30 308
Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het huidige stelsel van inburgering in de Nederlandse samenleving te herzien door een algemene plicht tot inburgeren voor vreemdelingen en een plicht tot inburgering voor enkele categorieën Nederlanders te introduceren, alsmede het verstrekken van bepaalde verblijfsvergunningen afhankelijk te maken van het behalen van het inburgeringsexamen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

b. inburgeringsplichtige: de persoon die op grond van de artikelen 2 tot en met 5 inburgeringsplichtig is;

c. oudkomer:

1°. de vreemdeling die sedert het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en die op grond van de artikelen 2 en 4 inburgeringsplichtig wordt, dan wel

2°. de Nederlander die sedert het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ingezetene in de zin van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is en die op grond van de artikelen 3 en 4 inburgeringsplichtig wordt, voor zover die vreemdeling of Nederlander op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet geen nieuwkomer was in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers;

d. leerplichtige leeftijd: de leeftijd waarop bij verblijf in Nederland sprake is van een verplichting tot inschrijving als bedoeld in artikel 3 van de Leerplichtwet 1969;

e. inburgeringsplicht: de verplichting, bedoeld in artikel 6;

f. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de inburgeringsplichtige woonplaats heeft in de zin van titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

g. geestelijke bedienaar: de persoon die arbeid verricht als geestelijk voorganger of godsdienstleraar;

h. IB-Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

i. exameninstelling: de IB-Groep of een krachtens artikel 13, eerste lid, door de IB-Groep aangewezen instelling;

j. cursusinstelling: een rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf werkzaamheden verricht, gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen en die:

1°. zolang op grond van artikel 7 geen regels zijn gesteld over de afgifte van een certificaat, in het bezit is van een door Onze Minister aan te wijzen keurmerk, of

2°. indien op grond van artikel 7 regels zijn gesteld over de afgifte daarvan: in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 7;

k. inburgeringsexamen: het examen, bedoeld in artikel 11, eerste lid;

l. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

m. overheidswerkgever: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet;

n. sociaal-fiscaalnummer: het nummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

o. Nederlander: ieder die de Nederlandse nationaliteit bezit of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld;

p. eigenrisicodrager: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1.1. van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

q. Centrale organisatie werk en inkomen: de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

r. algemene bijstand: algemene bijstand als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand.

2. Bij regeling van Onze Minister kan de geestelijke bedienaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, nader worden omschreven.

HOOFDSTUK 2 INBURGERINGSPLICHT

Artikel 2

1. Inburgeringsplichtig is de vreemdeling met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000, die:

a. anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft, of

b. geestelijke bedienaar is.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het tijdelijke doel, bedoeld in het eerste lid, waarbij zo veel mogelijk wordt aangesloten bij het verblijfsrecht van tijdelijke aard, bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel f, van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 3

1. Inburgeringsplichtig is voorts de Nederlandse ingezetene in de zin van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, die door naturalisatie het Nederlanderschap heeft verkregen, die:

a. gedurende ten minste zes maanden algemene bijstand of een uitkering ontvangt op grond van een van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, op grond waarvan diens inschakeling in het arbeidsproces kan worden bevorderd;

b. het ouderlijk gezag heeft over een in Nederland verblijvend minderjarig kind; of

c. geestelijke bedienaar is.

2. De inburgeringsplicht die op het eerste lid is gevestigd, eindigt niet als gevolg van de beëindiging van de in dat lid bedoelde algemene bijstand, uitkering, gezag of arbeid als geestelijke bedienaar.

3. In afwijking van het eerste lid is niet inburgeringsplichtig de tot Nederlander genaturaliseerde persoon die onmiddellijk voorafgaand aan zijn naturalisatie op het buiten Nederland gelegen grondgebied van het Koninkrijk hoofdverblijf had.

