanbieders, om de inburgeraars van een bepaalde instelling te organiseren. Ik steun de amendementen van de heer Dijsselbloem.

In eerder overleg is naar voren gekomen dat de draagkracht van inburgeraars een groot probleem is. In het wetsvoorstel zou daarmee rekening worden gehouden. Ik zie dat niet terug. Er wordt een onevenredig grote investering gevraagd van degenen die verplicht zijn om in te burgeren, maar geen gemeentelijk aanbod krijgen. Ik denk aan oudere migranten die al decennialang een laag betaalde baan hebben of aan uitkeringsgerechtigde vreemdelingen. Zij worden verplicht een cursus in te kopen voor duizenden euro's. Ik geef wat cijfers van het SCP. 86% van de Marokkaanse ouderen leeft van minder dan € 10.000 per jaar. 67% van de Turkse ouderen heeft minder dan € 10.000 te besteden. Dat geldt voor 42% van de Antilliaanse ouderen. Deze ouderen leven vaak in een slechte gezondheid en hebben weinig tot geen onderwijs genoten. Zij zullen hoogstwaarschijnlijk meer nodig hebben dan de € 5000 die zij maximaal mogen lenen van de minister. Waar moeten zij dat in hemelsnaam vandaan halen? En bovenal: verwacht de minister dat zij het echt kunnen terugbetalen? Ook hoeft een gemeente niet alle uitkeringsgerechtigden een aanbod te doen. Vindt de minister het redelijk dat gemeenten uitkeringsgerechtigden de inburgeringsplicht kunnen opleggen zonder een aanbod te doen? Waarom is niet wettelijk geregeld dat uitkeringsgerechtigden in zo'n geval hoe dan ook recht hebben op een voorziening? Ik zei het al, de hoogte van de lening is gemaximeerd, maar hoe is de situatie voor een inburgeringsplichtige die reeds grote schulden heeft of voor wie al een schuldsaneringsregeling is getroffen? Kan die dan nog lenen ten behoeve van zijn inburgeringsexamen? Dit zijn allemaal vragen die wat mij betreft tot nu toe onvoldoende beantwoord zijn.

Wat wil GroenLinks? Het probleem met dit wetsvoorstel is dat er niet wordt uitgegaan van individuen, maar van categorieën – oudkomers, nieuwkomers, verzorgende ouders, geestelijk bedienaren etc. etc. – terwijl er binnen de categorieën enorme verschillen zijn. De consequentie is dat zowel ambitie als analfabetisme wordt afgestraft, want voor sommigen wordt de lat erg hoog gelegd, terwijl die voor anderen veel te laag ligt. Dit betekent dat oudkomers, die vooral sociale vaardigheden moeten leren, in de praktijk afgeschrikt zullen worden door een taalexamen dat zij moeilijk kunnen halen, terwijl hoogopgeleide, ambitieuze nieuwkomers of oudkomers niet aan de slag mogen om Nederlands te leren op een niveau waar zij direct iets aan hebben op de arbeidsmarkt. De inburgeraar die voor een hoger niveau kiest, kan geen studielening aanvragen en krijgt geen vergoeding, alleen eventueel een financiële compensatie voor het voor deze groep relatief eenvoudige inburgeringsexamen. Aim low, zo luidt de boodschap van deze minister aan ambitieuze inburgeraars. Daarom wil ik twee voorstellen doen.

In onze integratienota Het hoofd koel en het hart warm, uitgebracht naar aanleiding van het rapport van de commissie-Blok, stelden wij voor om alle oudkomers die ervoor in aanmerking komen, een aanbod op maat te doen. Voor ouderen boven de leeftijd van 57,5 jaar is deelname verplicht. Voor uitkeringsgerechtigde oudkomers die makkelijk met bemiddeling aan werk kunnen komen, maar voor wie het niet beheersen van de Nederlandse taal een belemmering vormt, moet deelname verplicht zijn, met sancties bij afwezigheid, maar geen examenplicht. Wij willen dat zij economisch, maar vooral sociaal zelfredzaam zijn of worden. Bovendien is deze vorm van leerplicht – mevrouw Vergeer sprak er ook al over – een herkansing bij het recht op onderwijs. Verder willen wij dat eenieder, oudkomer of nieuwkomer, die meer kan en een hoger niveau kiest, bijvoorbeeld staatsexamen NT2, recht heeft op dezelfde studielening en op een vergoeding. Wij moeten niet vergeten dat wij deze mensen keihard nodig hebben op de arbeidsmarkt en dat wij onszelf enorm in de vingers snijden als wij hen dwingen, de lat lager te leggen. Ik overweeg om hierover een amendement in te dienen.

Er is nu een offensieve schwung nodig, inburgering met ambitie. Nederlands leren is essentieel om in Nederland te kunnen functioneren; dit weet ik zelf als geen ander. Maar de taal moet je vooral in de praktijk leren, inburgering moet dus zo veel mogelijk gekoppeld worden aan werk, opleiding en andere vormen van participatie. En hoe goed dit ook op papier is gezet bij deze wet, ik zie het in de realiteit nog te weinig gebeuren omdat het gewoonweg te duur of te lastig is. Bovenal heeft de overheid de plicht om te zorgen voor een evenwicht van rechten en plichten voor al haar burgers, inclusief de inburgeraars. Maar het gaat er vooral om dat je er met een examen nog niet bent. En dan denk ik aan mijn moeder, die in haar eigen land nooit de kans heeft gehad om naar school te gaan. Dit is niet zo heel erg, zij is geen slachtoffer, maar die kans heeft zij niet gehad. Zij heeft haar kans in de afgelopen decennia dan ook wél gegrepen. Al sinds de jaren negentig heeft mijn moeder jarenlang elke week drie ochtenden Nederlandse les gehad, in het begin basiseducatie genaamd: rijtjes invullen, zinnetjes maken, elke dag met schriften, boeken en gum voor de correcties in de hand. Maar heeft zij echt Nederlands geleerd? Die vraag kan ik eerlijk gezegd alleen maar met nee beantwoorden. Lag dit aan haar? Ook niet, want haar inzet, haar verantwoordelijkheidsgevoel is groot, maar zij zou waarschijnlijk veel meer gehad hebben aan praktijklessen, aan uitstapjes, aan buitenschools oefenen en vooral aan contact met autochtone buren en kennissen. Maar die zijn allang uit Rotterdam-Zuid vertrokken. Ik gun haar en alle anderen graag een goede, effectieve nieuwe kans op het onderwijs dat zij in eigen land hebben moeten missen, opdat zij volwaardig deel van onze samenleving kunnen uitmaken. Dit moet onze inzet zijn, geen ideologisch examenfetisjisme, zoals in dit wetsvoorstel. Daarmee spiegelt de minister de maatschappij een schijnzekerheid voor; dat meen ik serieus. Dan mogen wij over een aantal jaren, misschien een tiental jaren, concluderen dat Nederland een hoop regels rijker is, maar dat de inburgering van mensen is verschraald en dat de boosheid en frustratie hierover van alle kanten, zowel autochtoon als allochtoon, niet is verminderd. Daar moeten wij vandaag echt voor waken.

MevrouwLambrechts(D66)

Voorzitter. In alle eerdere debatten over deze inburgeringswet heeft D66 steeds gepleit voor een aanpak die niet alleen gebaseerd is op mooie principes – eigen verantwoordelijkheid, open markt, iedereen doet mee – maar die vooral haalbaal en uitvoerbaar moet zijn en het liefst een beetje snel. Nu, bijna drie jaar later, stel ik toch met pijn in het hart vast dat de uitvoerbaarheidsaspecten nog steeds de grootste pijnpunten zijn. Inhoudelijk is er wel degelijk een flinke stap voorwaarts gezet, maar over de uitvoering leven op dit moment toch nog heel veel vragen en onzekerheden. Ik kom bij een aantal belangrijke punten. Ik kan ze niet allemaal doorworstelen, maar de belangrijkste wel.

De rol van de gemeenten is cruciaal in dit geheel. De gemeenten moeten de inburgering uitvoeren, de voorlichting en de intake verzorgen, ontheffingen regelen, beschikkingen afgeven en de prioritaire doelgroepen een aanbod doen terwijl zij andere groepen juist geen aanbod mogen doen. De handhavingstaak moeten zij weer wel voor iedereen uitvoeren. Voor de handhavingstaak aan het eind van de rit krijgen zij behoorlijk veel eigen beleidsruimte, veel ruimte ook om niet te handhaven, wat zal worden versterkt doordat daarvoor beperkte middelen beschikbaar zijn. Hoe dan ook, D66 zou graag zien dat de gemeenten aan het begin van de rit meer beleidsruimte krijgen. Het gaat daarbij om het aanbod, het maatwerk en de doelgroepen die zij benaderen. De gemeenten dringen er overigens ook zelf zeer op aan. Net voor het weekend hebben wij daarover een brandbrief ontvangen van de vijf grote steden.

Wat verzet zich ertegen om gemeenten de ruimte te geven om ook andere inburgeraars dan de prioritaire doelgroepen een aanbod te doen? Er ligt inmiddels een amendement van mevrouw Sterk en mijzelf voor de vluchtelingen, de asielmigranten, maar er zijn ook andere groepen. Ik noem de uitkeringsgerechtigde oudkomers zonder sollicitatieplicht, zoals vrouwen met kleine kinderen thuis en mensen die nu niet capabel zijn om te werken, maar die dat na hun inburgering wel kunnen zijn. Ik heb daarover een amendement in voorbereiding, maar ik hoor het ook graag van de minister.

Verder noem ik de inburgeringsplichtige analfabete oudkomers, over wie gemeenten volkomen terecht zeggen: het is een lastige groep, maar geef ons gewoon de ruimte om hun een aanbod te doen en behalve inburgeringsmiddelen ook educatie- en alfabetiseringsmiddelen in te zetten. Dan is het beschikbare budget groter en kunnen zij meer uren volgen. Misschien kun je hen eerst alfabetiseren en daarop de inburgering te laten volgen. Het is een combinatietraject analoog aan de gecombineerde inburgerings- en integratietrajecten die wat D66 betreft ook volgtijdelijk moeten kunnen worden ingevuld, want dat schijnt nog een probleem te zijn.

Waarom wordt gemeenten niet de kans gegeven om ook andere inburgeraars een aanbod te doen, als het niet anders kan met inzet van de leenfaciliteit van de IBG? Overigens heeft dat niet mijn voorkeur, omdat ik denk dat het lastig is, maar het zou wel kunnen. Het financiële verschil zou wel eens niet eens zo groot kunnen zijn als soms wordt verondersteld. Van het geld dat bij de IBG wordt geleend, maximaal € 5000, wordt bij succes aan het eind van de rit ten minste € 3000 terugbetaald. Ook dat is een fors bedrag aan overheidsgeld. Het verschil is mogelijk niet zo groot.

Ik wil meer ruimte aan gemeenten geven om positieve financiële prikkels in te bouwen die het mogelijk maken of stimuleren dat inburgeraars snel hun inburgering oppakken in plaats van eerst drie jaar te wachten om dan tot de ontdekking te komen dat het resterende halfjaar te laat is of na vier jaar te ontdekken dat er een of twee jaar te weinig is.

Ik heb al die voorstellen nog niet allemaal in amendementen omgezet. Ik wil van de minister horen of zij er oren naar heeft en dat zij hopelijk zelf bereid is met een aangepast voorstel op dit punt te komen, ook gelet op de oproep dit weekend van de vijf grote steden. Je kunt wel zeggen dat het maar vijf gemeenten zijn, maar het zijn wel de belangrijkste spelers in het veld van de inburgering. Als dat niet het geval is, fröbel ik zelf nog wat verder. Maar ik zou er toch de voorkeur aan geven dat de minister zelf zegt dat zij bereid is dat te verkennen, overigens ook gehoord hetgeen collega's op diezelfde punten hebben ingebracht. Er is door anderen al veel gezegd over de inburgeringplicht voor genaturaliseerde Nederlanders. Dat is een heikel punt. Niet alleen de Raad van State, maar ook de ACVZ, de Commissie Gelijke Behandeling en BMC zeggen dat het een probleem is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen genaturaliseerde Nederlanders en mensen die vanaf de geboorte Nederlander zijn. Zojuist werd er gesproken van een potentiële tijdbom. Ziet de minister kans om die bom onder het wetsvoorstel uit te halen en tegelijkertijd de prioritaire doelgroepen binnen de inburgering te houden? Ik heb gezien dat onder anderen de heer Dijsselbloem daartoe al een bewonderingwaardige poging heeft gedaan. De effectiviteit en de reikwijdte daarvan kan ik niet goed inschatten. Als echter blijkt dat dat de oplossing is, zullen wij die van harte ondersteunen.

Als iemand verhuist naar een andere gemeente, moet het in principe mogelijk zijn om de afgesproken inburgeringvoorziening mee te nemen. Ik heb een amendement voorbereid om dat te bewerkstelligen. Als leerlingen of studenten in het reguliere onderwijs in geval van verhuizing opnieuw moesten beginnen, was de wereld te klein. De leer- en leenrechten zijn immers beperkt. Dat moeten wij in dit geval dus ook niet nastreven. In beginsel moet een dergelijke afspraak door de nieuwe gemeente worden overgenomen. Het is begrijpelijk dat er nu en dan enige aanpassing nodig is. Ik ben het dus niet eens met de tekst in het wetsvoorstel dat die afspraak volledig vervalt. BMC stelt terecht dat alleen de inburgeraar daarvan nadeel zal ondervinden en dat het dus niet wenselijk is om het op die manier te regelen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op mijn amendement. Als blijkt dat ik het moet aanpassen, zal ik dat doen. Wel hecht ik eraan dat gehandhaafd wordt dat een dergelijke voorziening in geval van verhuizing kan worden meegenomen of aangepast.

Het keurmerk is ook voor ons vanaf het begin heel belangrijk geweest. Het is dan ook goed dat het er komt en dat de inhoudelijke kwaliteitseisen daarvan onderdeel uitmaken. Wie van de leenfaciliteit gebruik wil maken, moet de cursus bij een gecertificeerde aanbieder kopen. Ook dat is goed. Het gaat om een behoorlijk bedrag en het is publiek geld. Van de inburgeraar mag dan ook worden gevraagd dat hij een cursus koopt waarvan zeker is dat die aan de kwaliteitsstandaard voldoet. Ik begrijp niet goed waarom dat niet voor gemeenten zou moeten gelden. BMC zegt daarover dat het ook een belangrijke rol kan spelen op het moment dat het bijvoorbeeld tot een rechtzaak komt. Als iemand bijvoorbeeld niet voor zijn examen slaagt, kan dat tot gevolg hebben dat er een hoge boete wordt opgelegd of dat er geen permanente verblijfsvergunning wordt afgegeven. Dat zal ongetwijfeld tot rechtzaken leiden. Dan moet ook een gemeente kunnen zeggen dat zij haar uiterste best heeft gedaan en dat het een aanbod met keurmerk was. Er ligt wat dat betreft een amendement voor van de leden Dijsselbloem en Kraneveldt, maar dat laat naar mijn oordeel veel ruimte om het juist niet te doen. In dat amendement wordt weliswaar gepleit voor het inkopen van een keurmerk, maar daaruit blijkt ook dat er genoegen wordt genomen met andere kwaliteitseisen. Ik ben van mening dat dat amendement daarom niet de duidelijkheid biedt die nodig is en heb dan ook een ander amendement over dat onderwerp ingediend.

MevrouwSterk(CDA)

Mevrouw Lambrechts houdt een pleidooi voor meer ruimte voor gemeenten. Ik heb zojuist gezegd dat ik haar mening wat dat betreft op veel punten deel. Toch wil zij zaken van bovenaf regelen, terwijl gemeenten die verantwoordelijkheid goed kunnen dragen. Bovendien hebben zij een eigen controleorgaan. In de brief van de VNG wordt juist om die ruimte voor gemeenten gevraagd. Waarom moet dat per se door middel van dat keurmerk gebeuren? Waarom gaat mevrouw Lambrechts op dit punt tegen het standpunt van de gemeenten in?

MevrouwLambrechts(D66)

Gemeenten vrezen natuurlijk voor bureaucratisch gedoe. Zij hebben de angst dat de goede relatie die zij nu met een aanbieder hebben, zal worden verstoord. Of zij vrezen dat zij geen goede relatie met een aanbieder kunnen aangaan. Als men zich aan de afspraken houdt, hoeven zij daar naar mijn idee niet voor te vrezen. Er kan een aanbod worden gedaan voor een voorlopig keurmerk. Dan kan jaarlijks worden nagegaan of het inhoudelijk wordt waargemaakt. Het is mogelijk om af te spreken dat ervoor wordt gezorgd dat iedereen daarover binnen zes weken duidelijkheid heeft. Het gaat om publiek geld en om een publieke taak. Het is dus belangrijk om de garantie te geven dat het aanbod goed is. In het verleden hebben wij vaak te horen gekregen dat het aanbod wederom niet goed was en dat het dus niet alleen aan de inburgeraar lag. Dat vind ik niet goed. Ik kies voor de benadering van het onderwijs, dat gewoon goed moet zijn. Het gaat om publiek geld.

MevrouwSterk(CDA)

Publiek geld wordt in Nederland niet alleen besteed door het Rijk, maar ook door gemeenten. Gemeenten vragen zelf om dit niet helemaal dicht te regelen, en vervolgens gaan wij hier regeltjes bedenken omdat wij denken dat de gemeenten het zelf niet kunnen.

MevrouwLambrechts(D66)

U geeft zelf nu het sterkste argument om het wel te doen. Je moet er toch niet aan denken dat er in die gemeenteraden per keer wordt besloten of de inhoud van een cursus wel of niet de moeite waard was. Dat moet gewoon ergens onafhankelijk belegd zijn. Dat is de snelste en beste waarborg om zeker te weten dat het aanbod goed is. Het is mijn inzet van het begin af aan geweest en ik wil niet de opening geven die de collega's Dijsselbloem en Kraneveldt bieden. Zij zeggen dat er een keurmerk moet zijn en dat het ook goed is als er geen keurmerk is.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Mevrouw Lambrechts legt nu tot twee keer toe ons amendement uit op een wijze die mij niet aanspreekt. Volgens mij zit ik inhoudelijk zeer dichtbij haar. Ik wil echter niet dat het keurmerk dat nu in ontwikkeling is, ook hét keurmerk wordt. Er kunnen andere keurmerken komen. Er zou zelfs nog een parallel systeem van overheidscertificering kunnen komen. Het is mogelijk dat erkende onderwijsinstellingen zich op deze markt gaan begeven.

MevrouwLambrechts(D66)

Wij moeten onze verschillen inderdaad niet groter maken, maar die onderwijsinstellingen hebben er nu juist een private poot van gemaakt. Helaas geldt daarvoor niet meer dat de inspectie er toezicht op houdt. Dit keurmerk hoeft niet het einde van het verhaal te zijn, maar het is het enige keurmerk waarvan wij ook maar enig vertrouwen kunnen hebben dat het op tijd klaar is. Laten wij dat dan ook gebruiken. Als het onvoldoende is en beter moet, dan ben ik de eerste die meedoet. Wij willen de zaak niet vertroebelen. Wij willen helder zijn in wat wij willen. Het keurmerk waarop wij al drie jaar inzetten, moeten wij gewoon gebruiken.

Wat het beroep betreft, ondersteun ik het amendement van mevrouw Sterk en de heer Dijsselbloem. Ook gelet op de adviezen is het belangrijk om dit mogelijk te maken, analoog aan de regeling in de bve-sector.

Is het niveau van de inburgeringstoets te hoog of te laag? Het is te hoog om te verwachten dat iedereen het haalt en het is te laag om te verwachten dat iedereen zich er uiteindelijk goed mee kan redden. Veel belangrijker dan het eindniveau van het inburgeringsexamen is de vraag of nieuwkomers en oudkomers de kans krijgen om door te leren en door te stromen, om verder te gaan met het leren van Nederlands. Het niveau A1 is laag, maar het niveau A2 is nog steeds laag. Nogmaals, het gaat om doorstroming, ook binnen het beroepsonderwijs, tot en met een startkwalificatie. Begrijp ik het goed dat alsnog besloten is om gemeenten in de gelegenheid te stellen educatiegeld in te zetten om degenen die al ingeburgerd zijn, aanvullend taalonderwijs te geven? Zo ja, dan juich ik dat toe. Belangrijker is het halen van een startkwalificatie. Dat is het minimale niveau dat mensen zouden moeten hebben om zich zelfstandig in de samenleving te redden. In beleid en, waar nodig, in wet- en regelgeving wil ik zien dat dit kabinet het mogelijk maakt dat laagopgeleide inburgeraars doorstromen tot en met een startkwalificatie. Als er belemmeringen zijn, deel ik de insteek van collega Dijsselbloem. Dan wil ik vóór de plenaire behandeling horen welke belemmeringen er nog zijn en tot welke wijzigingen in wetgeving dat moet leiden. Dan doe je écht iets in plaats van een verhoging van A1- naar A2-niveau.

Ik kom op het transitiebudget voor de bve-sector en de notificatieprocedure in Brussel. Voor de bve-instellingen is het buitengewoon belangrijk om te weten waar zij financieel op kunnen rekenen. Zo langzamerhand wordt dat zelfs een zaak van leven op dood. De onzekerheid waar zij nu al zo lang in verkeren, werpt haar schaduw vooruit. De schade die dit aanricht, is niet gering. Instellingen sparen bijvoorbeeld uit vrees voor de personele consequenties. Dat geld wordt aan het gewone onderwijs onthouden. De educatiecursussen zakken in als een pudding. Gemeenten geven er hun geld niet meer aan uit en instellingen kunnen de kwaliteit dus ook niet meer garanderen. De onderwijsinspectie heeft hier in het onlangs verschenen onderwijsverslag een heel kritische passage aan gewijd, hetgeen zij normaliter niet doet. Ik denk dus dat wij ons dit ter harte moeten nemen.

Het is onbegrijpelijk dat de notificatieprocedure zelfs nog niet aangemeld is. Ik hoor graag van de minister wanneer wij hier meer over zullen horen. Ik wil in ieder geval van haar horen dat er linksom of rechtsom gegarandeerd wordt dat de bve-instellingen op die 122 mln. kunnen rekenen. Het zou voor het beroepsonderwijs echt een ramp betekenen als de instellingen dat geld alsnog niet krijgen.

Dan is het nog de vraag of er daadwerkelijk 172 mln. beschikbaar is voor de inkoopmarkt. In de wet is namelijk een kan-bepaling opgenomen. Gemeenten kunnen zichzelf inschrijven, maar het is van belang dat het geld echt wordt uitgegeven. Immers, de instellingen moeten daarop kunnen rekenen, ook al omdat het voor hun voortbestaan van belang is en omdat wij gewoon willen dat er ingeburgerd wordt. Welke garanties zijn er dat er daadwerkelijk voor dat bedrag cursussen ingekocht worden?

Ik eindig waarmee ik begonnen ben, namelijk de uitvoeringsaspecten. Daar liggen de grootste risico's. Veel is nog onduidelijk; andere dingen zijn zo complex dat moeilijk is in te schatten of zij kunnen en zullen gaan werken. Er worden vooral risico's gezien in de voorbereiding van en de randvoorwaarden rond de inburgeringsoperatie. Ik noem de voorbereiding bij gemeenten, de cumulatie van taken bij de gemeenten, de cumulatie van taken bij de IBG door de wijziging van de studiefinanciering en de onderhavige wijzigingen – de IBG heeft complexe dubbele taken, ondanks de voorstellen om ervoor te zorgen dat deze slager zijn eigen vlees niet gaat keuren – de onduidelijkheid over de voor volgend jaar beschikbare middelen voor gemeenten, de risico's bij de informatievoorziening en de automatisering. Het is nog maar de vraag of het BPI (bestand potentiële inburgeraars) en het ISI (informatiesysteem inburgeraars) op tijd werken. Onze ervaringen met complexe ICT-systemen zijn niet zo gunstig. Ik verwijs maar even naar C2000 en de IND. Als het waar is wat de VNG ons schrijft, namelijk dat BPI, ISI en Portal pas in december gereed zullen zijn en gemeenten dus maar twee weken zullen hebben om de systemen in te passen, dan wordt 1 januari natuurlijk we heel kort dag.

Kortom: er is nog heel veel onduidelijk en er is nog heel veel niet klaar. Niet alleen wij, maar ook al degenen die het moeten uitvoeren, moeten ervan overtuigd worden dat het kan. Ik moet eerlijk zeggen dat ik mij afvraag of een ingangsdatum van 1 januari 2007 wel tot de mogelijkheden behoort. Ik wil mij daar nu in ieder geval nog niet aan committeren. Wel vraag ik de minister om met ons voor november een moment van "go, no go" te bepalen. Dan moeten wij bekijken hoe de vlag erbij hangt en afvinken of de onduidelijkheden, tegenstrijdigheden en complexiteiten zodanig zijn aangepakt dat het verantwoord is om hiermee verder te gaan. Verder wil ik weten of de belangrijkste uitvoerders, in casu de gemeenten, de IBG en de instellingen die het aanbod moeten verzorgen, er klaar voor zijn en het verantwoord achten om te starten. Dat zal voor ons op dat moment de meetlat zijn. Is de minister bereid om een dergelijke afspraak te maken?

MevrouwVergeer(SP)

Is dat moment in november een "go, no go"-moment of een "go now or go later"-moment?

