30 308
Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

nr. 17
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 27 april 2006

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. geestelijke bedienaar: de persoon die een geestelijk, godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt bekleedt, arbeid verricht als geestelijk voorganger, godsdienstleraar of zendeling, dan wel ten behoeve van een kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard verricht;.

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem uit deze wet en de daarop berustende bepalingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.

C

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid wordt vernummerd tot het derde lid.

2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het voortduren van de inburgeringsplicht in geval van tijdelijke beëindiging van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden.

D

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid wordt vernummerd tot het vierde lid.

2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het voortduren van de inburgeringsplicht in geval van tijdelijke onderbreking van het ingezetenschap, bedoeld in het eerste lid.

E

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervallen «geheel of gedeeltelijk« en «dan wel een deel daarvan» en wordt na «psychische of lichamelijke belemmering» ingevoegd: , dan wel een verstandelijke handicap,.

2. In het tweede lid vervalt «gehele of gedeeltelijke».

F

Artikel 6, tweede lid, komt te luiden:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

a. het niveau van de kennis en vaardigheden, bedoeld in het eerste lid, waarbij voor verschillende categorieën inburgeringsplichtigen verschillende niveaus kunnen worden vastgesteld;

b. de verlenging van de termijnen, bedoeld in het eerste lid.

G

In artikel 11, vierde lid, vervalt onderdeel d en worden de onderdelen e en f verletterd tot d en e.

H

In artikel 12, eerste lid, onderdeel b, vervalt «of ontheffing».

I

Aan artikel 13 wordt een lid ingevoegd, luidende:

5. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vierde lid, kan worden bepaald dat het praktijkdeel van het inburgeringsexamen of een onderdeel daarvan, in afwijking van het eerste lid, wordt afgenomen door een bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aangewezen exameninstelling, indien de kandidaat een geestelijk bedienaar is.

J

Artikel 16, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel e wordt «, en» vervangen door een punt komma.

2. In onderdeel f wordt de punt vervangen door: , en.

3. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

g. de verlenging van de termijn van drie jaar, bedoeld in het eerste lid.

K

Artikel 17, vierde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. «geestelijk» wordt gewijzigd in: geestelijke.

2. Er wordt een volzin ingevoegd, luidende: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent deze voorziening.

L

In artikel 18 wordt na de woorden «in combinatie met een op grond van» ingevoegd: de Wet werk en bijstand, dan wel.

M

Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid wordt «bij de uitvoering van artikel 17, eerste lid, onderdeel a, en artikel 18, eerste lid» vervangen door: bij de uitvoering van artikel 17, eerste lid, onderdeel a, artikel 18, eerste lid, en artikel 20.

3. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de desbetreffende eigenrisicodrager en de desbetreffende overheidswerkgever maken in ieder geval afspraken met betrekking tot de inkoop van een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, de wijze waarop die voorziening feitelijk wordt aangeboden en de onderlinge gegevensuitwisseling.

N

Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «Het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen» vervangen door: Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager.

2. In het eerste lid wordt «of met een uitkering» vervangen door: of verrekenen met dan wel inhouden op een uitkering.

3. In het tweede lid wordt «die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen» vervangen door: die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager.

O

Artikel 23, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De onderdelen b tot en met i worden verletterd tot d tot en met k.

2. Na onderdeel a worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

b. uitkeringsgerechtigdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a;

c. het ouderlijk gezag over een in Nederland verblijvend minderjarig kind als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b;.

3. In onderdeel j wordt »een psychische of lichamelijke belemmering als bedoeld in artikel 5, eerste lid» vervangen door: een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 5, eerste lid.

P

In artikel 29, tweede lid, onderdeel b, vervalt «gehele of gedeeltelijke».

Q

Artikel 35 komt als volgt te luiden:

Artikel 35

Het college legt geen bestuurlijke boete op indien voor dezelfde gedraging de bijstand kan worden verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, dan wel indien voor dezelfde gedraging een boete of maatregel kan of moet worden opgelegd op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

R

Artikel 42 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «Het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen» vervangen door: Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager.

2. In het eerste lid wordt «of met een uitkering» vervangen door: of verrekenen met dan wel inhouden op een uitkering.

3. In het tweede lid wordt «die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen» vervangen door: die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager.

3. In het derde lid wordt «verrekening» vervangen door: verrekening dan wel inhouding.

S

Artikel 45 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de inburgering van inburgeringsplichtigen» vervangen door: de inburgering op grond van deze wet.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «het college en de IB-Groep» vervangen door: het college, de IB-Groep en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen uitvoerende instanties.

3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 10, zevende lid, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank» vervangen door: de artikelen 10, zevende lid, en 14, vierde lid, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank.