Artikel 4

1. In afwijking van de artikelen 2 en 3 is niet inburgeringsplichtig degene die:

a. jonger dan 16 jaar of ouder dan 65 jaar is;

b. ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;

c. beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document.

d. volledig leerplichtig is;

e. aansluitend op de volledige leerplicht een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een krachtens onderdeel c aangewezen diploma, certificaat of ander document;

2. Evenmin is inburgeringsplichtig:

a. de vreemdeling die onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland;

b. de Nederlander die door de uitoefening van het recht van Unieburgers op vrij verkeer binnen de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte inburgeringsplichtig zou zijn geworden;

c. het familielid van de persoon, bedoeld in de onderdelen a en b, dat onderdaan is van een derde staat en dat uit hoofde van richtlijn 2004/38/EG, de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, gerechtigd is Nederland binnen te komen en er te verblijven;

d. de vreemdeling die ingevolge de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft voldaan aan een inburgeringsvereiste om de status van langdurig ingezetene in de zin van richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 16) te verkrijgen;

e. de persoon die anderszins op grond van bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties geen inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 6 kan worden opgelegd.

3. De inburgeringsplichtige die beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document, waaruit blijkt dat hij reeds beschikt over een deel van de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 6, is vrijgesteld van de verplichting om dat deel van die kennis of vaardigheden te verwerven en het betreffende deel van het inburgeringsexamen te behalen.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

a. verdere gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht, en

b. het verblijf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

5. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen omtrent de toepassing van het tweede lid, onderdeel e.

Artikel 5

1. Het college ontheft de inburgeringsplichtige geheel of gedeeltelijk van de inburgeringsplicht, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen dan wel een deel daarvan te behalen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden voorzien in:

a. verdere gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht, en

b. nadere regels omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 6

1. De inburgeringsplichtige verwerft mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving. Hij draagt er zorg voor dat hij het inburgeringsexamen behaalt:

a. binnen drieënhalf jaar, indien hij het op grond van artikel 16 van de Vreemdelingenwet 2000 vastgestelde basisexamen inburgering heeft behaald;

b. in de overige gevallen binnen vijf jaar, welke termijn voor de oudkomer niet aanvangt dan nadat het college zulks ten aanzien van hem op grond van artikel 24 heeft bepaald.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het niveau van de kennis en vaardigheden, bedoeld in het eerste lid. Daarbij kunnen voor verschillende categorieën inburgeringsplichtigen verschillende niveaus worden vastgesteld.

HOOFDSTUK 3 OVERHEIDSCERTIFICERING

Artikel 7

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de afgifte van een certificaat aan een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf werkzaamheden verricht gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen.

2. Onze Minister dan wel een door Onze Minister op grond van artikel 8 aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat, bedoeld in het eerste lid, en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken.

3. Een certificaat wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat kunnen voorschriften worden verbonden.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die in ieder geval betrekking hebben op:

a. de aanvraag en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;

b. de gronden waarop en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan worden geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan worden verlengd of ingetrokken;

c. de vergoeding die verschuldigd is in verband met de afgifte van een certificaat en de betaling daarvan.

Artikel 8

1. Onze Minister kan op aanvraag een instelling aanwijzen die de bevoegdheden, bedoeld in artikel 7, tweede lid, uitoefent.

2. Aan een aanwijzing krachtens het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

3. Een krachtens dit artikel aangewezen instelling verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden voor:

a. de gronden waarop de in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan worden gegeven, ingetrokken dan wel gewijzigd;

b. het opstellen van een verslag van werkzaamheden ten behoeve van Onze Minister;

c. het toezicht op de instelling, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9

1. Onze Minister kan de krachtens artikel 8 aangewezen instelling aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van haar taken. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen.

2. De krachtens artikel 8 aangewezen instelling is gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen.

Artikel 10

1. Indien naar het oordeel van Onze Minister de krachtens artikel 8 aangewezen instelling zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de krachtens artikel 8 aangewezen instelling in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar taak naar behoren uit te voeren.

3. Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 4 INBURGERINGSEXAMEN

Artikel 11

1. Onze Minister stelt het inburgeringsexamen vast.

2. Het inburgeringsexamen omvat een onderzoek naar de kennis en vaardigheden die de inburgeringsplichtige ingevolge artikel 6 moet hebben verworven.

3. Het inburgeringsexamen bestaat uit een centraal deel en een praktijkdeel.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het inburgeringsexamen. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent:

a. de terzake van het inburgeringsexamen verschuldigde kosten;

b. de identificatie van de persoon die aan het inburgeringsexamen deelneemt;

c. de inhoud van het inburgeringsexamen;

d. het toezicht op het inburgeringsexamen;

e. de examencommissie, en

f. het diploma en de certificaten.