MevrouwLambrechts(D66)

Als u het zo wilt stellen, is het een "go now or go later" voor inburgering, want er moet uiteraard wel worden ingeburgerd. Maar het is een "go, no go" voor de wetgeving zoals die nu voorligt. De uitvoerbaarheid is een punt van zorg; nog steeds bestaan daarover twijfels.

MevrouwVergeer(SP)

Dit is een cruciaal punt. Er moet nog heel veel worden gedaan op het gebied van bijvoorbeeld ministeriële regelingen en uitvoeringsbesluiten. Wij zouden dan ook moeten afspreken dat wij dit wetsvoorstel niet aan zullen nemen als veel van die zaken in oktober nog niet geregeld zijn. Het één hangt met het ander samen; je kunt een wetsvoorstel toch niet aannemen als je nog helemaal niet weet wat er allemaal nog gaat komen?

MevrouwLambrechts(D66)

Wij kunnen in ieder geval wél de ingangsdatum, die onderdeel is van dit wetsvoorstel, op deze manier clausuleren; wij moeten er een heldere afspraak over maken dat wij aan het einde van het jaar, bijvoorbeeld in oktober of begin november, beoordelen of de omstandigheden zodanig zijn dat de wet kan worden ingevoerd. Daarbij weegt mijns inziens buitengewoon zwaar of degenen die de wet moeten uitvoeren, het gevoel hebben dat zij die ook kunnen uitvoeren. Als één gemeente zegt dat ze daartoe niet in staat is, zal dat uiteraard niet de doorslag geven. Als echter de vijf grote steden, die een en ander voor een groot deel moeten uitvoeren, opnieuw zouden zeggen dat het zo niet kan, dan hebben wij een probleem.

De vergadering wordt van 13.35 uur tot 14.05 uur geschorst.

De heerVarela(LPF)

Voorzitter. Het zal niemand verbazen dat de LPF groot voorstander is van de nieuwe wet. Eigenlijk is het bizar dat wij daar vandaag zo lang over moeten praten. Het is in ieders belang om zo snel mogelijk optimaal in het nieuwe vaderland te integreren. Inburgering had al jaren een automatisme moeten zijn, waarmee deze wet overbodig zou zijn. De praktijk leert dat een beleid van pappen en nathouden op den duur altijd herstelbeleid noodzakelijk maakt. Wij hopen dat deze nieuwe wet zo snel mogelijk kan worden ingevoerd. Wij hebben nog wel een aantal vragen en opmerkingen over de uitvoering.

Wij waren nogal verbaasd over het convenant dat september vorig jaar is gesloten met de Bve Raad. Dit is met de brancheorganisatie voor het middelbaar beroepsonderwijs, de spreekbuis van de roc's. Deze lobby heeft het voor elkaar gekregen dat de roc's op de markt van inburgeringscursussen zwaar worden voorgetrokken ten opzichte van nieuwe marktpartijen. Wij krijgen hier een sterk "Kliq"-gevoel bij. Dit voormalige overheidsbedrijf moest zo nodig concurreren op de markt voor reïntegratiebedrijven, maar heeft daarbij hopeloos gefaald. Ondanks een injectie van vele tientallen miljoenen om deze bureaucratische overheidsmoloch om te vormen tot een efficiënt bedrijf, is het uiteindelijk toch nog misgegaan. Wij zijn dan ook bang dat het bedrag van 122 mln. dat het kabinet voor de transitie van deze roc's heeft uitgetrokken, weggegooid geld zal blijken te zijn. Graag worden wij dan ook door het kabinet overtuigd van de juistheid van deze beslissing. Wat zijn de verschillen tussen deze operatie ten behoeve van de roc's en de Kliq-affaire? Heeft de minister al het fiat van Brussel gekregen voor deze vorm van staatsondersteuning?

De Bve Raad ontwikkelt zelf een keurmerk voor aanbieders van inburgeringscursussen. Hoe staat het daarmee? Dit kan een vorm van concurrentievervalsing zijn. Dit is weer een typisch voorbeeld van een Nederlandse instantie die zichzelf controleert, zoals veel publiekrechtelijke bedrijfsorganen doen. Wat is er mooier dan zelf een keurmerk te mogen ontwikkelen waar de eigen achterban wel en de concurrentie niet aan kan voldoen?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Weet u dat ik dat ik een amendement heb ingediend om de kwaliteitswaarborgen langs de lijn van het keurmerk een nog prominentere plaats te geven en dat dit amendement mede is ondertekend door mevrouw Kraneveldt van de LPF?

De heerVarela(LPF)

Dat is mij bekend en ik kom daar straks op terug. Dat neemt niet weg dat wij hier kritische vragen over hebben. Een keurmerk kan leiden tot marktafscheiding en dat kan nooit de bedoeling zijn. Waarom heeft het kabinet niet zelf een beperkte lijst met duidelijke voorwaarden opgesteld waaraan bedrijven moeten voldoen voor deze gesubsidieerde vorm van onderwijs? In dat licht moet het amendement van mijn collega Kraneveldt dan ook worden gezien. Wij zouden graag zien dat de centrale overheid, in dit geval de minister, een minimumlijst opstelt voor bedrijven die opleidingen willen geven aan oudkomers en nieuwkomers. Deze eisen kunnen ervoor zorgen dat de mensen die de opleidingen moeten volgen, enigszins worden beschermd zonder dat de ontwikkeling van deze belangrijke nieuwe markt bij voorbaat wordt gefrustreerd. Deze lijst moet zodanig worden opgesteld dat het voor kleine gespecialiseerde onderwijsinstellingen mogelijk wordt gemaakt op deze markt toe te treden.

Ik wil de minister een alternatief aan de hand doen. De commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid is recentelijk in Australië geweest om daar te kijken naar de organisatie van de reïntegratiewerkzaamheden. In Australië werkt de overheid met een systeem van ranking van bedrijven die werkzaam zijn in een bepaalde branche, in dit geval de reïntegratiebranche. Bedrijven krijgen een rangnummer op basis van de resultaten die zij laten zien op het gebied van de reïntegratie. Op grond van deze ranking krijgen zij van de overheid nieuwe opdrachten en daarmee dus ook inkomsten. Dit systeem heeft aangetoond dat het werkt, terwijl de certificering of het werken met keurmerken alleen maar heeft geleid tot formele regeltjes waaraan bedrijven weliswaar voldoen, maar die niets zeggen over de effectiviteit van de instellingen. Het gaat daarbij natuurlijk om het gunnen van pakketten van inburgeringscursussen via de gemeente aan prioriteitsgroepen en niet om particulieren die zelf hun inburgering dienen te regelen. Wij horen graag van de minister of een dergelijk model van ranking een mogelijk alternatief kan zijn voor het model van certificering.

Mocht uiteindelijk toch gekozen worden voor een model van certificering en keurmerken, dan willen wij graag dat in de aanvangsfase van deze wet met lage drempels wordt gewerkt. Indien aan opleidingsbedrijven zeer zware eisen gesteld worden, lopen wij het risico dat de markt niet tot ontwikkeling komt en dat nauwelijks particuliere bedrijven in deze nieuwe markt zullen stappen. Het kan toch zeker niet de bedoeling zijn dat marktontwikkeling wordt gefrustreerd om de roc's te beschermen. Wij horen daarom graag van de minister welke minimumeisen zij zal hanteren voor bedrijven die zich op deze markt willen storten.

Het wetsvoorstel kent ook een systeem van boetes en beloningen voor mensen die onvoldoende of juist voldoende hun best hebben gedaan. Dat dient dan een voorbeeld voor de rest van de groep te zijn. Wij vinden dat een uitstekend voorstel. Ik heb sommige mensen horen zeggen dat zij de boetes voor het niet tijdig slagen voor het inburgeringsexamen te hoog vonden. Gelet op de beperkte hoogte van een uitkering, is dat natuurlijk zo, maar gefilosofeerd vanuit de gedachte van de bijstandsuitkering kun je ook stellen dat het niet of onvoldoende spreken van de Nederlandse taal in wezen betekent dat men feitelijk niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en uit dien hoofde dan ook geen recht zou hebben op een uitkering. Nu gaat ons dat iets te ver, maar een duidelijk boetebeleid juichen wij wel toe. Wij vragen ons wel af hoe wordt gecontroleerd of deze boetes inderdaad worden opgelegd. Ik neem aan dat het een taak van de gemeenten is om daarvoor zorg te dragen.

Mijn fractie maakt zich nogal zorgen over het feit dat nog niets bekend is over de inhoud en de eindtermen van de examens, over de eisen waaraan exameninstellingen moeten voldoen en de manier waarop het toezicht op de examens geregeld zal worden.

Ik kan herhalen wat andere fracties gezegd hebben. Mijn fractie is een groot voorstander van deze nieuwe wet en zal de minister steunen om het voorstel voor 1 januari 2007 in te laten gaan.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Voorzitter. Mijn fractie is overtuigd van de noodzaak dat nieuwkomers in onze samenleving op de hoogte zijn van Nederlandse gebruiken, de weg kunnen vinden in onze samenleving en zich met de taal kunnen redden. Vooral voor de inburgeraars zelf biedt dat grote voordelen. Wij hebben daarover al vaker in deze kabinetsperiode gedebatteerd. Inburgeren is noodzaak, niet omdat wij geen onaangepaste medeburgers zouden willen, maar om iedereen gelijke kans te bieden op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt en om kinderen een goede startpositie te geven in het Nederlandse leven. Inburgering mag geen selectiecriterium voor toelating zijn. Daar is de Vreemdelingenwet voor. Alleen in de Vreemdelingenwet moeten de criteria worden opgenomen op basis waarvan iemand toelating tot Nederland kan krijgen. Deze lijn hebben wij uiteengezet in onze eigen integratienota Kiezen voor Nederland. Om die reden hebben wij ook ingestemd met de Wet inburgering in het buitenland.

De bedoeling van inburgering is om mensen uit te nodigen, mee te doen in onze samenleving. Een eerste vereiste voor het slagen van de inburgering is de inzet van degene die moet inburgeren. Mensen moeten overtuigd worden van het belang van de inburgering en met plezier beginnen aan de cursus die hen meer kansen geeft in onze samenleving. Weinig dingen slagen die met tegenzin worden ondernomen. Natuurlijk is het goed dat er een stok achter de deur is. Zonder verplichting en zonder sanctie kan het niet. Maar in deze wet wordt wel heel eenzijdig ingezet op verplichting en boete op boete. De wet oogt streng en is streng, alleen al blijkens de termen inburgeringsplicht en inburgeringsplichtig. Zouden wij om te beginnen niet eens kunnen kijken naar de terminologie en de term "inburgeringsplichtige" kunnen vervangen door de term "inburgeraar", die ook in de Wet inburgering nieuwkomers wordt gebruikt?

Nog belangrijker is mijn vraag aan het begin van dit overleg: hoe wil de minister de toekomstige inburgeraars overtuigen van het belang? Hoe wil zij hen verleiden om zich in te zetten voor hun inburgering? Alleen een wettelijke plicht is niet voldoende om draagvlak in de samenleving te krijgen en de plicht om in te burgeren is niet voldoende voor inburgeraars om hun inburgering tot een succes te maken.

Naast draagvlak onder de inburgeraars is er ook draagvlak nodig onder bijvoorbeeld de gemeenten. Tot nu toe is het de minister niet gelukt om dat draagvlak te vinden. De VNG spreekt over een enorme toename van bureaucratie en over een afname van resultaten. Mijn fractie vindt het jammer dat men na drie jaar van overleg blijkbaar nog steeds niet is gekomen tot een wet waar iedereen zich in kan vinden en waarbij vertrouwen bestaat dat de wet kans van slagen heeft.

Een ander belangrijk punt dat in de voorbereiding ook al grote juridische problemen gaf, is de proportionaliteit. In beginsel is de basis dat iedere vreemdeling moet inburgeren en van de genaturaliseerde Nederlanders iedere uitkeringsgerechtigde, ouder met minderjarig kind en in elk geval imams, dominees en andere voorgangers. Daarop zijn uitzonderingen, maar dit levert nog steeds merkwaardige consequenties op. Ook mijn fractie heeft zich gerealiseerd dat de geboorte van het eerste kind kan betekenen dat mensen die daarvoor al jaren zonder inburgeringsproblemen in Nederland woonden, inburgeringsplichtig worden en moeten laten zien dat zij goede Nederlandse ouders kunnen zijn. In elk geval is dat een extra kostenpost voor hen.

Een ander voorbeeld is dat een genaturaliseerde Nederlandse ouder wel inburgeringsplichtig is, maar een EU-onderdaan die in Nederland verblijft en ouder is niet, terwijl een EU-onderdaan uit Slowakije materieel gesproken veel meer in aanmerking zou komen om in te burgeren.

Naast deze wat vreemde praktische consequenties roept dit stelsel ook vragen op over de juridische houdbaarheid. Ik ben niet de eerste die dit zegt en misschien ook niet de laatste, want na mij zal er nog iemand spreken. Mijn fractie heeft hier grote zorgen over en ik zou graag willen dat de minister daarop ingaat.

De wet kent een aantal nuttige uitzonderingen op de hoofdregel die bepalen dat de inburgeringsplicht in sommige duidelijk omschreven gevallen vervalt, bijvoorbeeld wanneer diploma's worden overlegd. Ook in het besluit worden uitzonderingsgronden genoemd. Het besluit bepaalt dat in gevallen waarin evident is dat de noodzaak tot inburgeren ontbreekt, bijvoorbeeld omdat er meer dan voldoende kennis is van Nederland en het Nederlands, de inburgeringsplicht kan worden opgeheven. Deze bepaling vinden wij zo belangrijk dat deze volgens ons in de wet moet worden opgenomen. Wij hebben daarover een amendement ingediend.

De inburgeringsplicht heeft een eigen verantwoordelijkheid in de voorbereiding. Het is niet zo dat de cursussen moeten worden gevolgd bij de regionale opleidingscentra. Wij hebben de minister gevraagd naar het mogelijk optreden van een in mijn ogen ongewenst effect. Zullen de bedrijven die zich op de inburgeringsmarkt storten, niet proberen om de krenten uit de pap te halen door cursussen af te stemmen op gemakkelijk in te burgeren mensen? Die cursussen hoeven niet duur te zijn en winst is relatief gemakkelijk te halen. De minister heeft hierop geantwoord dat zij dat niet erg vindt. Ook bedrijven die zich op deelmarkten richten, kunnen wat haar betreft worden gecertificeerd. Ik heb daar problemen mee. Tegenover het voordeel van het maatwerk bij de relatief gemakkelijk op te leiden nieuwkomers staan de gevallen bij wie het meer tijd en moeite en dus geld kost. Zij kunnen worden geconfronteerd met relatief dure cursussen. Ook de vergoeding die mogelijk is, is in die gevallen niet toereikend. Graag een reactie hierop van de minister.

Dan kom ik op de vraag of gemeenten al dan niet verplicht moeten worden om gecertificeerde cursussen in te kopen. In de beantwoording van de vragen gaat de minister daarop in. Zij zegt onder andere dat een verplichte inkoop van gecertificeerde cursussen zal leiden tot een prijzenslag onder de gecertificeerde aanbieders waardoor er aan kwaliteit zou worden ingeboet. Dit is een vreemde redenering. Het certificaat is er nu juist om de kwaliteit te waarborgen. Gezonde concurrentie tussen gecertificeerde aanbieders is toch niet erg? Dat is marktwerking. Ik begrijp nu dat naar de verwachting van de minister bij het niet verplicht stellen van gecertificeerde inkoop, de gecertificeerde aanbieders duurder zullen zijn dan de niet-gecertificeerde. Dat lijkt mij een onwenselijke situatie. Zeker omdat de gemiddelde prijs vergoed zou worden. De gemeenten die gecertificeerd, dus duur, inkopen, zullen daar zelf geld op toe moeten leggen. Om een goede prijs-kwaliteitverhouding te garanderen, lijkt mij dat gemeenten verplicht zullen moeten worden om gecertificeerd in te kopen.

Om in aanmerking voor de vergoeding te komen, vereist de minister dat het examen binnen drie jaar wordt behaald. Juist diegenen die er moeite mee zullen hebben het examen binnen deze termijn te halen, zijn veel kosten kwijt aan voorbereiding. In dit verband vraag ik de minister in welke gevallen alsnog een vergoeding wordt toegekend indien de inburgeringsplichtige in tweede instantie alsnog het examen behaalt of een iets langere termijn nodig heeft. Artikel 16, derde lid, bepaalt dat het mogelijk is om, in afwijking van het criterium van drie jaar genoemd in het eerste lid, deze termijn te verlengen. Kan dit worden aangegrepen om ook in bepaalde gevallen een vergoeding te kunnen verstrekken indien feiten en omstandigheden dit redelijk maken? Het besluit is hierover niet duidelijk, maar de minister is in haar antwoorden nogal stellig: na drie jaar vervalt het recht op de vergoeding. Dit heeft mij ertoe gebracht een amendement in te dienen dat ertoe strekt dat er een hardheidsclausule in het besluit wordt opgenomen op basis van artikel 16 van de wet. Ik heb begrepen dat gemeenten aanvullende vergoedingen kunnen verstrekken. Is daarover gesproken met de gemeenten? Kan de minister mij daar iets meer over vertellen?

Ik kom nu te spreken over de bestuurlijke boete en handhaving. Mijn fractie vindt het onthouden van een vergoeding, het opleggen van een boete én het opleggen van een boete bij het niet halen van een examen dubbelop. Wij laten dat punt nu verder rusten, maar ik vraag wel voor één punt aandacht. Wij zouden in ieder geval een matiging willen van het herhaald beboeten bij het niet halen van een examen. Het kan immers leiden tot een zinloze soort van inburgeringsbelasting. Daarom hebben wij ook op dit punt een amendement ingediend.

Ik begrijp dat het inburgeringsexamen van enig niveau moet zijn, wil het effect sorteren. Het examen moet de burger perspectief bieden op een geslaagde inburgering, maar een aantal mensen zal niet in staat zijn om het examen te halen omdat het niveau te hoog ligt. Dat zal soms vooraf vast te stellen zijn, in sommige gevallen zal het gaandeweg het traject blijken en soms zal zelfs na afloop van het traject blijken dat het examen gewoon te hoog gegrepen was. De wet biedt de mogelijkheid om deze mensen te ontheffen van de inburgeringsplicht. Het lijkt mij redelijk hen ook een vergoeding toe te kennen voor de gemaakte kosten. De inspanningen en bijgevolg de kosten, zijn immers wel gemaakt. Ook op dit punt heb ik een amendement ingediend.

Naast financiële consequenties van het niet behalen van het inburgeringsexamen kunnen er verblijfsrechtelijke consequenties aan het niet behalen kleven. De minister stelt in de memorie van toelichting dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet zal worden beëindigd om de enkele reden dat het inburgeringsexamen nog niet met goed gevolg is afgelegd. Ik heb mij geprobeerd voor te stellen in wat voor situaties dat het geval zou kunnen zijn. Als mensen op grond van asiel naar ons land komen, dan wordt hun asielaanvraag bekeken en krijgen zij op grond daarvan een vergunning voor bepaalde tijd. Anderen hebben in het buitenland al een inburgeringsexamen afgelegd en krijgen ook een vergunning voor bepaalde tijd. In welke gevallen zou het zo kunnen zijn dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt beëindigd mede omdat het inburgeringsexamen niet is gehaald?

Uit de memorie van toelichting is op te maken dat het niet behalen van het examen binnen vijf jaar reden kan zijn de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet om te zetten naar een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, met alle onzekere verblijfsperspectieven van dien. De minister zegt dat inburgering ook in het belang is van betrokkenen en dat de onzekerheid in zekere zin aan henzelf te wijten is. Eerdere sprekers hebben al gezegd dat dit lang niet altijd het geval is, bijvoorbeeld als een vrouw door haar echtgenoot wordt tegengewerkt en daardoor niet in staat is om het inburgeringsexamen te halen. Los daarvan is uitzetting normaal gesproken niet redelijk nadat mensen zo lange tijd in ons land zijn geweest. Om die reden vindt mijn fractie het niet zinvol om af te zien van het omzetten van de vergunning van bepaalde tijd naar onbepaalde tijd. Wij vinden dat dit niet als sanctie op het niet behalen van het examen zou mogen worden gezet; dit zou onredelijk zijn.

Mijn fractie is van mening dat de minister te weinig oog heeft voor de positie van vreemdelingen die op grond van een asielaanvraag verblijf in ons land hebben verkregen. Wij zijn van mening dat de gemeenten verplicht zouden moeten worden om deze groep een aanbod te doen. Ook zou maatschappelijke begeleiding voor deze groep standaard moeten worden. De amendementen waarmee dit wordt voorgesteld zullen wij steunen.

Dan kom ik nu op een punt dat mij heeft verbaasd. Antillianen en Arubanen vallen onder een andere inburgeringsplicht. Vooralsnog vallen zij daarom buiten deze wet, op basis van artikel 3, lid 4. Ik krijg de indruk dat het in dat artikel gaat om tot Nederlander genaturaliseerde personen, afkomstig uit overzeese gebiedsdelen, maar Antillianen en Arubanen zijn toch gewoon Nederlanders, afkomstig uit de overzeese gebiedsdelen? De minister zou mij een plezier doen door mij dit artikel uit te leggen.

Ligt het niet voor de hand om te bepalen dat de naturalisatietoets niet behoeft te worden afgelegd als men al een inburgeringsexamen met goed gevolg heeft afgelegd?

De geestelijke bedienaren vormen een heel aparte inburgeringscategorie. Dit is een heel principieel vraagstuk. Van alle beroepsgroepen wordt deze ene groep apart behandeld. Wij vragen ons af of hiervoor voldoende rechtsgrondslag bestaat. Is er sprake van een doorslaggevend onderscheid ten opzichte van andere beroepsgroepen, die de publieke opinie ook sterk kunnen beïnvloeden, zoals leraren, schrijvers, musici en filosofen? Op ons aangeven is er een duidelijke definitie van het begrip geestelijk bedienaar in artikel 1 opgenomen. Op zichzelf genomen kan ik daarmee instemmen, maar ik vraag mij af of wij in de nieuwe definitie niet te ver doorschieten. Nu valt iedereen eronder die wel eens onder de vlag van een kerk of moskee een jongerengroepje bezighoudt. Is dit handhaafbaar? Ik heb daarom een amendement ingediend waarmee wordt bepaald dat alleen geestelijke bedienaren die in het kader van beroep of bedrijf werkzaam zijn, onder de inburgeringsplicht vallen. Het gaat dan om mensen die hiervoor worden betaald of daarmee overwegend bezig zijn. Wij begrijpen dat er voor geestelijke bedienaren een apart programma van toepassing is. Wordt er in dat programma ook rekening gehouden met de verschillende achtergronden van de bedienaren? Wij kunnen ons voorstellen dat een geestelijke bedienaar met een islamitische achtergrond gebaat is bij een heel andere inburgeringscursus dan bijvoorbeeld iemand die uit de VS komt.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Hoe scherp is de afbakening van beroep en bedrijf? Sommige geestelijke bedienaren die in een moskee werken, worden in natura betaald of krijgen kost en inwoning in plaats van een salaris. Kunt u precies aangeven wanneer dit geldt? U noemt het aantal uren dat men werkt in de avonduren. Is dat de uitwerking van het begrip "beroep en bedrijf"?

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Het betreft degene die wordt betaald als geestelijk bedienaar, of het nu in natura is of niet, voor een groot deel van zijn levensonderhoud afhankelijk is van de uitoefening van dit beroep en er een groot deel van zijn tijd aan besteedt. Wij willen de mensen uitzonderen – ik neem een kerk als voorbeeld – die een keer in de week een groepje van twaalf kinderen een uurtje laat knutselen. Die zouden nu ook onder de definitie vallen en dat gaat ons te ver.

Anderen hebben al gezegd dat verweer tegen een examenuitslag niet mogelijk is. De minister zegt dat een beroep niet mogelijk is doordat er met de computer wordt gewerkt. Omstandigheden waaronder het examen afgenomen wordt kunnen echter altijd aanleiding zijn om in beroep te gaan. Wat ons betreft, zou dat mogelijk moeten zijn.

Het grote, allerheikelste punt is of de uitvoering van de wet mogelijk is en of het mogelijk is de wet per 1 januari 2007 te implementeren. Er zijn nog heel veel haken en ogen en onzekerheden, die door sprekers voor mij uitvoerig zijn belicht. Ik ga dat niet herhalen. Ik sluit mij wel aan bij het verzoek van mevrouw Lambrechts en ook de heer Visser om voor 1 januari 2007 nog een duidelijk moment te hebben waarop de Kamer geïnformeerd wordt of het mogelijk is de wet per 1 januari 2007 in te voeren of dat er te veel uitvoeringsproblemen zijn, waardoor de invoering moet worden uitgesteld. Zo'n "go or no go"-moment moet er wat ons betreft absoluut komen.

De heerVisser(VVD)

Opdat er geen misverstand ontstaat: ik had het over het testen van de systemen. Ik heb niet gepleit voor het inbouwen van een formeel toetsingsmoment voor de Kamer. Ik heb goede ervaringen met de minister. Als dingen niet werken, worden zij niet ingevoerd.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Dan sluit ik mij alleen aan bij het lid Lambrechts. Voor de ChristenUnie moet er absoluut een "go or no go"-moment komen, maar voor de VVD blijkbaar niet.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. Eindelijk is het dan zover en kunnen wij op deze onhollands warme dag spreken over inburgering. In de afgelopen jaren hebben diverse debatten plaatsgevonden. De minister heeft veel denk- en spitwerk moeten verrichten voordat zij het voorliggende wetsvoorstel aan het papier kon toevertrouwen. Ik stel vast dat er in de loop van de tijd heel veel is verbeterd. De opgave is ingewikkeld.

