30 308
Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2006

Na de hoorzitting op 25 januari jl. heeft uw Kamer een onafhankelijke uitvoeringstoets naar de Wet Inburgering laten uitvoeren door het bureau BMC in de vorm van een risicoanalyse. De risicoanalyse is gebaseerd op de door de onderzoeksafdeling van de Tweede Kamer overlegde commentaren en adviezen en aanvullende beschikbare, openbare informatie.

Uw Kamer heeft mij gevraagd om een schriftelijke reactie op het BMC rapport. Met deze brief kom ik graag aan dit verzoek tegemoet. In deze brief wordt eerst ingegaan op de bevindingen in hoofdstuk drie van het BMC-rapport ten aanzien van het uitvoeringsarrangement. Vervolgens wordt een reactie gegeven op de bevindingen in hoofdstuk vier van het BMC-rapport ten aanzien van de kwaliteitswaarborgen in het nieuwe stelsel. Daarna komen de financiële aspecten van hoofdstuk vijf van het BMC-rapport aan de orde. Een reactie op de juridische punten die door BMC zijn genoemd, zijn in bijlage 1 opgenomen.

1. Uitvoeringsarrangement

Sinds de consultatieronde en de uitvoeringstoetsen en nadat het ontwerp-Besluit inburgering op 23 december 2005 en het ontwerp-Bekostigingsbesluit inburgering op 24 januari 2006 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 9 en 10), is gestart met het opstellen van de ministeriële regeling. Bij de voorbereiding zijn de belangrijkste uitvoeringsorganisaties – de VNG namens de gemeenten, IB-Groep en IND – op de voor hen relevante onderdelen betrokken.

De tweede nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 16 en 17) die op 27 april 2006 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden, hebben inhoudelijke consequenties gehad voor beide ontwerp-Besluiten. De geactualiseerde versie van het ontwerp-Besluit inburgering, waarin het ontwerp-Bekostigingsbesluit inburgering inmiddels is geïntegreerd, wordt separaat aan deze brief aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Daarnaast is op 27 april 2006 de Nota naar Aanleiding van het Nader Verslag aan de Tweede Kamer aangeboden.

Ministeriële regeling

De besluitvorming omtrent de inhoud van de ministeriële regeling is nagenoeg afgerond. De inhoud op hoofdlijnen van de ministeriële regeling is weergegeven in bijlage twee. De VNG/gemeenten zijn betrokken geweest bij de gedachtenvorming over een aantal onderdelen van de ministeriële regeling. Bij de uitwerking van de ministeriële regeling is slechts waar dat noodzakelijk was, gekozen om gebruik te maken van de facultatieve delegatiebepalingen.

De IB-Groep is intensief betrokken bij de totstandkoming van de inhoudelijke keuzes in de regeling en daardoor reeds nu volledig ingevoerd in de voor haar relevante onderdelen. Ook de IND is betrokken bij de inhoudelijke keuzes.

Juist vanwege het belang van een zorgvuldige voorbereiding is voorzien in een nadere consultatieronde in september bij de meest relevante uitvoeringsorganisaties.

Voorbereiding gemeenten

De Frontoffice Inburgering heeft de taak om gemeenten en andere uitvoeringsorganisaties te ondersteunen bij de implementatie van de inburgering door hen zoveel mogelijk duidelijkheid te geven over het nieuwe stelsel en wat dit voor hen betekent. Ook wordt aan gemeenten een aantal instrumenten en andere middelen ter beschikking gesteld om tot een succesvolle implementatie te komen. Juist vanwege het belang van de uitvoering, de spilrol van gemeenten en de gesignaleerde cumulatie van implementatietrajecten wordt veel aandacht besteed aan de implementatie bij gemeenten. Overigens merkt het BMC rapport op dat het uitstel van de invoering van de Wet inburgering meer voorbereidingstijd heeft gegeven voor de implementatie. Een overzicht van de instrumenten, producten en diensten is in bijlage vier opgenomen.

Modelverordering

De voorbereidingen voor de totstandkoming van deze modelverordening zijn in overleg met de VNG enige tijd geleden gestart. De verwachting is dat de modelverordening én een aantal gemeentelijke modelbeschikkingen in juni op de website «Handig» kunnen worden geplaatst. De modelverordening stelt regels met betrekking tot het aanbieden van een inburgeringvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringplichtigen en met betrekking tot de hoogte van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

Informatievoorziening

De IB-Groep heeft opdracht gekregen tot realisatie en implementatie van een Service Centrum Inburgering (SCI). Het SCI omvat naast voorzieningen voor het organiseren en afnemen van examens en het verstrekken van leningen en vergoedingen ook het beheer van de informatiesystemen. De informatiesystemen bestaan uit het Bestand Potentieel Inburgeringsplichtigen (BPI) en het Informatiesysteem Inburgeringsplichtigen (ISI).

Gegevensuitwisseling

Om de zekerheid te hebben dat de gegevens tijdig beschikbaar zijn, is gekozen om eerst de basissystemen (ISI en BPI) te ontwikkelen. Via de portal inburgering kunnen de gemeenten gegevens in BPI en ISI raadplegen, en gegevens in ISI muteren. De communicatie tussen ISI en BPI enerzijds en de gemeenten, IND en UWV anderzijds verloopt via de bestaande infrastructuur.

De IB-groep is verantwoordelijk voor het actueel houden van de gegevens in BPI en ISI. Vanaf inwerkingreding van de wet worden door middel van afnemersindicaties persoonsgegevens afkomstig uit de GBA dagelijks geactualiseerd. Daarnaast worden gegevens met grote regelmaat op de volgende wijze geactualiseerd:

– IND-gegevens worden gebruikt om het verblijfsdoel en de rechtmatigheid van het verblijf;

– UWV-gegevens en gegevens van de gemeentelijke sociale dienst worden gebruikt voor vaststelling van de uitkeringssituatie;

– Gegevens inzake inschrijvingen aan onderwijsinstellingen van de IB-Groep om te bepalen of een opleiding wordt gevolgd;

– Het diplomaregister van de IB-Groep om vast te stellen of er sprake is van het bezit van een vrijstellend diploma.

Waarborgen implementatie

Op 29 juni 2005 is een convenant gesloten voor de samenwerking tussen de IB-Groep en het ministerie van Justitie. Het ministerie heeft met de IB-Groep afgesproken om de organisatie en de informatievoorziening in vier perioden te realiseren. Elk van deze vier perioden wordt afgesloten met schriftelijk vastgelegde mijlpaalproducten. Een stuurgroep van de IB-Groep en het ministerie van Justitie bewaakt maandelijks de voortgang aan de hand van de afgesproken mijlpalen. De betaling aan de IB-Groep is afhankelijk van de realisatie van de mijlpalen in een bepaalde periode.

Deze stuurgroep bewaakt tevens het Programma van Eisen en de uitvoering daarvan. Met het Programma van Eisen wordt gewaarborgd dat de organisatie en de informatievoorziening bij de IB-Groep aansluiten bij de Wet inburgering. Gedurende het gehele proces worden contra-expertises uitgevoerd, waardoor knelpunten en risico’s tijdig worden gesignaleerd en de stuurgroep de nodige maatregelen kan nemen om het proces in de juiste banen en binnen het overeengekomen tijdspad te houden. De IB-Groep heeft zich gecommitteerd aan invoering per 1 januari 2007.

Planning

Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de ontwikkeling van BPI, ISI en de portal Inburgering. Door de IB-Groep wordt strak gestuurd op het halen van de termijnen. Vanaf juli 2006 kunnen de nodige pilots en testen worden uitgevoerd met de eerste versies van BPI en ISI. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan een tweede versie die in oktober gereed is. In deze tweede versie kunnen mogelijke tekortkomingen nog worden verbeterd. Vanaf november 2006 zijn het Service Centrum Inburgering, de informatievoorziening en toetslocaties gereed voor gebruik.

In de laatste maanden van dit jaar kunnen dus eventuele laatste onvolkomenheden worden opgelost. Vanaf 1 januari 2007 gelden de bepalingen van de prestatieovereenkomst als waarborg voor een zorgvuldige uitvoering van de wettelijke taken van de IB-Groep.

2. Kwaliteitswaarborgen

Examinering

Exameneisen

Separaat ontvangt u deze dagen de eindtermen van het examen. Tevens zullen deze op de website www.inburgering.net bekend worden gemaakt.

Examenprijs

De consumentenprijs voor de examens is afhankelijk van een aantal factoren, zoals het aantal afnames op jaarbasis, de aantallen locaties, kosten van licenties etc. Over een deel van deze factoren is inmiddels duidelijkheid, andere onderdelen vormen echter nog voorwerp van onderhandelingen met de IB-Groep en van de ontwikkelingen in de markt voor wat betreft het decentrale praktijkexamen. Daarom wordt op dit moment nog geen definitieve uitspraak gedaan over de consumentenprijs. In de financiële doorrekening van het nieuwe inburgeringstelsel is steeds uitgegaan van een rekenprijs van € 230 voor het examen. Deze prijs is vergelijkbaar met de prijs die nu voor het naturalisatie-examen in rekening gebracht wordt. Naar verwachting zal de consumentenprijs daarvan niet substantieel afwijken.