Artikel 12

1. Het inburgeringsexamen is behaald, indien:

a. alle daartoe behorende examens met goed gevolg zijn afgelegd, of

b. ingeval van gedeeltelijke vrijstelling of ontheffing, de overige daartoe behorende examens met goed gevolg zijn afgelegd.

2. Ten bewijze dat het inburgeringsexamen is behaald, wordt een diploma uitgereikt. Ten bewijze dat een onderdeel van het inburgeringsexamen met goed gevolg is afgelegd, wordt een certificaat uitgereikt.

3. Bij regeling van Onze Minister worden de modellen van het diploma en het certificaat vastgesteld.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de geldigheidsduur van de certificaten.

Artikel 13

1. Het praktijkdeel van het inburgeringsexamen wordt afgenomen door de IB-Groep en de door de IB-Groep aangewezen exameninstellingen.

2. De IB-Groep neemt het centrale deel van het inburgeringsexamen af.

3. Aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

a. de eisen waaraan de exameninstelling moet voldoen;

b. de aanvraag en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;

c. de gronden waarop aanwijzing kan worden geweigerd, geschorst en ingetrokken;

d. de terzake van de aanwijzing verschuldigde kosten en de betaling daarvan, en

e. de door de exameninstelling aan Onze Minister, aan gemeenten en aan anderen die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet te verstrekken gegevens.

HOOFDSTUK 5 FACILITEITEN

§ 1 Algemeen

Artikel 14

1. De IB-Groep verstrekt op aanvraag een lening aan de inburgeringsplichtige indien is voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels omtrent de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de lening wordt verstrekt.

2. Het bedrag van de lening wordt betaald aan de door de inburgeringsplichtige aangewezen cursusinstelling en exameninstelling.

3. De inburgeringsplichtige betaalt de lening vermeerderd met de volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug.

4. Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld omtrent:

a. de hoogte van de lening;

b. de betaling en de terugbetaling van de lening, en

c. kwijtschelding.

Artikel 15

1. De terugbetalingsperiode vangt niet eerder aan dan zes maanden nadat drie jaar zijn verstreken sedert de verstrekking van de lening of, indien dat eerder is, zes maanden nadat het inburgeringsexamen is behaald.

2. De IB-Groep kan het terug te betalen bedrag invorderen bij dwangbevel.

3. Indien de lening wordt kwijtgescholden, gaat de over het kwijtgescholden bedrag opgebouwde rente op het tijdstip van kwijtschelding teniet.

Artikel 16

1. Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels verstrekt de IB-Groep een vergoeding aan de gewezen inburgeringsplichtige die binnen drie jaar het inburgeringsexamen heeft behaald.

2. Voor de oudkomer vangt de termijn, bedoeld in het eerste lid, niet aan, dan nadat het college zulks ten aanzien van hem op grond van artikel 24 heeft bepaald.

3. Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld omtrent:

a. de criteria voor het verstrekken van de vergoeding;

b. de aanvraag van de vergoeding;

c. de wijze waarop het bedrag wordt bepaald;

d. de vaststelling van de vergoeding;

e. de betaling, en

f. de verrekening met de lening, bedoeld in artikel 14.

§ 2 Gemeentelijk aanbod aan bijzondere groepen

Artikel 17

1. Het college kan een inburgeringsvoorziening aanbieden aan de inburgeringsplichtige die:

a. algemene bijstand of een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangt, die verplicht is om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden en aan wie in het kader van de uitvoering van die wetten of regelingen een voorziening is aangeboden gericht op arbeidsinschakeling, of

b. oudkomer is, en zelf geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid, algemene bijstand of uitkering geniet.

2. Overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels is het eerste lid, aanhef en onderdeel a, niet van toepassing op de inburgeringsplichtige die is ontheven of vrijgesteld van de verplichting om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.

3. Overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels is het eerste lid, aanhef en onderdeel a, evenmin van toepassing op de inburgeringsplichtige aan wie geen voorschriften zijn gegeven in het belang van herstel en bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid en tot registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen.

4. Het college biedt in ieder geval aan de inburgeringsplichtige die geestelijk bedienaar is, een inburgeringsvoorziening aan.

5. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van het examen.

6. Een aanbod wordt niet gedaan aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

7. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het eerste, vierde en vijfde lid. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

a. de procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan de inburgeringsplichtigen, bedoeld in het eerste lid, en de criteria die daarbij worden gehanteerd, en

b. de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van de inburgeringsvoorziening.