De fractie van de SGP heeft zich vanaf het begin duidelijk voorstander betoond van het meer werk maken van inburgering voor nieuw- en oudkomers. In de hoofdlijnendebatten hebben wij steun uitgesproken voor de gedachte om de verplichte inburgering in de wet te verankeren. Wij hechten eraan dat de wet zo snel mogelijk wordt ingevoerd. Wij vinden 1 januari wenselijk. Het moet uitvoeringstechnisch natuurlijk kunnen, maar onze politieke doelstelling zou zeker zijn om de wet zo snel mogelijk van start te laten gaan.

Er zijn natuurlijk nog de nodige vragen te stellen. Ik sluit mij aan bij velen die dat voor mij al hebben gedaan. Die vragen raken allemaal aan de haalbaarheid, houdbaarheid en betaalbaarheid van wat nu voorligt.

Ik begin met de vraag over de reikwijdte. Voor wie is de wet precies bedoeld? Wie worden er inburgeringsplichtig?

Veel is al gesproken over de juridische houdbaarheid van de uiteindelijk gekozen constructie van een inburgeringsplicht voor specifieke categorieën oudkomers: ouders-verzorgers van kinderen, uitkeringsgerechtigden en geestelijke bedienaren. Ik stel voorop dat ik mij bij wat voorligt veel kan voorstellen. Dat rechtvaardigt om concrete doelgroepen aan te wijzen. Dat roept bij mij geen zweem van discriminatie op. Er zit een integere doelstelling achter, die onderbouwd kan worden vanuit het integratiebeleid en de wens om achterstanden in te lopen.

Daarmee is de kou niet uit de lucht, want de rechterlijke wegen van het gelijkheidsbeginsel zijn nogal eens grillig. Wat wel of precies niet gerechtvaardigd te achten is, ook in juridische zin, is vaak een zaak van vage termen. Als je alle adviezen die wij tot nu toe hebben gehad leest, moet je vaststellen dat het voorstel juridisch op zijn minst kwetsbaar is. Zie ik welke adviezen wij de afgelopen weken op ons bordje hebben gehad, dan lijkt de discussie meer te gaan over de vraag met hoeveel richtlijnen het wetsvoorstel in strijd is dan over de vraag óf het in strijd is met richtlijnen en Europese regels. Ik ben benieuwd of het kabinet zelf nog beschikt over onafhankelijke juridische beoordelingen waarmee het kan zeggen dat het voorstel wel degelijk houdbaar is. Eerlijk gezegd kom ik op dit moment niet verder dan vaststellen dat wat de regering nu zegt, een standpunt is dat zeker te bepleiten, maar in het licht van allerlei onzekerheden wel kwetsbaar is. Het lijkt me dan ook dat de minister moeilijk zal kunnen zeggen dat zij haar hand ervoor in het vuur durft te steken dat het goed zal gaan.

Overigens stel ik hierbij vast dat het speelveld helaas wel zo beperkt is en dat de juridische problemen lastig zijn omdat wij nu met reparatiewetgeving bezig zijn. Wat nu zo vanzelfsprekend is, was dat tien jaar geleden nog niet. Toen was er ook in Kamerdebatten waaraan ik zelf nog heb mogen deelnemen, in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap niet over te praten over hogere eisen aan Nederlands leren voor iemand die Nederlander wil worden. Toen lukte het helaas ook nog niet om de meerderheid van de Kamer ervan te overtuigen dat dit een toch wel heel redelijke eis was. Namens het kabinet gaf de toenmalige staatssecretaris Cohen te kennen dat je de boel heel goed bij elkaar kon houden door in andere talen dan het Nederlands te communiceren. Dat is wel de reden waarom het nu zo lastig is om bij een groep mensen met de Nederlandse nationaliteit te bekijken wat er nog aan te doen is.

Positief en constructief meedenkend over de beste vormgeving van maatregelen om dit voor de toekomst te verbeteren lijkt het mij goed om nadrukkelijk in te gaan op de alternatieven die door onder anderen mijn collega Dijsselbloem naar voren zijn gebracht. Overigens hebben wij van het begin af aan gezegd dat wij het juridisch het sterkst achten om de plicht van inburgering te koppelen aan een concreet recht, bijvoorbeeld in de sfeer van een uitkering. Dat is beter dan een losse plicht, een plicht die niet rechtstreeks met een prestatie van de overheid samenhangt. Daarom leek het ons net als de heer Dijsselbloem wel een aardige gedachte om een en ander bijvoorbeeld voor uitkeringsgerechtigden in de Wet werk en bijstand vast te leggen. Voorkom je daarmee inderdaad niet een aantal juridische problemen die zich bij het wetsvoorstel wel voordoen? Ik stel overigens vast dat het voorstel van de PvdA-fractie geen volwaardig alternatief is voor het totaal van de drie categorieën, want het geldt niet voor bijvoorbeeld de categorie die ik van de drie eigenlijk het belangrijkste vind, namelijk die van ouders en verzorgers van kinderen. Het is de vraag, welke andere wetgeving voor deze groep een alternatief zou kunnen zijn. Ik wacht graag de reactie van de regering af, maar voor mij zou het ook nog een optie zijn om al dan niet via een subamendement het voorstel van de heer Dijsselbloem ook voor deze categorie uitkeringsgerechtigden als alternatief te zien. Dat zou een soort mengvorm van het wetsvoorstel en het amendement zijn.

Belangrijk is ook, voor wie de wet niet bedoeld is of, anders gezegd, wie vrijgesteld is van de inburgeringsplicht. Er is al veel geschreven over Turkse migranten, die op basis van de associatieovereenkomst het recht hebben om hier te verblijven. De regering heeft al in de memorie van toelichting erkend dat er niet met zekerheid te zeggen is dat de nieuwe inburgeringsplicht en het associatierecht samen door één deur kunnen. Het Hof van Justitie is bevoegd om hierover te oordelen en ook hierbij zijn in diverse commentaren kanttekeningen geplaatst, onder andere dat artikel 9 van de associatieovereenkomst elke discriminatie uit hoofde van nationaliteit verbiedt jegens degenen die aan de overeenkomst een verblijfsrecht ontlenen, ongeacht of zij al genaturaliseerd zijn. Ook is erop gewezen dat de regering in de toelichting op de huidige Wet inburgering nieuwkomers nog van mening was dat het associatierecht het niet in de weg zou staan, van deze categorie Turken een inburgeringsinspanning te vergen. Graag wat meer duidelijkheid op dit punt. Is de kans niet groot dat het Hof van Justitie de Nederlandse interpretatie van het associatierecht toch nietig verklaart? Dit zouden wij overigens wel betreuren, ik stel deze vraag ook omdat het met het oog op het integratiebeleid wel degelijk wenselijk zou zijn om deze groep erbij te kunnen betrekken.

Een belangrijk aspect van het wetsvoorstel is ook, hoe de inburgeringsplichtige kan weten dat hij aan de slag moet. Hierover heb ik nog wel wat vragen. Niet alle inburgeringsplichtige oudkomers krijgen direct een handhavingsbeschikking waarin hun wordt medegedeeld dat de periode waarin de inburgering moet plaatsvinden, is ingegaan. Dit hangt weer af van de prioriteiten van de gemeente. De regering stelt dat het de oudkomers natuurlijk vrij staat om eerder met de cursus te beginnen en dat men zelf wel uit de wet kan afleiden of men inburgeringsplichtig is. Maar eerlijk gezegd kun je deze redenering nog niet helemaal serieus nemen, als het gaat om een categorie inburgeringsbehoeftige mensen. Je zegt tegen mensen die echt nog de basis moeten leren om hier fatsoenlijk te kunnen functioneren, dat zij met de wet in de hand toch wel aardig goed kunnen vaststellen of de bepalingen op hen van toepassing zijn. Dat is toch een raar contrast. Als je dat aan de hand van deze wet kunt vaststellen, ben je volgens mij niet inburgeringsbehoeftig meer.

Ontstaat er voor oudkomers niet een heel verwarrende situatie, als zij pas jaren na inwerkingtreding van de wet een handhavingsbeschikking krijgen, temeer als bijvoorbeeld de ene oudkomer vrij snel een beschikking krijgt en de andere twee huizen verder pas na jaren? Zou het niet goed zijn dat na inwerkingtreding alle op dat moment identificeerbare inburgeringsplichtige oudkomers worden bereikt met de mededeling dat zij volgens de wet een inburgeringsplicht hebben en op een nader tijdstip ook een handhavingsbeschikking zullen krijgen? Is het niet goed om zo vroeg, zo helder en zo individueel mogelijk duidelijk te maken of je kunt verwachten dat de gemeente iets aanbiedt dan wel of het alleen van je eigen inspanningen moet afhangen, wil je aan de eisen voldoen? Daarmee hangt natuurlijk samen hoe je je financieel en praktisch daarop kunt voorbereiden.

Een achterliggende vraag is nog hoe het zit met landelijke doelstellingen om binnen een aantal jaren na inwerkingtreding alle oudkomers ingeburgerd te hebben. Is daar voldoende helderheid over? Ik heb dat nog niet zo duidelijk gezien. Wordt het niet toch wat diffuus, als het nog jaren kan duren voordat de oudkomers bereikt zijn en voordat wij weten op welk moment zij worden bereikt, als dat nog niet het geval is? Zou niet op nationaal niveau al scherper kunnen worden vastgesteld waar wij naartoe werken? Introduceer je met een verplichting met een gefaseerde handhaving niet een heel nieuwe en grote vorm van gedoogbeleid?

Ik kom bij de bevoegdheid om cursussen aan te bieden aan de drie specifieke groepen die ik heb genoemd: uitkeringsgerechtigden met een arbeidsplicht, verzorgende ouders en geestelijke bedienaren. Ik sluit mij aan bij de commentaren van met name de gemeenten: let ook op de categorie alleenstaande ouders in de bijstand met jonge kinderen. Waarom zouden die niet ook een aanbod moeten kunnen krijgen? Wij steunen deze gedachte en hebben daarom een amendement ingediend om deze categorische uitsluiting uit de wet te halen. In een eerder lid van het artikel staat al een kanbepaling. Dat betekent dat gemeenten formeel-juridisch niet verplicht zijn om het te doen, maar dat het wel een mogelijkheid is. Waarom moet je bovenop die kanbepaling de mogelijkheid van een lokaal aanbod helemaal uitsluiten voor deze categorie niet-arbeidsplichtigen?

Ik heb een enkele opmerking over de te introduceren marktwerking. Wij zijn heel benieuwd of het voor de cursusaanbieders commercieel aantrekkelijk is om zich te richten op zwakkere groepen zoals de analfabeten. Is er al zicht op of aanbieders hun producten voldoende differentiëren naar de verschillende groepen en tegen betaalbare prijzen? Blijft er zicht op en aandacht voor de prijsontwikkeling? De individuele verantwoordelijkheid is heel reëel, maar in de praktijk moet natuurlijk niet door prijsontwikkelingen een situatie ontstaan waarin oudkomers nog vijftien jaar lang bezig zijn met de aflossing van schulden.

Ik sprak zo-even al over de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen. Ik stel voor dat de gemeenten nadrukkelijk worden verplicht om hiervoor regels te stellen; ik heb daartoe een amendement ingediend. Het gaat er niet om hoe die regels eruit moeten zien, maar dat er regels worden gesteld voor de informatievoor­ziening. Het is buitengewoon wenselijk dat er bij de gemeente een helder en concreet loket is voor informatie over rechten en plichten van inburgeraars, cursusaanbod et cetera. Het is van belang dat de gemeente zich er zelf rekenschap van geeft en regels stelt voor de wijze van informatievoorziening.

De categorie analfabete inburgeringsplichtigen vraagt bijzondere aandacht. Zeker in de groep oudkomers komen veel analfabeten voor. Anderen hebben er al over gesproken en er vragen over gesteld. Kortheidshalve sluit ik mij daarbij aan. Ook ik noem de noodkreet van Rotterdam en andere grote gemeenten. Moeten wij niet een speciale voorziening treffen, zodat gemeenten niet in de knel komen met de financiering van alles wat er nu al gebeurt?

Ik kan mij ook kortheidshalve aansluiten bij hetgeen is gezegd over toezicht houden, in het bijzonder als de IB-Groep een soort dubbelrol krijgt. Ik begrijp dat collega Dijsselbloem daarvoor een oplossing heeft aangedragen in het amendement op stuk nr. 36, dat ons sympathiek voorkomt. In relatie tot de overgang naar de nieuwe wet is er een specifieke vraag gerezen over de geldigheid van oude inburgeringcertificaten waarop geen niveau is vermeld. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat het niveau bij roc's of gemeenten te achterhalen moet zijn. De Bve Raad beweert dat dit niet het geval is. Kan de minister daarover duidelijkheid geven? Indien het niveau niet is te achterhalen, is de minister dan van plan om certificaathouders sowieso vrijstelling te geven, of dienen zij dan ook op grond van de nieuwe wet in te burgeren?

In hoeverre zijn informatiesystemen WBP-proof? De omschrijving van artikel 49, lid 1, is naar ons oordeel tamelijk vaag: "verzameling van gegevens die van belang zijn met betrekking tot de inburgering van inburgeringsplichtigen". Moet niet veel duidelijker worden omschreven welke gegevens de twee informatiesystemen moeten bevatten? Wij pleiten ervoor om dat te doen op een manier die aansluit bij de bestaande systemen, zoals het Suwinet, de GBA-registratie en de IND-registers, om te voorkomen dat er problemen ontstaan op het punt van het op zinvolle wijze combineren van gegevens.

Voor de roc's is een transitiebudget vastgesteld. Wat is op dit moment de precieze stand van zaken op het terrein van Europese notificatieprocedures? Roc's hebben er belang bij om snel duidelijkheid te krijgen. Wanneer kan die geboden worden?

In de rijksbijdrage voor de cursussen is een minimumbedrag opgenomen voor handhaving. Op welke aannemers berust die calculatie? Wordt daarbij uitgegaan van een gemiddeld aantal handhavingmomenten? Ons is opgevallen dat er nogal wat discussie is ontstaan over de invoeringskosten. Ook andere sprekers hebben daarvoor aandacht gevraagd. Ik wacht de reactie van de minister op dat punt af.

De conclusie van mijn betoog is dat wij veel sympathie hebben voor de doelstelling van dit wetsvoorstel. Dat neemt niet weg dat wij een aantal vragen hebben over de uitvoering en de juridische houdbaarheid.

MinisterVerdonk

Voorzitter. Vandaag voeren wij een discussie over een belangrijk wetsvoorstel met een integere doelstelling. Met dit wetsvoorstel willen wij ook tot reparatiewetgeving komen. Ik ben het met de woordvoerders eens die hebben gezegd dat het beter was geweest om meteen een dergelijke wet in te voeren. Dan beheersten al die mensen nu de Nederlandse taal. Zij hadden dan in de Nederlandse samenleving veel meer kansen kunnen benutten. Nu hebben zij kansen gemist. Daarin wil ik graag verandering brengen en ik hoop dan ook dat ik de Kamer op een aantal punten kan overtuigen.

De Kamer heeft gesproken over het onderscheid dat wordt gemaakt tussen genaturaliseerde Nederlanders en personen die in Nederland zijn geboren. Er is geen enkel immigratie- en integratiebeleid denkbaar zonder dat er een redelijk onderscheid wordt gemaakt. Het recht groepeert, categoriseert, maakt onderscheidingen en trekt scheidslijnen. De wet differentieert groepsgewijs en creëert daardoor ook groepsgewijs ongelijkheid. Dat is onvermijdelijk. Die ongelijkheid moet uiteraard gerechtvaardigd zijn. Als een ongelijke behandeling niet op zijn plaats is, mag daarvan geen sprake zijn. Dat is de kern van het gelijkheidsbeginsel. Daaraan wordt met het voorliggende wetsvoorstel naar mijn oordeel recht gedaan. Die personen van wie wij allen menen dat zij meer kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving nodig hebben, worden tot inburgering verplicht. Die kennis hebben zij nodig om op een volwaardige manier aan de Nederlandse samenleving te kunnen deelnemen en om hun kinderen te kunnen opvoeden tot volwaardige burgers. Voor wie op grond van objectieve maatstaven is vastgesteld dat er geen inburgeringcursus nodig is, geldt dat hij van rechtswege van die plicht is vrijgesteld. Ik noem ook het sluitstuk van het nieuwe inburgeringsstelsel: de korte vrijstellingstoets ofwel de quick scan. Daarmee kan men zonder papieren aantonen evident voldoende te zijn ingeburgerd. Ook dat doet recht aan het gelijkheidsbeginsel.

Naar mijn mening is er in het nieuwe inburgeringsstelsel voldoende rechtvaardiging voor iedere vorm van ongelijke behandeling. Daarop is in de stukken reeds uitgebreid ingegaan. Niemand kan zijn ogen sluiten voor het feit dat het algemene maatschappelijke belang van de inburgering in onze samenleving van personen die dat nodig hebben, hierin bijzonder zwaar weegt. In ons rechtsbestel kan ik uiteraard geen volstrekte zekerheid garanderen over het gewicht dat daaraan uiteindelijk zal worden toegekend. Het laatste woord daarover is aan de rechter.

In het nieuwe inburgeringstelsel zijn er personen die tot Nederlander zijn genaturaliseerd zonder dat zij daarvoor de naturalisatietoets hebben moeten behalen. Daarin zijn drie groepen te onderscheiden. Die groepen worden inburgeringsplichtig. Andere Nederlanders zijn dat niet. Het gaat om groepen die in verschillende mate in de Nederlandse samenleving zijn ingeburgerd en voor wie een verschillende positie in het nieuwe stelsel daarom gepast is. Tot de groep genaturaliseerden behoren veel allochtonen in een achterstandspositie. Die achterstandspositie kan met een inburgeringsplicht worden overbrugd. Pas sinds de invoering van de naturalisatietoets in 2003 wordt op objectieve wijze beoordeeld of de betrokkene inderdaad voldoende is toegerust voor maatschappelijke participatie.

Tot de groep die van rechtswege, door geboorte, afstamming of optie Nederlander is, behoren aanzienlijk minder personen die inburgeringsbehoeftig zijn en voor wie de nieuwe inburgeringsplicht een geschikt middel is om de taalachterstand en de maatschappelijke achterstand te overbruggen. Een inburgeringsplicht die ook zou gelden voor deze groep Nederlanders zou onnodig veel lasten met zich meebrengen en zou ook vrijwel geen bijdrage leveren aan de overbrugging van achterstanden onder allochtone oudkomers. Zo'n inburgeringsplicht zou als middel minder geschikt zijn om het doel te bereiken.

Welke drie groepen worden inburgeringsplichtig en waarom? De eerste groep is die van de arbeidsplichtige uitkeringsgerechtigden. Arbeidsdeelname door minderheden is een belangrijke graadmeter voor integratie. Arbeidsdeelname bevordert integratie en integratie bevordert arbeidsdeelname. Onder meer uit het eindrapport van de commissie-Blok en uit het SCP-rapport "Oudkomers in beeld", maar ook uit ervarings gegevens blijkt dat de achterblijvende arbeidsdeelname onder allochtonen in belangrijke mate is toe te schrijven aan onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en onvoldoende kennis van de Nederlandse samenleving. Reïntegratie op de arbeidsmarkt is voor genaturaliseerde Nederlanders in een langdurige of minder langdurige uitkeringsafhankelijke situatie van groot belang voor hun integratie in de Nederlandse samenleving. Voor hen is de verplichte inburgering een passend instrument om de achterstanden die aan de achterblijvende arbeidsdeel­name ten grondslag liggen inderdaad te overbruggen.

De tweede groep is die van de verzorgende ouders. Wie niet zelf beschikt over vaardigheden om aan de Nederlandse samenleving deel te nemen, zal dergelijke vaardigheden ook niet kunnen overbrengen op de minderjarige kinderen voor wie hij een opvoedende taak heeft. Het SCP-rapport bepleit dat de verzorgende ouders onder de oudkomers bij de inburgering prioriteit krijgen om het patroon van generatiegewijs doorgeven van achterstand te doorbreken en het proces van minder­heidsvorming zo mogelijk te stoppen. De groep van verzorgende ouders wordt geconfronteerd met vraagstukken die verband houden met het sociaal-culturele integratieproces van hun kinderen. Met een betere beheersing van de Nederlandse taal zullen verzorgende ouders beter in staat zijn, hun minderjarige kinderen voor te bereiden op een volwaardige positie in de Nederlandse samenleving. Anders dan voor genaturaliseerden die niet meer de zorg hebben voor de opvoeding van minderjarige kinderen, is verplichte inburgering hier van groot belang om te voorkomen dat de eigen achterstanden worden overgedragen op volgende generaties en de integratie van minderheden op macroniveau zo steeds weer op achterstand wordt gezet.

De derde groep bestaat uit de geestelijk bedienaren. Verplichte inburgering van deze groep is van groot maatschappelijke belang om te voorkomen dat bestaande achterstanden worden overgedragen op leden van de geloofsgemeenschap die zij bedienen. Genaturaliseerde geestelijk bedienaren die nog onvoldoende zijn ingeburgerd, worden inburgeringsplichtig omdat zij fungeren als vraagbaak voor anderen in maatschappelijke kwesties. De taak van de geestelijk bedienaar is meestal niet beperkt tot het leiding geven in strikt godsdienstige aangelegenheden en het behandelen van vragen waarvan de beantwoording direct voortvloeit uit het geestelijk ambt. Geestelijk bedienaren worden ook geconfronteerd met maatschappelijke vragen die verband houden met het sociaal-economische en sociaal-culturele integratieproces van minderheden. Van geestelijk bedienaren wordt ook vaak verwacht dat zij steun bieden bij het bepalen van de houding die de achterban ten aanzien van de samenleving inneemt. Ook dat vereist dat de geestelijk bedienaren terdege bekend zijn met de Nederlandse taal en de in de Nederlandse samenleving algemeen gedeelde normen en waarden.

De heer Dijsselbloem stelt voor om genaturaliseerde Nederlanders niet langer via de Wet inburgering een inburgeringsplicht op te leggen. Tegelijkertijd wil hij – ik zal het eerst in het algemeen behandelen; het lijkt mij goed om aan het eind alle amendementen in een keer te bespreken – de plicht tot het leren van de Nederlandse taal koppelen aan het recht op een uitkering. Aan de ene kant is het voorstel van de heer Dijsselbloem een verbreding van het aantal inburgeringsplichtigen, want ook geboren Nederlanders gaan dan onder de wet vallen. Aan de andere kant betekent het een forse inperking. Immers, opvoeders die geen uitkering aanvragen, worden niet inburgeringsplichtig. Ik acht noch de verbreding noch de inperking wenselijk. De verbreding naar geboren Nederlanders is een onnodige inperking van de beleidsvrijheid van gemeenten en het UWV om en passant een passend reïntegratieaanbod te doen. De inperking bij de opvoeders is onwenselijk, want ook werkende opvoeders hebben een plicht ten opzichte van hun kinderen.

De heer Visser stelde vast dat de doelgroep is heroverwogen na het verschijnen van het advies van de Raad van State en dat de algemene inburgeringsplicht voor Nederlanders is vervangen door de inburgeringsplicht voor die drie categorieën genaturaliseerden. Het nationaliteitsverdrag verbiedt discriminatie naar gelang de wijze van verkrijging. Ik ben schriftelijk uitgebreid ingegaan op de goede gronden waarom genaturaliseerde Nederlanders moeten inburgeren. Zij behoeven alleen maar in te burgeren als zij geen naturalisatietoets hebben afgelegd. Daarom meen ik dat het verschil in behandeling gerechtvaardigd en dus geen discriminatie is. Het gaat in totaal om ongeveer 500.000 mensen, waarvan 258.000 genaturaliseerde Nederlanders en 246.000 niet-Nederlanders. Het gaat dus om een heel significante groep. Ook dit wijst in de richting van het grote maatschappelijke belang van de inburgering.

De heer Visser vroeg verder waarom de Raad van State destijds niet tegen de inburgeringsplicht voor Nederlanders gekant was. Het ging toen om de WIN. Dat is op dit moment een retorische vraag waar alleen de Raad van State antwoord op kan geven. Onder de huidige WIN moeten Nederlanders die zich voor het eerst in Nederland vestigen, inderdaad aan de inburgeringsplicht voldoen.

Mevrouw Sterk vroeg mij, te verzekeren dat deze wet niet zal stranden op de juridische houdbaarheid of in de Eerste Kamer. Ik heb in de nota naar aanleiding van het verslag al aangegeven dat daarover niet op alle punten zekerheid is te geven. Dit neemt niet weg dat het wetsvoorstel zeer zorgvuldig is voorbereid. Er zijn erg veel adviezen gevraagd en verkregen. Ik heb een apart onderzoek laten verrichten naar de Europeesrechtelijke aspecten van het nieuwe inburgeringsstelsel. Tevens heb ik de Europese Commissie om advies gevraagd. De gemaakte keuzes zijn in allerlei stukken zeer uitgebreid toegelicht. Ik heb in de nota naar aanleiding van het verslag echter ook aangegeven dat het laatste woord niet aan mij is, maar aan de rechter. Uiteraard zal de wet echter van toepassing blijven op alle andere groepen inburgeringsplichtigen, in het geval het Hof van Justitie bijvoorbeeld bepaalt dat een bepaalde groep personen niet tot de inburgering mag worden verplicht

De heerDijsselbloem(PvdA)

Samengevat zegt de minister dat wij het hebben over een zwaarwegend maatschappelijk belang. Ik heb geen van mijn collega's dat laatste horen ontkennen; iedereen is het daarmee eens. De vraag is alleen hoe je de doelgroep definieert en afbakent op een wijze die effectief, principieel juist en juridisch houdbaar is. Wij moeten daarvoor naar mijn mening een slag dieper in de discussie dan het niveau van het maatschappelijk belang, waarbij de minister nog eens heeft uitgelegd wat zij onder dit laatste verstaat, waarover wij het op zichzelf eens zijn.