Examenlocaties

De centrale examens zullen door de IB-Groep uitgevoerd worden. Bij de vaststelling van het aantal locaties en de precieze ligging ervan wordt rekening gehouden met een aantal criteria. De locaties moeten in de nabijheid liggen van waar zich veel potentiële inburgeringsplichtigens bevinden. De locaties moeten goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Er moet voldoende capaciteit beschikbaar zijn om een ieder die zich meldt voor het examen ook binnen redelijke termijn de kans te geven om het examen af te leggen. Het aantal examenlocaties is mede afhankelijk van het aantal examens dat afgenomen zal gaan worden. Naar verwachting zal het aantal examens in het begin uiteraard lager zijn en pas na verloop van twee tot drie jaar een stabiel niveau bereiken. Naar verwachting zal de IB-Groep na die startperiode een tiental geografisch over het land verspreide locaties hebben. Bij de invoering van het nieuwe stelsel wordt uitgegaan van zes locaties.

Aanwijzingsregeling voor exameninstellingen en kwaliteitsborging

De aanvragende instelling die het decentrale praktijkexamen wil gaan afnemen, zal door middel van een aanvraag duidelijk moeten maken dat de instelling aan de voorwaarden voor de aanwijzing voldoet.

Tot de voorwaarden behoort in de eerste plaats dat de instelling bekend is met het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen, zoals dat door de Raad van Europa is erkend, inclusief de daarin opgenomen omschrijving van de verschillende niveaus van taalvaardigheid. De aanvragende instelling moet aannemelijk maken over voldoende examinatoren te beschikken die in staat zijn om de afgelegde examens te beoordelen op de voorgeschreven niveaus van taalvaardigheid. Ook moet de aanvrager verklaren deze normering te zullen hanteren bij de afname en beoordeling van de inburgeringsexamens.

De aanvragende instelling moet de bereidheid tonen om alle inburgeringsplichtigen, ook degenen die geen opleidingstraject hebben gevolgd en zich zelfstandig of bij een ander instelling op het praktijkexamen hebben voorbereid, examen af te nemen.

Vervolgens voegt de aanvragende instelling bij de aanvraag een examenreglement, dat de instelling hanteert bij de uitvoering van de inburgeringsexamens. In het examenreglement worden regels en procedures opgenomen, die ten doel hebben de kandidaten te informeren over de gang van zaken rondom de examens, de beoordeling, wijze van bekendmaking van de uitslagen, de mogelijkheden van bezwaar tegen de uitslagen, en de afhandeling van klachten.

De instelling dient te beschikken over een examencommissie, waarvan tenminste twee examinatoren deel uitmaken. Tenminste één van hen dient niet betrokken te zijn geweest bij de voorbereiding van de kandidaat op het praktijkexamen. De instelling moet voorts voorzien in een onafhankelijke klachtencommissie, waarbij de kandidaat in bezwaar kan komen tegen de door de examencommissie vastgestelde uitslag van het praktijkexamen, dan wel tegen besluiten van de examencommissie die zijn genomen op grond van bezwaren van de kandidaat tegen de omstandigheden waaronder het examen is afgenomen. Tenslotte dient de aanvragende instelling aannemelijk te maken dat de continuïteit van de instelling voldoende is gewaarborgd.

Keurmerk

Sinds eind 2005 zijn Borea, de Bve Raad en Paepon/Fotin bezig met de voorbereiding van een keurmerk. Het doel van het keurmerk is drieledig: consumentenbescherming, kwaliteitsborging en transparantie. Transparantie van de markt is een voorwaarde voor succes van de werking van de markt. Ook de inburgeringsplichtige is gebaat bij deze transparantie. Voor de inburgeringsplichtigen en gemeenten moet straks duidelijk zijn, dat de bezitters van het keurmerk in ieder geval aan bepaalde criteria van kwaliteit voldoen. In het belang van consumentenbescherming zullen ook cliënttevredenheidsonderzoeken onderdeel uitmaken van het keurmerk. Bij de aanwijzing van het keurmerk wordt getoetst of aan deze doelstellingen is voldaan.

De ontwikkelende partijen zijn voornemens om het keurmerk zodanig in te richten dat bij de invoering per 1 januari 2007 een goed werkend keurmerk (en dus een goed werkend systeem van het keurmerken van aanbieders van inburgeringsonderwijs) operationeel is. Daarvóór zijn de eisen waaraan aanbieders moeten voldoen om het keurmerk te verkrijgen bekend en vervolgens kunnen aanbieders een keurmerk op aanvraag krijgen. De ontwikkelende partijen streven ernaar het keurmerk in september a.s. gereed te hebben. Op het moment dat het keurmerk gereed is, wordt tot aanwijzing van het keurmerk overgegaan. Aanbieders ontvangen bij een positieve audit het keurmerk op aanvraag. Na de eerste controleperiode van een jaar kan het keurmerk op aanvraag omgezet worden in een «definitief» keurmerk. Jaarlijks zullen audits worden gehouden om te controleren of een aanbieder het keurmerk mag blijven voeren. De voorbereidingen van het keurmerk verlopen tot nu toe geheel volgens planning.

De ontwikkelende partijen zijn voornemens het beheer van het keurmerk en het toezicht te beleggen bij een onafhankelijke stichting, de Stichting Blik op Werk. In de stichting Blik op Werk, die begin 2006 is opgericht, werken betrokken partijen op de arbo- en reïntegratiemarkt samen met het doel de transparantie op deze markten te vergroten en de effectiviteit van de geboden diensten te optimaliseren. In deze stichting zijn o.a. het RWI, de FNV en VNO-NCW namens de Stichting van de Arbeid, de VNG en de Landelijke Cliëntenraad vertegenwoordigd en verder de ontwikkelende partijen. Betrokken partijen willen ook het keurmerk voor inburgering onderbrengen in deze stichting. De audits worden uitgevoerd door partijen die zijn geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie. Het onderbrengen van het keurmerk in deze stichting is een goede zaak. De betrokkenheid van diverse partijen zorgt voor een afgewogen balans van belangen en de combinatie met o.a. het reïntegratiekeurmerk van Borea heeft een toegevoegde waarde voor een groot deel van de inburgeringsplichtigen.

De Stichting Blik op Werk draagt zorg voor een voor ieder te raadplegen lijst van gekeurmerkte aanbieders. Deze lijst komt beschikbaar zodra de eerste keurmerken op aanvraag zijn uitgereikt (naar verwachting november 2006) en permanent worden geactualiseerd.

Op deze wijze mag ervan worden uitgegaan dat een ieder op een passende wijze omgaat met zijn verantwoordelijkheden. Het resultaat moet een door alle partijen vrijwillig gedragen keurmerk zijn ter bevordering van de kwaliteit op de markt van het inburgeringsonderwijs.

3. Financiële aspecten

Financieel beeld 2006

In het financiële plaatje van het BMC-rapport is het bedrag voor de leningfaciliteiten (ad € 39 mln.) ten onrechte opgeteld. De middelen hiervoor worden beschikbaar gesteld uit de generale middelen, zogenaamde niet-relevante uitgaven. Het beschikbare bedrag voor nieuwkomers, door BMC berekend op € 49 mln, betreft een dubbeltelling. De vergoeding aan gemeenten voor handhaving van de groep die geen aanbod van de gemeente ontvangt, maakt deel uit van het budget voor gemeenten (€ 225 mln.); dat geldt ook voor de vergoeding voor de informerende rol.

Indachtig bovenstaande opmerkingen, laat de begroting 2006 van Justitie voor 2007 een voor inburgering beschikbaar budget voor gemeenten van € 225 mln. zien.

Overzicht financiële middelen 2007 en verder

Gegeven de aanbeveling van BMC de Kamer voorafgaande aan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel inzicht te verschaffen in het financiële plaatje, is hierna een tabel voor het jaar 2007 opgenomen (de invoering van de Wi is immers voorzien op 1 januari 2007).

 in mln. €in mln. €
begroting van Justitie van 2006 voor 2007 (artikel 16.1) 272,0
leningfaciliteit58,0 
allochtone vrouwen22,5 
overige activiteiten (w.o. thema Antillianen)6,0 
 – 86,5 
  185,5
overheveling OCW+ 70,5 
beschikbaar voor inburgering 256,0
afrekening huidige stelsel, inburgering in de opvang, inburgering geestelijke bedienaren, examen buitenland, Raad vd Rechtspraak, IBG en cursusvergoedingen zelfmelders– 26,0 
beschikbaar voor gemeenten door rijk 230,0
te innen eigen bijdrage door gemeenten+ 11,0 
  241,0
totaal beschikbaar voor inkoop van inburgeringscursussen 172,0

Een gedetailleerde toelichting op deze tabel treft u aan in bijlage 3.

Geconcludeerd kan worden dat het totaal voor inburgering beschikbare budget € 256 mln. is. Daarnaast zijn er voor 2006 én 2007 jaarlijks een extra budget van € 45 mln. extra beschikbaar voor allochtone vrouwen (PaVEM). Op basis van de bovengenoemde beschikbare middelen, betekent dit dat voor het jaar 2007 circa 81 000 – 85 000 inburgeringsplichtigens aan hun inburgeringscursus kunnen beginnen.

Vanaf 2008 is het beschikbare budget voor inburgering € 259 mln. Net als in de voorgaande jaren is daarvan € 241 mln. voor gemeenten beschikbaar (inclusief te innen eigen bijdrage en € 172 mln. voor de inkoop van inburgeringscursussen).