Artikel 18

1. Een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel a, wordt uitsluitend gedaan in combinatie met een op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van een gecombineerde voorziening als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 19

Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem aangewezen deskundige, de desbetreffende eigenrisicodrager, de desbetreffende overheidswerkgever en de Centrale organisatie werk en inkomen werken samen bij de uitvoering van artikel 17, eerste lid, onderdeel a, en artikel 18, eerste lid.

Artikel 20

1. Het college stelt de inburgeringsvoorziening vast, nadat de inburgeringsplichtige een door het college aangeboden inburgeringsvoorziening heeft aanvaard.

2. Indien de beschikking, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op een oudkomer, geeft het college daarin tevens toepassing aan artikel 24.

Artikel 21

1. De inburgeringsplichtige verleent medewerking aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening.

2. De inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, is een eigen bijdrage verschuldigd van € 270, welk bedrag bij algemene maatregel van bestuur kan worden gewijzigd.

3. De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen.

4. Indien de inburgeringsplichtige, voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, op grond van artikel 27 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt ingeschreven in een andere gemeente, vervalt de inburgeringsvoorziening, tenzij het college van de andere gemeente binnen zes weken na die inschrijving te kennen heeft gegeven dat de inburgeringsvoorziening kan worden voortgezet.

Artikel 22

1. Het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 21, tweede lid, verrekenen met algemene bijstand of met een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialeverzekeringswetten of socialeverzekeringsregelingen.

2. Indien degene die de eigen bijdrage verschuldigd is een uitkering ontvangt op grond van een van de socialeverzekeringswetten of socialeverzekeringsregelingen, bedoeld in het eerste lid, die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen desgevraagd aan het college het bedrag van die bijdrage.

3. Het college kan de eigen bijdrage bij dwangbevel invorderen.

HOOFDSTUK 6 HANDHAVING

§ 1 Algemeen

Artikel 23

1. Het college kan de inburgeringsplichtige oproepen om te verschijnen en gegevens te verstrekken om toepassing te geven aan de artikelen 17 en 24.

2. Het college kan een persoon ten aanzien van wie het op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, oproepen om te verschijnen en gegevens te verstrekken die voor diens inburgeringsplichtigheid van belang zijn.

3. De in het tweede lid bedoelde gegevens kunnen betrekking hebben op:

a. het doel van het verblijf in Nederland;

b. verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd;

c. het bezit van diploma's, certificaten of andere documenten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, en derde lid;

d. het aansluitend op de volledige leerplicht volgen van een opleiding waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c;

e. het verrichten van arbeid als geestelijke bedienaar;

f. de toepasselijkheid van een verdrag of besluit als bedoeld in artikel 4, tweede lid;

g. feiten of omstandigheden die op grond van artikel 4, vierde lid, onderdeel a, kunnen leiden tot gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht;

h. de aanwezigheid van een psychische of lichamelijke belemmering als bedoeld in artikel 5, eerste lid;

i. feiten of omstandigheden die op grond van artikel 5, tweede lid, onderdeel a, kunnen leiden tot ontheffing van de inburgeringsplicht.

4. De in het eerste en tweede lid bedoelde persoon geeft gehoor aan de oproep en verleent medewerking aan het onderzoek.

Artikel 24

Het college bepaalt voor de oudkomer de dag waarop de in de artikelen 6, eerste lid, onderdeel b, en 16, eerste lid, bedoelde termijnen aanvangen. De termijnen vangen op dezelfde dag aan.

Artikel 25

Het college stelt de identiteit van de krachtens artikel 23 opgeroepen personen vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 26

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het oproepen van personen krachtens artikel 23.

§ 2 Bestuurlijke boete

Artikel 27

Het college legt een bestuurlijke boete op indien de krachtens artikel 23, eerste of tweede lid, opgeroepen persoon handelt in strijd met artikel 23, vierde lid.

Artikel 28

Het college legt een bestuurlijke boete op indien de inburgeringsplichtige ten aanzien van wie een beschikking als bedoeld in artikel 20, eerste lid, is gegeven, handelt in strijd met artikel 21, eerste lid, dan wel met de krachtens artikel 21, derde lid, gestelde regels.