T

Artikel 46, tweede lid, komt te luiden:

2. Het doel van het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen is:

a. het college, de IB-Groep en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen uitvoerende instanties van zodanige informatie te voorzien dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een persoon ten onrechte als inburgeringsplichtige wordt aangemerkt, en

b. het verstrekken aan een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen uitvoerende instanties van gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van deze wet;

c. aan Onze Minister van informatie met het oog op de evaluatie van bestaand beleid en de voorbereiding van toekomstig beleid.

U

In artikel 51 wordt «24e» vervangen door: 24f.

V

Artikel 55, onderdeel B, wordt gewijzigd als volgt:

In de laatste volzin van artikel 10, zevende lid, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank wordt «Het tweede tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing» vervangen door: Het tweede lid, met uitzondering van de laatste volzin, en het derde tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

W

Na artikel 55 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 55a

De Wet werk en bijstand wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 64, eerste lid, onderdeel i, wordt «en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek» vervangen door: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet inburgering.

B

Aan artikel 67, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel ingevoegd, luidende:

h. de Informatie Beheer Groep voor de uitvoering van de Wet inburgering.

Artikel 55b

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 45, eerste lid, onderdeel i, wordt «en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek» vervangen door: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet inburgering.

B

Aan artikel 48, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel ingevoegd, luidende:

h. de Informatie Beheer Groep voor de uitvoering van de Wet inburgering.

Artikel 55c

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 45, eerste lid, onderdeel i, wordt «en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek» vervangen door: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet inburgering.

B

Aan artikel 48, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel ingevoegd, luidende:

h. de Informatie Beheer Groep voor de uitvoering van de Wet inburgering.

Artikel 55d

In artikel 54, derde lid, onderdeel k, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt «bedoeld in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank» vervangen door: bedoeld in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank dan wel de Wet inburgering.

X

In artikel 56, onderdeel J, wordt «artikel 7.3.1, eerste lid, onder b en d» vervangen door: artikel 7.3.1, eerste lid, onder b en e.

Y

Na artikel 56 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 56a

De Wet inburgering nieuwkomers wordt gewijzigd als volgt:

A

De indeling in hoofdstukken en paragrafen vervalt.

B

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Inburgeringsplichtig is, voor zover hij voor de eerste keer in Nederland ingezetene is in de zin van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens:

a. de Nederlander die geboren is op het buiten Nederland gelegen grondgebied van het Koninkrijk en daar ten minste tien jaar hoofdverblijf heeft gehad;

b. de Nederlander die geboren is uit een Nederlandse ouder die:

1°. geboren is op het buiten Nederland gelegen grondgebied van het Koninkrijk, en

2°. daar ten minste tien jaar hoofdverblijf heeft gehad, en

c. de genaturaliseerde Nederlander die onmiddellijk voorafgaand aan zijn naturalisatie hoofdverblijf op het buiten Nederland gelegen grondgebied van het Koninkrijk heeft gehad.

C

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

De Wet inburgering, met uitzondering van artikel 3, is van overeenkomstige toepassing.

D

De artikelen 3 tot en met 25 vervallen.

Z

Artikel 58 vervalt.

AA

In artikel 59, eerste, tweede en derde lid, wordt «de Wet inburgering nieuwkomers» telkenmale vervangen door: de Wet inburgering nieuwkomers, zoals die luidde voor inwerkingtreding van deze wet,.

AB

Na artikel 59a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 59b

Het college van een gemeente die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beschikt over een in artikel 59a bedoelde reserve, wendt deze aan voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen overeenkomstig de artikelen 17, eerste lid, en 18.

Artikel 59c

Op rijksbijdragen die op grond van de Wet inburgering nieuwkomers zijn verstrekt ten behoeve van tijdvakken voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dat voor het desbetreffende tijdvak gold van toepassing.

AC

In artikel 60, tweede lid, onderdeel d, wordt na «betaling» ingevoegd: en de terugvordering.

AD

Na artikel 60a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 60b

1. Indien de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van de derde landen (PbEU 2004, L16) voor deze wet in werking treedt, komt artikel 52, onderdeel C, van deze wet als volgt te luiden:

C

Aan artikel 21, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt in onderdeel j, door een punt komma, een onderdeel ingevoegd, luidende:

k. het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 11 van de Wet inburgering niet heeft behaald.

2. Indien de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van de derde landen (PbEU 2004, L16) na deze wet in werking treedt, wordt aan artikel 21, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 onder vervanging van de punt in onderdeel j door een punt komma een onderdeel ingevoegd, luidende:

k. het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 11 van de Wet inburgering niet heeft behaald.

AE

Artikel 62 vervalt.