Septembercirculaire

Gemeenten worden na de behandeling van het wetsvoorstel geïnformeerd over de budgettaire kaders voor het jaar 2007. Tevens wordt per gemeente een indicatief budget voor het jaar 2007 bekend gemaakt.

Overige financiële aspecten

WIN-reserves

Ultimo 2005 was de omvang van de Win-reserves circa € 25 mln. Deze middelen waren, op grond van de Win en het bijbehorende Bekostigingsbesluit, geoormerkt en werden ingezet voor de inburgering van nieuwkomers. Op verzoek van de VNG is in 2005 bestuurlijke afgesproken dat gemeenten die in 2006 nog over Win-reserves beschikken deze middelen kunnen inzetten voor de realisatie van een aantal additionele inburgeringstrajecten voor oudkomers.

Normvergoedingen

Het realiteitsgehalte van de normvergoeding is door BMC getoetst op basis van gegevens uit de documentatie van de Bve Raad. De rijksvergoeding is, aldus BMC, ruimschoots voldoende voor cursussen met een groepsgrootte van twaalf en een cursusduur van 600 uur, ervan uitgaande dat de aannames die aan de berekeningen ten grondslag liggen, kloppen. Bij de berekening van de vergoedingen is rekening gehouden met de groepsgrootte. Die kan verschillen: kleine groepen voor bijvoorbeeld moeilijk lerende inburgeringsplichtigens die meer uren onderwijs nodig hebben en grotere groepen van «snelle» inburgeringsplichtigens die aan een korter traject voldoende hebben. Zo ontstaat er ruimte voor uitmiddeling, waarbij gemiddeld genomen de vergoeding dekkend zal zijn. Aangezien de prijs uiteraard niet helemaal precies op voorhand is vast te stellen, wordt de ontwikkeling van de prijsstelling van de inburgeringscursussen gemonitord. Hierbij is gekozen om jaarlijks de landelijk gerealiseerde gemiddelde cursusprijs te meten. De gerealiseerde landelijk gemiddelde cursusprijs is het ijkpunt voor jaarlijkse bevoorschotting en afrekening van de prestaties van gemeenten.

BMC geeft aan dat de normvergoeding voor nieuwkomers enigszins aan de krappe kant is. BMC heeft berekend dat een bedrag van € 49 mln. voor nieuwkomers beschikbaar is. In het nieuwe stelsel is de groep nieuwkomers een herkenbare en belangrijke categorie inburgeringsplichtigen. Daarom is deze categorie in financiële zin «zichtbaar» gemaakt in de Memorie van Toelichting waar BMC naar verwijst. Omdat niet alle nieuwkomers in aanmerking komen voor een aanbod van de gemeente, vraagt de berekening van BMC om correctie. In de BMC-berekening is daardoor onbedoeld sprake van een dubbeltelling. Voor deze groep gelden, als er sprake is van een aanbod van de gemeenten, evenwel dezelfde vergoedingen.

Indirecte invoeringskosten

In het BMC-rapport wordt erop gewezen dat er kosten kunnen zijn als gevolg van de invoering van het wetsvoorstel. Het gaat dan om eventuele kosten van UWV, IND en Raad van de Rechtspraak (RvR). De kosten van de RvR zijn meegenomen in het meerjarig financieel plaatje. De kosten van de IND en UWV lijken van geringe omvang. Nadere afstemming vindt plaats over eventuele kosten die betrokken partijen voorzien met betrekking tot realisatie van de gegevensuitwisseling.

De kosten voor de ontwikkeling en het beheer van de fysieke infrastructuur ten behoeve van de gegevensuitwisseling en de «portal inburgering» maken deel uit van de ontwikkel- en exploitatiekosten die de IB-Groep.

Voor gemeenten is in de rijksbijdrage een bedrag verdisconteerd ten behoeve van de uitvoering van de Wet inburgering. De gemeenten zijn in beginsel zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop de technische ondersteuning van het inburgeringsproces binnen de gemeenten wordt gerealiseerd. Daarbij wordt niet voorbij gegaan aan de opmerkingen van de VNG, gedaan bij gelegenheid van de consultatieronde, terzake de mogelijke kosten die de invoering van de WI met zich meebrengt.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

BIJLAGE 1

Juridische aspecten

In hoofdstuk twee van het rapport zijn door BMC dertien uitvoeringsrisico’s benoemd.

1. Aanpassing interne beleidsstukken IND is noodzakelijk

De IND heeft in maart 2006 een uitgebreide ex-ante uitvoeringstoets gedaan. De benodigde aanpassingen van de werkprocessen als gevolg van de criteria in de Wet inburgering zijn hierin in kaart gebracht. Deze aanpassingen dienen echter pas, voor zover het de criteria voor de verblijfsvergunning betreft, per 21 september 2008 te zijn gerealiseerd. Tot die tijd geldt een overgangstermijn waarin de koppeling tussen het voldoen aan de inburgeringplicht en het verstrekken van een verblijfsvergunning niet geldt. Bij de beoordeling van naturalisatieverzoeken geldt vanaf inwerkingtreding van de wet het inburgeringsdiploma als vrijstelling voor de naturalisatietoets voor zover ook voor de vaardigheden lezen en schrijven het niveau A2 is behaald ( het «nieuwkomersniveau»). Het inburgeringsdiploma stelt gedeeltelijk vrij wanneer voor deze vaardigheden niveau A1 is behaald (het «oudkomersniveau»). In het laatste geval moet de lees- en schrijfvaardigheid op niveau A2 nog worden aangetoond. De IB-Groep zal de IND voor de bepaling van een eventuele (gedeeltelijke) vrijstelling van de naturalisatietoets relevante gegevens uit het ISI verstrekken. Deze mogelijkheid is inmiddels in het wetsvoorstel en ontwerp-Besluit opgenomen.

2. Ongelijke behandeling tussen vreemdelingen en Nederlanders en tussen genaturaliseerde Nederlanders en Nederlanders door geboorte

Zoals in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, is de regering na zorgvuldige beoordeling van alle uitgebrachte adviezen en na heroverweging op enkele punten van het nieuwe inburgeringsstelsel gekomen tot de huidige omschrijving van de doelgroepen in het onderhavige wetsvoorstel. Duidelijk aanwijsbare categorieën worden op duidelijk beargumenteerde gronden verplicht om aantoonbaar die kennis en vaardigheden te verwerven die vereist zijn voor hun maatschappelijk functioneren in onze samenleving. Daaraan bestaat, naar algemeen wordt erkend, ook een dringende maatschappelijke behoefte. Voor ongelijke behandeling is naar de mening van de regering dan ook voldoende rechtvaardiging aanwezig. De regering acht het onvermijdelijk maar aanvaardbaar dat daarbij zekere risico’s aanwezig zijn. Gezien de zwaarwegende maatschappelijke belangen die zijn gemoeid met de effectieve overbrugging van de integratieachterstanden kan de regering bepaalde risico’s niet uit de weg gaan.

3. Definitie verblijfsdoel in het Besluit inburgering en het Vb2000 komen niet overeen

Zoals in de toelichting op het ontwerp-Besluit inburgering is toegelicht, komen de tijdelijke verblijfsdoelen die op grond van artikel 2, derde lid, van het wetsvoorstel Wet inburgering in artikel 2.1 van het ontwerp-Besluit inburgering worden aangewezen, grotendeels maar niet volledig overeen met de tijdelijke doelen die op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel g, van de Vreemdelingenwet 2000 in artikel 3.5 van het Vreemdelingenbesluit 2000 zijn aangewezen. Het gaat hierbij om enkele kleine verschillen tussen de reguliere vreemdelingen- en inburgeringsregelgeving die sedert jaren bestaan en waarvoor goede redenen aanwezig zijn. Het belangrijkste verschil betreft het verblijfsdoel arbeid. Arbeid is in het vreemdelingenrecht een niet-tijdelijk verblijfsdoel. In het kader van inburgering is arbeid een tijdelijk verblijfsdoel, op grond waarvan arbeids- en kennismigranten niet inburgeringsplichtig zijn in de huidige Wet inburgering nieuwkomers en in de nieuwe Wet inburgering. Anders dan het BMC-rapport veronderstelt, brengen deze verschillen de rechtszekerheid niet in geding. In het Vreemdelingenbesluit 2000 is duidelijk en voor een ieder kenbaar aangegeven welke verblijfsdoelen voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Vreemdelingenwet 2000 tijdelijk zijn; in het Besluit inburgering en de Regeling inburgering zal duidelijk en voor een ieder kenbaar worden aangegeven welke doelen voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet inburgering tijdelijk zijn. Deze situatie verschilt, als gezegd, niet van de huidige situatie die niet tot problemen heeft geleid.