De Raad van State vindt dat het niet zozeer gaat om de proportionaliteit van het maatschappelijk belang op zichzelf, als wel om de proportionaliteit van de ongelijke behandeling die hierdoor ontstaat tussen Nederlandse staatsburgers onderling en – dit punt is volgens de Raad van State nog belangrijker – tussen Nederlandse staatsburgers en andere burgers uit de EU. Dit is een ander onderscheid dan dat wat de minister maakt. Zij heeft vooral proberen te betogen dat deze eisen proportioneel zijn, gegeven het grote maatschappelijk belang. Dat is niet het punt dat de Raad van State maakt; dat is dus kwetsbaar. Dit is dus de kern van de kritiek van de Raad van State, die de belangrijkste juridische adviseur is van de Kamer en de minister. Ik vraag de minister om een reactie hierop.

MinisterVerdonk

Als ik de heer Dijsselbloem goed begrijp, gaat het hem hierbij om Unieburgers. Over hun positie heeft de Raad van State een duidelijke uitspraak gedaan. Op het advies van de ACVZ volgden een motie van de Kamer en het advies van de Raad van State. Wij hebben nu geprobeerd een zeer integer wetsvoorstel op te stellen dat mijns inziens juridisch goed stand kan houden. Tegelijkertijd wil ik er geen onduidelijkheid over laten bestaan dat de rechter altijd het laatste oordeel heeft over de toepassing van wetten.

Een aantal Kamerleden was ook heel kritisch over het verschil tussen genaturaliseerde Nederlanders en Nederlanders door geboorte, optie of afstamming. Het is duidelijk dat het verblijf in Nederland van niet-Neder­landse Unieburgers wordt beheerst door het Gemeen­schapsrecht. Unieburgers hebben recht op vrij personenverkeer. Met de ACVZ, de Europese Commissie, de Universiteit van Tilburg én de Raad van State acht ik een inburgeringsplicht voor Unieburgers onverenigbaar met het vrije personenverkeer. Daarom zijn niet-Nederlandse Unie-onderdanen in dit wetsvoorstel vrijgesteld van de inburgeringsplicht.

Voor de inburgeringsplicht van eigen onderdanen geldt in het algemeen dat het Gemeenschapsrecht daaraan geen beperkingen stelt. Nederlanders in Nederland maken immers geen gebruik van het vrij personenverkeer. De drie groepen genaturaliseerde Nederlanders kunnen daarom tot inburgering worden verplicht. Dat betekent weliswaar dat zij anders behandeld worden dan niet-Nederlandse Unieburgers maar dat acht ik gerechtvaardigd. Bij de beoordeling van de vraag in hoeverre een verschil in omstandigheden een verschil in behandeling tussen Nederlanders en andere Unieburgers rechtvaardigt, komt de overheid een zekere beoordelingsmarge toe. Bij immigratie en integratie behoort ook een betrekkelijk ruime marge. Zo bestaan er aanzienlijke verschillen tussen het verblijfsrecht in Nederland voor Nederlanders, andere Unieonderdanen en derdelanders. In de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is bevestigd dat het bestaan van een communautaire rechtsorde een redelijke grond is om onderscheid te maken tussen derdelanders en Unieburgers. Om dezelfde reden acht ik een onderscheid tussen Nederlandse Unieburgers die in Nederland in beginsel geen beroep kunnen doen op het vrije verkeer van personen en niet-Nederlandse Unieburgers die dat wel kunnen, aanvaardbaar. Overigens zijn ook onder de WIN Unieburgers niet, maar Nederlandse nieuwkomers wel inburgeringsplichtig.

MevrouwSterk(CDA)

Ik luister met verbazing naar het antwoord van de minister. De Kamer had zeer sterke kritiek op de juridische houdbaarheid van het wetsvoorstel en de minister wijdt daar niet meer dan tien minuten aan. Ik vraag haar om een meer gefundeerde weerlegging van de kritiek van de Kamer en niet te volstaan met verwijzen naar de rechter. Kan de minister duidelijk maken dat het wetsvoorstel niet voor de rechter zal stranden? Moeten wij er nu al rekening mee houden dat een doelgroep uit het wetsvoorstel zal vallen, bijvoorbeeld op grond van het associatieverdrag met Turkije? Als dat het geval is, kan dat beter gelijk gerepareerd worden. Ik ga ervan uit dat maatschappelijke urgentie een legitieme reden is. Ik krijg daar graag de verzekering van de minister van.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik blijf bij mijn stelling dat deze wet een tikkende tijdbom is die na elk gerechtelijk oordeel tot ontploffing kan komen. De minister is ingegaan op de proportionaliteit. Zij houdt vol dat ongelijke gevallen ongelijk behandeld mogen worden, maar in dit geval worden mensen ongelijk behandeld op grond van de gevolgen van de wet. Er zou pas sprake zijn van proportionaliteit als genaturaliseerde Nederlanders alleen door sancties tot gelijke prestaties kunnen komen als geboren Nederlanders in gelijke omstandigheden. Dat is nog steeds niet bewezen.

De heerVan der Staaij(SGP)

Heeft het kabinet onafhankelijke adviezen op grond waarvan gezegd kan worden dat het wetsvoorstel houdbaar is? In hoeverre kan het amendement-Dijsselbloem een alternatief zijn voor de groep die wordt omschreven in artikel 3a, dus alleen voor de uitkeringsgerechtigden? Dan zou het bezwaar van de minister vervallen inzake ouders en verzorgers vervallen. Ik vraag mij af of dit juridisch niet sterker is.

MinisterVerdonk

Voorzitter. In de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag ben ik al ingegaan op het associatieverdrag met Turkije. De universiteit van Tilburg heeft hier onderzoek naar verricht en er zijn door verschillende instanties adviezen uitgebracht, onder meer door de Europese Commissie. De Commissie heeft kanttekeningen geplaatst bij de leges die van Turkse onderdanen worden geheven en bij de inburgeringsplicht van Turkse geestelijke bedienaren.

Het Nederlandse standpunt over de leges is reeds uitgebreid aan de commissie overgebracht. Omdat toelating en verblijf van Turkse onderdanen in hoofdzaak bevoegdheden zijn van de lidstaten en niet van de gemeenschap, is het logisch dat ook het heffen van leges voor verblijfsdocumenten tot de bevoegdheid van een lidstaat behoort. De leges zijn naar mijn mening ook geen nieuwe beperking van de vrijheid van vestiging, dienstverrichting of arbeid in loondienst. Niet alles wat het verblijf in Nederland ook maar enigszins minder aantrekkelijk kan maken, moet als een nieuwe beperking worden aangemerkt.

Ten aanzien van de inburgeringsplicht voor de Turkse bedienaren heeft de Commissie vraagtekens geplaatst bij de verenigbaarheid daarvan met de geleidelijke integratie van Turkse werknemers. Werknemers bouwen tijdens hun verblijf in een lidstaat geleidelijk meer rechten op op voortgezette toelating tot de arbeidsmarkt en voortgezet verblijf. De lidstaten moet daar rekening mee houden, maar de inburgeringsplicht tast die rechten niet aan. Zoals in de stukken uitgebreid is uiteengezet, gaat het nieuwe inburgeringsstelsel niet gepaard met een aanscherping van de voorwaarden voor vestiging, dienstverrichting of arbeid in loondienst. Ook wordt de feitelijke uitoefening van deze markttoegangsrechten niet belemmerd. Turkse onderdanen moeten, zoals andere onderdanen van derdelanden, in Nederland inburgeren, maar hoe zij dat doen, mogen zij zelf bepalen. De wet verplicht hen er immers slechts toe het inburgeringsexamen tijdig te behalen. Zij worden dus niet verplicht om bijvoorbeeld tijdens werktijden in een inburgeringsklas te gaan zitten. Ook als zij het inburgeringsexamen niet halen, heeft dat geen gevolgen voor hun economische activiteiten in Nederland. Zolang de Turkse onderdaan voldoet aan de voorwaarden die de bepalingen van besluit 1/80 van de Associatieraad stelt aan de voortgezette toegang tot de arbeidsmarkt, zal zijn verblijf in Nederland op gronden van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden voortgezet. Daardoor brengt Nederland niet eigenhandig wijzigingen aan in de systematiek van de associatie die de geleidelijke integratie van Turkse onderdanen in een nationale economie beoogt. Ik zou eigenlijk willen zeggen: integendeel, die wordt juist bevorderd. De inburgeringsplichtige wordt met financiële faciliteiten en in bepaalde gevallen met een aangeboden inburgeringsvoorziening in de gelegenheid gesteld de nodige maatschappelijke vaardigheden en taalvaardigheden te verwerven die zijn kansen op een succesvolle integratie in de Nederlandse samenleving en daarmee op uitoefening van economische activiteit juist vergroot.

Als de Europese Commissie dat Nederlandse standpunt niet deelt, zal het Hof van Justitie wellicht een oordeel moeten vormen, maar het gaat te ver om op voorhand al te zeggen dat alle Turkse onderdanen in Nederland, ongeacht de vraag in hoeverre zij een inburgeringsachterstand hebben, moeten worden vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Zoals de Europese Commissie ook zelf in haar brief zegt: het laatste woord is uiteindelijk aan de Europese rechter.

De heerVisser(VVD)

De minister zegt een aantal keren dat het laatste woord aan de Europese rechter is, maar wij sluiten internationale verdragen met de belofte deze om te zetten naar Nederlandse wet- en regelgeving. Nou ben ik de eerste om te zeggen dat diverse internationale verdragen door de tijd achterhaald kunnen zijn, dat de maatschappelijke omstandigheden kunnen veranderen en dat hetgeen wij in wetten wensen op te nemen zich niet meer kan verhouden tot verdragen. Wij kunnen ook teruggaan naar de Raad van Europa om te bezien of het verdrag dat wij een aantal jaren geleden hebben afgesloten, niet moet worden aangepast. Als daar het werkelijke probleem zit, kunnen wij ook dat aanpakken.

MinisterVerdonk

Ik kan mij voorstellen dat dit een tweede traject is, maar ik wil dit los zien van deze Wet inburgering. Als wij teruggaan naar de Raad van Europa, kan het heel lang duren voordat daarop uiteindelijk een uitspraak of beslissing volgt. Zeker gelet op het associatieverdrag kan ik mij wel voorstellen dat je deze stap moet durven nemen.

Mevrouw Sterk heeft nog verwezen naar de lopende infractieprocedure over Wet inburgering in het buitenland, maar daar loopt geen infractieprocedure over. Daar is mij althans niets van bekend. Over de leges voor de verblijfsvergunningen voer ik al enige tijd correspondentie met de Europese Commissie. Zij meent dat van de Turkse onderdanen geen hogere leges kunnen worden verlangd dan van burgers van de Unie. De Commissie heeft op 10 april jongstleden een daarover met redenen omkleed advies uitgebracht. Ik heb daarover een uitgebreide reactie naar de Commissie verzonden. Dit traject loopt dus.

Mevrouw Sterk noemde het verhaal over de genaturaliseerde en de niet genaturaliseerde groepen toch wel heel erg kort. Ik denk dat ik daarover heel uitgebreid ben geweest. Ik denk dat er wel degelijk sprake is van ongelijke groepen. Ook volgens de wet mag je ongelijke groepen ongelijk behandelen. Wij praten over genaturaliseerde Nederlanders, in het bijzonder over drie groepen genaturaliseerde Nederlanders. De maatschappelijke urgentie is daarbij zodanig hoog dat deze mensen moeten inburgeren. Ongeveer 500.000 mensen hebben een grote achterstand in de maatschappelijke participatie. Ik citeer de woorden van mevrouw Sterk: Nederland is een participatiesamenleving. Dat is ook zo, maar die 500.000 mensen doen nog steeds niet mee in die samenleving. Het wordt tijd om daarvoor reparatiewetgeving op te stellen. Dat hebben heel veel juristen bekeken. Wij hebben de universiteit van Tilburg naar bepaalde onderwerpen laten kijken. De ACVZ heeft adviezen uitgebracht. De Raad van State heeft adviezen uitgebracht. Ik heb de Europese Commissie al genoemd. Het kabinet heeft niet ook nog aan andere onafhankelijke juristen een mening gevraagd. Ik wijs erop dat er bij Justitie heel veel zeer professionele juristen werken die dit uitentreuren hebben gekeken.

Volgens mij ben ik in mijn betoog heel helder geweest over wat de Kamer heeft gezegd over de juridische implicaties. Als er een nieuwe wet wordt gemaakt, vindt er altijd op een bepaald moment een toetsing plaats door de rechter. Als iemand naar de rechter stapt, bij welke nieuwe wet dan ook, zal de rechter een uitspraak doen. De heer Van der Staaij wees al op de grillige wegen van de toetsing van het gelijkheidsbeginsel. Ik kan dat allemaal niet voorspellen. Wij hebben een groot maatschappelijk probleem. Wat ik vandaag graag zou zien bij de Kamer, is politieke moed om daar ook daadwerkelijk wat aan te doen. Mevrouw Azough zei dat de wet alleen maar is gebaseerd op sancties. Dat wil ik zeer tegenspreken.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd om het met het amendement van de heer Dijsselbloem te beperken tot 3a, maar dat is een inperking die ik niet voorsta, want dat betekent dat de verzorgende ouders en de geestelijke bedienaren er niet onder vallen. Ook werkende mensen kunnen hun eigen verantwoordelijkheid nemen, omdat zij inburgeringsplichtig worden gemaakt. Zij moeten hun eigen verantwoordelijkheid nemen om ook aan die inburgering te beginnen. Dan zouden wij slechts een zeer kleine groep overhouden, namelijk alleen degenen die afhankelijk zijn van een uitkering. Ook voor degenen die dat niet zijn, die werken, ouder zijn of geestelijk bedienaar, is het van het allergrootste belang dat zij inburgeren.

De heerDijsselbloem(PvdA)

De minister blijft een beetje hangen in de politieke stellingname dat het heel belangrijk is en dus moet. Wij moeten echt een slag dieper naar het juridische niveau. Zij haalt de ACVZ aan. De ACVZ, de commissie-Meijers en de Commissie Gelijke Behandeling zeggen dat de ongelijke behandeling die is vervat in het voorliggende wetsvoorstel, op grond van afkomst en etnische herkomst, niet objectief te rechtvaardigen is. Dat is toch een zware kwalificatie van juristen voor een wetsvoorstel. Dat raakt de helft van de doelgroep van de wet. De minister heeft zelf de cijfers genoemd. Kan zij daar nog eens juridisch-inhoudelijk op ingaan, onder verwijzing naar de verdragen waarnaar deze juristen verwijzen?

MinisterVerdonk

De heer Dijsselbloem zegt dat dit een onderscheid is naar afkomst en etnische herkomst. Dit is in het algemeen geen onderscheid naar afkomst en etnische herkomst. Het gaat erom dat wij kijken welke mensen inburgering nodig hebben. De eerste groep, die vandaag helemaal niet meer aan de orde komt, is de groep vreemdelingen. Daarbij kijken wij ook naar afkomst en naar etnische herkomst. Bij die groep vreemdelingen heeft niemand daar problemen mee. Die groep kunnen wij zo onder de inburgeringsplicht laten vallen.

Dan komen wij op de groep genaturaliseerden. Als wij zouden zeggen dat alle genaturaliseerde Nederlanders moeten inburgeren, zou dat wel een onderscheid zijn naar afkomst en etnische herkomst, maar wij spitsen het heel erg toe, namelijk precies op de groepen die de inburgering nodig hebben. Ik vind dat een heel zorgvuldige, proportionele manier om die verplichting voor een aantal groepen in te voeren.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik heb de indruk dat wij onszelf herhalen. Niet alleen tijdens dit wetgevingsoverleg, maar in de afgelopen drie jaar. Ik hoor eerlijk gezegd geen beter antwoord. Het gaat mij er niet om dat dit wetsvoorstel vol zit met sancties, maar het gaat erom dat het proportionaliteitsbeginsel betekent dat je alleen een plicht mag opleggen als alleen door sancties tot dezelfde prestatie gekomen kan worden. Dat is hierin niet bewezen. Het gaat er bovendien niet om dat de minister een specifieke categorie kiest binnen die genaturaliseerden. Iedereen die genaturaliseerd is, is Nederlander. Dan doet het er niet toe op welke manier iemand is genaturaliseerd.

MinisterVerdonk

Iedereen die genaturaliseerd is, is Nederlander. Dat ben ik met mevrouw Azough eens. Wij zien echter ook dat ongeveer 260.000 mensen die allemaal genaturaliseerd zijn onder de oude Rijkswet op het Nederlanderschap, waarin geen eisen werden gesteld aan mensen en in ieder geval geen naturalisatietoets werd geëist, over het algemeen een slechte sociaal-economische positie bekleden, niet geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving, niet participeren in de Nederlandse samenleving en hun achterstanden overbrengen. Mevrouw Azough kan dan gaan zitten zuchten en zeggen dat zij dit al drie jaar heeft gehoord, maar het wordt niet anders. Zo is het. Het wordt tijd dat wij tegen elkaar durven zeggen dat er onder de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap – gelukkig is dat in een vorig kabinet besloten – wél een naturalisatietoets wordt afgenomen. Wij gaan straks nog praten over de omvang van de naturalisatietoets. Die toets was er in de vorige wet niet. Het feit dat wij geen eisen hebben durven stellen aan mensen heeft tot grote achterstanden geleid. Met deze wet probeert het kabinet die achterstanden weg te werken. Het proportionaliteitsbeginsel heeft betrekking op de vraag of een bepaalde wettelijke plicht die je aan mensen oplegt, proportioneel is gezien de situatie waarin zij zich in de samenleving bevinden. Volgens mij kan deze wet de proportionaliteitstoets doorstaan.

MevrouwLambrechts(D66)

Eerdere voorstellen van de minister met betrekking tot de vraag hoe wij deze mensen kunnen meenemen, zijn voorgelegd aan gezaghebbende organisaties als de Raad van State, de ACVZ, de Commissie Gelijke Behandeling en BMC. Van die eerdere voorstellen en uiteindelijk ook van dit voorstel hebben zij gezegd dat het niet kan. Is er één gezaghebbende organisatie, anders dan de ambtenaren van de minister zelf, die gezegd heeft "zo kan het wel"? Als dat niet het geval is, is de minister dan bereid om dit voorstel opnieuw aan ten minste één gezaghebbende organisatie voor te leggen? Ik zou het jammer vinden als het een kwestie wordt van moeten om dit te volgen, want het moet gewoon op feiten zijn gebaseerd.

MinisterVerdonk

Mijn ambtenaren hebben de verschillende adviezen naast elkaar gelegd en bekeken. Verschillende adviezen hadden een verschillende inhoud. Het is niet zo dat alleen mensen die geen ambtenaar of jurist op het ministerie van Justitie zijn, zich een oordeel kunnen vormen. Ook juristen op het ministerie van Justitie kunnen dat en deze juristen hebben alle adviezen naast elkaar gelegd. Vanuit hun professionaliteit hebben zij bevestigd dat dit wetsvoorstel juridisch houdbaar is.

MevrouwLambrechts(D66)

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Ik begrijp impliciet dat de minister het voorstel niet aan andere gezaghebbende organisaties heeft voorgelegd. Mijn volgende vraag was of de minister bereid is om het voorstel opnieuw aan op zijn minst één van deze organisaties – laten wij zeggen de ACVZ of de Raad van State – voor te leggen en te kijken of het zo kan.

MinisterVerdonk

Nee, daar ben ik niet toe bereid. Ik heb het voorgelegd aan de Raad van State. Ik heb het tot twee keer toe voorgelegd aan de ACVZ. Ik heb het voorgelegd aan de Universiteit van Tilburg. Ik heb het voorgelegd aan de Europese Commissie. Al die adviezen wijzen niet eenduidig één kant uit. Weten wij nog dat wij de allereerste keer met elkaar om tafel zaten met een ACVZ-advies? Dat advies ging over de algemene regel dat iedereen die acht jaar of langer tijdens zijn leerplichtige leeftijd in Nederland heeft gewoond, niet inburgeringsplichtig is en dus ook over de andere kant van de medaille. De Kamer heeft toen een motie ingediend, ondertekend door een meerderheid waaronder de fracties van CDA, PvdA en D66, waarin duidelijk werd gesteld dat autochtone Nederlanders niet onder de inburgeringsplicht mochten vallen. Vervolgens hebben wij verder gekeken en zijn wij uitgekomen op een zo concreet mogelijke toespitsing op mensen die de inburgering nodig hebben. Dat zijn groepen genaturaliseerde Nederlanders. Daar kan ik of de Kamer niets aan veranderen, dat is de maatschappelijke werkelijkheid waarmee wij moeten omgaan.

De heerVan der Staaij(SGP)

Volgens mij is het de minister niet helemaal helder wat ik bedoelde. Het gaat erom – dit is een variant op wat de heer Dijsselbloem heeft gezegd – dat "ouderlijke verzorgers" en "geestelijke bedienaren" zouden kunnen blijven staan. Het amendement-Dijsselbloem kan dan worden gezien als slechts een alternatief voor uitkeringsgerechtigden. Is het niet beter om het voor de uitkeringsgerechtigden in de Wet werk en bijstand te regelen omdat dit een directere binding geeft tussen recht en plicht? In dat geval zijn er ook minder risico's bij het maken van onderscheid naar de wijze waarop de nationaliteit is verkregen. Zou dit de houdbaarheid niet kunnen vergroten?

MinisterVerdonk

Bij de formulering van deze voorstellen is het van belang of de inburgeringsplicht wordt opgelegd als voorwaarde voor de uitkering, of dat bedoeld is dat het ontstaan van uitkeringsrechten leidt tot een eigenstandige inburgeringsplicht zonder gevolgen voor de uitkering maar met een eigen sanctieregime. Het eerste, het opleggen als voorwaarde, is niet mogelijk. Het recht op bijstand ligt vast in internationale verdragen. Het recht op WW, WAO et cetera, is gekoppeld aan betaalde premies en kan niet worden ingeperkt op andere gronden. De huidige formuleringen van de amendementen – daarop neem ik maar alvast een voorschot – houden dus in juridische zin geen stand.

De voorzitter:

Ik heb niet de indruk dat minister en Kamer elkaar geheel overtuigen op dit punt. Wij kunnen dit nu verder uitdebatteren, of ons beperken tot feitelijke vragen en het bij de plenaire behandeling verder afronden. Ik begrijp dat er behoefte is om er nu verder op door te gaan.

MevrouwVergeer(SP)

Wij zijn het er allemaal over eens dat dit wetsvoorstel nieuwe kansen moet bieden aan oudkomers. Niettemin is het in strijd met een aantal antidiscriminatiebepalingen. De commissie-Meijers stelt dat dit komt doordat het verplichtingen oplegt aan oudkomers in plaats van faciliteiten biedt. Bij "faciliteiten" kan ook een leerplicht horen. In dat geval gaat het echter om een geoorloofde vorm van voorkeursbeleid, wat dus niet geldt voor dit wetsvoorstel. Wil de minister daarop ingaan?

MinisterVerdonk

Bij het gelijkheidsbeginsel gaat het erom dat ongelijkheden gerechtvaardigd moeten zijn. Gevallen die zodanig met elkaar overeenstemmen dat een ongelijke behandeling niet op zijn plaats is, mogen niet ongelijk worden behandeld. Dat is de kern van het gelijkheidsbeginsel, waaraan het nieuwe inburgeringsstelsel naar mijn mening nog steeds recht doet. Tot inburgering worden verplicht die categorieën mensen waarvan wij allemaal constateren dat zij op dit moment meer kennis nodig hebben van de Nederlandse samenleving en taal om volwaardig aan die samenleving te kunnen deelnemen. Dat is steeds wat wij met elkaar constateren. Wij volgen dus wel degelijk de kern van het gelijkheidsbeginsel.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik wil even ingaan op de techniek van de amendementen. De minister betoogt dat wat deze amendementen beogen, niet kan omdat het als voorwaarde vooraf wordt gesteld. Ik heb daar even snel naar gekeken. Dit geldt voor de amendementen op de stukken nrs. 43 en 44 over de WWB. De tekst van de amendementen stelt het niet als voorwaarde, maar in de toelichting wordt dit inderdaad wel vermeld. De toelichting zal op dit punt dan ook moeten worden verbeterd. Dit geldt niet voor de amendementen over de WIA en de WW; daarin wordt de voorwaarde vooraf helemaal niet genoemd. In de toelichting kan dit punt dus opgelost worden. Volgens mij is iedereen het met ons eens dat je, wanneer iemand een uitkering heeft en de plicht heeft om aan het werk te komen en dus op de arbeidsmarkt terug te keren, van die persoon mag verwachten dat die zich daartoe inspant. Dit blijft dan ook ons standpunt. Als het leren van de Nederlandse taal een onderdeel is van de inspanning om aan het werk te komen, is dat dus mogelijk. Dat past ook feilloos bij de hele benadering van de socialezekerheidswetgeving. Dit is dan ook inpasbaar bij de Wet werk en bijstand en bij de werknemersverzekeringen.