Toelichting

Onderdelen A (artikel 1), I (artikel 13) en K (artikel 17)

In paragraaf 3.3 van de nota naar aanleiding van het nader verslag ben ik ingegaan op de positie van de geestelijke bedienaar in het nieuwe inburgeringsstelsel en de daaruit voortvloeiende aanpassing van de artikelen 1, 13 en 17. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.

Onderdeel B (artikel 1a)

Het voorgestelde artikel bepaalt dat een minderjarige bekwaam is om die rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening van zijn rechten die uit de Wet inburgering voortvloeien en de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de Wet inburgering. Daarbij kan worden gedacht aan de aanmelding voor het inburgeringsexamen en de betaling van het examengeld, het aanvragen van een lening of vergoeding, de aanvaarding van een van gemeentewege aangeboden inburgeringsvoorziening en de nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Het voorgestelde artikel stelt veilig dat de minderjarige daarvoor niet de toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger in de zin van artikel 234 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek nodig heeft.

Onderdelen C (artikel 2), D (artikel 3), F (artikel 6) en J (artikel 16)

De technische aanpassingen in de artikelen 2, 3, 6 en 16 strekken ertoe om de onwenselijke en onpraktische situatie te voorkomen waarin de inburgeringplicht tijdelijk eindigt – omdat tijdelijk geen sprake is van de in de artikelen 2, eerste lid, of 3, eerste lid genoemde omstandigheden die eerder een inburgeringsplicht vestigden – en later weer opnieuw ontstaat. Daardoor zou de termijn waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald onbedoeld worden opgerekt en zou in de tussenliggende periode onzekerheid ontstaan over de vraag of de betrokken persoon in aanmerking kan worden gebracht voor bijvoorbeeld een lening of een inburgeringsvoorziening. Een dergelijke situatie draagt ook het in zich het risico van oneigenlijk gebruik door calculerende inburgeringsplichtigen die zich vóór het verstrijken van de termijn waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald, aan de inburgeringsplicht onttrekken. Het gaat om gevallen waarin de inburgeringsplichtige tijdelijk ophoudt te voldoen aan de criteria die hem inburgeringsplichtig maakten en daarna weer aan die criteria gaat voldoen.

Zo kan de betrokken persoon nog steeds in Nederland verblijven maar tijdelijk geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft, gedurende een korte periode voor een tijdelijk verblijfsdoel in Nederland verblijft of tijdelijk niet meer in de GBA is ingeschreven. Omdat de betrokkene in deze gevallen feitelijk in Nederland verblijft, is hij ook in staat zijn inburgeringsactiviteiten in Nederland voort te zetten. Voorts kan worden gedacht aan gevallen waarin de betrokken persoon tijdelijk in het buitenland heeft verbleven en na korte tijd weer naar Nederland terugkeert. Op grond van het nieuwe tweede lid van artikel 2 en het nieuwe derde lid van artikel 3 zal bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld in welke gevallen de inburgeringsplicht doorloopt bij voortzetting van het verblijf in Nederland, dan wel niet geacht wordt te zijn geëindigd bij kort verblijf buiten Nederland. Bij dat laatste wordt vooralsnog gedacht aan een termijn van een jaar. Aangezien degene die tijdelijk buiten Nederland heeft verbleven in die periode niet goed in staat was zijn inburgeringsactiviteiten voort te zetten, is het redelijk de termijn waarbinnen de inburgeringsplichtige in aanmerking kan komen voor een vergoeding, de termijn waarbinnen hij gebruik kan blijven maken van de leenfaciliteit en de termijn waarna de boete kan worden opgelegd om reden dat het inburgeringsexamen niet is behaald, te verlengen met de duur van het tijdelijke verblijf buiten Nederland.

Onderdelen E (artikel 5), H (artikel 12) en P (artikel 29)

Zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag op vragen van de leden van de CDA-fractie en in de nota naar aanleiding van het nader verslag op vragen van de PvdA- en Groenlinks-fracties heb aangegeven, komen ook inburgeringsplichtigen met een verstandelijke handicap in aanmerking voor ontheffing door de gemeente. Om daarover geen enkel misverstand te laten bestaan, wordt dat in de tekst van artikel 5, eerste lid, uitdrukkelijk aangegeven.