4. Geen mogelijkheid om in verweer te komen tegen de examenuitslag

Voor de centrale examens voor de inburgering in Nederland is gekozen voor een door de computer afgenomen examen, waarvan de uitslag door het systeem automatisch wordt gegenereerd. Omdat de uitslag berekend wordt door de computer, die bij een herbeoordeling van hetzelfde examen steeds weer tot dezelfde conclusie zal komen, heeft het bieden van de mogelijkheid van bezwaar en beroep weinig zin. Om die reden wordt ten aanzien van het centraal deel van het examen, net als bij het basisexamen inburgering in het buitenland (art. 3.98d, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000), in het ontwerp-Besluit inburgering bepaald dat de resultaten van de centrale examens niet herbeoordeeld worden (art. 3.9, derde lid). Dat ligt anders voor de praktijkexamens die door een examencommissie worden afgenomen en waarbij dus menselijke beoordeling aan de orde is. In het reguliere onderwijs staat tegen beschikkingen van examencommissies of examinatoren in het algemeen wél de mogelijkheid open om – op instellingsniveau – in beroep te gaan bij een commissie of college van beroep voor de examens (vgl. Wet educatie en beroepsonderwijs, Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek). Daarom zullen aanvullende maatregelen worden genomen om in een passende vorm van rechtsbescherming te voorzien met betrekking tot het praktijkexamen. Praktijkexamens worden in het algemeen afgenomen door aangewezen exameninstelingen; alleen die kandidaten die zich zelfstandig voorbereiden en ervoor kiezen hun praktijkexamen via een portfolio te behalen, kunnen dat portfolio laten beoordelen door de IB-Groep. Voorgesteld wordt de examencommissies van de exameninstellingen (desgewenst in samenwerking met andere exameninstellingen) te belasten met de behandeling van geschillen over de beslissingen van de exameninstellingen. Daartoe zal artikel 3.11 van het ontwerp-Besluit inburgering – waar de taak van de examencommissies is geregeld – worden aangevuld en daarbij worden tevens waarborgen geschapen voor een onpartijdige behandeling van deze geschillen. Zo zal bij de behandeling van een geschil de meerderheid van de leden van de examencommissie niet betrokken mogen zijn geweest bij de voorbereiding van de beslissing. Verder wordt gedacht aan een bepaling volgens welke bij de behandeling van een geschil ten minste een van de leden van de examencommissie niet tevens het inburgeringsonderwijs van de kandidaat heeft verzorgd. Tegen de uitslagen van het centrale deel van de examens zullen geen aanvullende maatregelen ten aanzien van de rechtsbescherming worden geboden, omdat dit voor de betrokkenen niets oplevert. Aanvullende regeling zou dus louter symbolisch zijn.

5. Ingesloten risico van rechtsongelijkheid bij verhuizing

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is besloten om de delegatiegrond om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen omtrent de handelwijze in het geval dat de inburgeringsplichtige naar een andere gemeente verhuist, te schrappen. Wel heeft de gemeente waarheen de inburgeringsplichtige is verhuisd de mogelijkheid om te besluiten de door de vorige gemeente aangeboden inburgeringsvoorziening voort te zetten. Uitgangspunt bij het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen is dat gemeenten in belangrijke mate daarin beleidsvrijheid hebben. Het als ontvangende gemeente verplicht overnemen van een aanbod van een andere gemeente zou een inbreuk betekenen op dit principe en zou de uitvoering extra belasten. Het is belangrijk dat gemeenten hun eigen beleid kunnen voeren én dat zij ook rekening kunnen houden met (gewijzigde) individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige. Overigens geldt dat indien een ontvangende gemeente besluit een inburgeringsvoorziening niet voort te zetten, de inburgeringsplichtige in aanmerking komt voor de lening en de vergoeding. Hierdoor wordt hij financieel in staat gesteld zich zelf verder voor te bereiden op het inburgeringsexamen. Indien gemeenten verplicht zouden worden gecombineerde voorzieningen over te nemen, betekent dit een belangrijke inbreuk op de beleidsvrijheid die gemeenten op grond van de WWB hebben ten aanzien van het aanbieden van reïntegratievoorzieningen. In de WWB is niets geregeld in geval van verhuizing en wordt dit aan gemeenten zelf overgelaten om daarin regels te stellen.

6. Indirecte maar ontoelaatbare rechtsongelijkheid tussen mannen en vrouwen

Het inburgeringsvereiste voor de verlening van de zelfstandige verblijfsvergunning is op grond van het voorgestelde artikel 16a van de Vreemdelingenwet 2000 nader uitgewerkt in artikel 7.1, onderdeel B, van het ontwerp-Besluit inburgering. Daarbij wordt een nieuw artikel 3.80a in het Vreemdelingenbesluit 2000 ingevoegd. Anders dan het BMC rapport aangeeft, wordt aanpassing daarvan niet noodzakelijk geacht wegens een ontoelaatbare rechtsongelijkheid tussen mannelijke en vrouwelijke oudkomers die die bepaling teweeg zou brengen. Daarbij wordt voorop gesteld dat het inburgeringsvereiste voor de verlening van de zelfstandige verblijfsvergunning uiteraard zal gelden ongeacht het geslacht van de betrokken gezinsmigrant. Zowel van mannelijke als vrouwelijke gezinsmigranten, wordt, ongeacht de vraag of zij oud- of nieuwkomer zijn, gelijkelijk verwacht dat zij hun inburgering voortvarend ter hand nemen.

Oudkomers worden – zoals gezegd, ongeacht hun geslacht – met de inwerkingtreding van de Wet inburgering inburgeringsplichtig en kunnen vanaf dat moment een beroep doen op de leenfaciliteit. Dat de termijn van vijf jaar waarbinnen zij het inburgeringsexamen moeten hebben behaald om in aanmerking te kunnen komen voor een vergoeding en om een bestuurlijke boete te vermijden, pas gaat lopen op het moment waarop de gemeente ten aanzien van de individuele oudkomer een beschikking heeft gegeven, doet niet af aan het feit dat oudkomers vanaf de inwerkingtreding van de wet inburgeringsplichtig zijn en hun inburgering ter hand moeten nemen. Overigens kunnen zij reeds nu al in het kader van de bestaande oudkomersregelingen op vrijwillige basis inburgeren. Zowel voor mannelijke als vrouwelijke oudkomers is inburgering een essentieel vereiste om aan de Nederlandse samenleving deel te kunnen nemen. Inburgering is ook een eerste vereiste voor de verbetering van de positie van allochtone vrouwen, die daarmee direct – en niet pas na een aantal jaren als de verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning tot de mogelijkheden gaat behoren – moeten beginnen. Ter onderstreping daarvan stelt het kabinet in 2006 en 2007 € 45 miljoen extra beschikbaar voor inburgeringstrajecten specifiek voor allochtone vrouwen. Deze trajecten zullen toeleiden naar het nieuwe inburgeringsexamen.

Bij de regeling in artikel 3.80a van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt nog aangetekend dat het geen examenplicht na drie jaar in het leven roept; het inburgeringsvereiste is een aanvullende voorwaarde voor de verlening op aanvraag van een zelfstandige verblijfsvergunning die de houder een zeer sterke verblijfsrechtelijke positie verschaft. De betrokken gezinsmigrant is uiteraard niet verplicht die vergunning aan te vragen. Zoals ook aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet inburgering (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 3, p. 113), gaat de regering er op grond van het tweede deeladvies van de Commissie Franssen van uit dat het voor alle inburgeringsplichtigen haalbaar is om binnen drie jaar na het ontstaan van de inburgeringsplicht voor het inburgeringsexamen te slagen. In het overgangsrecht bij het effectueren van de koppeling tussen inburgering en verblijf is aansluiting gezocht bij die termijn van drie jaar. Ingevolge artikel 8.2 van het ontwerp-Besluit inburgering is daarbij aangesloten bij de datum van indiening van het wetsvoorstel Wet inburgering bij de Tweede Kamer (21 september 2005). Vanaf dat moment is het voor een ieder, dus ook voor vrouwelijke oudkomers, afdoende bekend dat inburgering voortaan geldt als vereiste om voor een zelfstandige verblijfsvergunning in aanmerking te kunnen komen en is de betrokken vreemdeling in staat te anticiperen op de nieuwe wettelijke regeling. Ingevolge die overgangsregeling kunnen inburgeringsplichtige gezinsmigranten die voor 21 september 2008 drie jaar op grond van een afhankelijke verblijfstitel in Nederland verblijven, ongeacht hun geslacht, tot die datum in aanmerking komen voor een zelfstandige verblijfsvergunning zonder dat daarbij een inburgeringsvereiste wordt gesteld. In dit verband wordt nog gewezen op de uitzondering die in het tweede lid, onderdeel g, van het nieuwe artikel 3.80a van het Vreemdelingenbesluit 2000 is opgenomen voor het geval de relatie waarop de afhankelijke titel is gebaseerd, is verbroken in verband met huiselijk geweld. Zoals in de toelichting daarop is aangegeven, betreft het hier veelal vrouwelijke vreemdelingen die onder deze uitzondering zullen vallen. Ook wordt nog verwezen naar de algemene hardheidsclausule (het derde lid van artikel 3.80a) op grond waarvan toepassing van het nieuwe inburgeringsvereiste achterwege kan worden gelaten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Er is dan ook geen aanleiding de regeling van artikel 3.80a van het Vreemdelingenbesluit 2000 aan te passen. Van het wegnemen van deze verblijfsrechtelijke prikkel voor vrouwen om in te burgeren, wordt ook geen positief effect op de emancipatie van allochtone vrouwelijke oudkomers verwacht.