MinisterVerdonk

Dit is de stelling van de heer Dijsselbloem. Ik stel mij voor dat ik straks hierop inga bij de behandeling van de amendementen. Wellicht wil de heer Dijsselbloem zijn amendementen eerst nog wijzigen. Ik merk dat hij dit niet nodig vindt. Zoals gezegd, kom ik straks op zijn opmerking terug bij de behandeling van alle amendementen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

U wilt dat de Kamer politieke wil toont, alle juridische adviezen negeert en doorgaat met de behandeling van dit wetsvoorstel. In mijn ogen is het probleem juist dat uw ambtenaren voor politieke wenselijkheid en politieke wil hebben gekozen. Zij hebben niet gezorgd voor een deugdelijke juridische onderbouwing van dit wetsvoorstel. Het is dus úw probleem.

MinisterVerdonk

Er is op het departement altijd een groot verschil tussen de beleidsambtenaren, de juristen en de politiek verantwoordelijken. Juristen bekijken of zaken juridisch mogelijk zijn. Het is aan mij om daaraan op een bepaald moment een politieke vertaling te geven. De juristen hebben dit onderdeel dus sec juridisch bekeken. Alle adviezen van de juristen zijn bij elkaar genomen. Wij leven in Nederland en als je hier vijf juristen, vijf beleidmakers of vijf politici aan het woord laat, zijn zij het zelden met elkaar eens. Dat is ook in het kader van deze adviezen gebleken. Welnu, de adviezen van de juristen zijn naast elkaar gelegd en daar is deze lijn uit gekomen. Dit is een lijn die juridisch houdbaar is.

De heerVan der Staaij(SGP)

Is de minister toch bereid om nog eens te kijken naar de route-Dijsselbloem, om het zo maar te noemen, als een beter alternatief voor uitkeringsgerechtigden, natuurlijk even afgezien van de precieze techniek? Ik persisteer even op dit punt, omdat met die route, hoe je het ook wendt of keert, het onderscheid weg is naar wijze van het verkrijgen van nationaliteit. Daarmee wordt ook een juridisch risico geëlimineerd. Daarin is mijn sympathie voor die gedachtegang gelegen. Je krijgt namelijk precies hetzelfde en dat is wat wij politiek bedoelen. De juridische risico's worden echter wel verkleind. Wil de minister nagaan of dat inderdaad zo is en of het op een andere manier toch versterkt kan worden?

MinisterVerdonk

Voor de andere twee groepen blijft dezelfde redenering toch gelden? Wat lost dit dan op?

De heerVan der Staaij(SGP)

In ieder geval wordt het voor één categorie opgelost. Over de andere twee categorieën vervolgen wij de discussie. Ik heb het evenwel over het minimaliseren van juridische risico's. Ik heb al gezegd dat dit een pleitbaar standpunt is. Het is heel goed mogelijk dat dit het bij de rechter haalt. Ik ga daar ook van uit. Als je echter voor één categorie een heel duidelijk ander, sterker aanknopingspunt hebt – u vraagt een uitkering en dan vragen wij van u dat u eerst Nederlands gaat leren – waarom zou je dat niet doen, wanneer dat nog minder risicovol is?

MinisterVerdonk

Ik heb zojuist een technisch antwoord gegeven. De medewerkers van Sociale Zaken zeggen namelijk dat het niet eenduidig op die manier mogelijk is. Dat moet ik dus eerst uitzoeken.

Voorts zijn er onder de inburgeringsplichtigen nu ook werkende mensen. Ik heb al de categorieën genoemd: vreemdelingen en de drie groepen genaturaliseerden. Nogmaals, daar zitten ook werkende mensen onder. Het uitgangspunt van deze wet is nu juist dat mensen hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Nu zou ik voor een heel kleine groep gaan uitzoeken of daarvoor misschien een andere wettelijke basis is. Stel dat dat zo is, dan ...

De heerDijsselbloem(PvdA)

Nee, "een heel kleine wettelijke groep" is echt niet vol te houden. Wij weten immers allemaal hoe groot die groep is.

De heerVisser(VVD)

Het grappige is dat wij volgens mij allemaal hetzelfde doel voor ogen hebben. De vraag is hoe wij dat doel bereiken. De minister zegt: ik heb een integere wet en ik probeer op een integere manier drie groepen te vormen en die te bereiken aan de hand van een bepaalde juridische wijze. Zij heeft eerder gezegd: wij praten over 258.000 genaturaliseerden. Die hebben wij op het oog. Is dat de uitkomst van die drie groepen of zijn die 258.000 alle mensen die ooit genaturaliseerd zijn voor 2003 en moet daaruit later nog afgeleid worden wie tot de drie prioritaire groepen behoort? In dat geval heb je het over een veel kleinere groep. Wij weten dan ook waar wij het over hebben, als de methode van de heer Van der Staaij wordt gevolgd.

MinisterVerdonk

Dat zijn de inburgeringsplichtigen, hoor. Dat zijn die drie groepen genaturaliseerde Nederlanders. Onder de oudkomers die in aanmerking komen voor een aanbod, bevinden zich 175.000 bijstands- of uitkeringsgerechtigden, 133.000 personen zonder inkomen uit arbeid of een uitkering en 500 geestelijke dienaren.

MevrouwVergeer(SP)

Ik wil de minister nog eens attent maken op de suggesties van andere Kamerleden voor hoe de groep te bereiken die niet onder het amendement-Dijsselbloem valt omdat die in een reïntegratietraject zit, dus bijvoorbeeld de opvoeders. De minister is net in Canada geweest en heeft in de krant uitvoerig beschreven hoe goed de inburgering in dat land wordt aangepakt. De ouders worden er namelijk tegelijkertijd met hun kinderen op school geïntegreerd. Biedt de Nederlandse gewichtenregeling op grond waarvan bepaalde kinderen extra geld krijgen, geen juridisch aanknopingspunt voor het opleggen van een leerplicht aan hun ouders?

MinisterVerdonk

Ik ben hier vandaag om met de Kamer te praten over de inburgeringsplicht. Wij zijn het eens over het uitgangspunt dat ouders vooral de Nederlandse taal moeten leren en kennis moeten opdoen van de Nederlandse samenleving, zodat zij hun kinderen beter in onze samenleving kunnen neerzetten en helpen. Wij zijn het helemaal eens over dat uitgangspunt, maar u kiest voor een andere weg dan ik.

MevrouwVergeer(SP)

Die van mij is niet riskant met het oog op antidiscriminatiebepalingen. Dat is het grote verschil.

MinisterVerdonk

Nee, maar die van u gaat wederom slechts over een inspanningsverplichting en niet over een resultaatsverplichting. Dat is precies wat wij niet meer wilden.

Een aantal van u heeft vragen gesteld over het examenniveau van de oudkomers, over de A2-A1-discussie. U weet dat ik tot nu toe steeds het advies heb gevolgd van de commissie-Franssen. Ik begrijp echter het dilemma waar een aantal Kamerleden aan heeft gerefereerd, als eerste mevrouw Sterk. Enerzijds zijn er mensen die meer kunnen dan A2-A1 en anderzijds zijn er mensen voor wie het moeilijk zal zijn om ook voor de schriftelijke vaardigheden A2 te halen. Ik stel de Kamer daarom voor dat ik deze vraag bestudeer. Ik denk aan twee oplossingen. De eerste oplossing is dat alle oudkomers het niveau A2 voor alle vaardigheden moeten behalen, maar dat er een ontheffing moet komen voor wie zich aantoonbaar heeft ingespannen, maar het niveau niet kán halen. Liever werk ik echter met positieve prikkels dan met ontheffingen. De tweede oplossing is daarom dat het niveau A1 schriftelijk en A2 mondeling wordt, maar dat er iets extra's wordt gedaan, bijvoorbeeld financieel, voor wie het niveau A2 schriftelijk haalt. Die mensen kunnen bijvoorbeeld hun eigen bijdrage terugkrijgen of een hogere vergoeding krijgen. Als er nu al een aperte voorkeur is voor een van deze twee oplossingen, hoor ik dat graag van de Kamer. Anders ga ik beide oplossingen uitwerken.

MevrouwSterk(CDA)

Wat de minister voorstelt, wil ik eerst in overweging nemen. Ik vind dat er nu te weinig tijd is om erop te reageren. Ik vraag mij wel af wat er op tegen is als de gemeente tijdens het intakegesprek schat of mensen een bepaald niveau al dan niet halen. Dat hoeft toch geen enorme bureaucratie op te leveren? Daardoor hebben mensen zelf toch ook al duidelijkheid over het niveau dat zij moeten bereiken?

MevrouwVerdonk

Het gaat mij meer om de principekwestie of je gaat werken met ontheffingen of juist met positieve stimuli, waardoor mensen gemotiveerd raken om iets extra's uit zichzelf te halen. Praktisch kan ik in ieder geval beide oplossingen uitwerken. Dat is geen probleem.

Een aantal Kamerleden heeft gevraagd wat er gebeurt als mensen een hoger niveau dan A2, het vereiste inburgeringsniveau, willen halen. De Kamer weet waarom wij de examens op dat niveau en niet op een hoger niveau hebben ontworpen. Als je hoger scoort dan A2, in casu B1, dan heeft dat geen positieve of negatieve gevolgen voor de inburgeraar, noch financieel, noch qua rechtspositie. Als je een hoger diploma haalt, krijg je wel vrijstelling voor het examen, maar geen vergoeding. Als je meteen je staatsexamen NT2 haalt, krijg je geen vergoeding, maar wel een vrijstelling voor je examen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Waarom beperkt de minister dit op die manier? Waarom maakt zij het niet mogelijk dat degenen die hier nieuw komen, ambitieus zijn en meer kunnen staatsexamen NT2 kunnen doen en daarvoor een studielening plus een vergoeding krijgen?

MinisterVerdonk

Het staatsexamen is zodanig gesubsidieerd dat daar weinig of geen kosten meer aan vastzitten. Ik kan mij voorstellen dat mensen die de inburgering niet nodig hebben en die ervoor kiezen te gaan studeren of voor een baan te gaan, direct NT2-examen doen en niet eerst de inburgering. Dat is dan helemaal niet nodig.

MevrouwAzough(GroenLinks)

De minister gaat wel heel gemakkelijk voorbij aan mijn vraag. Het examen is voor veel mensen wel degelijk een dure zaak. Daar komt bij dat je ook andere mogelijkheden moet kunnen krijgen. Je moet bijvoorbeeld ook een startkwalificatie kunnen behalen. Het gaat mij erom dat, als je hoger wilt, dit ook kan. De minister maakt dat onmogelijk.

MinisterVerdonk

Ik maak niets onmogelijk. Het is ieders eigen verantwoordelijkheid om in te burgeren. Als iemand het hier snel wil maken, als hij of zij bijdehand genoeg is om staatsexamen te doen, als hij of zij vervolgens een studie wil volgen of een bepaalde baan wil hebben, dan gaat hij of zij toch niet inburgeren? Dat is dan niet nodig. Je gaat met je diploma naar de gemeente en je krijgt direct een vrijstelling voor de inburgering.

De heerDijsselbloem(PvdA)

De regeling was dat je de kosten die je hebt gemaakt, als je het examen hebt gehaald, voor maximaal 70% kunt terugkrijgen, tot een bepaald maximum. Waarom geldt dat dan niet als je de NT2-weg volgt? Daar zijn ook kosten aan verbonden. De minister doet net alsof dat gratis is, maar dat klopt niet. De minister stelde in de richting van mevrouw Sterk dat mensen die hoger insteken een extra positieve beloning krijgen, maar voor mensen die meteen voor het staatsexamen kiezen, is zelfs een vergoeding van 70% van de kosten niet beschikbaar. Dan raak ik de weg kwijt.

MinisterVerdonk

Ik kom hier nog op terug.

Dan de startkwalificatie, het deel na het inburgeringexamen. Het praktijkexamen maakt nu deel uit van de inburgering. Dat is van heel groot belang voor de aansluiting met de arbeidsmarkt en het beroepsonderwijs. De inburgeraar heeft zelf de verantwoordelijkheid om door te leren, want inburgeren is een eerste stap op weg naar integratie. Ik kom nog terug op de financiering van de tussenstap.

Mevrouw Vergeer vroeg wanneer de eindtermen bekend zijn. Die zijn aan de Kamer aangeboden op 2 juni. Dat waren de eindtermen voor het taalexamen en de eindtermen voor de kennis van de Nederlandse samenleving.

MevrouwVergeer(SP)

En het praktijkexamen? Ik heb gevraagd naar de onduidelijkheid over wat dit gaat inhouden en vooral langs welke weg het wordt verkregen. Het moet werkelijk iets inhouden.

MinisterVerdonk

Op 2 juni is alles naar de Kamer gestuurd, ook de eindtermen voor het praktijkexamen.

Dan de naturalisatie. Mevrouw Sterk vindt dat dit de kroon op integratie is. Naturalisatie is in die zin de hoofdprijs. We spreken hier over het omhoog brengen van het niveau van de naturalisatietoets, tot het niveau B1. Dat houdt in dat wij de naturalisatietoets voor de Inburgeringwet blijven uitvoeren op de manier, zoals dat nu gebeurt. Ik zal de Kamer in een ander debat informeren over het vervolg. Is dat wat mevrouw Sterk bedoelt?

MevrouwSterk(CDA)

Ik snap niet helemaal wat u zegt.

MinisterVerdonk

U sprak over naturalisatie als kroon op de integratie. Misschien moet je dan een hoger niveau voor de naturalisatietoets kiezen. Dat zou kunnen. De WI is op dit moment gericht op het houden van de naturalisatietoets en de inburgeringstoets op A2-niveau. Als de Kamer mij vraagt om de naturalisatietoets op een hoger niveau ...

De voorzitter:

Misschien mag ik de minister er op wijzen dat zij de voorstellen doet. Als de Kamer het er niet mee eens is, laat zij dat meestal wel weten. Dat doet zij meestal via uitspraken.

MevrouwSterk(CDA)

De CDA-fractie stelt iets voor, niet de Kamer.

MinisterVerdonk

Als dat is wat mevrouw Sterk bedoelt, voeg ik daar nu aan toe dat het meteen betekent dat ik nu even niets doe aan de naturalisatietoets. Die laat ik dan zoals hij is. Op een volgend moment, als de CDA-fractie het wil en een meerderheid van de Kamer het ermee eens is, zal ik werken aan een hoger niveau van de naturalisatietoets. Ik wil dat mevrouw Sterk deze consequentie weet.

MevrouwSterk(CDA)

Ik kom hier in tweede termijn op terug.

De voorzitter:

Wij moeten het wel procedureel zuiver houden. De minister heeft een voorstel ingediend waarop de Kamerleden commentaar geven. Uiteraard kan de Kamer daarin wijzigingen aanbrengen, maar dan moeten wij wel op ordelijke wijze vaststellen of daarvoor een meerderheid is. Dat is nu niet aan de orde.

MinisterVerdonk

Het koppelen van het inburgeringsexamen aan de verblijfstitel is een ander punt dat erg leeft.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Ik had nog een vraag gesteld over de juridische houdbaarheid. Ik heb gesproken over de geestelijke bedienaren. Het is jammer dat er geen pauze is geweest tussen de laatste drie bijdragen en de beantwoording door de minister, want die vraag is niet meegenomen. Ik heb gevraagd waarom de minister denkt dat het wel houdbaar is om de geestelijke bedienaren uit te zonderen, terwijl er ook musici of leraren zijn die heel veel invloed hebben op anderen. Waarom denkt zij dat die juridische houdbaarheid er is?

MinisterVerdonk

U noemt zelf musici ...

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Leraren, rappers, filosofen, schrijvers.

MinisterVerdonk

Die hebben niet noodzakelijk een vergelijkbaar intensieve uitoefening van sociaal-maatschappelijke en pastorale taken als een geestelijke bedienaar. De geestelijke bedienaar begeleidt natuurlijk leden van de geloofsgemeenschap. Hij begeleidt heel vaak groepen jongeren. Dat is in verschillende situaties. Dat is thuis of op school of op het werk. Hij bemiddelt vaak bij instanties of bij de lokale overheid. Hij doet vaak de geestelijke verzorging in de ziekenhuizen of gevangenissen. Ik vind de functie en invloed die een geestelijk bedienaar heeft op de achterban, een heel andere functie dan die van een musicus of een van de andere groepen die u noemde. Ik blijf dus bij de inburgering van juist deze groep.

Mevrouw Azough vindt dat het inburgeringsexamen geen voorwaarde moet zijn voor het verlenen van een vergunning voor onbepaalde tijd. In het Hoofdlijnenakkoord van dit kabinet – daar begon het allemaal mee – zijn de hoofdlijnen van het nieuwe inburgeringsstelsel geschetst. Daarin staat al dat asielzoekers pas een definitieve verblijfstatus krijgen na het behalen van het examen. Die voorwaarde geldt ook voor reguliere migranten die voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in aanmerking willen komen. Van beide groepen wordt verwacht dat zij tijdens het verblijf in Nederland aan hun inburgering hebben gewerkt en het inburgeringsexamen hebben behaald.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Wat mijn fractie betreft is dit een disproportionele sanctie. Afgezien daarvan leidt dit volgens het advies van de IND op het ontwerpbesluit tot onbillijke, schrijnende situaties, omdat je binnen een gezin verschillende verblijfsrechtelijke rechtsposities hebt. Ik gaf al het voorbeeld dat de vader hier kan blijven, omdat hij het examen wel heeft gehaald, terwijl de moeder terug moet keren.

MinisterVerdonk

Laat duidelijk zijn dat ik de situatie van verschillende verblijfsstatussen in één gezin niet wenselijk acht. Indien echter de grond voor een asielvergunning voor onbepaalde tijd is komen te vervallen, geldt in beginsel inderdaad dat het gezinslid in kwestie terug kan keren naar het land van herkomst. Maar omdat asiel dan niet meer aan de orde is, heeft dit gezinslid een reguliere verblijfsvergunning nodig voor Nederland en geldt altijd een hardheidsclausule. Aan de hand van het individuele geval zal beoordeeld moeten worden hoe te handelen. Het is mogelijk dat vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend als dat van een onevenredige hardheid zou getuigen in geval niet aan de voorwaarden wordt voldaan volgens artikel 8 EVRM. Die ruimte is er. Met het overnemen van het amendement van mevrouw Azough misken ik het uitgangspunt dat het voor iedereen noodzakelijk is om in te burgeren in Nederland. Dus de strekking van het amendement is veel te algemeen. Ik zie voldoende ruimte om in individuele gevallen mensen tegemoet te komen. Wanneer blijkt dat bij een aantoonbaar geleverde inspanning het examen voor betrokkene niet te halen is, zal bedoelde situatie zich niet voordoen. Dan kan het college ontheffing verlenen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

U kunt mijn amendement te algemeen vinden, maar ik vind uw antwoord te vrijblijvend. Dit kan leiden tot heel schrijnende situaties. De IND waarschuwt – en dat gebeurt niet vaak – dat u hiermee uw eigen schrijnende gevallen creëert. Dat verdient een beter antwoord dan wat u zojuist gaf, namelijk dat u met uw eigen criteria bepaalt wie wel en wie niet het recht krijgt om bij zijn gezin te blijven.

MinisterVerdonk

Dit verbaast mij. Er wordt net gevraagd of er wel een hardheidsclausule is. Nu zeg ik dat er een hardheidsclausule is en dan wordt mij verweten dat ik mijn eigen criteria hanteer. Uitgangspunt van deze wet is dat er een inburgeringsplicht is. Daarbij gaat het om mensen die hun eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen om aan die inburgeringsplicht te voldoen. Als één persoon dat examen gehaald heeft, zou ik hem of haar willen aanraden om zo snel mogelijk de anderen binnen het gezin te helpen om ervoor te zorgen dat zij het ook halen. Ik neem toch aan dat het de bedoeling is van het hele gezin om in Nederland te blijven.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Van het belang van het inburgeren zijn toch de meeste mensen wel doordrongen doordat de plicht bestaat? Je krijgt nota bene een boete als je het examen niet haalt. Die boete kan tot in lengte van dagen herhaald worden. Heeft het toegevoegde waarde daarbovenop de straf te zetten om de tijdelijke verblijfsvergunning niet om te zetten in een permanente verblijfvergunning, terwijl daar zo veel negatieve aspecten aan kleven? Is dat niet te veel over de top?

MinisterVerdonk

Ik vind dat niet over de top. Als je de permanente verblijfsstatus wilt bereiken, moet je ook laten zien dat je er wat voor wilt doen. Wij zijn onder vorige wetten niet streng en eenduidig genoeg geweest, maar dat willen wij nu wel zijn. Wij stellen mensen die hier in Nederland willen komen wonen en die een permanent verblijfsrecht willen hebben de voorwaarde dat zij inburgeren.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Er is een hardheidsclausule. U kunt er dus van afzien. Ik stel mij voor dat u in het overgrote deel van de gevallen van die hardheidsclausule gebruik zult moeten maken. Het zal vaak buitengewoon onredelijk zijn om iemand die permanente verblijfsvergunning te ontnemen. Wat heeft die sanctie dan voor zin?

MinisterVerdonk

U gaat ervan uit dat dit voor het overgrote deel geldt, maar dat waag ik te betwijfelen. Nu mensen weten dat het een plicht wordt, gaan zij al naar de inburgeringscursus. Misschien doen zij dat zelfs wel omdat zij gemotiveerd zijn. Laten wij dat toejuichen. Wij moeten niet meteen denken dat mensen het slachtoffer worden van deze regeling. Dat zal alleen in uitzonderlijke gevallen gebeuren en daarvoor is die hardheidsclausule.

MevrouwVergeer(SP)

Dit is een uitgelezen mogelijkheid om er iets positiefs van te laten uitgaan. Ik denk dan aan de gezinsvorming. Iemand die het inburgeringsdiploma haalt, hoeft niet te wachten op de termijnen die in de Vreemdelingenwet staan, maar krijgt onmiddellijk een zelfstandige verblijfsvergunning.

MinisterVerdonk

Het punt van de zelfstandige verblijfsvergunning is eerder aan de orde geweest. Hoe sneller iemand zelfstandig is, hoe beter. Hoe sneller allochtone vrouwen zelfstandig zijn, hoe beter dat is. Inburgering is een eerste vereiste voor de verbetering van de positie van deze vrouwen. Ik zie de inburgeringsplicht dus als een mogelijkheid voor vrouwen om tegen hun man te zeggen dat zij verplicht zijn die cursus te volgen. Alle beetjes helpen. Ik kan de achterstelling van vrouwen niet ineens oplossen, ook niet door deze Wet inburgering. Het is een belangrijke eerste stap als vrouwen Nederlands leren spreken. Als zij weten hoe wij in Nederland met elkaar omgaan, dan is dat een grote stap naar die zelfstandige positie.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Mevrouw Vergeer vroeg volgens mij of de termijn van vijf jaar die nu in de Vreemdelingenwet staat voor die groep als beloning kan worden teruggebracht tot bijvoorbeeld drie jaar. Die vraag hebt u volgens mij niet beantwoord.

MinisterVerdonk

Daar is niet voor gekozen. Op een gegeven moment kun je voor iedere groep een uitzondering creëren. Ik begrijp de goede bedoelingen, maar ik wil juist deze groep motiveren om in te burgeren. Ik roep gemeenten op vrouwen die een aanbod krijgen ook daadwerkelijk aan het inburgeren te krijgen.

MevrouwVergeer(SP)

Er zijn al allerlei regels voor het verkrijgen van een zelfstandige verblijfsvergunning. Dat maakt u nu zwaarder door mensen te verplichten dat examen te halen. U beweert echter het omgekeerde. U wilt deze vrouwen juist helpen. Geef ze dan een beloning. Als zij snel een diploma halen, dan zijn zij zelfstandig.

MinisterVerdonk

Ik had die vraag al beantwoord. Ik heb al gezegd dat ik geen uitzonderingspositie wil, ook niet voor deze groep vrouwen. Zij moeten snel inburgeren en dan kunnen zij na drie jaar een zelfstandige verblijfsvergunning krijgen.

Bij de relatie tussen de WEB en de WI gaat het om enerzijds het traject vóór de inburgering, het alfabetiseringstraject, en anderzijds het traject ná de inburgering, het traject naar de startkwalificatie. Inburgering kan worden gevolgd door een duaal traject of een traject aangevuld met duale aspecten. Een voorbeeld is inburgeringsonderwijs aangevuld met opvoedingsondersteuning, sociale activering of participatie. Het aanvullende deel wordt gefinancierd uit de educatiemiddelen. Dat is nu al mogelijk en blijft mogelijk in het nieuwe stelsel. De toegang tot het beroepsonderwijs moet na de inburgering drempelloos zijn. Ook zogenaamde geïntegreerde trajecten (inburgering en beroepsonderwijs samen) kunnen gezamenlijk worden gefinancierd uit de WI en uit de WEB. Er zou nog veel meer kunnen worden gedaan in de koppeling tussen de WEB en de WI. Ik heb de boodschap van de Kamer over ontschotting tussen de verschillende budgetten heel goed begrepen. Ik ben erover in overleg met OCW en VNG. Wij proberen daar zo snel mogelijk uit te komen. Ik zal deze boodschap met een positieve insteek mijnerzijds bespreken met de minister van OCW.

