nr. 42
AMENDEMENT VAN HET LID DIJSSELBLOEM
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel 27 wordt «Het college legt een bestuurlijke boete op»
vervangen door: Het college kan een bestuurlijke boete opleggen.
II
In artikel 28 wordt «Het college legt een bestuurlijke boete op»
vervangen door: Het college kan een bestuurlijke boete opleggen.
III
Artikel 29, eerste lid, wordt vervangen door:
1. Het college kan de inburgeringsplichtige die niet binnen de in
artikel 6, eerste lid, bedoelde termijn of de op grond van het tweede lid,
aanhef en onderdeel a, verlengde termijn, het inburgeringsexamen heeft behaald,
een bestuurlijke boete opleggen.
IV
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
A. In het eerste lid wordt de eerste volzin vervangen door:
Het college kan de inburgeringsplichtige die binnen de krachtens artikel
30 vastgestelde termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, een bestuurlijke
boete opleggen.
B. In het tweede lid wordt «legt het college iedere twee jaar
een bestuurlijke boete op» vervangen door: kan het college iedere twee
jaar een bestuurlijke boete opleggen.
Toelichting
Dit amendement strekt ertoe de voorgenomen verplichting voor gemeenten
tot het opleggen van boetes te vervangen door een boetebevoegdheid. De verplichting
tot het opleggen van boetes komt niet overeen met het advies van de Raad van
State. Een dergelijk stelsel komt in enkele andere wetten voor, steeds met
een hardheidsclausule zoals hier is voorzien in artikel 34, maar levert in
praktijk echter nogal eens problemen op. Dit kan leiden tot oneigenlijk gebruik
van de hardheidsclausule. Het vervangen van de boeteplicht door een boetebevoegdheid
geeft ruimte voor het college om de rechtvaardiging en proportionaliteit van
het opleggen van een boete mee te wegen.
Dijsselbloem