Artikel 5 voorziet in de mogelijkheid dat het college de inburgeringsplichtige gedeeltelijk van diens inburgeringsplicht ontheft, indien die heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn een deel van het inburgeringsexamen te behalen. Zoals in hoofdstuk 8 van de nota naar aanleiding van het nader verslag is aangegeven, is bij de ontwikkeling van het inburgeringsexamen voorzien in de mogelijkheid van bijzondere examenomstandigheden zoals extra examentijd, groot-beeldschermen, aangepaste toetsenborden, de inzet van een doventolk of de inzet van een examinator die de inburgeringsplichtige bijstaat door de examenvragen voor te lezen. Daarmee wordt het naar verwachting voor velen, ondanks de aanwezigheid van een belemmering, mogelijk het inburgeringsexamen af te leggen. Personen met een zodanig ernstige belemmering handicap dat het afleggen van het inburgeringsexamen voor hen, ondanks de mogelijkheid van bijzondere examenomstandigheden, niet mogelijk is, zullen naar verwachting ook bij de verwerving van de vereiste kennis en vaardigheden zodanige problemen ondervinden dat de voorbereiding op het examen bijzonder moeilijk is. Gelet hierop zal degene die vanwege een belemmering of handicap niet in staat is een deel van het inburgeringsexamen te behalen, geheel van de inburgeringsplicht moeten worden ontheven. Voorgesteld wordt derhalve artikel 5 zo aan te passen dat er geen gedeeltelijke ontheffing op grond van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap wordt verleend. Aangezien dergelijke belemmeringen of handicaps ook bij de (gehele of gedeeltelijke) ontheffing op grond van artikel 29, tweede lid, een belangrijke rol zullen (kunnen) spelen, wordt voorgesteld ook in dat artikellid de mogelijkheid van gedeeltelijke ontheffing te laten vervallen. Een en ander brengt tenslotte ook wijziging met zich mee van artikel 12, eerste lid, onderdeel b, waarin is bepaald dat het inburgeringsexamen ingeval van gedeeltelijke ontheffing is behaald, indien de inburgeringsplichtige de overige tot het inburgeringsexamen behorende examens wel met goed gevolg heeft afgelegd.

Door de geïntegreerde wijze van toetsing bij het inburgeringsexamen is het niet mogelijk en wenselijk gedeeltelijke vrijstellingen te verlenen voor de vaardigheden lezen, schrijven, spreken, luisteren of gesprekken voeren. In ieder deelexamen van het inburgeringsexamen komen meerdere vaardigheden aan de orde. Wel zijn gedeeltelijke vrijstellingen mogelijk voor het onderdeel taal of het onderdeel KNS. Zo zal de (ex-)nieuwkomer die wel beschikt over het vereiste taalvaardigheidsniveau en dit met behulp van diploma’s kan aantonen, maar die niet kan aantonen dat hij het vereiste Maatschappij-Oriëntatie niveau in zijn WIN-traject heeft behaald, alsnog het examen KNS moeten afleggen. Omgekeerd is het ook zo dat de (ex-)nieuwkomer die wel het MO-deel heeft behaald, maar niet over de vereiste taalvaardigheid beschikt, alle taalonderdelen van het inburgeringsexamen moet afleggen, maar is vrijgesteld van het examen KNS.

Onderdeel G (artikel 11)

Bij nader inzien is de bepaling in artikel 11, vierde lid, onderdeel d, overbodig, gelet op de artikelen 13, vierde lid, onderdeel c, en 55. In artikel 13, vierde lid, onderdeel c, is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de gronden waarop een aanwijzing als exameninstelling door de IB-Groep kan worden geweigerd, geschorst en ingetrokken. In deze bepaling ligt het toezicht door de IB-Groep op de aangewezen exameninstellingen reeds besloten. In artikel 55 wordt voor het toezicht op de IB-Groep aangesloten bij de regeling in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank. Artikel 55 bevat daarvoor een uitputtende regeling, waarin het toezicht op de IB-Groep is belegd bij de Raad van Toezicht van de IB-Groep.

Onderdeel L (artikel 18)

Dit onderdeel strekt tot herstel van een omissie; in artikel 18 was de Wet werk en bijstand ten onrechte onvermeld gelaten.

Onderdeel M (artikel 19)

De onderhavige aanvulling van artikel 19 strekt tot verduidelijking van het wettelijk kader waarbinnen de gemeenten, het UWV, de eigenrisicodrager en de overheidswerkgever op lokaal niveau moeten samenwerken bij het aanbieden van de gecombineerde inburgerings- en reïntegratievoorziening. Die voorziening moet worden beschouwd als één traject met twee doelen – reïntegratie èn inburgering – waarin de inburgeringsvoorziening op grond van de Wet inburgering wordt gecombineerd met de reïntegratievoorziening op grond van de desbetreffende socialezekerheidswet ofregeling.

Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor het aanbieden van die gecombineerde inburgeringsvoorziening, en ontvangt daarvoor een rijksbijdrage. Een dergelijke gecombineerde voorziening kan worden aangeboden aan de inburgeringsplichtige die een van de op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel a, van het onderhavige wetsvoorstel bedoelde uitkering ontvangt, arbeidsplichtig is en aan wie in het kader van de desbetreffende socialezekerheidswet of -regeling een voorziening is aangeboden gericht op arbeidsinschakeling. Dat betekent dat de uitvoerder van de socialezekerheidswet of -regeling eerst vaststelt dat voor de betreffende persoon inzet van een reïntegratietraject noodzakelijk is. Indien een gecombineerde voorziening aan de orde is, wordt vervolgens de uitvoering van de beslissing van de betreffende uitvoeringsinstantie betrokken bij de invulling van de gecombineerde voorziening.

Een aanbod van een gecombineerde voorziening wordt niet gedaan, indien dat de arbeidsinschakeling van de inburgeringsplichtige belemmert. Bij het aanbieden – en na aanvaarding door de inburgeringsplichtige het vaststellen – van de gecombineerde voorziening moet maatwerk worden geleverd. Een en ander vergt de nodige samenwerking (coördinatie, gegevensuitwisseling en afstemming) tussen het college en de uitvoerder van de desbetreffende socialezekerheidswet of -regeling. Dat kan het college zelf zijn (WWB, IOAW, IOAZ), maar ook het UWV (WW, WAO, WAZ, Wajong, WIA, TBA,TRI) of een eigenrisicodrager voor de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) of een overheidswerkgever (die op grond van artikel 72a van de WW de reïntegratieverantwoordelijkheid heeft voor zijn (ex) overheidswerknemers). De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot de procedure die daarbij gevolgd wordt (artikel 17, zevende lid).

De samenwerking tussen het college en de uitvoerder van de desbetreffende socialezekerheidswet of -regeling is geregeld in artikel 19 van het wetsvoorstel. Goede samenwerking draagt bij aan het bij aan het behalen van efficiencyvoordelen – zowel voor de gemeente als uitvoerder van de Wet inburgering en de uitvoerders van de socialezekerheidsregelingen als ook voor de uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige – bij de inzet van gecombineerde voorzieningen. Het is in de eerste plaats aan de betrokken instanties om invulling te geven aan de samenwerking. Ik hecht groot belang aan de inzet van gecombineerde voorzieningen. Daarom heb ik besloten het wettelijke kader waarbinnen partijen afspraken maken te verduidelijken waardoor meer richting wordt gegeven aan de invulling van de samenwerking.

Daartoe wordt in het tweede lid van artikel 19 bepaald dat partijen in ieder geval afspraken maken over de inkoop van een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, de wijze waarop die voorziening feitelijk wordt aangeboden en de onderlinge gegevensuitwisseling. Daarmee wordt gewaarborgd dat afspraken drie belangrijke onderdelen ten aanzien van de gecombineerde voorziening bestrijken: de fase voorafgaande aan het feitelijke aanbod leidend tot de inkoop van een gecombineerde voorziening, de feitelijke uitvoering van de voorziening en de daarmee samenhangende gegevensuitwisseling.

Daarnaast kunnen de betrokken partijen kiezen om afspraken te maken over de uitvoering van artikel 20 van het wetsvoorstel. Hierdoor is het mogelijk dat één – gecombineerde – beschikking wordt afgegeven die zowel betrekking heeft op de inburgering als op de reïntegratie. In het eerste lid van artikel 19 is tot uitdrukking gebracht dat de in artikel 20 bedoelde beschikking feitelijk ook door de betrokken uitvoerder van de socialezekerheidswet of -regeling (namens het college) kan worden gegeven. Logischerwijs zullen partijen in geval van een gecombineerde voorziening ook afspraken moeten maken hoe de financiering in een dergelijk geval is geregeld.

Met dergelijke afspraken kan tot een efficiënte en effectieve uitvoering van de wet worden gekomen. Immers partijen zullen werkprocessen goed op elkaar afstemmen en stroomlijnen, overlap in activiteiten wordt voorkomen, en er kan gebruik gemaakt worden van de bij de verschillende instanties aanwezige expertise. Partijen kunnen afspreken dat een van hen geldt als het loket voor het feitelijk aanbieden van de gecombineerde voorziening en het onderhouden van de in dat kader noodzakelijke contacten. Hierdoor wordt mogelijk gemaakt dat de uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige gedurende de uitvoering van de gecombineerde voorziening zo veel mogelijk één aanspreekpunt heeft en dat hij de daarvoor noodzakelijke gegevens slechts een keer hoeft te verstrekken.

Langs deze weg worden meer waarborgen gecreëerd dat het college, indien het in samenwerking met bijvoorbeeld het UWV ten aanzien van een individuele inburgeringsplichtige een op diens situatie toegespitst traject is overeengekomen, de gecombineerde voorziening kan aanbieden. Ook de omgekeerde situatie – het UWV biedt namens het college de gecombineerde voorziening feitelijk aan – kan zich voordoen.