Op dit moment is alfabetisering een onderdeel van de inburgering. Een aantal Kamerleden heeft gevraagd of het niet mogelijk is, deze twee zaken in de tijd te scheiden en het alfabetiseringstraject af te ronden alvorens een begin wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Ook daarnaar zal ik vanuit een positieve grondhouding kijken. Ik zal het in die geest meenemen naar het overleg met de minister van OCW. Ik kan mij voorstellen dat het voor een aantal mensen beter is dat de alfabetisering in het inburgeringstraject is opgenomen, maar ik kan mij ook voorstellen dat het voor andere mensen beter is om eerst het alfabetiseringstraject te volgen.

MevrouwSterk(CDA)

Ik kan mij voorstellen dat het wellicht helpt als wij de minister op dit punt een steuntje in de rug geven door middel van een motie. Wij zijn daartoe zo nodig bereid. Als er iets moet worden geregeld, moet dat voor het plenaire debat helder zijn. Ik vraag mij af of zij voor het plenaire debat aan de Kamer kan melden hoe dat is geregeld.

MinisterVerdonk

De boodschap is helder en het moet natuurlijk voor het plenaire debat duidelijk zijn. Ik doe daar in ieder geval mijn uiterste best voor.

Ik heb al gezegd dat het inburgeringstraject te combineren is met opvoedingsondersteuning.

Een aantal leden heeft naar aanleiding van de brief van de grote steden gevraagd waarom gemeenten geen beleidsvrijheid krijgen om een aanbod te doen aan álle inburgeringsplichtigen. Nogmaals, uitgangspunt bij dit voorstel van wet is de eigen verantwoordelijkheid. Inburgeringsplichtigen worden gefaciliteerd door middel van leningen en vergoedingen. Bijzondere groepen kunnen een aanbod krijgen. Indien álle inburgeringsplichtigen een aanbod konden krijgen, zou niemand meer de eigen verantwoordelijkheid behoeven te nemen door zichzelf voor te bereiden op het inburgeringsexamen. Daar ben ik een groot tegenstander van.

Gevraagd is waarom er niet een inspanningsverplichting wordt opgelegd in plaats van een resultaatsverplichting. Ik wil er maar weinig op zeggen. Er zijn 500.000 mensen die, ook al was er een inspanningsverplichting, toch niet ingeburgerd zijn, toch de Nederlandse taal niet spreken, geen kennis hebben van de Nederlandse samenleving. De resultaatsverplichting is een zeer wezenlijk onderdeel van het wetsvoorstel.

MevrouwLambrechts(D66)

Ik kom even terug op het vorige punt over de rol van de gemeenten bij het doen van een aanbod. Ik heb niet gevraagd om alles via de gemeenten te laten lopen. Ik heb gevraagd gemeenten de kans te geven om verder te gaan met de doelgroepen waarmee zij nu al bezig zijn. Ik heb drie groepen genoemd, voor sommige zijn amendementen ingediend, voor andere nog niet. Is de minister bereid om hier nog eens naar te kijken? Het is hier geen kwestie van alles of niets, maar wij zouden de doelgroepen toch kunnen uitbreiden met een paar al door de gemeenten genoemde, voor de hand liggende groepen.

MinisterVerdonk

Ik kom op de specifieke groepen terug. De uitkeringsgerechtigde oudkomer zonder arbeidsverplichting is een van die groepen. Ik ben geen voorstander van uitbreiding met deze groep. De inburgeringvoorziening is een geïntegreerd traject met twee doelen, reïntegratie op de arbeidsmarkt en inburgering in de Nederlandse samenleving. Die twee doelen liggen in elkaars verlengde en kunnen elkaar versterken en daarom vind ik het belangrijk om die twee te blijven combineren. Het mes snijdt wat deze groep betreft dus aan twee kanten.

MevrouwLambrechts(D66)

Ik vind dat de gemeenten een goed argument hebben gegeven waarom iemand die nu niet arbeidsplichtig is omdat hij daar niet toe in staat is, dit na een inburgering wel zou kunnen. Dit is een goed argument om de gemeenten de kans te geven als zij daar goede resultaten mee kunnen boeken.

MinisterVerdonk

Ik ben een groot voorstander van die duale trajecten. Ik vind ook dat wij daaraan moeten vasthouden. Voor die duale trajecten komen alleen mensen met een gecombineerde inburgeringvoorziening in aanmerking. Laten wij hieraan vasthouden. Als nu wordt voorgesteld om iedereen die geen arbeidsplicht heeft, daar ook onder te laten vallen, wil ik eerst wel eens weten hoe groot die groep is en wat de uitvoering van deze wens van de gemeenten zal kosten. Heeft mevrouw Lambrechts daar enig idee van? Heeft zij daar al een dekkingsvoorstel voor?

MevrouwLambrechts(D66)

Ik zou willen dat de minister ons aan dat idee zou kunnen helpen. Ik kan mij goed voorstellen dat juist wie thuis zit en geen arbeid verricht, in de goede omstandigheden verkeert om veel aandacht te besteden aan de inburgering, al is het op een andere manier dan in het duale traject.

MinisterVerdonk

Ja, maar het is de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene om dat te doen. Ik zou dit wel willen stimuleren en tegen iedereen in Nederland die op dit moment geen arbeidsplicht heeft, willen zeggen: u hebt tijd genoeg, ik kan mij voorstellen dat u gaat inburgeren. Daar hoef ik toch geen plicht voor in het leven te roepen of een aanbod te doen. Die eigen verantwoordelijkheid is cruciaal. Ik steun de heer Visser. Wij geven mensen een eigen verantwoordelijkheid voor het behalen van een rijbewijs, voor een huwelijk en voor het krijgen van kinderen, maar voor de inburgering zouden wij weer het heft in handen moeten nemen en iedereen een aanbod moeten doen. De Kamer heeft ook gevraagd of de maatschappelijke ondersteuning opnieuw kan worden ingevoerd. Dan gaan wij weer precies doen wat wij altijd al deden. Waarom geloven wij niet in de kracht van de mensen? Zij kunnen toch heel goed hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Dit heb ik ook in Canada gezien.

De heerVan der Staaij(SGP)

Het verschil is alleen dat het behalen van een rijbewijs of het krijgen van kinderen geen wettelijke plicht is. Het kan natuurlijk ook om een situatie gaan waarin men tijdelijk niet beschikbaar hoeft te zijn voor de arbeidsmarkt zoals de categorie alleenstaande ouders in de bijstand, maar waarvan wel vaststaat dat dit na een poosje wel degelijk het geval zal zijn. Als een gemeente voor die groep een aanbod zou kunnen doen, is er al weer een stap vooruit gezet. Waarom zou je dit dan al op voorhand afwijzen?

MinisterVerdonk

Gemeenten kunnen personen zonder inkomen uit arbeid of uitkering al een aanbod doen.

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik stel vast dat artikel 17, tweede lid, van het wetsvoorstel nadrukkelijk stelt dat die groep geen inburgeringvoorziening kan worden aangeboden op de manier die dit artikel voorstelt, dat wil zeggen dat de voorziening gefinancierd kan worden. Het is wel degelijk buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel gebracht door artikel 17, tweede lid.

MinisterVerdonk

Voor de duidelijkheid: binnen de besproken groepen inburgeringsplichtigen kunnen voor een inburgeringsvoorziening in aanmerking komen uitkeringsgerechtigden met een arbeidsplicht en personen zonder inkomen uit arbeid of uitkering. Dat zijn bijvoorbeeld de mensen die thuiszitten.

De heerVan der Staaij(SGP)

Dat staat zo'n beetje ook in artikel 17, eerste lid, van de wet. In het tweede lid staat echter dat dit niet van toepassing is op de inburgeringsplichtige die is ontheven of vrijgesteld van de verplichting om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Dat kan wel degelijk diegene zijn die in gemeenten tijdelijk van de arbeidsplicht zijn vrijgesteld.

MinisterVerdonk

Dat is tijdelijk; later valt deze persoon toch weer onder de inburgeringsplicht. Die tijdelijke voorziening hebben we even buiten beschouwing gelaten.

De heerVan der Staaij(SGP)

Het argument is juist dat je dit vóór kunt zijn: ook al zijn ze op dat moment formeel nog niet arbeidsplichtig, gemeenten kunnen juist voor hen een gericht aanbod doen, juist omdat men kan zien aankomen dat ze arbeidsplichtig worden. Maar dat maakt artikel 17, tweede lid, onmogelijk.

MinisterVerdonk

Ik laat het artikel even ontleden en kom er zo op terug.

MevrouwSterk(CDA)

Deze vraag hebben we in het schriftelijk verslag ook al aan de minister gesteld. Het is natuurlijk raar dat als iemand een bijstandsuitkering heeft en dus niet naar zijn werk moet, geen aanbod krijgt van de gemeente om hem in ieder geval sociaal te activeren. Het gaat ons niet eens in eerste instantie om werk, maar gewoon om het meedoen in de samenleving. Deze persoon krijgt dus geen aanbod, tenzij hij opvoeder is. Dat is toch raar?

MinisterVerdonk

Deze persoon kan wel een vergoeding krijgen – hij valt immers wel binnen het overige stelsel – maar geen aanbod. Is dat nodig? Kan iemand in zo'n situatie niet zijn verantwoordelijkheid nemen en daarop gewezen worden? Voor de rest is immers het hele stelsel van toepassing, alleen niet het aanbod. Waarom willen wij iedereen een aanbod doen? Dan gaan wij het toch op dezelfde manier invullen als wij al hebben?

MevrouwAzough(GroenLinks)

Het gaat toch om draagkracht? Het gaat om uitkeringsgerechtigden zonder arbeidsplicht. Dat zijn meestal mensen met weinig inkomen, die weinig zelfredzaam zijn. Daarom hebben de gemeenten dit aangekaart; op dit moment is er namelijk een verbod. Ik vraag mij af hoe deze mensen dit moeten regelen en, vooral, hoe ze het moeten betalen. Moeten ze zichzelf in de schulden steken om dit te kunnen doen? Dat is namelijk wat de minister zegt.

MinisterVerdonk

Ze kunnen een lening afsluiten. We praten niet voor niets over een inburgeringsplicht: mensen worden verplicht om in te burgeren, om later meer kans op de arbeidsmarkt te hebben.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Hoe realistisch is dat als mensen € 5000 moeten lenen voor een cursus die hen niet tot de arbeidsmarkt kan leiden? Misschien kunnen ze door omstandigheden niet eens op de arbeidsmarkt actief zijn.

MinisterVerdonk

Daarnet hebben wij al geconstateerd dat inburgering zo ontzettend belangrijk is, om de Nederlandse taal te leren en een plek te kunnen krijgen op de arbeidsmarkt. Wij verwachten dat mensen daar iets voor overhebben. Daar staat een vergoeding tegenover van de werkelijk gemaakte kosten, tot een maximum van € 3000 ofwel 70%.

Maar ik krijg graag even de gelegenheid om de consequenties uit te zoeken als wij uitkeringsgerechtigde oudkomers zonder arbeidsverplichting een aanbod doen; laten wij eerst kijken hoe groot die groep is, wat dit betekent voor het stelsel en voor het uitgangspunt van eigen verantwoordelijkheid. Ik stel mij zo voor dat ik hierop terugkom in tweede termijn of op een later tijdstip.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Diezelfde discussie kunnen wij voeren over asielmigranten die een verblijfsvergunning hebben. Verschillende fracties hebben voorstellen gedaan om ook voor hen het gemeentelijk aanbod te regelen. Ik vraag de minister om deze uitbreiding hierin mee te nemen. In mijn amendement neem ik dit mee, in dat van Sterk en Lambrechts staat het, in dat van mevrouw Azough komt het voor en misschien ook in dat van mevrouw Huizinga. Er is dus een grote Kamermeerderheid die dit wil.

MinisterVerdonk

Er wordt nu gesproken over twee groepen. Ik denk zelf ook dat het consequent is om nieuwkomers met een verblijfsvergunning asiel een aanbod te kunnen doen. Ik zie hier overigens nadrukkelijk een verband met de oudkomers met een vbt asiel of een vot asiel, zij het dat dit aantal vele malen groter is. Ik stel dus voor dat ik een en ander in relatie met elkaar bezie.

De voorzitter:

De minister heeft toegezegd dat zij zal terugkomen op deze twee specifieke groepen. Zij moet dat uiteraard doen voor het plenaire debat. Ik kan mij voorstellen dat zij of in de tweede termijn of schriftelijk zal reageren op de amendementen die over deze groepen zijn ingediend.

MinisterVerdonk

Mevrouw Vergeer merkt op dat het verkeerd is dat pas na zes maanden een gecombineerde voorziening mag worden aangeboden aan genaturaliseerde Nederlanders. Met deze termijn van zes maanden gaat mijns inziens geen kostbare tijd verloren. Ik heb juist voor die termijn gekozen, omdat hij inburgeringsplichtigen de tijd geeft om werk te vinden. Werk is immers een belangrijke vorm van integratie. Werk gaat dan ook voor inburgering. Een aanbod kan pas worden gedaan op het moment dat iemand inburgeringsplichtig is. Daartoe is besloten om bijvoorbeeld mensen met een kortdurende uitkering de tijd te geven om werk te vinden.

MevrouwVergeer(SP)

Ik maakte mijn opmerking nu juist omdat ik vind dat mensen ook een inburgeringscursus moeten kunnen beginnen in de periode dat zij naar werk zoeken. Ik vind dus dat de gemeenten toegestaan moet worden om tijdens die zes maanden een cursus aan te bieden.

MinisterVerdonk

Daarmee ben ik het niet eens. Laat die mensen zich in die zes maanden maar concentreren op het vinden van werk. Als men in die zes maanden zelf iets aan inburgering wil doen, is dat natuurlijk prima, maar pas na die zes maanden komt men in aanmerking voor de gecombineerde voorziening. Wij weten overigens allemaal dat dat een voorziening is die veel effect sorteert.

Gemeenten hebben op de oudkomersmarkt al enkele jaren ervaring opgedaan met de verplichte aanbesteding van inburgeringcursussen. Gemeenten krijgen in de nieuwe situatie te maken met het lichte 1b-regime, dat inhoudt dat gemeenten zelf hun selectie- en gunningscriteria vaststellen. Daarmee zal gemiddeld ongeveer twee en een halve maand gemoeid zijn.

Kan een gemeente een plustraject aanbieden nadat de inburgeringsplichtige is gezakt voor zijn examen? De gemeenten krijgen van het Rijk een bijdrage voor het doen van een aanbod. In het ene geval zal men daaraan geld overhouden en in het andere geval zal men er geld bij moeten leggen. De gemeente hebben dus beleidsvrijheid en financiële ruimte om een plustraject aan te bieden. Het Rijk zal daarvoor echter geen extra geld ter beschikking stellen.

De heer Visser zei dat veel reïntegratietrajecten al zijn aanbesteed en vroeg vanaf wanneer inburgeringscursussen en reïntegratietrajecten echt samen kunnen worden aanbesteed. Het verschilt per gemeente of die trajecten inderdaad aanbesteed zijn. Reïntegratietrajecten worden voor één of twee jaar aanbesteed en meestal is in de contracten de mogelijkheid opgenomen om deze in de tussenliggende periode aan te passen. Veel gemeenten anticiperen bij dergelijke aanbestedingen op de nieuwe wet.

Mevrouw Azough heeft gesteld dat bij het aanbieden van een inburgeringsvoorziening een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang hoort. Inmiddels spreken wij over een tamelijk grote groep inburgeringsplichtigen, waaronder veel vrouwen. De groep werkende inburgeringsplichtigen die hun voorbereidingen treffen, kunnen in aanmerking komen voor een toelage en eventueel voor een bijdrage van de werkgever. Ik zou werkgevers daartoe zeker willen stimuleren. Voor de zogeheten "zelfmelders" en de nieuwkomers – gezinsvormers, gezinsherenigers – die zelf hun traject organiseren, bestaat inderdaad geen recht op een toelage voor de kinderopvang. Wij bezien met het ministerie van SZW of deze groep alsnog in aanmerking kan komen voor een toelage voor de kinderopvang. Daarbij zal in elk geval de voorwaarde worden gesteld dat de inburgeringsplichtige een traject inkoopt bij een organisatie met een keurmerk. Het is mij natuurlijk bekend dat het gebrek aan kinderopvang soms een knelpunt is. Op veel plaatsen zijn echter ook creatieve oplossingen daarvoor gevonden. De pilot vrouwen kan eventueel reageren op de vraag of deze problematiek nog aan de orde is na de invoering van het nieuwe stelsel. De frontoffice inburgering, die veel contacten onderhoudt met de gemeenten en hard meewerkt aan de implementatie van alle wetgeving op dit punt, kan mogelijk een rol spelen bij het verspreiden van die creatieve oplossingen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik ben blij om te horen dat er ook voor nieuwkomers en oudkomers die geen aanbod krijgen van de gemeente over een kinderopvangtoelage wordt gedacht. Kunt u mij voor de aanvang van het plenaire debat laten weten wat het resultaat is van het overleg met het ministerie? Ik kan anders zelf maatregelen nemen.

MinisterVerdonk

Ik heb gezegd dat ik zal bezien of die toelage mogelijk is, in overleg met mijn collega van SZW. Ik zal daar zo spoedig mogelijk de Kamer over berichten. Ik zeg echter niet méér toe dan dat ik de mogelijkheid bezie.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Voor aanvang van het plenaire debat kunt u geen helderheid verschaffen?

MinisterVerdonk

Ik doe mijn uiterste best.

Mevrouw Azough vroeg of het maximum van € 5000 voor een lening ook voldoende is voor analfabeten. Ik heb daarnet al wat daarover gezegd. Naar verwachting bedragen de kosten van cursussen gemiddeld € 4300. Op dat bedrag is de rijksbijdrage aan gemeenten gebaseerd. Ik ben ervan uitgegaan dat dat het maximum is aan kosten die de individuele inburgeringsplichtige moet maken omdat ik verwacht, op basis van signalen, dat de gemiddelde prijs op de commerciële markt lager zal zijn. Om ervoor te zorgen dat alle inburgeringsplichtigen in staat zijn om de cursus- en examenkosten voor te financieren, is er bij de lening ook nog eens rekening gehouden met de mogelijke extra kosten voor cursus en/of examen. Ik acht het echter wel van belang om hieraan een grens te stellen. De Bve Raad verwacht dat de op te bouwen schuld per inburgeraar maximaal € 5000 zal bedragen.

Bij het bepalen van het aflossingsbedrag en de maximale aflossingsperiode wordt het draagkrachtbeginsel toegepast. Ik had dat al toegezegd aan de Kamer. Als iemand het vastgestelde maandbedrag niet kan betalen, dan kan hij het verzoek doen om zijn draagkracht te laten vaststellen. De maandelijks te betalen termijnen worden daarop aangepast en de terugbetalingsperiode wordt verlengd naar maximaal zeven jaar. Bijstandsuitkeringsgerechtigden betalen € 15 per maand terug; dat is het minimale maandbedrag. De terugbetalingsperiode bedraagt voor hen maximaal drie jaar. Ook voor hen zal de resterende schuld vervallen na afloop van de terugbetalingsperiode, hetgeen ook geldt na die periode van zeven jaar.

MevrouwAzough(GroenLinks)

De minister refereerde aan signalen dat marktwerking zou leiden tot goedkopere cursussen. Die signalen ken ik niet. Ik zou het dan ook heel prettig vinden als de minister dat onderzoek, die bewijzen of die signalen de Kamer doet toekomen.

MinisterVerdonk

Ik zal de Kamer een kort overzicht verstrekken, maar de signalen zijn heel duidelijk. Zo is er een internetcursus die heel goedkoop is. Die is zeer geschikt voor hoogopgeleide inburgeraars die een grote behoefte hebben aan een interactieve cursus op internet, zodat zij zelf kunnen bepalen wanneer en hoe vaak zij eraan gaan zitten. Die cursus kost zo'n € 8 per maand; dat scheelt op het bedrag van € 4300.

Sommigen hier aan tafel hebben het beeld dat er weinig beleidruimte is voor gemeenten. Daar ben ik het niet mee eens. Wij praten al heel lang met de gemeenten en de VNG. De spilfunctie van de gemeente is op hoofdlijnen ingevuld, wat gemeenten voldoende mogelijkheden biedt om lokale accenten te leggen en maatwerk te leveren. Zo heeft de gemeente volledige beleidsvrijheid bij de vormgeving en de invulling van de informerende rol. Verder bepaalt de gemeente zelf aan welke inburgeringsplichtigen binnen de bijzondere groep een aanbod wordt gedaan en hoe dat eruitziet. De gemeente heeft binnen de wettelijk kaders beleidsvrijheid bij het verlengen van de inburgeringtermijn en het verlenen van ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van artikel 29. Ten aanzien van de financiën kan worden opgemerkt dat de gemeenten zelf jaarlijks de prestatieafhankelijke ambitie bepalen, gegeven uiteraard het beschikbaar gestelde budget en de geldende voorschotvergoedingen. Bovendien hebben gemeenten binnen de rijksbijdrage die zij ontvangen, ruimte om bestedingen zelf in te vullen. Dat biedt mogelijkheden voor maatwerk, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij de lokale structuur.

MevrouwLambrechts(D66)

De minister had zojuist toegezegd om op een drietal punten te bezien hoe zij de gemeenten mogelijk meer ruimte kan geven om doelgroepen een aanbod te doen dan wel in te zetten op alfabetiseringsmiddelen. Daar was ik erg blij mee, maar nu constateert zij: ze hebben ruimte genoeg. De minister doet zichzelf en wat zij zonet heeft toegezegd, onrecht door nu zo hard te zeggen dat gemeenten die beleidsruimte niet behoren te hebben. Ik wil het graag bij haar eerdere toezegging houden.

MinisterVerdonk

Ik zal met mijn hart kijken naar die groepen, maar eigenlijk vind ik dat gemeenten beleidsruimte genoeg hebben. Ik zal er echter zeer serieus naar kijken. Laten wij in ieder geval ook oog hebben voor de eigen verantwoordelijkheid van mensen.

De heer Dijsselbloem stelde dat het oudkomers onduidelijk is wanneer de inburgeringsplicht wordt gehandhaafd en wanneer men een aanbod krijgt. Ik moest lachen om de opmerking van de heer Van der Staaij: als je deze wet kunt lezen, ben je echt ingeburgerd. Misschien kunnen wij deze wet gebruiken als inburgeringsexamen, dan weet iedereen meteen waaraan men toe is. Oudkomers worden alleen na een intake gehandhaafd. Zij ontvangen dan een handhavingbeschikking, dus dat is heel duidelijk. Voor nieuwkomers volgen de termijnen voor de handhaving en de start daarvan uit de wet. Het COA informeert nieuwkomers al over die inburgeringsplicht. In de intake bij de gemeenten wordt bekeken of er een aanbod zal volgen. Nadat er een intake is geweest, weet iedere inburgeringsplichtige precies waar hij aan toe is. Nieuwkomers hebben overigens al de mogelijkheid om vrijwillig te beginnen met inburgeren. Ook in dat kader zal informatie worden verstrekt.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Het gaat mij met name om de niet-prioritaire oudkomers. Zij weten natuurlijk niet wanneer dat intakegesprek zal plaatsvinden of wanneer de gemeente hen gaat handhaven. De minister stelt steeds: zij hebben een eigen verantwoordelijkheid, zij kunnen aan de slag. Ik zou graag het enthousiasme van de minister op dit punt delen, maar daarvan heb ik geen hooggespannen verwachtingen. Mensen zullen toch gaan wachten op dat aanbod of denken: het zal mijn tijd wel duren. Pas wanneer die brief komt – dat is op een onvoorspelbaar moment – treedt alles in werking. De gemeenten zeggen daarover dat zij die groep oudkomers slechts fasegewijs kunnen gaan handhaven. Uiteraard kunnen zij aan de groep die niet prioritair is, niet in één keer een brief laten uitgaan. De gemeenten zeggen dat dit ongelijke behandeling in de hand werkt. Een van de collega's merkte ook op: iemand heeft die brief al gehad en heeft bij wijze van spreken de eerste boete al binnen en een ander heeft nog nooit iets gehoord van de gemeente. De vraag is wat de juridische basis daarvan is en of wij hierdoor mensen niet te veel laten zwemmen in onduidelijkheid.

MinisterVerdonk

Het mooie van deze wet is dat er helemaal niemand hoeft te zwemmen in onduidelijkheid. Iedereen kan namelijk zijn eigen verantwoordelijkheid nemen en iedereen kan zelf gaan inburgeren. Ik herhaal dat niemand in onduidelijkheid hoeft te zwemmen. Dat is het eerste punt.

Het tweede punt is het volgende. Als de inburgeraar een brief van de gemeente krijgt, krijgt hij of zij een intake en kan men met inburgeren beginnen. Ik kan een achterstand die in Nederland in tien tot vijftien jaar is opgebouwd, niet in drie, twee of een jaar wegwerken. Daarvoor heb ik wat langer nodig. Ik moet daarbij roeien met de riemen die ik heb. Daarom hebben wij heel duidelijk gezegd: op het moment dat de inburgeraar bij de gemeente geroepen wordt en de intake wordt gehouden, krijgt de inburgeraar de handhavingsbeslissing. Op dat moment is duidelijk dat er gehandhaafd wordt. Andere mensen zijn dan nog even niet aan de beurt.

Ik hoop wel van harte dat de gemeenten hier keihard aan gaan trekken. Ik heb al genoeg signalen dat dit ook gebeurt. De heer Dijsselbloem heeft over enthousiasme gesproken. Ik kan zeggen dat ik meemaak dat heel veel oudkomers, zeker vrouwen, staan te popelen om met de inburgering door te zetten. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat mensen in Nederland willen wonen en dat zij graag willen meedoen aan de Nederlandse samenleving.

MevrouwVergeer(SP)

Ik wil het pleidooi van de heer Dijsselbloem ondersteunen. Hij heeft ook gezegd dat er rechtsongelijkheid ontstaat, wanneer er in de ene straat eerder wordt gehandhaafd dan in de andere. Iemand die al een boete te pakken heeft, kan zeggen: aan mijn vriend drie straten verderop hebt u nog niet eens een briefje gestuurd. Daar gaat het om.

MinisterVerdonk

Voorzitter. Er is dus geen sprake van ongelijke behandeling, tenzij aan een aantal voorwaarden is voldaan. Zo moet er aangaande de inburgeringsplicht zelf geen ongelijke behandeling ontstaan. Die moet voor alle inburgeringsplichtige oudkomers op hetzelfde moment ingaan.

Voorts is het beleid erop gericht dat er binnen enkele jaren alle inburgeringsplichtige oudkomers zijn ingeburgerd. Om te kunnen controleren of oudkomers inderdaad gaan inburgeren, is handhaving van de naleving van die plicht noodzakelijk. Dat heeft de geschiedenis ons ook geleerd. Het lijkt mij overigens logisch dat niet alle inburgeringsplichtige oudkomers tegelijk gehandhaafd worden. Er is namelijk onvoldoende capaciteit voor om dat tegelijk te doen.

Wel is het van belang dat er een duidelijk handhavingsbeleid is. Dat moet de gemeente ook gaan voeren; zij moet dat eventueel in een handhavingsverordening vastleggen. Op dat moment is het voor iedereen helder hoe het handhavingsbeleid eruit ziet. Aan de hand van dat beleid of de handhavingsverordening kunnen de beslissingen van de gemeente over degenen die er op moment x wel en nog niet gehandhaafd worden, beargumenteerd worden. Dat beleid c.q. die verordening is voor iedere burger kenbaar.

Wanneer dit alles wordt uitgevoerd, kan er in beginsel geen sprake zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

De SP is kritisch over de bestuurlijke boete. Die is het sluitstuk van de handhaving. In beginsel gaan wij ervan uit dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid oppakt. Op het moment dat dit niet gebeurt, is de bestuurlijke boete nodig als stok achter de deur om degenen die onwillig zijn, aan te kunnen pakken. Er waren ook wat bezwaren van de ACVZ. Daar zijn wij aan tegemoet gekomen door de gemeenten de bevoegdheid te geven om in bepaalde gevallen de inburgeringsplicht op te heffen of te verlengen, waardoor onbillijke gevolgen kunnen worden verzacht of opgeheven.

MevrouwVergeer(SP)

Hier moet ik op ingaan. De ACVZ schrijft namelijk ook dat het verwijtbaar moet zijn. De minister heeft in haar antwoord zelf een opsomming gemaakt van gevallen waarin van verwijtbaarheid geen sprake is. Mensen die gewoon de cursus volgen en meedoen, zijn op grond daarvan niet verwijtbaar. Wat voor een zin heeft die boete dan nog? Het is toch symboolbeleid, die stok achter de deur?

MinisterVerdonk

Ik begrijp de vraag van mevrouw Vergeer niet.

MevrouwVergeer(SP)

De boete kan alleen worden opgelegd als iemand te verwijten valt dat hij het examen niet heeft gehaald, maar dat is bijna nooit het geval. Als mensen gewoon de cursus volgen, maar niet slagen, is er van verwijtbaarheid geen sprake. Wat is dus de zin van die boete?

MinisterVerdonk

Wat is het punt?

MevrouwVergeer(SP)

Het punt is dat de boete deze wet met het oog op de antidiscriminatiebepalingen aanvechtbaar maakt. De boete kan namelijk alleen aan mensen met een bepaalde achtergrond worden opgelegd en dat maakt de wet zo kwetsbaar. Als de boete in de praktijk toch nooit opgelegd wordt, omdat iedereen die de cursus volgt, niets te verwijten valt, zoals ook in uw antwoord aan de ACVZ staat, kan die net zo goed worden geschrapt en kan de aanwezigheid bij de cursus in plaats van het moeten slagen als criterium worden gehandhaafd.

MinisterVerdonk

Als iemand niets te verwijten valt, is de bestuurlijke boete niet nodig. Als er wel verwijtbaar gedrag aan de dag wordt gelegd, dient de bestuurlijke boete als stok achter de deur, zodat de mensen wel meedoen aan het examen. Een inspanningsverplichting is echt niet aanvaardbaar; wij praten over een resultaatsverplichting.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik begrijp de verwarring. De ACVZ stelde in haar eerste advies dat er geen sprake kan zijn van een resultaatsverplichting in de zin dat mensen het examen móeten halen. Dat valt niet te bewijzen en ook niet juridisch hard te maken. Daar doelt mevrouw Vergeer op. Je kunt een vmbo-leerling niet bestraffen voor het feit dat die het gymnasium niet heeft gehaald, bij wijze van spreken.

MinisterVerdonk

Aan de ene kant hebben de mensen de juridische plicht om te slagen. Die hebben zij gewoon. Aan de andere kant hebben wij met de gemeenten onderhandeld en afgesproken dat wij die afrekenen op de deelname aan het examen. Dat lijkt mij logisch.

In het kader van de boeteplicht versus de boetebevoegdheid merk ik op dat het kabinet veel waarde aan de resultaatsverplichting van het nieuwe inburgeringsstelsel hecht. Daarin past geen discretionaire bevoegdheid van het college om geen boete op te leggen aan mensen wie te verwijten valt dat zij het inburgerings­examen niet hebben gehaald. Het college beschikt wel over een matigingsbevoegdheid, zoals ik net al zei. Bovendien hebben wij daar inmiddels een aantal instrumenten aan toegevoegd als verlenging van de inburgeringstermijn en ontheffing van de inburgeringsplicht in bijzondere gevallen. Daarmee bevat het boetestelsel volgens mij voldoende waarborgen om te bereiken dat elke boete in verhouding staat tot de overtreding en om te voorkomen dat er een boete wordt opgelegd in gevallen waarin dat niet gepast is.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik wil precies weten wat de matigingsbevoegdheid inhoudt, voordat ik kan uitmaken of het antwoord van de minister adequaat is. Ik begrijp die matigingsbevoegdheid niet goed.

MinisterVerdonk

Het college beschikt volgens artikel 36, lid 2, over een matigingsbevoegdheid. Als er een maximale boete is opgelegd, kan de gemeente die verlagen.

Kan de eigen bijdrage worden verlaagd of kan aan de gemeenten de keuze worden gelaten om die te beperken, is gevraagd. Nee, de eigen bijdrage is nodig voor het geven van invulling aan de eigen verantwoordelijkheid, ook in financiële zin, van alle inburgeringsplichtigen, dus ook van degenen met een aanbod. De eigen bijdrage is ook nodig om degenen die een aanbod ontvangen, in een positie te brengen die enigszins vergelijkbaar is met die van degenen die het zelf moeten doen.

Gevraagd is hoe het met de overname van het aanbod is gesteld als iemand van de ene gemeente naar de andere gemeente gaat. Als iemand naar een andere gemeente verhuist, eindigen de bestaande inburgeringsplicht en de vastgestelde termijn voor de oudkomer niet, aangezien de eerste gemeente al een handhavingsbeschikking heeft uitgereikt. Als het aan mij ligt, krijgen gemeenten daarin het voortouw en spreiden gemeenten zelf de zorg voor de inburgeringsplichtigen ten toon door er goede afspraken over te maken met de tweede gemeente. De tweede gemeente kan binnen zes weken besluiten of de aangeboden inburgeringvoorziening van de eerste gemeente kan worden voortgezet. Bij verhuizing zal het elektronisch dossier van de inburgeringspichtige via het ISI voor de tweede gemeente toegankelijk worden gemaakt. Indien de tweede gemeente dat om de een of andere reden niet wil, zal de inburgeringsplichtige zich zelfstandig verder moeten voorbereiden op het inburgeringexamen, want dat moet nu eenmaal worden behaald. In dat geval komt de inburgeringsplichtige wel in aanmerking voor de lening en de vergoeding.

MevrouwLambrechts(D66)

In de wet staat dat de voorziening en de afspraken in principe vervallen. De minister draait het nu om, maar waarom doet zij niet wat ik voorstel, namelijk om een en ander in beginsel voort te zetten? Uiteraard kan dat altijd tot aanpassingen leiden, maar het gaat mij te ver het nadeel zo eenzijdig bij de inburgeraar te leggen. Voor vluchtelingen die een verblijfstatus hebben gekregen, wordt het op die manier heel erg onaantrekkelijk om al in het COA te beginnen. Zodra zij verhuizen naar een andere gemeente staan zij opnieuw met lege handen.

MinisterVerdonk

Men kan bij het COA op vrijwillige basis met de inburgering beginnen. Als men naar een gemeente gaat, als men valt onder de groepen die een aanbod moeten krijgen, dan komt er een aanbod van die gemeente. Er is heel lang over onderhandeld met de gemeenten. In dit geval hebben wij gekozen voor beleidsvrijheid van de gemeenten. De Raad van State onderschrijft dat ook: zoveel mogelijk beleidsvrijheid voor de gemeenten. Daar is voor gekozen, net zoals dat in veel andere gevallen is gebeurd. Ik wil dat zo laten. Ik neem aan dat een gemeente zich verantwoordelijk voelt voor de inburgeringsplichtige. Laat de gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid maar dragen.

MevrouwLambrechts(D66)

Ik heb niet voor niets gekozen voor de analogie met het studeren, met studenten en de beperkte leenrechten. Als je dan ziet hoezeer mensen zich inspannen, vind ik dat er sprake is van een zorgplicht. Dan gaat het niet aan dat iemand bij een verhuizing aangeeft dat alles vervalt en dat men opnieuw moet beginnen. Er is altijd sprake van een serieuze poging om ervoor te zorgen dat iemand verder kan gaan waar hij is gebleven. Zo zou het hier ook moeten zijn.

MinisterVerdonk

Wij hebben in dit geval aangesloten bij de reïntegratieplicht. Die gaat ook niet over. Als een gemeente bezig is geweest met een inburgeraar, dan ziet zij het belang van de inburgeringplicht in. Wij kunnen dat technisch al regelen, maar gemeenten kunnen contact hebben over de inburgeraar. Ik vind dat wij deze kwestie bij de gemeenten moeten laten liggen en dat wij de gemeenten op dat punt moeten vertrouwen.

MevrouwSterk(CDA)

In dit debat gebruikt iedereen de vrijheid van de gemeenten, te pas en te onpas, om zijn eigen punten in de wet te krijgen. De minister doet dat, maar dat doen wij allemaal. Waarom nemen wij in de AMvB niet de bepaling op dat de gemeente bij een verhuizing contact opneemt met de gemeente waar de persoon naar toe gaat? De gemeente bepaalt dan zelf wat er gebeurt. Zij kan dat in overleg met de inburgeringsplichtige doen. Ik vind het een vorm van kapitaalvernietiging, ook van gemeentelijk geld, als er geen vervolg wordt gegeven aan wat een inburgeringsplichtige in een bepaalde gemeente is gestart.

MinisterVerdonk

De verplichte melding zit wel in de wet. Daarnaast wijs ik op het ISI. Daar kan de tweede gemeente ook in kijken. Zij heeft dan meteen informatie. Er wordt ook contact opgenomen met betrokkene over hoe de inburgeringvoorziening kan worden voortgezet. Het is verder aan de gemeente om beleid te ontwikkelen bij verhuizingen. Het verplicht overnemen of voortzetten betekent dat de beleidsruimte van de gemeente kleiner wordt.

MevrouwSterk(CDA)

Dat betekent dus dat er een verplichte melding wordt gedaan door de gemeente waar de inburgeraar vertrekt in de richting van de andere gemeente. Er is ook de verplichting dat die andere gemeente de inburgeraar oproept, of kan dat ook een jaar of twee jaar later gebeuren?

MinisterVerdonk

Het is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar om zich te melden in de tweede gemeente. De inburgeraar blijft zelf verantwoordelijk voor de inburgering.

MevrouwSterk(CDA)

Dat klopt, maar er zijn ook prioritaire groepen benoemd. Dan geldt een ander concept voor de eigen verantwoordelijkheid. Als iemand uit een prioritaire groep naar een andere gemeente gaat, in de ene gemeente wel een aanbod had en in de andere gemeente dus automatisch geen aanbod krijgt, gaat in die redenering het concept van eigen verantwoordelijkheid niet op.

MinisterVerdonk

Laten wij eens kijken hoe het in de praktijk gaat. Iemand gaat verhuizen en meldt dit bij de gemeente. Ik neem aan dat hij het sowieso aangeeft, omdat hij een inburgeringsplicht heeft. De gemeente meldt dat dan keurig aan de andere gemeente, die meteen elektronisch bij de informatie kan en de man of vrouw die in de gemeente komt wonen, moet zich dan laten inschrijven. Die staat aan het loket en meldt meteen dat hij nog bezig is met zijn inburgeringsplicht. Simpeler kan het bijna niet!

MevrouwSterk(CDA)

En dan? Daar zit het probleem.

MevrouwLambrechts(D66)

Wij moeten wel eerlijk zijn tegenover elkaar. Nu staat in de wet dat de inburgeringsvoorziening vervalt, tenzij het college van de andere gemeente binnen zes weken te kennen heeft gegeven dat de inburgeringsvoorziening kan worden voortgezet. Dat is dus het uitgangspunt. De voorziening vervalt en het ligt helemaal bij de nieuwe gemeente. Het kan toch ook omgedraaid worden, zodat er in beginsel een poging is om het voort te zetten. Als het helemaal niet kan, kan het alsnog bekeken worden. Nu wordt de beslissing over voortzetting zeer eenzijdig bij de gemeente gelegd.

MinisterVerdonk

De gemeente kan het overnemen. Anders halen wij weer een deel van de beleidsvrijheid van gemeenten weg. Als iemand bij een gemeente meldt dat hij verhuisd is en dat hij midden in zijn inburgeringstraject zit, neem ik aan dat die gemeente dat overneemt. Natuurlijk vervalt het, tenzij. Wij nemen niet meer allerlei dingen zomaar over, waardoor wij de inburgeringsplichtige weer moeten oproepen en waardoor er allerlei administratieve lasten ontstaan voor gemeenten. Dat willen wij juist niet meer. De inburgeringsplichtige kan zelf vertellen dat hij inburgeringsplichtig is. Dan kan de nieuwe gemeente het overnemen. Wij hebben veel contacten met gemeenten in het land. De gemeenten zijn in het algemeen heel overtuigd van het nut van inburgering. Dus ik voorzie deze problemen niet.

MevrouwLambrechts(D66)

Uw suggestie is dat het in elk geval wordt voortgezet als de inburgeraar zich meldt. Dat staat er echter niet. Er staat dat het gewoon vervalt, tenzij de gemeente bereid is om het voort te zetten. Er staat niet dat het vanzelfsprekend wordt voortgezet als de inburgeraar zich meldt, maar dat is wat u suggereert. Nogmaals, dit is een heel slechte deal voor een inburgeraar die er soms niets aan kan doen dat hij moet verhuizen. Zijn partner kan elders werk hebben of wat dan ook.

MinisterVerdonk

"Zijn partner kan elders werk hebben_". Iedereen gaat nog steeds over zijn eigen verhuizing. Als je partner ergens werk heeft, beslis je nog altijd zelf of je meeverhuist. Laten wij het niet zieliger maken dan het is. Wij sluiten aan bij de reïntegratie. Ook bij de reïntegratie kan dit niet.

De voorzitter:

De minister heeft nog een hele stapel mapjes liggen en wij hebben nog een uur de tijd. Ik kan mij voorstellen dat wij ernaar streven om de vragen die in eerste termijn door de leden zijn gesteld, beantwoord te krijgen. De leden hebben nu een poosje vrijuit geïnterrumpeerd, wat ook heel dienstig is, maar misschien moeten zij nu proberen zich iets te beperken teneinde de vragen die in eerste termijn zijn gesteld, beantwoord te krijgen. Ik kan dat niet alleen. Wat heet, ik kan het helemaal niet alleen. Ik doe een beroep op de leden om ervoor te zorgen, als zij het met mij eens zijn, om het te realiseren.

MinisterVerdonk

Een aantal leden heeft gevraagd of er nu inderdaad voldoende geld is. Mevrouw Sterk vroeg of de gemeenten wel voldoende worden gecompenseerd. Ik ga ervan uit dat de vergoedingen en de compensatie voldoende dekking geven. Daarvoor is nu juist de prijsmonitor geïntroduceerd.

MevrouwSterk(CDA)

Bent u dan ook bereid, als volgend jaar blijkt dat de gemeenten in de knel komen omdat het budget onvoldoende is, om niet uw ambitie naar beneden bij te stellen maar om de financiën naar boven toe bij te stellen?

MinisterVerdonk

Mocht blijken dat iedereen inderdaad heel positief is en eraan meewerkt, dan breng ik het opnieuw naar voren in het kabinet en zal ik er met mijn collega's over spreken. Een andere mogelijkheid is om dit punt bij de Najaarsnota terug te laten komen. Mijn antwoord is dus dat ik mij daar heel sterk voor zal maken en dat ik niet de ambitie zal aanpassen.

Mevrouw Sterk heeft gevraagd om een jaarlijkse voortgangsrapportage over de prijsontwikkeling. Dat is mogelijk. Dat sluit goed aan bij de afspraken die ik heb gemaakt met de Bve Raad in het kader van het convenant.

De heer Van der Staaij vroeg in dit verband of er sprake is van een divers aanbod. Op de institutionele markt zullen wij de prijs monitoren ten behoeve van de compensatie voor de gemeenten. Dat lijkt mij logisch. Voorts zal de in het convenant met de Bve Raad vastgelegde ontwikkeling van de markt worden gevolgd. Zijn suggestie om ook de prijs op de consumentenmarkt specifiek te volgen, past daarin.

De heer Dijsselbloem vroeg of het mogelijk is om de gehele financieringssystematiek na een jaar te evalueren. Dat wordt wel erg moeilijk. Ik stel voor dat wij daarvoor een termijn van drie jaar nemen, de termijn die ook geldt voor de bekostigingssystematiek van de gemeenten. Wij zullen wel monitoren en daarover zal ik de Kamer rapporteren.

Een aantal leden heeft gevraagd naar het voorbereidingsbudget van de VNG. Ik ga daar niet aan voorbij. Ik ga ook niet voorbij aan de signalering van de VNG over dat onderwerp. Ik zal hierover op korte termijn overleg voeren met de VNG. De VNG heeft nog geen concretisering van de mogelijke voorbereidingskosten gemaakt. Aan de hand daarvan kan ik beoordelen of ik iets kan betekenen voor de VNG.

In 2007 is 256 mln. beschikbaar. Daarnaast is er voor 2006 en 2007 jaarlijks een extra budget van 45 mln. beschikbaar voor allochtone vrouwen. Op basis van deze bedragen kunnen er in 2007 tussen de 81.000 en 85.000 inburgeringsplichtigen aan hun inburgeringscursus beginnen. Van die 256 mln. is 230 mln. beschikbaar voor de gemeenten en 172 mln. voor de inkoop van inburgeringscursussen voor twee groepen inburgeringsplichtigen, zoals vastgelegd in het convenant tussen de Staat der Nederlanden en de Bve Raad. Mij is gebleken dat er bij de gemeenten ook hoge ambities zijn op dit vlak. Ik ga er niet van uit dat er geld op de plank blijft liggen, dus ik hoop van harte dat de situatie eerder is zoals mevrouw Sterk net schetste dan dat wij geld overhouden.

Mevrouw Azough maakt zich er zorgen over dat mensen bij een temperatuur van dertig graden of bij regen en sneeuw op straat moeten inburgeren. Dat is echt niet het geval. In de vergoedingen voor de inkoop van inburgeringscursussen zijn alle kosten, dus ook de huisvestingskosten, meegenomen. Die zijn ook meegenomen in de onderhandelingen rond het overgangsbudget voor de bve-sector.

De heer Visser zei dat bij de financiering van de WWB ook rekening wordt gehouden met de bevolkingssamenstelling en hij vroeg zich af of gemeenten zo niet dubbel worden gefinancierd. Bij de financiering van de budgetten voor uitkeringen en uitvoeringskosten wordt met de bevolkingssamenstelling rekening gehouden, omdat dit een goede indicator is voor het aantal bijstandsgerechtigden en dus voor de kosten die dit meebrengt in het kader van de uitvoering van het inkomensdeel. Bij de financiering van het reïntegratiebudget wordt echter geen rekening gehouden met de bevolkingssamenstelling. Er is dus geen sprake van een dubbele financiering binnen de WWB.

Dat brengt mij bij de vragen over het examen en het toezicht. Thans is het toezicht op de IB-Groep belegd bij de Raad van Toezicht IB-Groep. Ik bezie op dit moment nog of het toezicht op de exameninstellingen door de IB-Groep kan worden uitgeoefend in samenwerking met het KwaliteitsCentrum Examinering of een andere partij. De IB-Groep zal zich naar verwachting laten certificeren door het KCE, waarmee een objectief toezicht wordt gewaarborgd.

In artikel 8:4, onder e, van de Awb is geregeld dat tegen een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat die voor een examen is opgegaan geen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter openstaat. Deze uitzondering is niet zo absoluut dat nooit tegen een examenbeslissing kan worden opgekomen. Als het geen directe beoordeling van het kennen en kunnen betreft, maar als het bijvoorbeeld de omstandigheden waaronder het examen wordt afgenomen betreft, dan staat er wel bezwaar en beroep open. Dat is maar zeer beperkt. Verder kan de klachtenregeling in de Awb uitkomst bieden. Langs die weg kan betrokkene bijvoorbeeld een kostenloze herkansing krijgen.

Artikel 8:4 staat echter niet in de weg dat de bijzondere wetgever zelf in een rechtsbescherming tegen beslissingen van de examencommissies en examinatoren voorziet. Dat is ook in de onderwijswetgeving gebeurd, bijvoorbeeld in de WEB en in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Wij hebben met de Wet inburgering en al eerder met de Wet inburgering in het buitenland ook voor de vraag gestaan of het nodig is om in die rechtsbescherming te voorzien. Bij de Wet inburgering in het buitenland is geoordeeld dat die noodzaak er niet was, omdat het een computergestuurd examen betreft. De uitslag wordt dus automatisch door de computer gegenereerd. Een herbeoordeling van dat examen levert hetzelfde resultaat op, dus dat heeft geen zin. Er is wel rekening gehouden met computerstoringen en dergelijke.

Die lijn wil ik vasthouden bij het centrale deel van het examen. Ook dat deel is computergestuurd en ook daarvoor geldt dat een herbeoordeling geen zin heeft. Bij het decentrale praktijkexamen voel ik wel voor een passende vorm van rechtsbescherming. Ik heb gekozen voor een variant van bezwaar. De gedachte is om de examencommissies van de instellingen die het praktijkdeel afnemen zelf te belasten met de behandeling van geschillen die uit hun beslissingen voortvloeien. Dat is laagdrempelig en klantvriendelijk. Om een onpartijdige behandeling te garanderen, geldt dat de meerderheid van de leden van de examencommissie, ten minste een van de examinatoren, niet betrokken mag zijn geweest bij de voorbereiding van de bestreden beslissing.

Dit is een enigszins andere variant dan de variant in de onderwijswetgeving. Daar is nogal eens gekozen voor een administratief beroep of voor een door de instelling in te stellen commissie van beroep, waarvoor geldt dat de leden geen deel mogen uitmaken van de examencommissie of als examinator betrokken zijn bij de bestreden beslissing. Voorbeelden zijn de WEB en de WHV. Een andere variant is een landelijk administratief beroepsorgaan. Het nadeel van deze beroepscommissies is dat zij op een grotere afstand staan van de instelling en door de samenstelling onafhankelijker zijn. Dergelijke constructies acht ik ook denkbaar, maar ik wil vooralsnog vasthouden aan de bezwaarvariant, omdat die de mogelijkheid biedt dat exameninstellingen een koppeling tussen de behandeling van bezwaren en van klachten mogelijk te maken. Volgens de Awb moeten zij klachten ook zelf behandelen. De inburgeringsplichtige lijkt mij met zo'n gecombineerde voorziening het beste af.

In het aanbod zijn de kosten voor het eenmaal doen van het inburgeringsexamen opgenomen.

Over de exacte examenprijs wordt nog onderhandeld met de IBG. In de begroting is gerekend met € 230 aan examenkosten. De consumentenprijs kan daarvan afwijken, maar wij verwachten dat de prijs maximaal € 230 zal zijn.

Ik kom nu terug op de vraag over vergoeding voor het behalen van het staatsexamen NT2 of een ander examen van een hoger niveau. Wij bespreken nu de ontwerpwet op de inburgering. In het wetsvoorstel zijn de nodige faciliteiten voor inburgeringsplichtigen opgenomen om hen in staat te stellen het inburgeringsexamen te halen. Hierna kan de inburgeringsplichtige zelfstandig zijn kennis vormgeven. Daartoe kunnen inburgeringsplichtigen onder meer gebruikmaken van de voorzieningen van de overheid op het terrein van educatie en beroepsonderwijs. Gevraagd is: Kan iemand die een opleiding volgt die opleidt tot een hoger niveau aanspraak maken op de lening en de vergoeding als er halverwege een toets op A2-niveau wordt afgenomen? Ik zei al dat er voor een hoger niveau voldoende voorzieningen aanwezig zijn op het terrein van educatie en beroepsonderwijs. Lening en vergoeding zijn dan dus niet nodig. De lening en de kostengerelateerde vergoeding gelden alleen voor inburgeringscursussen. Dus na een opleiding die vrijstelt is er geen sprake van een lening of vergoeding. Iemand die aansluitend op de leerplicht een opleiding volgt die vrijstelt, is niet inburgeringsplichtig en krijgt dus ook geen lening of vergoeding.

Er is een aantal vragen gesteld over de kwestie staatssteun. Wij hebben heel veel tijd en energie gestoken in de prenotificatiefase. Vorig najaar is daarmee al gestart. In januari is het dossier informeel aan de Europese Commissie gepresenteerd. In de daaropvolgende maanden zijn de aanvullende vragen beantwoord. De prenotificatiegesprekken waren bedoeld om voorafgaand aan de officiële notificatie onduidelijkheden bij de Europese Commissie weg te nemen en de afhandeling van de notificatie te bespoedigen. Het dossier is op 6 juni formeel bij de Europese Commissie ingediend. Het oordeel van de Commissie wordt binnen twee maanden verwacht. Gezien de aard en de doelstelling van het overgangsbudget en het invoeren van de marktwerking verwacht ik geen bezwaren van de Commissie. Gedurende de periode van oordeelsvorming door de Europese Commissie geldt een standstill voor het toekennen van het overgangsbudget. Dit wordt toegekend na de goedkeuring door de Europese Commissie. Mocht er toch nog een kink in de kabel komen, wat ik dus niet verwacht, dan geldt het artikel in het convenant dat staatssecretaris Rutte en ik met de Bve Raad hebben gesloten dat luidt: Indien de Europese Commissie oordeelt dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun zullen partijen met elkaar in overleg treden over de dan ontstane situatie.

Laten wij daar niet op vooruitlopen, voorzitter. Wij kunnen de wet invoeren en zitten direct met de Bve Raad om de tafel als de Europese Commissie stelt dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Wij moeten op dit punt heel precies zijn. Wij hebben natuurlijk een probleem gecreëerd als de wet al van kracht is op het moment dat het tegen de verwachting van de minister in, niet goed loopt en de Europese Commissie oordeelt dat er sprake is van ontoelaatbare staatssteun, met name in het kader van de hardheidsbepaling in de overeenkomst. De minister zegt dat het maar twee maanden duurt. Wil zij ons toezeggen dat de wet niet eerder in werking treedt dan nadat zeker is gesteld dat de Europese Commissie het goed vindt dan wel dat de Europese Commissie het niet goed vindt? Dan kunnen er nieuwe afspraken worden gemaakt met de bve-sector.

MinisterVerdonk

De transitie staat niet op losse schroeven als de Europese Commissie tot het oordeel komt dat hier sprake is van staatssteun. De besprekingen over het overgangsbudget vormen een van de overigens vele onderwerpen van het transitietraject. Hieruit is voortgekomen dat er een overgangsbudget zou komen en het resultaat van de onderhandelingen is een bedrag van 122 mln. Het beroepsonderwijs heeft, anders dan zojuist werd gesteld, niets te vrezen van de invoering van deze wet. Er is immers een hardheidsclausule die voorziet in een situatie waarin het publieke beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie van de roc's onevenredig worden getroffen door de invoering van het nieuwe inburgeringstelsel.

De heerDijsselbloem(PvdA)

De kwetsbaarheid wordt nu juist mogelijk veroorzaakt door die hardheidsclausule. In het kader van de zorgvuldigheid zouden wij daarom moeten afspreken dat als de Europese Commissie de overeenkomst met de sector afschiet, er eerst opnieuw wordt onderhandeld en er afspraken worden gemaakt voordat de markt wordt vrijgegeven. Er ontstaat een nieuwe situatie als het wetgevingspakket van kracht wordt en de markt vrij is. Alles wat je daarna nog regelt, is concurrentievervalsing. Daarom moet je het regelen voordat de wet van kracht wordt.

MinisterVerdonk

Gelukkig zijn de roc's al druk bezig om allerlei veranderingen door te voeren. Zij kunnen als marktpartij gaan functioneren. Als een roc onevenredig wordt getroffen door de invoering van het nieuwe inburgeringstelsel, geldt de hardheidsclausule. Daarover doet de Europese Commissie geen uitspraak.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik wijs op de duidelijke uitspraak van de Kamer dat het transitietraject duidelijk moet zijn en dat er een overgangsbudget beschikbaar moet zijn voordat de marktwerking in gang wordt gezet. Volgens mij moet de minister zich aan die uitspraak van de Kamer houden; zij mag geen valse zekerheden geven.

MinisterVerdonk

Ik wek geen valse verwachtingen. De Europese Commissie heeft twee maanden nodig om tot een uitspraak te komen; die kunnen wij dus in de loop van augustus tegemoet zien. Dan hebben wij nog alle tijd om de situatie te bezien. Ik heb nu geen reden om te denken dat de Europese Commissie negatief zal adviseren. Wij hebben heel veel tijd in het pre-notificatietraject gestoken. Ik stel voor dat wij de uitkomst afwachten. Als er aanleiding is om de Kamer onmiddellijk te informeren over een bepaalde situatie, zal ik dit zeker doen. Ik heb echter – gelet op al het voorwerk dat wij hebben gedaan – geen reden om aan te nemen dat de Europese Commissie tot de conclusie zal komen dat hier sprake is van staatssteun.

MevrouwVergeer(SP)

De Kamer heeft mijns inziens duidelijk te kennen gegeven dat zij pas kan oordelen over de wet voor het vrijgeven van de markt als zij weet dat een en ander verantwoord is en dat niet de fysieke infrastructuur van de bestaande inburgering onderuit wordt gehaald. Ik stel voor dat de minister die wens opvolgt en dat zij ervoor zorgt dat de Kamer over de informatie over de notificatieprocedure kan beschikken voordat zij een finaal oordeel over deze wet geeft.

MinisterVerdonk

Volgens mij heb ik daar net al op gereageerd.

MevrouwVergeer(SP)

Nee, ik zeg niet hetzelfde als de heer Dijsselbloem. Die vindt dat we het wetsvoorstel eventueel kunnen aannemen, maar dat de wet pas later ingaat. Ik zeg dat het wetsvoorstel pas kan worden beoordeeld nadat bekend is hoe het met het transitietraject is gesteld.

De voorzitter:

Mij lijkt het moment aangebroken om een politiek momentum te creëren om dit vast te leggen. Ik geloof echter niet dat het zin heeft om dit vraag-en-antwoordspel nu voort te zetten.

MevrouwLambrechts(D66)

Ik heb de minister zo verstaan, dat wij het gaan regelen, hoe dan ook, linksom of rechtsom, voor 1 januari 2007 – gesteld dat de wet dan zou kunnen ingaan. Daarover wil ik nu wel duidelijkheid, want anders is het heel zacht allemaal. Ik hoorde net iets harders, waar ik voorlopig mee zou kunnen leven.

MinisterVerdonk

Ik stel voor dat ik doorga met de invoering van deze wet. Dat moet ook, want gemeenten zijn al druk bezig met de organisatie en dat moet vooral ook doorgaan. Nu mag geen twijfel over de ingangsdatum bij de betrokken partijen gaan leven. De voorbereidingen moeten doorgaan.

Nogmaals, ik heb geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de commissie. Ik heb er geen enkele aanwijzing voor dat de commissie anders zal besluiten dan verwacht. Het is voor ons allen in augustus bekend. Ik stel mij voor dat, als ik in het traject tot 1 januari signalen krijg dat we het niet gaan redden voor 1 januari, ik naar de Kamer terugkom en de Kamer daarover inlicht.

De voorzitter:

Ik besef dat dit een belangrijk punt is, ook in procedurele zin, maar ik stel voor het debat hierover nu te beëindigen.

MevrouwLambrechts(D66)

Ik had juist de indruk dat de minister was overgestapt naar een ander onderwerp, namelijk de invoering van de wet überhaupt, dus dat ze niet alleen reageerde op het transitiebudget en de notificatie van het bve-budget.

MinisterVerdonk

Het geldt voor alles.

MevrouwLambrechts(D66)

Inderdaad, dus is er een nieuwe vraag: kan de wet ingaan op 1 januari 2007?

De voorzitter:

Dat is goed begrepen. Het zal vandaag niet meer lukken om hierop te reageren. We zullen een procedurevergadering moeten houden over de vraag hoe we de behandeling van het wetsvoorstel tot een eind brengen.

MevrouwLambrechts(D66)

In dat geval stel ik graag nog een vraag aan de minister. De minister draait het nu om: als ze denkt dat het niet lukt, komt ze naar de Kamer. Ik zou het liever zien zoals ik daarstraks zei: dat de minister eind september, begin oktober hoe dan ook naar de Kamer komt om de stand van zaken duidelijk te maken, zodat we kunnen afvinken wat rond is en we op dat moment kunnen beoordelen of er een go-moment is op 1 januari. Misschien kunnen we hierover nu een afspraak maken met de minister.

MinisterVerdonk

Nee, daar ben ik een groot tegenstander van. We zijn al twee jaar bezig met het uitonderhandelen van deze wet, met zoveel partners, en we proberen eenieder tot zijn recht te laten komen. Als we in oktober nog een beslissing willen gaan nemen, stagneert het hele proces. Dat kan niet. Bij de Wet inburgering in het buitenland heb ik de Kamer precies hetzelfde gevraagd. De Kamer heeft mij toen een mandaat gegeven. Toen zei ik dat als er signalen zijn, de Kamer ervan op aankan dat ik naar haar terugkom. Ik wil ervoor pleiten dat ik dat mandaat nu ook krijg, want anders wordt het een moeras en zie ik de kans dat we dit op 1 januari kunnen invoeren, heel klein worden.

Ik zal nu niet ingaan om de amendementen, maar er schriftelijk op reageren, bijvoorbeeld op het amendement van de heer Dijsselbloem over cliëntparticipatie.

De voorzitter:

Ik wil hierover gelijk een afspraak maken met de minister. Als we vasthouden aan het tijdschema, moet die reactie namelijk wel snel komen. Binnen een paar dagen moet dit dan zijn gebeurd. Ik neem aan dat dit geen probleem oplevert, want een deel van de beantwoording zal zijn voorbereid.

MinisterVerdonk

Voorzitter. Dat zeg ik u toe.

Een aantal leden heeft zijn bezorgdheid geuit over de ICT-systemen. De communicatie tussen de IBG en de gemeenten zal via de bestaande infrastructuur lopen. Daarvoor bestaan verschillende mogelijkheden zoals Gemnet en Suwinet. Wij zullen dus zeker niet proberen om het wiel opnieuw uit te vinden. Voor half juli beslis ik over de infrastructuur. Vanzelfsprekend worden hierbij de wensen van de VNG betrokken. Verder zal ik bij mijn afweging ook de kosten en de beveiliging betrekken. Na mijn beslissing is de infrastructuur binnen twee tot drie maanden beschikbaar.

De gegevens in het ISI worden in beginsel twintig jaar bewaard. Van een aantal personen wordt een beperkte gegevensset bewaard tot vijftig jaar om te voorkomen dat zij onterecht worden opgeroepen. Vanzelfsprekend worden personen verwijderd uit het ISI wanneer zij vijfenzestig worden of overlijden. Het doel van het BPI is te voorkomen dat personen ten onrechte worden opgeroepen. Zodra gegevens niet meer relevant zijn, worden ze uit het BPI verwijderd. Naar mijn mening staan de bezwaartermijnen niet op gespannen voet met de eisen die het CBP stelt.

Het BPI is een systeem dat gemeenten moet helpen bij het vinden van inburgeringsplichtigen. Het ISI is het systeem waarin gegevens van zowel oudkomers als nieuwkomers worden geregistreerd. Via de portal krijgen gemeenten toegang tot het BPI en het ISI. De portal wordt zo ontwikkeld dat aansluiting op de gemeentelijke cliëntvolgsystemen mogelijk is. Dat betekent dat gemeenten zonder een eigen informatiesysteem of een cliëntvolgsysteem het BPI en het ISI kunnen raadplegen of muteren via de applicatieportal inburgering.

Het BPI wordt samengesteld uit gegevens van het GBA. Deze gegevens worden gefilterd op basis van bepalingen van de Wet inburgering. De gegevens in het BPI worden natuurlijk ook continu en periodiek geactualiseerd. De gegevens van het BPI worden beschikbaar gesteld aan de gemeente waar de potentieel inburgeringsplichtige woonachtig is. Alleen de IBG kan wijzigingen in het BPI aanbrengen. Gemeenten kunnen gegevens uit het BPI dus slechts raadplegen.

Voor het BPI heeft begin maart de eerste selectie uit het GBA plaatsgevonden. Van alle 458 gemeenten zijn daarvoor gegevens ontvangen. In de loop van juli beschik ik over de uitkomst van de aanvullende filteringen die nu nog worden uitgevoerd, zoals controle op het verblijfsdoel, het bezit van een vrijstellend diploma en dergelijke. Half juli heb is dus ook meer inzicht in de omvang van het BPI.

Omdat het BPI is gebaseerd op een selectie uit het GBA, wordt voorkomen dat iemand die door optie Nederlander is geworden, wordt opgeroepen voor een inburgeringscursus. Het GBA biedt namelijk de mogelijkheid om optanten af te leiden.

Bij de invoering van de Wet inburgering is het noodzakelijk om uitvoerders van socialezekerheidswetten en socialezekerheidsregelingen en de uitvoerders van de Wet inburgering gegevens met elkaar te laten uitwisselen. In de tweede nota van wijziging heb ik deze gegevensuitwisseling van de noodzakelijke juridische grondslag voorzien. Daartoe wordt de Wet Suwi gewijzigd. Het is dan ook niet nodig om hierover iets op te nemen in de Wet inburgering. Uit de Wet Suwi volgt vervolgens dat partijen daarvoor Suwinet mogen gebruiken via tussenkomst van de inlichtingenbureaus.

MevrouwVergeer(SP)

Ik stel nog een concrete vraag over de ICT-voorzieningen. Krijgt de AIVD toegang tot de gegevens die in het kader van de inburgering worden geregistreerd? Er wordt straks een enorme databank neergezet waarin met name gegevens staan van allochtonen, dus de vraag is gerechtvaardigd of de AIVD daar gebruik van mag maken.

MinisterVerdonk

Nee, dat mag niet.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik heb in mijn inbreng gevraagd naar de twee deadlines die in de teksten zijn gesteld en om een reactie op het BMC-rapport. In de tekst van het wetsvoorstel wordt de datum van november 2006 genoemd terwijl in het daarbij behorende schema de datum van december 2006 staat. Een en ander ligt in het verlengde van de kritiek van de VNG dat gemeenten maar kort de tijd hebben voor de uitrol.

MinisterVerdonk

Zowel BPI en ISI als het portal worden in november opgeleverd voor acceptatie. De uitrol van de portal waarmee de gemeente toegang krijgt tot de systemen BPI en ISI kan na acceptatie in november starten. In reactie op het BMC-rapport heb ik aangegeven dat de uitrol van de portal in december gereed is ten behoeve van de invoering van het nieuwe stelsel per 1 januari 2007.

MevrouwAzough(GroenLinks)

De kritiek van de VNG is dus niet van toepassing?

MinisterVerdonk

Wat mij betreft niet. Bovendien wordt wekelijks overlegd met de VNG. Als zich nog problemen voordoen, dan nemen wij die in dat traject mee.

De heer Dijsselbloem heeft in het kader van de certificaten gevraagd of de verklaringen van de roc's worden erkend. Ja, mits de inburgeraar in het kader van de WIN de volgende niveaus heeft gehaald: niveau 2 voor luisteren en spreken, niveau 1 voor lezen en schrijven en MO. Bij de oudkomersregeling geldt dat niveau 2 mondeling en niveau 1 schriftelijke vaardigheden moet zijn behaald. Wordt iemand die geslaagd is voor het verplichte inburgeringsexamen vrijgesteld van de naturalisatietoets? Ja, als de inburgeraar op A2-niveau het inburgeringsexamen op alle onderdelen voldoende heeft gehaald.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik laat dit punt geloof ik nooit meer los. Ik heb gevraagd naar de situatie na afloop van de inburgeringsperiode, als iemand aanvankelijk niet is geslaagd op het niveau dat voldoet aan uw eisen maar vervolgens op eigen kracht en in zijn eigen tijd daar toch in slaagt bij het roc. De inburgeringsperiode is dus al afgesloten als in een dergelijk geval door de roc een Verklaring educatie wordt afgegeven waarop het niveau is aangemerkt. Ik vertrouw erop dat een Verklaring educatie van een roc serieus is. Ik heb nu al tot twee keer toe Kamervragen gesteld en de suggestie gedaan om mensen die op eigen kracht doorgaan te belonen door hen vervolgens vrij te stellen. Dit moet toch oplosbaar zijn? Het gaat niet om een ideologisch strijdpunt, ik beloof het u echt. Het gaat om het belonen van de inspanningen van mensen. Het verkrijgen van de Verklaring educatie met het behaalde niveau, dat door u is vastgesteld, moet beloond worden.

MinisterVerdonk

Als u het zo zegt, kan ik bijna niet weigeren. Ik ga na wat die Verklaring educatie precies behelst. Het is niet de bedoeling dat mensen met een leuk velletje uit de computer wapperen als bewijs dat zij wat hebben gedaan. Ik moet zeker weten dat het om een verklaring gaat die daadwerkelijk door de roc's is afgegeven. Ik ga dus na wat die Verklaring educatie inhoudt.

MevrouwSterk(CDA)

Volgens mij is dit punt gemakkelijk op te lossen door deze groep de mogelijkheid te bieden om gratis een sneltoets te laten doen. Ik heb overigens nog geen antwoord gehad op mijn vraag over de mensen van wie een certificaat niet meer op tafel te krijgen is. De minister schat de kans daarop laag in maar geeft daarvoor geen oplossing. Ik heb voorgesteld om het probleem op te lossen via de sneltoets die mensen bij de IBG kunnen afleggen.

MinisterVerdonk

Men kan die sneltoets doen, maar die is niet gratis. De gemeenten zijn op basis van de huidige WIN verplicht om aan nieuwkomers een certificaat uit te reiken. De hoogte van de rijksbijdrage is gebaseerd op het aantal door de gemeente afgegeven beschikkingen. De gemeente geeft pas een certificaat af als de nieuwkomer het gehele traject heeft afgerond en is doorgeleid naar een vervolgopleiding. Er zijn in het kader van het Groot Project Inburgering Oudkomers eisen gesteld aan een goede registratie en informatie-uitwisseling tussen gemeenten en onderwijsinstellingen. Oudkomers die nog geen certificaat hebben gekregen, kunnen gemeenten daarop dus aanspreken. Degenen die niet over het certificaat beschikken maar menen wel het gevraagde niveau te hebben, kunnen gewoon meedoen aan het examen. Als zij daarvoor slagen, ontvangen zij een forfaitaire vergoeding. Daarmee kunnen zij de kosten van het examen ruimschoots voldoen.

Een aantal woordvoerders heeft gevraagd naar het keurmerk. Hierover zijn echter ook amendementen ingediend, zodat het beter is dat ik hierop schriftelijk inga. Ik kan er natuurlijk ook nu op ingaan, maar ik wil de amendementen de waarde geven die ze toekomt.

Het conceptbesluit inzake inburgering is de Kamer recent aangeboden. Mijn voornemen is om dit, nadat het wetsvoorstel bij de Kamer is aangenomen, naar de Raad van State te zenden voor advies, zodat het besluit tegelijk met het wetsvoorstel in werking kan treden. De ministeriële regeling zal in september in consultatie gaan bij de belangrijkste uitvoeringorganisaties, die overigens al nauw betrokken zijn geweest bij de opstelling ervan. Tegen mevrouw Vergeer zeg ik: het is zeer ongebruikelijk om ook een ministeriële regeling bij de Tweede Kamer voor te hangen.

De voorzitter:

Wij hebben officieel nog een halfuur de tijd. Het enige wat ik nu nog wil doen, is belangrijke vragen die apert vergeten zijn, nog even bij de minister in herinnering brengen. Morgen om 13.30 uur zullen wij dan in een procedurevergadering besluiten over hoe en wanneer verder te gaan. Nu beperken wij ons dus tot de echt apert vergeten vragen die bovendien van enig gewicht zijn. Ongetwijfeld zijn er ook nog details die de minister heeft vergeten, maar die gaan wij nu niet meer bespreken.

MevrouwSterk(CDA)

Voorzitter, volgens mij bepalen wij zelf of onderwerpen van gewicht zijn. Ik wil graag nog een reactie van de minister op de stand van zaken rond de Belgiëroute.

De heerVarela(LPF)

Ik wil graag dat de minister nog reageert op het rankingsysteem dat ik heb voorgesteld.

MinisterVerdonk

De Belgiëroute blijft een punt van zorg. Ik heb daarover een goed contact gehad met de Belgische collega's. Zij hebben mij toegezegd, strikt te controleren of mensen zich inderdaad in België inschrijven en daar werken, voordat zij hun partner naar België kunnen halen. Ik zal hen aan die toezegging houden. Wij monitoren dat heel goed.

De vraag over het rankingsysteem zal ik meenemen in de schriftelijke beantwoording.

De voorzitter:

De heer Dijsselbloem heeft nog een nabrander.

De heerDijsselbloem(PvdA)

De Belgiëroute wordt nu afgedaan als een "Belgiëroute". Het kan echter ook gaan om een "Duitslandroute", een "Denemarkenroute" of een "Spanjeroute". Hier zijn voorbeelden van. Wordt dit probleem wel opgelost door bilateraal overleg met België?

MinisterVerdonk

De heer Dijsselbloem heeft gelijk. Er werd echter gevraagd naar de "Belgiëroute", vandaar dat ik in die zin antwoordde. Wellicht is er ook een "Noordpoolroute". Het probleem is mij in ieder geval bekend. De IND monitort dit heel goed. Uiteraard kijken wij daarbij niet alleen naar België. Zo hebben wij ook met Duitsland daar contact over. Een deel kunnen wij bij die landen neerleggen en een ander deel zal de IND moeten doen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik heb nog een vraag over de draagkracht. Ik heb namelijk gevraagd wat er gebeurt als de inburgeringsplichtige reeds grote schulden heeft of in de schuldsanering zit. Kunt u daar ook schriftelijk op antwoorden?

MinisterVerdonk

Daar ga ik ook schriftelijk op in.

De voorzitter:

Ik herhaal de gedane toezeggingen.

  • - De minister gaat schriftelijk in op de vraag van mevrouw Azough over de draagkracht in verband met schulden van de inburgeringsplichtige.

  • - De vragen over het niveau van het inburgeringsexamen worden bestudeerd. De volgende twee modaliteiten worden uitgewerkt: alle oudkomers A2 plus ontheffing en/of niveau A2 mondeling, A1 schriftelijk en dan een extra stimulans voor degene die A2 schriftelijk ook haalt.

  • - De minister zal de ontschotting van de budgetten tussen WEB en WI bespreken met de minister van OCW en zij zal de Kamer daarover vóór het plenaire debat berichten.

  • - De minister zal vóór de plenaire behandeling de Kamer inlichten over de consequentie van het gemeentelijk aanbod voor uitkeringsgerechtigden zonder arbeidsverplichting en nieuwkomers met verblijfsvergunning asiel. De amendementen van deze strekking zal zij hierbij betrekken.

  • - De minister zal vóór het plenaire debat de Kamer laten weten wat het resultaat is van haar overleg met SZW om oudkomers/nieuwkomers die een gemeentelijk aanbod krijgen, een kinderopvangtoelage te verstrekken.

  • - De minister zal de Kamer een overzicht verstrekken van cursussen die door marktwerking goedkoper zijn.

  • - De minister zal jaarlijks rapporteren over de prijsontwikkeling.

  • - De minister zal op zeer korte termijn (enkele dagen) de amendementen schriftelijk zeer gedegen van commentaar voorzien.

  • - De minister komt schriftelijk terug op de zogeheten verklaring educatie van de roc's.

Ik deel nog mee dat de commissie morgen om 13.30 uur bijeenkomt voor een procedurevergadering.

Sluiting 17.36 uur.


XNoot
1

 Samenstelling:

Leden: Klaas de Vries (PvdA), Kalsbeek (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Hofstra (VVD), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Arib (PvdA), Bussemaker (PvdA), Kant (SP), Wilders (Groep Wilders), Örgü (VVD), Balemans (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Lazrak (Groep Lazrak), Ferrier (CDA), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Haersma Buma (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Eski (CDA), Nawijn (LPF), Hirsi Ali (VVD), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Jonker (CDA) en Meijer (PvdA).

Plv. leden: Stuurman (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Luchtenveld (VVD), Dittrich (D66), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Depla (PvdA), Gerkens (SP), Van Miltenburg (VVD), Van der Sande (VVD), Albayrak (PvdA), Koopmans (CDA), Van Velzen (SP), Jan de Vries (CDA), Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Van Bochove (CDA), Kraneveldt (LPF), Van de Camp (CDA), Rambocus (CDA), Eerdmans (LPF), Blok (VVD), Weekers (VVD), Halsema (GroenLinks) en Eijsink (PvdA).

Naar boven