Artikel 29

1. Het college legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 6, eerste lid, bedoelde termijn of de op grond van het tweede lid, aanhef en onderdeel a, verlengde termijn, het inburgeringsexamen heeft behaald, een bestuurlijke boete op.

2. In afwijking van het eerste lid:

a. verlengt het college de in artikel 6, eerste lid, bedoelde termijn, indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft terzake van het niet behalen van het inburgeringsexamen, of

b. verleent het college gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht, indien het college op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het tweede lid.

Artikel 30

Het college stelt in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 29, eerste lid, een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaren waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog het inburgeringsexamen moet behalen.

Artikel 31

1. Het college legt de inburgeringsplichtige die binnen de krachtens artikel 30 vastgestelde termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, een bestuurlijke boete op. Artikel 29, tweede lid, en artikel 30 zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de krachtens het eerste lid gestelde termijn het inburgeringsexamen nog steeds niet heeft behaald, legt het college iedere twee jaar een bestuurlijke boete op. Artikel 29, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:

a. € 250 voor het handelen in strijd met artikel 23;

b. € 500 voor het handelen in strijd met artikel 21, eerste lid, of de krachtens artikel 21, derde lid, gestelde regels;

c. € 500 voor het niet naleven van artikel 6, eerste lid;

d. € 1000 voor het niet behalen van het inburgeringsexamen binnen de bij of krachtens de artikelen 30 en 31 gestelde termijnen.

Artikel 33

De gemeenteraad stelt bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

Artikel 34

1. Degene die wordt verhoord met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen af te leggen.

2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.

Artikel 35

Het college legt geen bestuurlijke boete op indien voor dezelfde gedraging de bijstand is verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, dan wel indien voor dezelfde gedraging een maatregel is opgelegd op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

Artikel 36

1. Het college legt geen bestuurlijke boete op voorzover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

2. Het college stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het college houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

Artikel 37

1. De bestuurlijke boete wordt bij beschikking opgelegd.

2. De beschikking vermeldt in ieder geval:

a. de naam van de overtreder;

b. het bedrag van de boete;

c. het feit ter zake waarvan de boete wordt opgelegd alsmede het overtreden wettelijke voorschrift;

d. de termijn waarbinnen de boete moet worden betaald.

Artikel 38

1. Het college stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

2. Het college draagt zorg voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.

Artikel 39

1. Het college maakt van de in de artikelen 28, 29 en 31 bedoelde overtredingen binnen vier weken een rapport op. Dit rapport is gedagtekend en vermeldt:

a. de naam van de overtreder;

b. de overtreding;

c. het overtreden voorschrift;

d. de hoogte van de op de overtreding ten hoogste gestelde boete.

2. Het college beslist binnen dertien weken na de dagtekening van het in het eerste lid bedoelde rapport omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete.

3. Mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt niet verleend aan degene die van de overtreding een rapport opgemaakt heeft.

Artikel 40

1. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het college de overtreder van de in de artikelen 28, 29 en 31 bedoelde feiten steeds in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.

2. Het in artikel 39 bedoelde rapport wordt bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.

3. Het college zorgt voorts voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.

4. Indien het college nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat voor de overtreding geen boete zal worden opgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 41

1. Het college legt geen boete op indien de overtreder is overleden.

2. Een bestuurlijke boete vervalt indien zij op het tijdstip van het overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. Een onherroepelijke bestuurlijke boete vervalt voorzover zij op dat tijdstip nog niet is betaald.

3. Het college legt geen bestuurlijke boete op:

a. indien aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd;

b. voorzover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.

4. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in de artikelen 28, 29 en 31 vervalt vijf jaren nadat de overtreding is begaan.

5. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in artikel 27 vervalt twee jaren nadat de overtreding is begaan.

6. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

Artikel 42

1. Het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen de bestuurlijke boete verrekenen met algemene bijstand of een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van een van de socialeverzekeringswetten of socialeverzekeringsregelingen, bedoeld in het eerste lid, die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen desgevraagd aan het college het bedrag van de boete.

3. Het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn niet bevoegd tot verrekening voorzover beslag op hun vordering nietig zou zijn.

Artikel 43

1. Indien de boete niet is betaald binnen de op grond van artikel 37, tweede lid, onderdeel d, gestelde termijn, wordt de overtreder schriftelijk aangemaand binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, te betalen.

2. Bij gebreke van betaling kan het college de boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel invorderen.

3. De bevoegdheid tot invordering vervalt binnen vijf jaren nadat de beschikking inzake oplegging van de boete onherroepelijk is geworden.

Artikel 44

1. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de gemeente. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de gemeente kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

3. De boete komt ten goede aan de gemeente.

HOOFDSTUK 7 INFORMATIEBEPALINGEN

Artikel 45

1. Er is een Informatiesysteem Inburgering, beheerd door de IB-Groep. Dit systeem bevat een systematisch geordende verzameling van gegevens die van belang zijn met betrekking tot de inburgering van inburgeringsplichtigen.

2. Het Informatiesysteem Inburgering heeft tot doel de verstrekking:

a. aan het college en de IB-Groep van gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van deze wet;

b. aan Onze Minister van gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van de artikelen 16a, 21 en 34 van de Vreemdelingenwet 2000, voor de beoordeling van een verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap en voor de bekostiging, bedoeld in artikel 10, zevende lid, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank en artikel 50;

c. aan Onze Minister van informatie met het oog op de evaluatie van bestaand beleid en de voorbereiding van toekomstig beleid.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het Informatiesysteem Inburgering. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot de in het Informatiesysteem Inburgering op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens.

Artikel 46

1. Er is een Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen, beheerd door de IB-Groep. Dit bestand bevat persoonsgegevens van personen van wie de IB-Groep op basis van gegevens, vastgelegd in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en het vestigingsregister, bedoeld in artikel 112 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, en van bij de IB-Groep berustende gegevens inzake krachtens artikel 4, eerste lid, onderdeel c, en derde lid aangewezen diploma's, certificaten of andere documenten, niet met zekerheid kan vaststellen dat zij niet inburgeringsplichtig zijn.

2. Het doel van het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen is om het college en de IB-Groep van zodanige informatie te voorzien dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een persoon ten onrechte als inburgeringsplichtige wordt aangemerkt.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot de in het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens.

Artikel 47

Het college, de cursusinstellingen, de exameninstellingen en de IB-Groep nemen in de registratie, die zij voor de uitvoering van deze wet aanleggen, het sociaal-fiscaalnummer van de geregistreerde op.

Artikel 48

1. Bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens kunnen door het college, de cursusinstellingen, de exameninstellingen en de IB-Groep worden verwerkt, voorzover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de doelmatige en doeltreffende uitvoering van deze wet.

2. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij wordt in ieder geval geregeld:

a. op welke wijze de verwerking, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt;

b. op welke wijze door passende technische en organisatorische maatregelen deze gegevens worden beveiligd tegen verlies of onrechtmatige verwerking;

c. welke gegevens, aan welke personen of instanties, voor welk doel en op welke wijze kunnen worden verstrekt;

d. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de verwerkte persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld of voor zover het verwerken met dat doel verenigbaar is, alsmede hoe daarop wordt toegezien.

Artikel 49

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van beleidsinformatie door de gemeenten, de cursusinstellingen en de exameninstellingen over uitvoering van de in de hoofdstukken 4, 5, paragraaf 2, en 6 bedoelde taken, die niet reeds op grond van de artikelen 45 of 50 of op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank is verstrekt.

HOOFDSTUK 8 FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 50

1. Onze Minister verstrekt aan de gemeenten op de voet van artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet jaarlijks een rijksbijdrage ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 5, eerste lid, 17 tot en met 31, 45 en 49 en ten behoeve van de informatieverstrekking over de inburgeringsplicht.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op gemeenten die op grond van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid een brede doeluitkering in het kader van het Grotestedenbeleid ontvangen.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de rijksbijdrage. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

a. de wijze waarop het bedrag wordt bepaald;

b. de aanvraag tot verlening;

c. de verantwoording, en

d. de verlening van voorschotten, de betaling en de verrekening.

HOOFDSTUK 9 RECHTSBESCHERMING

Artikel 51

Aan onderdeel C van de bijlage bij de Beroepswet wordt toegevoegd: 24e. Wet inburgering.

HOOFDSTUK 10 WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

Artikel 52

De Vreemdelingenwet 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 16, eerste lid, onderdeel h, wordt «nieuwkomer in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers zou zijn» vervangen door: inburgeringsplichtig zou zijn op grond van de artikelen 2 en 4 van de Wet inburgering.