Vorenstaande betekent uitdrukkelijk niet dat afspraken tussen de betrokken partijen een wijziging aanbrengt in de formeleverantwoordelijkheid voor de reïntegratie van inburgeringsplichtigen met een uitkering op grond van socialezekerheidswet of regeling of in de bijbehorende handhaving. De reïntegratieverantwoordelijkheid en de handhaving blijven – ook in geval van een gecombineerde voorziening – rusten bij de betreffende uitvoerder van de socialezekerheidswet of -regeling zoals dat in de Wet SUWI (en in de socialezekerheidswetten zelf) is vastgelegd. In het gewijzigde artikel 35 wordt bovendien bepaald dat bij gecombineerde voorzieningen de handhaving van de socialezekerheidswetten of -regelingen voorrang heeft boven de bevoegdheid in het kader van de Wet inburgering om een bestuurlijke boete op te leggen. Ik verwijs naar onderdeel Q van deze nota van wijziging en de toelichting daarop.

Onderdelen N (artikel 22) en R (artikel 42)

Deze onderdelen strekken tot een tweetal technische verbeteringen. De eigenrisicodrager was abusievelijk niet vermeld. Verder is het juridisch zuiverder om ten aanzien van het UWV of de eigenrisicodrager in plaats van verrekening met de uitkering te spreken over inhouden op de uitkering, aangezien de inburgeringsplichtige de eigen bijdrage respectievelijk de bestuurlijke boete niet aan het UWV of de eigenrisicodrager is verschuldigd, maar aan de gemeente.

Onderdeel O (artikel 23)

De aanvulling van artikel 23 betreft een verbetering van de regeling van de gemeentelijke bevoegdheid om personen ten aanzien van wie het college op redelijke gronden vermoedt – maar geen zekerheid heeft – dat zij inburgeringsplichtig zijn. De oproep dient er in dat geval mede toe dat gegevens kunnen worden vergaard die van belang zijn om te kunnen beoordelen of de betrokkene op grond van de artikelen 2 tot en met 5 inburgeringsplichtig is. Daarvoor zijn bepaalde, door de betrokkene te verstrekken gegevens essentieel. Daarbij was onvoldoende in de tekst van artikel 23 tot uitdrukking gebracht dat het ten aanzien van genaturaliseerde Nederlanders ook kan gaan om het (hebben) ontvangen van een uitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het wetsvoorstel, en om het ouderlijke gezag over een in Nederland verblijvend minderjarig kind (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het wetsvoorstel). Met de aanvulling van het derde lid wordt deze omissie rechtgezet. De redactionele verbetering van (het herletterde) onderdeel j vloeit voort uit de verwijzing in artikel 5 van het wetsvoorstel naar de verstandelijke handicap die tot ontheffing van de inburgeringsplicht kan leiden.

Onderdeel Q (artikel 35)

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde (reïntegratie-/inburgerings-)voorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijv. het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) aanleiding kan zijn tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering en tegelijkertijd ook aanleiding kan zijn tot het opleggen van een boete of een maatregel in het kader van de uitvoering van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, dan wel tot het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB.

Op grond van de huidige tekst van artikel 35 is wel uitgesloten dat, indien bijvoorbeeld een maatregel op grond van een sociale zekerheidswet «is» opgelegd, daarna voor dezelfde gedraging geen bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering meer kan worden opgelegd. Niet uitgesloten is echter de omgekeerde situatie, waarin een bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering is opgelegd, en daarna in het kader van de desbetreffende socialezekerheidswet of -regeling voor dezelfde gedraging ook nog een boete of maatregel zou kunnen worden opgelegd, dan wel de WWB-uitkering kan worden verlaagd. Hoewel bij een maatregel (en bij de verlaging van de bijstandsuitkering) het punitieve karakter ontbreekt, en er derhalve geen sprake is van dubbele bestraffing, is het vanuit een oogmerk van redelijkheid niet gewenst dat naast het opleggen van een bestuurlijke boete, voor dezelfde gedraging een maatregel zou kunnen worden opgelegd. Artikel 35 behoeft om die reden aanpassing.