7. Vrijstelling reïntegratieverplichting

In het rapport wordt gewezen op een formele onjuistheid in artikel 4.22 lid 1 onder f van het ontwerp-Besluit inburgering. Het ontwerp-Besluit inburgering zou ten onrechte uitgaan van de stelling dat sprake is van een vrijstelling van de reïntegratieverplichtingen bij het volgen van onderwijs in het kader van een WW-uitkering. Hierdoor kan een groot deel van de doelgroep geen gecombineerde voorziening worden aangeboden. In tegenstelling hetgeen wordt verondersteld, gaat het ontwerp-Besluit inburgering inzake de uitzonderingen op het gemeentelijke aanbod aan WW-gerechtigden niet uit van de stelling dat sprake is van een vrijstelling van reïntegratieverplichtingen bij het volgen van onderwijs. Net als voor de overige uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen geldt voor de inburgeringsplichtige WW-gerechtigde dat hij uitsluitend voor een gemeentelijk gecombineerd aanbod in aanmerking kan komen voorzover er sprake is van een arbeidsplicht. Voor WW-gerechtigden betekent dit dat zij zich feitelijk beschikbaar moeten stellen voor arbeid. Daarvan is geen sprake indien zij zijn vrijgesteld van de verplichting om passende arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. In die situatie kunnen zij dus niet voor een gecombineerd aanbod in aanmerking komen. Niet de reïntegratieverplichting maar de verplichting om passende arbeid te verkrijgen en aanvaarden, is derhalve bepalend. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 4.23 lid 1 onder d en f van het ontwerp-Besluit inburgering.

8. Mogelijkheid om boetes in termijnen met de uitkering te verrekenen

In het rapport wordt opgemerkt dat in het ontwerp-Besluit inburgering de mogelijkheid om boetes in termijnen met de uitkering te verrekenen, ontbreekt. Dit zou tot een uitvoeringsrisico met betrekking tot de inbaarheid van opgelegde boetes kunnen leiden en met een relatief eenvoudige ingreep, namelijk een verwijzing in het ontwerp-Besluit inburgering naar de artikelen 475d tot en met 475f Rv. worden beperkt.

Aan dit punt is reeds tegemoet gekomen in het wetsvoorstel inburgering. In artikel 42, eerste lid, is de bevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de eigenrisicodrager om een bestuurlijke boete te verrekenen met dan wel in te houden op de uitkering. Zij kunnen daarbij ook in termijnen verrekenen of inhouden. De artikelen 475b t/m 475f Rv gaan over het vrijlaten van de beslagvrije voet, de berekening van die voet etc. In artikel 42, derde lid, is geregeld dat het college, het UWV en de eigenrisicodrager niet bevoegd zijn tot verrekening voorzover beslag op hun vordering ingevolge de artikelen 475b t/m 475f Rv nietig zou zijn.

9. Vastleggen en leveren gegevens

Aanvullend op het ontwerp-Besluit inburgering zal de ministeriële regeling een bijlage bevatten waarin voor de informatiesystemen uitputtend is vastgelegd welke gegevens door en aan welke instantie worden geleverd, de termijn van aanlevering en de wijze van aanlevering.

10. Symbolische inschrijving bij een opleiding om vrijstelling te krijgen

Het risico dat een inburgeringsplichtige zich met een symbolische inschrijving aan de inburgeringsplicht onttrekt, is onderkend. Om dit risico te ondervangen zijn in de uitvoering enkele controles voorzien. De IB-Groep controleert per kwartaal aan de hand van gegevens uit het Basisregister Onderwijs en het Centraal Register Inschrijvingen Hoger Onderwijs of personen in het BPI of het ISI zich aansluitend op de leerplichtige leeftijd hebben ingeschreven voor een vervolgopleiding en daarom zijn vrijgesteld. Zodra uit de controles blijkt dat een inschrijving is beëindigd, wordt de tijdelijke vrijstelling opgeheven. Als blijkt dat personen meerdere jaren achtereen ingeschreven zijn bij een opleiding, dan vindt een extra controle plaats of deze personen daadwerkelijk een opleiding volgen.

Personen die ouder zijn dan 25 jaar krijgen niet automatisch op basis van vergelijking met de genoemde registers van de IB-Groep een tijdelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht. Deze personen kunnen, als zij in aanmerking denken te komen voor een tijdelijke vrijstelling, een bewijs van inschrijving overleggen aan de gemeente. Daarnaast kan de gemeente constateren dat er geen sprake (meer) is van het daadwerkelijk volgen van een opleiding.

Hoewel niet volledig valt uit te sluiten dat iemand zich door een symbolische inschrijving voor enige tijd aan de inburgeringsplicht onttrekt, wordt het risico van volledige onttrekking aan de inburgeringsplicht door middel van de controles geminimaliseerd. Overigens zijn aan het inschrijven bij een onderwijsinstelling ook vaak andere consequenties verbonden, zoals het betalen van college- of lesgeld en het eventuele verlies van het recht op een uitkering, waardoor het in veel gevallen niet aantrekkelijk zal zijn om over te gaan tot een symbolische inschrijving. Ook zou iemand, die vanwege een tijdelijke vrijstelling niet inburgeringsplichtig is, zich ten onrechte als inburgeringsplichtige voor kunnen doen om de forfaitaire vergoeding te kunnen verwerven. Dit is echter alleen mogelijk als deze persoon niet voorkomt in de genoemde registers van de IB-Groep. Zoals BMC al suggereert zijn de ernst en de omvang van dit risico gering omdat de registers alle door het Rijk erkende inschrijvingen bevatten.

11. Ontheffing inburgeringsplicht in relatie tot arbeidsmogelijkheden

In het BMC-rapport wordt (op blz. 13) opgemerkt dat het verrichten van nader onderzoek naar het risico van discrepantie tussen de ontheffing van de inburgeringsplicht wegens psychische of lichamelijke belemmeringen en het oordeel van het UWV dat betrokkene voldoende arbeidsmogelijkheden heeft, zinvol kan zijn.

Vooropgesteld moet worden dat de vraag of de lichamelijke of psychische belemmeringen die een persoon ondervindt van invloed zijn op zijn vermogen tot het behalen van het inburgeringsexamen een andere is dan de vraag of deze belemmeringen van invloed zijn op zijn vermogen om arbeid te verrichten. Met andere woorden een ontheffing in het kader van de inburgeringsplicht betekent niet dat deze persoon geen arbeid kan verrichten of andersom. Het is echter wel mogelijk om het medische oordeel ten aanzien van het arbeidsvermogen te betrekken bij het oordeel ten aanzien van een eventuele ontheffing van de inburgeringsplicht. Ook uit het oogpunt van de beperking van de administratieve en financiële lasten kan dit van belang zijn. Bovendien kan het voorkomen dat er sprake is van een gecombineerde intake in het kader van de sociale zekerheidswetgeving en in het kader van de inburgering. Daarom zal dit onderwerp worden betrokken bij het opstellen van het protocol dat momenteel wordt opgesteld ten behoeve van de ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van artikel 5 van het wetsvoorstel. Bij de opstelling van het protocol zijn naast VNG en enkele gemeenten, ook deskundigen uit het medische veld betrokken.

12. Geen bepalingen over toezicht op de kwaliteit van de voor ISI en BPI door derden te leveren gegevens

In algemene zin is de IB-Groep verantwoordelijk voor de correcte verwerking van aangeleverde gegevens. In de prestatieovereenkomst die met de IB-Groep wordt gesloten, is een aantal bepalingen opgenomen over de waarborging van de kwaliteit van de automatisering en de bedrijfsvoering die wordt ondersteund door accountantscontroles. De rechtmatigheid van de gegevens die worden geleverd door de gemeenten ten behoeve van het ISI wordt gewaarborgd door een verklaring van de gemeentelijke accountantsdienst. Het UWV en de gemeentelijke sociale diensten leveren ten behoeve van het BPI en ISI via het Inlichtingenbureau gegevens over de uitkeringssituatie. Periodieke levering van gegevens door het CWI ten behoeve van de vulling van BPI en ISI is niet voorzien. De IND levert gegevens over het verblijfsdoel en de rechtmatigheid van het verblijf. Met deze leveranciers van gegevens worden afspraken gemaakt over de waarborging van de kwaliteit van de gegevens. De geleverde gegevens worden periodiek geactualiseerd.

13. Geen gegevensverstrekking voor gemeentelijke samenwerkingsverbanden geregeld

De meerwaarde van intergemeentelijke samenwerking op het gebied van inburgering wordt onderschreven. Zeker waar het gaat om relatief kleine gemeenten met een gering aantal inburgeringsplichtigen. Het bundelen van kennis en capaciteit is efficiënt en effectief.

Op grond van de wet gemeenschappelijke regelingen kunnen gemeenten aan het bestuur van het openbaar lichaam of aan het gemeenschappelijke orgaan zodanige bevoegdheden van regeling en bestuur worden overgedragen als aan de besturen van de aan de regeling deelnemende gemeenten toekomen. Bezien zal worden of onder die overdraagbare bevoegdheden ook de gegevensverstrekking van en naar deze samenwerkingsverbanden vallen of dat voor die gegevensverstrekking en het gebruikmaken van ISI en BPI door samenwerkingsverbanden een artikel aan het ontwerp-Besluit inburgering dient te worden toegevoegd.