B

Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16a

1. De aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen op de gronden, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder b tot en met g, alsmede indien de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 11 van de Wet inburgering, niet heeft behaald.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.

C

Aan artikel 21, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt in onderdeel f door een punt komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 11 van de Wet inburgering, niet heeft behaald.

D

Artikel 34 wordt gewijzigd als volgt:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

b. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt door een komma toegevoegd: dan wel indien de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 11 van de Wet inburgering, niet heeft behaald.

c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het inburgeringsvereiste, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 53

In artikel 2, onderdeel k, van de Welzijnswet 1994 wordt «Wet inburgering nieuwkomers» vervangen door: Wet inburgering.

Artikel 54

Artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Wet kinderopvang komt te luiden als volgt:

g. een inburgeringsvoorziening volgt als bedoeld in artikel 17 van de Wet inburgering, met uitzondering van de ouder die op grond van de onderdelen c of h van dit artikellid een tegemoetkoming ontvangt.

Artikel 55

De Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 3, eerste lid, wordt onder verlettering van onderdeel d tot e een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. de bij de Wet inburgering en daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen aan de Informatie Beheer Groep opgedragen taken;.

B

Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «voortvloeiend uit artikel 3, eerste lid, onder d» vervangen door: voortvloeiend uit artikel 3, eerste lid, onder e.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie stelt jaarlijks aan de Informatie Beheer Groep ten laste van de begroting van het Ministerie van Justitie middelen ter beschikking ten behoeve van de vervulling van haar taken, voortvloeiend uit artikel 3, eerste lid, onder d. Het tweede tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «Onze minister» telkens wordt gelezen: Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

C

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid worden de eerste twee volzinnen vervangen door: De Raad stelt jaarlijks een jaarrekening vast en dient deze voor 1 mei in bij Onze Minister. Van de jaarrekening maakt de in het zesde lid bedoelde afrekening deel uit. De jaarrekening behoeft de instemming van Onze Minister, welke instemming niet wordt gegeven dan nadat Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie met de in het zesde lid bedoelde afrekening heeft ingestemd.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. De hoofddirectie stelt jaarlijks een afrekening op waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd over het financieel beheer over het afgelopen begrotingsjaar ten aanzien van het apparaatsbudget, voorzover het de middelen betreft die zijn aangewend ter vervulling van de taken, voortvloeiend uit artikel 3, eerste lid, onder d, en dient deze voor 1 april bij Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in. Het tweede lid, tweede volzin, derde lid, vierde lid, eerste volzin, en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «Onze minister» telkens wordt gelezen: Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

D

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de in artikel 3, eerste lid, bedoelde regelingen» vervangen door: de in artikel 3, eerste lid, onder a tot en met c bedoelde regelingen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. De Informatie Beheer Groep legt jaarlijks voor 1 maart en zo nodig tussentijds bij Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie rekening en verantwoording af van het financiële beheer van de voor de uitvoering van de in artikel 3, eerste lid, onder d, bedoelde regelingen beschikbare programmabudgetten. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «Onze minister» telkens wordt gelezen: Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

E

In artikel 15 wordt na «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,» ingevoegd: dan wel, voor zover het de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, betreft, Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,.

F

Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid wordt «bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d» vervangen door: bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder e.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie kan de Raad algemene aanwijzingen geven met betrekking tot de uitvoering door de Informatie Beheer Groep van de regelingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d.

G

In artikel 17 wordt na «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,» ingevoegd: dan wel, voor zover het de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, betreft, Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,.

H

Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie stelt na overleg met de Informatie Beheer Groep een informatiestatuut vast. Het informatiestatuut bevat regels met betrekking tot de informatievoorziening tussen Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de Informatie Beheer Groep.

I

In artikel 19 wordt «en aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door: , Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

J

Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid wordt «voortvloeiend uit artikel 3, eerste lid» vervangen door: voortvloeiend uit artikel 3, eerste lid, onder a, b, c en e.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien de Informatie Beheer Groep haar taken, voortvloeiend uit artikel 3, eerste lid, onder d, naar het oordeel van Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verwaarloost, kan deze voorzieningen treffen. Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie doet hiervan terstond mededeling aan de Staten-Generaal.

Artikel 56

De Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals deze komt te luiden nadat het bij koninklijke boodschap van 22 juni 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de voorschriften inzake educatie, splitsing van instellingen en vaststelling ondergrens aan de bekostiging deeltijdse beroepsopleidingen (Kamerstukken II 2004/05, 30 170, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1.1.1, onderdeel q, vervalt «, alsmede degene die nieuwkomer is ingevolge artikel 1, derde en vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers».

B

In artikel 1.4a.1, eerste lid, wordt «de artikelen 7.4.3, 7.4.4, 7.4.7 en paragraaf 3» vervangen door: de artikelen 7.4.3, 7.4.4 en 7.4.7.

C

In artikel 2.3.1 komt het derde lid te vervallen en wordt het vierde lid vernummerd tot derde lid.

D

In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt «rijksbijdragen als bedoeld in artikel 2.3.1, eerste en tweede lid,» vervangen door: rijksbijdrage.

E

Artikel 2.3.6, vierde lid, vervalt.

F

Artikel 2.3.6a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid vervalt onderdeel f en worden de onderdelen g tot en met j geletterd f tot en met i.

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van de leden 5, 6 en 7 tot 4, 5 en 6.

G

In artikel 2.3.6d vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b en c geletterd a en b.

H

In artikel 7.1.2, derde lid, vervalt «, uitgezonderd een educatief programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers».

I

Het opschrift van hoofdstuk 7, titel 4, komt te luiden:

TITEL 4. EXAMENS

J

In artikel 7.4.1 wordt «, opleidingen Nederlands als tweede taal I en II en in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b en d, bedoelde opleidingen, voor zover deze deel uitmaken van educatieve programma's als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers» vervangen door: en opleidingen Nederlands als tweede taal I en II.

K

Hoofdstuk 7, titel 4, paragraaf 3, vervalt.

L

Artikel 7.5.5 vervalt.

M

In artikel 8.1.1, vijfde lid, vervalt «, alsmede voor een educatief programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers».

N

Artikel 8.1.3, achtste lid, vervalt.

HOOFDSTUK 11 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 57

Deze wet is niet van toepassing op de oudkomer die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt 60 jaar of ouder is.

Artikel 58

1. Het bepaalde bij en krachtens de Wet inburgering nieuwkomers blijft tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van toepassing op:

a. de Nederlander die geboren is op het buiten Nederland gelegen grondgebied van het Koninkrijk en daar ten minste tien jaar hoofdverblijf heeft gehad;

b. de Nederlander die geboren is uit een Nederlandse ouder die:

1°. geboren is op het buiten Nederland gelegen grondgebied van het Koninkrijk, en

2°. daar ten minste tien jaar hoofdverblijf heeft gehad, en

c. de genaturaliseerde Nederlander die onmiddellijk voorafgaand aan zijn naturalisatie hoofdverblijf op het buiten Nederland gelegen grondgebied van het Koninkrijk heeft gehad.

2. Tot het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 53, 54 en 56 niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde Nederlanders.

Artikel 59

1. Onverminderd artikel 6 blijft het bepaalde bij en krachtens de Wet inburgering nieuwkomers van toepassing op de inburgeringsplichtige die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet:

a. nieuwkomer was in de zin van die wet, en

b. heeft voldaan aan de in artikel 2, eerste lid, van die wet bedoelde verplichting.

2. Een met toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, juncto derde lid, onderdeel a, van de Wet inburgering nieuwkomers verleende ontheffing wordt aangemerkt als een gehele ontheffing in de zin van artikel 5, eerste lid, van deze wet.

3. Zolang het bepaalde bij en krachtens de Wet inburgering nieuwkomers op hem van toepassing is, zijn de artikelen 53, 54 en 56 niet van toepassing ten aanzien van de inburgeringsplichtige, bedoeld in het eerste lid.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van deze wet.

Artikel 60

1. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan aan regionale opleidingencentra als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs een vergoeding toekennen in verband met de invoering van deze wet.

2. Bij regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden regels gesteld met betrekking tot de vergoeding. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

a. de criteria voor het verstrekken van de vergoeding;

b. de hoogte van de vergoeding;

c. de verantwoording;

d. de betaling.

Artikel 61

Onze Minister zendt binnen vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 62

De Wet inburgering nieuwkomers wordt ingetrokken.

Artikel 63

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 64

Deze wet wordt aangehaald als: Wet inburgering.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Naar boven