Omdat ook na bovenbedoelde aanpassing sprake zou blijven van samenloop van «sanctie»mogelijkheden bij gecombineerde (reïntegratie-/inburgerings-)voorzieningen, hetgeen een afstemmingsregeling tussen het college en de desbetreffende uitvoerder van de socialezekerheidswet of -regeling noodzakelijk zou maken, is gekozen voor een verdergaande oplossing. Nu het uitgangspunt bij de gecombineerde voorzieningen is dat werk en dus reïntegratie boven inburgering gaat, wordt met de thans voorgestelde wijziging van artikel 35 bewerkstelligd dat de«sanctie»mogelijkheden van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten ofregelingen alsmede de WWB, voorrang hebben boven de bestuurlijke boete in het kader van de inburgering. Het gewijzigde artikel 35 bepaalt dat geen bestuurlijke boete in het kader van de Wet inburgering kan worden opgelegd indien de gedraging aanleiding kan zijn tot het verlagen van de WWB-uitkering of aanleiding kan of moet zijn tot het opleggen van een boete of een maatregel op grond van de socialezekerheidswet of -regeling waarop de voorziening gericht op arbeidsinschakeling is gebaseerd. Hiermee wordt de samenloop van sanctiemogelijkheden bij de gecombineerde voorzieningen op het niveau van de formele wet uitgesloten. Dit is ook voor de uitvoeringspraktijk het eenvoudigst. De gemeente dient het UWV of de eigenrisicodrager te informeren over de voortgang van het traject, en met name over de medewerking binnen het traject. Als de inburgeringsplichtige onvoldoende medewerking verleent («sanctiewaardig gedrag») dient het UWV dan wel de eigenrisicodrager deze melding te onderzoeken en indien daar aanleiding toe is, tot sanctieoplegging over te gaan. Het UWV of de eigen risicodrager dient vervolgens de gemeente te informeren over het al dan niet opleggen van een sanctie.

Het uitsluiten van de samenloop van sanctiemogelijkheden betekent niet dat er nooit meer een bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering opgelegd kan worden zolang sprake is van een gecombineerde voorziening. De bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering kan wèl worden opgelegd indien geen sprake (meer) is van samenloop van sanctiemogelijkheden. Dat is het geval indien een gedraging (zoals bijvoorbeeld het onvoldoende verlenen van medewerking aan een gecombineerde voorziening) geen aanleiding meer kan vormen voor het opleggen van een boete of een maatregel op grond van de desbetreffende socialezekerheidswet of -regeling, bijvoorbeeld omdat betrokkene is uitgestroomd naar betaalde arbeid. In die situatie bestaat de gecombineerde voorziening nog steeds en kan een bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering worden opgelegd.

Onderdelen S (artikel 45) en T (artikel 46)

Het Informatiesysteem Inburgering (ISI) bevat gegevens die van belang zijn met betrekking tot de inburgering. Het gaat daarbij niet alleen om gegevens met betrekking tot inburgeringsplichtigen, maar ook om gegevens met betrekking tot personen die inburgeringsplichtig zijn geweest en het inburgeringsexamen hebben behaald, gewezen inburgeringsplichtigen die inmiddels zijn vrijgesteld of van de inburgeringsplicht zijn ontheven, en om gegevens met betrekking tot niet-inburgeringsplichtige personen die het inburgeringsexamen hebben afgelegd (bijvoorbeeld arbeidsmigranten die in aanmerking willen komen vooreen verblijf vergunning voor onbepaalde tijd). Het gaat in alle gevallen om gegevens die van belang zijn voor de inburgering op grond van de Wet inburgering. Dat is in het eerste lid van artikel 45 duidelijker tot uitdrukking gebracht.

De wijzigingen van onderdeel a van artikel 45, tweede lid, en van het tweede lid van artikel 46 maken het voorts mogelijk om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uitvoerende instanties aan te wijzen waaraan gegevens uit het ISI en het BPI kunnen worden verstrekt die van belang zijn voor de uitvoering van de Wet inburgering. In artikel 46, tweede lid, is voorts beter tot uitdrukking gebracht dat het BPI ook tot doel heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te voorzien van beleidsinformatie.

De wijziging van onderdeel b van artikel 45, tweede lid, betreft een technische verbetering van de daarin opgenomen verwijzing naar de informatie over en verantwoording van het programmabudget. Overigens zijn de programmabudgetten geregeld in de artikelen 13 en 14 van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, en niet zoals uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 3, p. 116) zou kunnen worden afgeleid, tevens artikel 12 van die wet.

Onderdeel U (artikel 51)

Op 1 januari 2007 treedt de Wet maatschappelijke ondersteuning in werking. In die wet wordt aan onderdeel C van de bijlage bij de Beroepswet na onderdeel 24d een nieuw onderdeel (24e. Wet maatschappelijke ondersteuning) ingevoegd (zie Kamerstukken II 2006/06, 30 131, nr. 99). Aangezien de Wet inburgering tegelijk of kort na de Wet maatschappelijke ondersteuning in werking zal treden wordt de Wet inburgering opgenomen in onderdeel 24f van die bijlage.