BIJLAGE 2 Inhoud ministeriële regeling inburgering

De tweede nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nrs. 16 en 17) die op 27 april 2006 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden, hebben inhoudelijke consequenties gehad voor beide ontwerp-Besluiten. De geactualiseerde versie van het ontwerp-Besluit inburgering, waarin het ontwerp-Bekostigingsbesluit inburgering inmiddels is geïntegreerd, zal separaat aan deze brief aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De planning met betrekking tot deze regeling is om deze na de behandeling van het wetsvoorstel in concept af te ronden en in september voor consultatie voor te leggen aan de eerder genoemde uitvoeringsorganisaties.

Ten behoeve van de door BMC gevraagde duidelijkheid wordt hierna ingegaan op de onderwerpen die in de Regeling inburgering zullen worden geregeld. De onderwerpen zijn gerangschikt in de volgorde waarop ze in de regeling worden opgenomen.

Nadere definitie van en aanbod aan geestelijke bedienaren

Op de positie van de geestelijke bedienaar in het nieuwe inburgeringsstelsel en de daaruit voortvloeiende aanpassingen voor het nieuwe inburgeringsstelsel is in de tweede nota van wijziging en in de nota naar aanleiding van het nader verslag ingegaan. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

In de definitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van het wetsvoorstel is bij die tweede nota van wijziging de reikwijdte van het begrip geestelijk bedienaar (de persoon die arbeid verricht als geestelijk voorganger of godsdienstleraar) duidelijker tot uiting gebracht. Het tweede lid van artikel 1 van het wetsvoorstel bepaalt dat het begrip geestelijk bedienaar bij ministeriële regeling nader kan worden omschreven. In deze nadere omschrijving wordt onder meer aangesloten bij artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 en wordt bepaald dat van werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard in ieder geval sprake is in geval van werkzaamheden als voorganger, godsdienstleraar, zendeling, leraar levensbeschouwelijk onderwijs, vertrouwenspersoon of pastoraal werker binnen een godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschap, dan wel op het terrein van het uitdragen en verklaren van een bepaalde geloofsleer of levensbeschouwelijke opvattingen. Voorts worden in de ministeriële regeling regels gesteld over het aanvullende examen voor geestelijke bedienaren en over de cursus die voorbereidt op dat examen.

Uitwerking van tijdelijke verblijfsdoelen

Vreemdelingen die voor een tijdelijk verblijfsdoel naar Nederland komen zijn niet inburgeringsplichtig. In artikel 2.1 van het ontwerp-Besluit inburgering is een aantal tijdelijke beperkingen genoemd waaronder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend. Deze beperkingen zijn geclusterd en in algemene termen weergegeven. De daadwerkelijk op het verblijfsdocument aangetekende beperking kan concreter zijn verwoord dan is weergegeven in genoemd artikel van het ontwerp-Besluit inburgering. Om onduidelijkheden te voorkomen wordt in de ministeriële regeling een opsomming gegeven van de mogelijke beperkingen die op de verblijfsdocumenten vermeld staan. Uit een vergelijking tussen de tijdelijke beperking die op het verblijfsdocument staat vermeld en de tijdelijke beperking genoemd in de ontwerp-ministeriële regeling kan worden opgemaakt of een vreemdeling op grond van dit criterium niet inburgeringsplichtig is.

Bewijs van verblijf

Ter uitwerking van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet is in artikel 2.9 van het ontwerp-Besluit inburgering als hoofdregel opgenomen dat dit verblijf moet blijken uit een inschrijving van ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding, zoals bijvoorbeeld een persoonsregister, als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het Besluit Bevolkingsboekhouding (Stb. 1967, 442) of in een voorkomend geval het Besluit bevolkingsboekhouding (Stb. 1936, 342). Die inschrijving wordt als uitgangspunt genomen bij de beoordeling of destijds sprake was van verblijf in Nederland.

Aangezien niet op voorhand kan worden uitgesloten dat er in een individueel geval concrete aanwijzingen zijn dat de inschrijving in het verleden of juist het ontbreken daarvan kennelijk onjuist was, kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld omtrent de inschrijving in de bevolkingsboekhouding en kan daarvan worden afgeweken op grond van concrete aanwijzingen dat de inschrijving kennelijk onjuist was. Deze facultatieve delegatiebepaling wordt niet op voorhand ingevuld. Uit de praktijk zal blijken of aan nadere regels (en welke) op dit punt behoefte is.

Vrijstellingen op grond van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse diploma’s

De meeste vrijstellende diploma’s, certificaten en andere documenten zijn in het ontwerp-Besluit inburgering genoemd. Op grond van de delegatiebepaling van het derde lid van artikel 2.5 van het ontwerp-Besluit inburgering kunnen bij ministeriële regeling nog andere diploma’s, certificaten of documenten worden genoemd op grond waarvan personen niet inburgeringsplichtig zijn. Op basis hiervan wordt in de ministeriële regeling een overzicht opgenomen van Antilliaanse en Arubaanse diploma’s, certificaten en andere documenten behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de Nederlandse Antillen of Aruba.

Uitwerking van de tijdelijke vrijstellingsregeling

De belangrijkste onderdelen van de tijdelijke vrijstellingsregeling zijn in artikel 2.8 van het ontwerp-Besluit inburgering opgenomen. In de ontwerp-ministeriële regeling worden enkele onderdelen nader uitgewerkt. Deze betreffen de wijze waarop de toets wordt afgenomen, nl. overeenkomstig de wijze waarop het elektronisch praktijkexamen wordt afgenomen, de kosten voor deelname aan de toets, de concept-eindtermen van de kennis van de Nederlandse samenleving en het model van het document waaruit blijkt dat een persoon met goed gevolg de toets heeft afgelegd. Voorts wordt in de ministeriële regeling bepaald dat de IB-Groep regels dient te stellen omtrent de aanmelding voor de toets.

Procedure en gronden ontheffing wegens psychische of lichamelijke belemmeringen dan wel verstandelijke handicap

Op grond van artikel 2.10, vierde lid, van het ontwerp-Besluit inburgering kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de verlening van de ontheffing op basis van psychische of lichamelijke belemmeringen dan wel verstandelijke handicap alsmede omtrent het advies van de onafhankelijke arts. In de ministeriële regeling zal worden geregeld dat het advies in ieder geval een oordeel bevat met betrekking tot het verlenen dan wel weigeren van de ontheffing van de inburgeringsplicht en indien van toepassing een oordeel bevat met betrekking tot noodzakelijke bijzondere examenomstandigheden. Voorts wordt bij deze regeling een protocol gevoegd. Het advies van de arts zal conform het protocol worden opgesteld. Tevens wordt een model van het advies bij de regeling gevoegd. Bij tweede nota van wijziging is inmiddels de gedeeltelijke ontheffing geschrapt. Indien sprake is van ontheffing is altijd sprake van gehele ontheffing. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar de tweede nota van wijziging en de daarbij behorende toelichting.

Inburgeringsexamen

Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 2 Kwaliteitswaarborgen.

Uitwerking van de financiële faciliteiten: lening en vergoeding

De financiële faciliteiten, lening en vergoeding, zijn in grote lijnen geregeld in het wetsvoorstel en het ontwerp-Besluit inburgering. In de ministeriële regeling wordt verder duidelijkheid gegeven over de betalingsvoorwaarden voor de lening, het rentepercentage, de rentevaststelling, de berekening van de hoogte van de maandelijkse betalingstermijn, het verzuim, de aanmaning en invordering van de schuld, de mogelijkheid van verzet, de verrekening van de vergoeding en de lening, kwijtschelding van de schuld en het vaststellen van de draagkracht.

Lening

In de ministeriële regeling wordt geregeld dat de lening ten hoogste € 5000 bedraagt. Hiervoor verstrekt de inburgeringsplichtige facturen van de cursus- en exameninstelling aan de IB-Groep. De bedragen worden door de IB-Groep vervolgens ten behoeve van inburgeringsplichtige uitbetaald aan de betreffende cursusinstelling (tot het maximum van € 5000 is bereikt of de maximale leentermijn van drie jaar is verstreken).

De lening moet conform het wetsvoorstel en het ontwerp-Besluit inburgering vermeerderd met rente worden terugbetaald. In de regeling zal het exacte percentage worden opgenomen. Het voornemen is om gedurende de gehele aanloopfase en terugbetalingsperiode hetzelfde rentepercentage te hanteren.

De aflossing geschiedt in beginsel op annuïteitenbasis: een vast bedrag dat maandelijks wordt betaald. In de regeling wordt opgenomen dat de hoogte van de maandelijkse termijn wordt berekend op basis van het bedrag aan opgebouwde schuld vermeerderd met de rente, gedeeld door het aantal termijnen. De terugbetalingstermijn is ten hoogte drie jaar.

De debiteur die onvoldoende draagkrachtig is om de berekende maandelijks termijn te voldoen kan een verzoek indienen om bij het bepalen van de hoogte van de maandelijkse termijn rekening te houden met zijn inkomenssituatie. De terugbetalingsperiode wordt in dit geval verlengd naar ten hoogste zeven jaar. De schuld die aan het einde van de terugbetalingsperiode resteert gaat teniet. In de regeling wordt beschreven hoe de draagkracht precies wordt berekend. Zo wordt onder meer de maatstaf voor het vaststellen van de draagkracht geregeld (het totaal van het toetsingsinkomen van de debiteur en zijn partner in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld).

In de regeling worden verder regels gesteld rond verzuim, aanmaning en invordering. Zo wordt geregeld dat er sprake is van verzuim indien binnen twee weken na de vervaldatum het bedrag van de verplichte terugbetaling niet is ontvangen. Verder wordt geregeld dat de IB-Groep de inburgeringsplichtige die in verzuim is aanmaant. De inburgeringsplichtige kan hiervoor een vergoeding in rekening worden gebracht. Op de aanmaning volgt de invordering. Ook dit geschiedt op kosten van de debiteur.

Vergoeding

In de ministeriële regeling wordt opgenomen dat de forfaitaire vergoeding € 650 bedraagt. De kostengerelateerde vergoeding zal 70% van de gemaakte kosten en ten hoogste € 3000 gaan bedragen. Hiervoor moeten bij de aanvraag voor de vergoeding aan de IB-Groep facturen worden overlegd (tenzij de IB-Groep al in het bezit is van de facturen ten behoeve van de lening.) De vergoeding wordt verrekend met de lening.

Criteria en aantallen oproepen oudkomers voor intake

Op grond van artikel 5.2 van het ontwerp-Besluit inburgering kunnen regels worden gesteld omtrent het aantal oudkomers dat door gemeenten zal moeten worden opgeroepen en de daarbij te hanteren criteria. Het betreft hier de oudkomers die niet tevens een inburgeringsvoorziening ontvangen.

In de ministeriële regeling wordt deze facultatieve delegatiebepaling ingevuld. Er worden regels gesteld over het aantal op te roepen oudkomers, maar niet over de daarbij te hanteren criteria. Aan de gemeenten wordt overgelaten om te bepalen welke oudkomers opgeroepen worden en van wie, indien (nog) sprake is van een inburgeringsplicht, de inburgeringsplicht wordt gehandhaafd. Op het punt van de criteria houden de gemeenten derhalve beleidsvrijheid. Zo kan een gemeente gericht inzetten op een bepaalde wijk, een bepaalde leeftijdscategorie of een ander criterium hanteren.

Wel wordt op grond van de ministeriële regeling het aantal op te roepen oudkomers door de minister bepaald. Op deze wijze wordt bereikt dat ook de inburgeringsplicht van hen die geen nieuwkomer zijn of geen aanbod voor een inburgeringsvoorziening ontvangen, wordt gehandhaafd. Daarbij is van belang dat het de eerstkomende jaren om circa 3700 personen per jaar gaat. De verdeling van dit aantal over gemeenten wordt bepaald naar evenredigheid van het geraamde aantal inburgeringsplichtigen per gemeente t.o.v. het totaal van de in alle gemeenten woonachtige inburgeringsplichtigen.

Termijnverlenging van de inburgeringsplicht en ontheffing van de inburgeringsplicht op basis van aantoonbaar geleverde inspanningen

Op grond van de artikelen 5.4, vierde lid, en 5.5, vierde lid, van het ontwerp-Besluit inburgering kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de procedure en de gronden voor verlenging van de inburgeringstermijn en voor ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen (artikel 29, tweede lid, onder a en b, van het wetsvoorstel).

Deze facultatieve delegatiebepalingen worden vooralsnog niet ingevuld in de ministeriële regeling. Op dit punt bestaat derhalve beleidsvrijheid voor gemeenten. Voorts moet worden bedacht dat een verzoek om bedoelde verlenging of ontheffing niet eerder dan 6 maanden voor het verstrijken van de termijn van de inburgeringsplicht (3,5 cq. 5 jaar) kan worden ingediend. Deze mogelijkheid tot verlenging en ontheffing speelt derhalve niet in de eerste jaren na inwerkingtreding van de wet. Wel bestaat het voornemen om de toepassing in de praktijk van de instrumenten van verlenging en ontheffing te volgen. Aan de hand daarvan zal worden bezien of een nadere invulling van deze delegatiebepalingen nodig is.

Gegevensverstrekking aan en uit ISI en BPI

Als bijlage bij de ministeriële regeling worden overzichten gevoegd, waarin per registrerend systeem inzichtelijk wordt gemaakt welke instantie aan de IB-Groep welke gegevens op welk moment en op welke wijze dient te verstrekken. Het gaat daarbij om informatie welke voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

Waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

In de ministeriële regeling wordt bepaald ten behoeve van welke doeleinden en op welke wijze bijzondere persoonsgegevens worden vastgelegd. Om ongeautoriseerd gebruik van persoonsgegevens te voorkomen, worden bepalingen opgenomen waarmee alleen toegang tot persoonsgegevens wordt verstrekt aan organisaties die voor de uitoefening van hun taak in het kader van de Wet inburgering hiertoe noodzaak hebben. Ook worden regels opgenomen met betrekking tot het inrichten en vormgeven van toezicht op de gegevensbescherming binnen de verantwoordelijke organisaties.

Uitwerking financiële aspecten

Het ontwerp-Besluit inburgering bepaalt dat gemeenten jaarlijks voor 1 maart gegevens indienen terzake van de door hen in het voorafgaande kalenderjaar betaalde vergoedingen voor de inkoop van inburgeringsvoorzieningen. Dit resulteert in een gerealiseerde gemiddelde landelijke marktprijs per categorie inburgeringsvoorziening. Deze gemiddelde marktprijs wordt vervolgens gebruikt om de voorschotvergoedingen voor het komende kalenderjaar en de bijdragevergoedingen voor het afgelopen kalenderjaar vast te stellen. In de ministeriële regeling worden voorschriften opgenomen met betrekking tot de wijze waarop gemeenten de bedoelde prijsgegevens dienen te verstrekken. Deze voorschriften zijn op dit moment nog in ontwikkeling.

Wijziging andere regelingen

Wijziging Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Het COA krijgt de bevoegdheid om aan asielgerechtigden, voorzover zij inburgeringsplichtig zijn, na vergunningverlening een aanbod te doen met als doel dat deze categorie vreemdelingen in de opvang al kunnen starten met de voorbereiding op het inburgeringsexamen. Voor het regelen van deze bevoegdheid wordt de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 gewijzigd. Deze wijziging wordt opgenomen in de ministeriële regeling. De aangeboden voorziening bevat in ieder geval de onderdelen op grond waarvan vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden verworven. Deelname aan de aangeboden voorziening vindt plaats op vrijwillige basis en is kosteloos. Voorts wordt bepaald dat de aangeboden voorziening de uitplaatsing naar een gemeente in geen geval mag vertragen.

Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid

In deze Uitvoeringsregeling van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties worden de bekostigingsregels opgenomen welke gelden voor de G31-gemeenten. Deze regels zijn nagenoeg identiek aan de voor de overige gemeenten geldende regels met dien verstande dat de brede doeluitkering voor de G31-gemeenten (waarin de inburgeringsmiddelen worden opgenomen) voor meerdere jaren wordt verstrekt terwijl de rijksbijdrage voor de overige gemeenten een jaarlijkse cyclus kent.

Ministeriële regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In het wetsvoorstel inburgering is een delegatiebepaling (artikel 60, tweede lid) opgenomen voor het stellen van regels over de toekenning van een overgangsbudget aan de roc’s door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij ministeriële regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden in ieder geval regels gesteld over de criteria voor het verstrekken van de vergoeding, de hoogte van de vergoeding, de verantwoording en de betaling en de terugvordering. De ontwerp-versie van deze ministeriële regeling is inmiddels afgerond.

BIJLAGE 3

Financiële aspecten

In de begroting van Justitie van 2006 voor 2007 (artikel 16.1) is totaal een bedrag van € 272 mln. opgenomen. Dat bedrag is inclusief de eerder vermelde niet-relevante uitgaven (die niet bij het beschikbare budget mogen worden opgeteld, maar die beschikbaar worden gesteld vanuit de generale middelen) van € 58 mln. t.b.v. de leenfaciliteit en € 22,5 mln. middelen voor allochtonen vrouwen (PaVEM). Dat is de helft van het beschikbare bedrag voor 2007; op het moment van verschijnen van de begroting van Justitie van 2006 voor 2007 was nog sprake van ESF-cofinanciering. Inmiddels is voor 2006 én 2007 € 45 mln. jaarlijks beschikbaar voor deze trajecten. Het gaat in beide jaren om 7 000–10 500 trajecten.

Voor overige activiteiten binnen artikel 16.1 van de begroting van Justitie, zoals het thema Antilliaanse jongeren is € 6 mln. opgenomen.

Dat betekent dat, exclusief de niet-relevante uitgaven t.b.v. de leningfaciliteit, de middelen voor allochtonen vrouwen (PaVEM) en overige activiteiten binnen artikel 16.1 € 185,5 mln. beschikbaar is. Dat wordt verhoogd met de over te hevelen educatiemiddelen van OCW (€ 70,5 mln.) en dat resulteert in 2007 in een beschikbaar budget voor inburgering van € 256 mln.

Een bedrag van € 26 mln. is bestemd voor de cursusvergoedingen aan de inburgeringsplichtigen die aan hun inburgeringsplicht voldoen zonder tussenkomst van de gemeenten (forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen), inburgering in de opvang (door het COA), inburgering van geestelijke bedienaren, exploitatiekosten IBGroep, kosten van het examen buitenland en de kosten voor de Raad voor de Rechtspraak. Uit dat budget dienen in 2007 de afrekeningen van de huidige WIN en oudkomersregelingen over 2005 en 2006 aan de gemeenten te worden vergoed. Op dit moment is nog niet zeker hoeveel middelen hiervoor exact nodig zullen zijn.

Daarmee resteert een bedrag van € 230 mln. dat ter beschikking komt aan gemeenten. Gemeenten hebben voor de uitvoering van het nieuwe stelsel feitelijk meer geld beschikbaar. Om het zogenaamde rondpompen van geld te voorkomen en daarmee de administratieve lasten voor het Rijk en gemeenten te verminderen, is ervoor gekozen om de eigen bijdrage (verschuldigd indien er sprake is van een aanbod door de gemeenten) door de gemeente wordt geïnd en mag worden behouden. De eigen bijdrage is vastgesteld op € 270. Bij een geschat percentage oninbaarheid van 15 betekent dit dat het beschikbare budget voor gemeenten nog ongeveer € 11 mln. meer bedraagt. Daarmee komt het totaal beschikbare bedrag voor gemeenten op € 241 mln. ten behoeve van inburgering. € 172 mln. is, overeenkomstig het gesloten convenant tussen de Staat der Nederlanden en de Bve Raad, beschikbaar voor de inkoop van inburgeringscursussen voor twee bijzondere groepen inburgeringsplichtigen. Inclusief de trajecten voor allochtone vrouwen betekent dat in 2007 een kleine 85 000 inburgeringsplichtigens aan hun inburgeringscursus kunnen beginnen.

Een bedrag van € 69 mln. is bestemd voor de informerende rol van gemeenten, voor handhaving van ouden nieuwkomers die geen aanbod ontvangen en overige gemeentelijke kosten die direct aan de uitvoering van de Wet inburgering en het doen van een aanbod gerelateerd zijn; het betreft onder meer vergoedingen voor oproepen, werving, selectie, intake en administratiekosten (opstellen van beschikkingen en dergelijke).

BIJLAGE 4

Implementatieschema

Om het nieuwe inburgeringsstelsel per 1 januari 2007 te implementeren dient een aantal belangrijke stappen te worden genomen. Onderstaand schema geeft deze stappen in chronologische volgorde weer.

MaandResultaat
JuniConcept prestatieovereenkomst IB-Groep/minister gereed Aantal en plaats examenlocaties 2007 bepalen Test uitwisseling gegevens tussen BPI en IND Test uitwisseling gegevens tussen BPI en Inlichtingenbureau Besluit infrastructuur Portal Inburgering Analyse van gegevens in tijdelijk BPI
JuliGemeenten informeren over indicatieve budgetten tbv planvorming en procedure van aanbesteding Eerste versie systemen ISI, BPI en Portal beschikbaar Test uitwisseling gegevens tussen BPI en Inschrijvingsregisters IB-Groep Pilot uitwisseling gegevens tussen BPI en Vestigingsregister
AugustusInstrumenten Frontoffice Inburgering opleveren Acceptatietests ISI, BPI en Portal Diplomaregister opleveren
SeptemberKeurmerkvereisten vaststellen door Stichting Blik op Werk Keurmerk aanwijzen door V&I Aanwijzingsregeling exameninstellingen vaststellen door minister Opvragen ambities/prognoses bij gemeenten Prestatieovereenkomst ondertekenen door IB-Groep/minister
OktoberTweede versie systemen ISI, BPI en Portal beschikbaar Start aanvraag keurmerk door cursusaanbieders Start voorbereiding aanwijzing exameninstellingen door IB-Groep/minister Ambities/prognoses gemeenten 2007 ontvangen
NovemberStart publicatie lijst gekeurmerkte aanbieders door Stichting Blik op Werk Locaties centraal inburgeringsexamen ingericht door IB-Groep Toetsen centraal inburgeringsexamen gereed Werkende koppeling Toets Gesproken Nederlands met ISI Acceptatietests ISI, BPI en Portal Pilot koppeling gemeentelijke cliëntvolgsystemen gereed
DecemberSystemen ISI, BPI en Portal gereed Servicecentrum Inburgering operationeel Uitrol Portal bij gemeenten Korte vrijstellingstoets gereed Budget en aantallen per specifieke groep per gemeente vastgesteld

BIJLAGE 5

Producten en instrumenten Frontoffice

De Frontoffice Inburgering (FOI) ondersteunt gemeenten:

– in algemene zin door middel van een accountmanager die hen adviseren en coachen bij de voorbereiding van de uitvoering;

– door middel van communicatie en informatievoorziening via diverse communicatiemiddelen;

– door middel van het ondersteunen van pilots die zijn ingezet om ervaring op te doen en deze ervaringen door te geven aan andere gemeenten. Het gaat hier om de pilots samenloop inburgering en reïntegratie, werkende inburgeringsplichtigen en de pilot vrouwen;

– door middel van specifieke instrumenten, producten en diensten. Een overzicht hiervan is hieronder bijgevoegd.

Producten en diensten – lopend en afgerond

InstrumentKorte omschrijving
Website www.handreikinginburgeringgemeenten.nlAlle relevante informatie voor de implementatie van de wet worden op deze website gepubliceerd, aangevuld met links naar andere sites
Modelbestek inkoopHandreiking gemeenten bij inkoop van trajecten en diensten
Ondersteuning + voorlichtingKorte omschrijving
AccountmanagementOndersteuning van G56-gemeenten (individueel) en de kleine gemeenten (groepsgewijs)
Inburgeringscafé’sInformatiebijeenkomsten voor niet G56-gemeenten
Leergang samenloop inburgering/uitkeringenOndersteuning bij beleidsontwikkeling gemeenten in zes bijeenkomsten van 1 dag.
Modules samenloop inburgering/uitkeringenOndersteuning bij beleidsontwikkeling gemeenten (incidenteel)
HelpdeskTelefonische vraagbaak voor gemeenten en burgers
RegiobijeenkomstenInformatiebijeenkomsten voor G56 gemeenten
Individuele ondersteuningVoorlichting en (incidentele) procesbegeleiding gemeenten
Rondetafelgesprekken werkgeversDiscussiebijeenkomsten over mogelijke rol van werkgevers bij inburgering
Conferenties en workshopsKorte omschrijving
Schrijven op A2-niveauWorkshops voor gemeenteambtenaren om te leren schrijven op A2-niveau
AanbiedersVoorlichtingsdag voor aanbieders van inburgeringstrajecten op 19 januari jl.
Positionering van de informerende rol van gemeentenGemeenten discussiëren onderling over de inrichting van hun informerende rol
PilotsKorte omschrijving
VrouwenPilotprojecten in ontwikkeling bij 6 grote gemeenten
Samenloop inburgering – reïntegratieVan 2004–2005 hebben pilots gelopen met 6 gemeenten om combinatie inburgering en toeleiding naar arbeidsmarkt te beproeven
WerkgeversBij 6 werkgevers (TPG, FloraHolland, Evean, CSU Totalcare, Philips, Sodexo) lopen pilots om inburgering op de werkvloer te entameren en stimuleren

Producten en diensten in ontwikkeling (gereed voor zomer 2006)

InstrumentenKorte omschrijving
RekentoolDient als ondersteuning bij begrotingsvoorbereiding gemeenten
Checklist inburgeringBeslisboom ter bepaling van inburgeringsplicht
Routeplanner Inburgering en Participatie Allochtone vrouwenDient als ondersteuning bij beleidsontwikkeling van gemeenten
ProcesbeschrijvingActiviteiten die gemeenten moeten ondernemen om de wet te handhaven
Model verordening en beschikkingenGemeenten moeten een verordening en beschikkingen opstellen. In overleg met de VNG worden de modelverordening en beschikkingen opgesteld, die gemeenten kunnen aanpassen aan de lokale situatie
Kwaliteitssturing InburgeringDient als ondersteuning om rendement en kwaliteit van inburgeringstrajecten te vergroten
Tekstdelen op A2-niveauKunnen worden gebruikt bij informeren van inburgeringsplichtigen
Ondersteuning en voorlichtingKorte omschrijving
Modules samenloop voor G56 + 11 kleine gemeenten met >3000 inburgeringsplichtigen. Ondersteuning beleidsontwikkeling van gemeenten 
Conferenties en voorlichtingsbijeenkomstenKorte omschrijving
Marktplaats inburgering (29 juni ’06)Beurs voor gemeenten en aanbieders
Inburgeringscafé’s en Grand Café’sVoorlichtingsbijeenkomsten voor niet-G56 gemeenten

Activiteitenplanning na de zomer 2006

InstrumentenKorte omschrijving
Update publicatie InkoopDient ter ondersteuning van het inkoopbeleid van gemeenten
Regelingen doelperspectieven/financiënOverzicht van beschikbare financiële middelen
Ondersteuning en voorlichtingKorte omschrijving
Leergang implementatie inburgeringswetLeergang voor projectleiders ter ondersteuning van de gemeenten bij de invoering
Leergang schrijven op A2-niveauAmbtenaren leren schriftelijk communiceren met inburgeringsplichtigen
Voorlichtingsbijeenkomsten BPI en ISIVoorlichting over de informatievoorziening en -uitwisseling (ICT)
Inburgeringscafé’sAlgemene voorlichtingsbijeenkomsten over onderdelen van de wet (bekostiging, ministeriële regeling etc.)
Producten pilotsKorte omschrijving
Publicatie over resultatenInformatie voor werkgevers over inburgering op de werkvloer
Film over de pilotsInformatie voor werkgevers en andere belangstellenden over de resultaten van de pilots
Naar boven