30 308
Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

nr. 42
AMENDEMENT VAN HET LID DIJSSELBLOEM

Ontvangen 9 juni 2006

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel 27 wordt «Het college legt een bestuurlijke boete op» vervangen door: Het college kan een bestuurlijke boete opleggen.

II

In artikel 28 wordt «Het college legt een bestuurlijke boete op» vervangen door: Het college kan een bestuurlijke boete opleggen.

III

Artikel 29, eerste lid, wordt vervangen door:

1. Het college kan de inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 6, eerste lid, bedoelde termijn of de op grond van het tweede lid, aanhef en onderdeel a, verlengde termijn, het inburgeringsexamen heeft behaald, een bestuurlijke boete opleggen.

IV

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

A. In het eerste lid wordt de eerste volzin vervangen door:

Het college kan de inburgeringsplichtige die binnen de krachtens artikel 30 vastgestelde termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, een bestuurlijke boete opleggen.

B. In het tweede lid wordt «legt het college iedere twee jaar een bestuurlijke boete op» vervangen door: kan het college iedere twee jaar een bestuurlijke boete opleggen.

Toelichting

Dit amendement strekt ertoe de voorgenomen verplichting voor gemeenten tot het opleggen van boetes te vervangen door een boetebevoegdheid. De verplichting tot het opleggen van boetes komt niet overeen met het advies van de Raad van State. Een dergelijk stelsel komt in enkele andere wetten voor, steeds met een hardheidsclausule zoals hier is voorzien in artikel 34, maar levert in praktijk echter nogal eens problemen op. Dit kan leiden tot oneigenlijk gebruik van de hardheidsclausule. Het vervangen van de boeteplicht door een boetebevoegdheid geeft ruimte voor het college om de rechtvaardiging en proportionaliteit van het opleggen van een boete mee te wegen.

Dijsselbloem

Naar boven