Onderdeel V (artikel 55, onderdeel B)

Met deze verbetering wordt buiten twijfel gesteld dat de middelen die aan de IB-Groep ten laste van de Justitiebegroting ter beschikking worden gesteld voor de vervulling van de taken die in de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering aan de IB-Groep zijn opgedragen, niet apart in de Justitiebegroting wordt opgenomen. Financieel gezien gaat het hier om één van de opdrachten aan derden.

Onderdeel W (artikelen 55a tot en met 55d)

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn van technische aard. Zij voorzien in een technische aanpassing van verschillende wetten teneinde de gegevensuitwisseling tussen de uitvoerder van socialezekerheidswetten en -regelingen en de uitvoerder van de Wet inburgering visa versa van de daartoe benodigde noodzakelijke juridische grondslag te voorzien.

Onderdeel X (artikel 56, onderdeel J)

In een recente wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de voorschriften inzake educatie, splitsing van instellingen en vaststelling ondergrens aan de bekostiging deeltijdse beroepsopleidingen (Stb. 2006, 128), is artikel 7.3.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs aangepast. Artikel 56, onderdeel J, wordt met die wijziging van artikel 7.3.1 in overeenstemming gebracht.

Onderdelen Y (artikel 56a), Z (artikel 58), AA (artikel 59) en AE (artikel 62)

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is besloten om de inburgering van Antilliaanse en Arubaanse nieuw- en oudkomers uit dit wetsvoorstel te halen en in een aparte regeling neer te leggen. Tevens is besloten om totdat die regeling in werking zal zijn getreden, de bestaande inburgeringsplicht uit de Wet inburgering nieuwkomers voor de Arubaanse en Antilliaanse nieuwkomers via een overgangsbepaling in het wetsvoorstel inburgering te handhaven. Daarbij is niet bedoeld de hele systematiek van de oude wet te handhaven voor slechts een kleine groep. Dit zou tot grote uitvoeringslasten voor gemeenten leiden. Bedoeld is de wettelijke basis voor de inburgeringsplicht op basis van de Wet inburgering nieuwkomers te handhaven, doch gemeenten deze volgens de regels van de Wet inburgering te laten uitvoeren. Derhalve wordt in plaats van een overgangsbepaling voor Arubaanse en Antilliaanse nieuwkomers (artikel 58) aanpassing van de Wet inburgering nieuwkomers voorgesteld (artikel 59a), waardoor intrekking van die wet vooralsnog niet nodig is (artikel 62). Tevens worden enkele redactionele wijzigingen aangebracht voor de reeds lopende WIN-trajecten, waarop de WIN zoals die thans nog luidt van toepassing blijft.

Onderdeel AB (artikelen 59b en 59c)

Artikel 59b regelt dat indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog steeds een WIN-reserve aanwezig is, deze moet worden aangewend voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan de in artikel 17, eerste lid, bedoelde bijzondere groepen inburgeringsplichtigen. Het aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige wordt uitsluitend gedaan in combinatie met een reïntegratietraject.

Artikel 59c bevat een overgangsbepaling voor de afwikkeling van rijksbijdragen die op grond van de WIN zijn verstrekt voor de jaren voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet. Het is wenselijk dat voor de nog niet afgewikkelde jaren het oude recht blijft gelden, meer in het bijzonder het recht zoals dat voor het desbetreffende jaar (tijdvak) gold. De bepaling stelt tevens veilig dat het oude recht van toepassing blijft op bezwaar- en beroepsprocedures tegen besluiten inzake de verstrekking van rijksbijdragen op grond van de WIN (o.a. bevoorschotting, vaststelling, verstrekking van aanvullende bijdragen).

Onderdeel AC (artikel 60)

In de delegatiegrondslag in artikel 60, tweede lid, is verduidelijkt dat de bij regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te stellen regels gesteld met betrekking tot de vergoeding aan de regionale opleidingencentra in verband met de invoering van de Wet inburgering, in ieder geval ook betrekking hebben op de mogelijkheid tot terugvordering van die betaling.

Onderdeel AD (artikel 60b)

Aangezien artikel 21 van de Vreemdelingenwet 2000 in (artikel I, onderdeel D van) het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van de derde landen, opnieuw wordt vastgesteld, en (artikel 52, onderdeel C, van) het onderhavige wetsvoorstel voorziet in wijziging van datzelfde artikel 21, voorziet artikel 60b in een afstemmingsbepaling. Indien het implementatiewetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt vóórdat de Wet inburgering in werking treedt, zal artikel 52, onderdeel C, van het onderhavige wetsvoorstel het opnieuw vastgestelde artikel 21 Vw 2000 wijzigen. Indien de implementatiewet ná de Wet inburgering in werking treedt, wordt bij inwerkingtreding van die implementatiewet het opnieuw vastgestelde artikel 21 Vw 2000 direct gewijzigd.

Deze nota van wijziging bied ik mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven