30 308
Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

nr. 12
NADER VERSLAG

Vastgesteld 27 februari 2006

De Algemene commissie voor Integratiebeleid1 heeft, na kennisneming van de nota naar aanleiding van het verslag (30 308, nr. 7), de nota van wijziging (30 308, nr. 8), de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 23 december 2005 met het ontwerp-Besluit inburgering en de adviezen van externe adviesinstanties (30 308, nr. 9) en de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 24 januari 2006 met het ontwerp-Bekostigingsbesluit inburgering (30 308, nr. 10), de behoefte nog enkele vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

  
     
IAlgemeen3
     
1.Inleiding3
 Transitietraject4
 Meldingsprocedure bij de Europese Commissie5
 Keurmerk5
2.Hoofdlijnen van het wetsvoorstel6
 Inburgeringsplicht6
  Algemeen6
  Aansluiting van inburgeringsplicht op inburgeringsbehoefte6
  Inburgeringsplicht voor nieuw- en oudkomers7
  Financiële faciliteiten7
  Vrijstellingen/ontheffingen7
  De inburgeringsplicht voor specifieke groepen Nederlanders9
  Geestelijke bedienaren11
  Maatschappelijke begeleiding asielstatushouders/vluchtelingen11
  Eigen verantwoordelijkheid12
  Inburgeringsexamen12
  De leenfaciliteit13
  De vergoedingsfaciliteit14
  Aanbod van (gecombineerde) voorzieningen aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen15
  Verhuizing16
  Handhaving18
  Vreemdelingrechtelijke aspecten19
3.Verhouding tot andere regelingen, waaronder internationaal en communautair recht19
 Algemeen19
 Vluchtelingen20
4.Uitvoerings- en handhavingsaspecten20
 Informatievoorziening20
5.Financiële aspecten21
     
IIArtikelen22
 Artikel 522

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de doelstellingen van het wetsvoorstel om te komen tot een meer verplichtend en resultaatgericht inburgeringsstelsel. De gebrekkige integratie van bepaalde groepen in de samenleving is volgens deze leden mede het resultaat van het vrijblijvende uitgangspunt waarop ons huidige inburgeringsstelstel is vormgegeven. Het ontbreken van resultaatverplichtingen en passende sanctionering maakten dat er sprake is van hoge uitval en ongeoorloofd verzuim. Daarbij is er in het stelsel op het gebied van cursussen voor nieuwkomers onvoldoende marktwerking, dat resulteerde in onvoldoende maatwerk, te weinig trajecten en te hoge prijzen per traject. De gevolgen zijn dat deze groepen grote moeite hebben met het volgen van onderwijs en het vinden van passende arbeid. Dit leidt voor sommigen tot een geïsoleerde positie in de samenleving. Voor oudkomers, die een opvoedende taak hebben, betekent dit, dat de kinderen die in deze gezinnen opgroeien met een taalachterstand op school komen, die vaak maar zeer moeizaam in te halen is. Dit alles heeft een gebrekkige integratie tot gevolg, concluderen de leden van de CDA-fractie. Ook de Commissie Blok kwam tot eenzelfde conclusie. De resultaten van het tot dusverre gevoerde inburgeringsbeleid zijn, wat de leden van de CDA-fractie betreft, achtergebleven bij wat gewenst is. Daarmee vinden deze leden de doelstellingen van dit wetsvoorstel alleszins gerechtvaardigd.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de uitgangspunten van het nieuwe stelsel. Dit betekent allereerst een inburgeringsplicht voor nieuw- en oudkomers. Deze leden stellen met tevredenheid vast dat de regering daarbij uitvoering heeft gegeven aan de motie Sterk c.s. (Kamerstuk II 2004/2005, 29 800 VI, nr. 78), die daarbij gesteund werd door het advies van de Raad van State om autochtone Nederlanders te ontzien van de inburgeringsplicht. Door te kiezen voor een inburgeringsplicht voor specifieke groepen genaturaliseerde Nederlanders en een algemene inburgeringsplicht voor vreemdelingen sluit de regering zoveel mogelijk aan bij de daadwerkelijke inburgeringsbehoefte.

Ten tweede betekent het dat bij het invulling geven aan deze inburgeringsverplichting de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige centraal staat. Dit houdt ook een financiële verantwoordelijkheid in. Deze leden waarderen het positief dat daartegenover een handreiking van de overheid staat in de vorm van een leenfaciliteit en een vergoeding. Door het hanteren van het draagkrachtbeginsel bij de aflossingstermijn en de hoogte van het aflossingsbedrag wordt er tot tevredenheid van de leden van de CDA-fractie rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de inburgeringsplichtige.

Ten derde onderschrijven de leden van de CDA-fractie de keuze voor een resultaatsverplichting in plaats van een inspanningsverplichting. Immers, een goede inburgering staat of valt bij een redelijke beheersing van de Nederlandse taal. Aan deze resultaatsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen met succes is afgesloten. Pas dan is aan de inburgeringsplicht voldaan. De resultaatsverplichting tezamen met de vergoeding vormen, wat de leden van de CDA-fractie betreft, goede incentives voor een geslaagde inburgering.

Ten vierde vinden de leden van de CDA-fractie het noodzakelijk dat er, om meer maatwerk te kunnen leveren en een groter aanbod aan cursussen te creëren, een markt ontstaat waar inburgeringsplichtigen een vrije keus hebben om cursussen in te kopen. Door de monopoliepositie bij de ROC’s weg te halen krijgt deze markt een eerlijke kans. Voor deze leden is het wel van belang dat de kwaliteit van het aanbod in voldoende mate gewaarborgd blijft.

Ten vijfde onderschrijven deze leden de spilfunctie van de gemeente die in het bijzonder voor de specifieke doelgroepen geldt. Gemeenten moeten naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie deze spilfunctie wel waar kunnen maken.

Deze nieuwe Wet inburgering zal moeten leiden tot een versterking van de positie van nieuw- en oudkomers in Nederland. Door het beheersen van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving zullen hun kansen op succesvolle participatie via werk, onderwijs of via maatschappelijke activering toenemen en kunnen bestaande achterstanden worden overbrugd, zo stellen de leden van de CDA-fractie.

Bij de behandeling van de Contourennota, vooruitlopend op deze wet, hebben de leden van de CDA-fractie een aantal kritische kanttekeningen geplaatst bij een aantal aspecten van het voorgestelde stelsel. Deze kanttekeningen hebben ondermeer hun neerslag gekregen in de motie Sterk c.s. De regering heeft daarop in haar brief 7 december 2004 gereageerd. Ook in het overleg van 12 december 2004 hebben deze leden een aantal kritiekpunten genoemd. Nu een jaar later constateren de leden van de CDA-fractie dat er nog steeds onduidelijkheden en onzekerheden zijn blijven bestaan. Ook na lezing van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging Wet inburgering blijven er vragen en zorgen bestaan bij deze leden. De leden van de CDA-fractie achten het namelijk van groot belang dat er met het onderhavige wetsvoorstel een juridisch houdbaar, uitvoerbaar en effectief inburgeringsstelsel wordt gecreëerd. Deze leden gaan hieronder verder in op hun resterende vraagpunten en zij verwachten dat de regering hun vragen afdoende kan beantwoorden en hun zorgen kan wegnemen. Inmiddels heeft de Kamer ook het Ontwerpbesluit Inburgering ontvangen. De vragen die de aan het woord zijnde leden over dit Ontwerpbesluit hebben, zullen in ook dit nader verslag gesteld worden.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en hebben daarover nog de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en het Besluit Inburgering. Wel hebben zij de behoefte tot het stellen van nadere vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beantwoording van de vragen en de aanvullende informatie van de minister inzake de Wet inburgering. Ook hebben deze leden met veel belangstelling geluisterd naar de inbreng van verschillende groepen betrokkenen tijdens de hoorzittingen over deze wet in de Tweede Kamer. De leden van de D66-fractie staan nog steeds in grote lijnen achter het voorliggende voorstel, maar hebben met name naar aanleiding van de hoorzittingen nog een aantal vragen en opmerkingen waarop zij graag een reactie van de regering ontvangen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag. In deze fase van de voorbereiding beperken zij zich tot enkele vragen.

Transitietraject

De leden van de PvdA-fractie merken op, dat de regering inzake de verwachte prijsontwikkeling refereert aan de cijfers van Borea (brancheorganisatie reïntegratiebedrijven) over de jaren 2002 en 2003. In de hoorzitting in de Tweede Kamer gaf de voorzitter van Borea inzicht in de recente stand van zaken. Een gemiddeld reïntegratietraject kost nu € 8000. Deze prijsstijging is een gevolg van de constatering van de klanten van de integratiebedrijven, dat goedkoop duurkoop blijkt te zijn. Deze leden vragen of de regering met die cijfers bekend is en hoe deze zich verhouden tot de verwachting van de regering van forse prijsdalingen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of nog eens precies aangegeven kan worden hoe de normbedragen van € 3250 en € 4250 tot stand zijn gekomen. Op basis van welke aannames en welke marktontwikkelingen zijn de normbedragen tot stand gekomen? Deze leden vragen of de regering alsnog bereid is steekproefsgewijs de feitelijke kostprijs van oudkomerstrajecten te inventariseren, zoals deze de afgelopen twee jaar zijn betaald door gemeenten aan trajectaanbieders.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering bereid is te voorzien in een centraal informatiepunt voor inkopers op «inburgeringsmarkt» teneinde de transparantie van het aanbod, zowel prijs als kwaliteit, te vergroten. Zo neen, waarom niet? Indien de regering daartoe wel bereid is, vragen deze leden of de regering mogelijkheden ziet om dit informatiepunt te combineren met de werkzaamheden van de beheerstichting van het keurmerk.

Meldingsprocedure bij de Europese Commissie

Wat betreft de aanmeldingsprocedure bij de Europese Commissie stelt de regering in de nota naar aanleiding van het verslag dat er geen vertraging wordt verwacht. Voor de leden van de CDA-fractie is dat een belangrijk gegeven en daarom vragen zij wat de huidige de stand van zaken is.

De regering stelt ook dat als de Europese Commissie geen goedkeuring verleent aan het overgangsbudget, er met de Bve Raad (De brancheorganisatie voor middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie) in overleg zal worden getreden. Kan het ontbreken van deze goedkeuring betekenen dat de Wet inburgering niet op tijd wordt ingevoerd? Welke consequenties kan de beslissing hebben voor bepaalde onderdelen van de wet, in het bijzonder het ontstaan van de institutionele en consumentenmarkt voor de inburgeringstrajecten? Kan de regering aangeven om welke risico’s het daarbij gaat?

Verwacht wordt dat de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Y. Jia tegen Migrationsverket meer duidelijkheid zal scheppen over de vraag of onderdanen van derde landen, die niet reeds legaal in een andere lidstaat verblijven en in Nederland willen verblijven als familielid van een Unieburger die hier zijn recht op vrij personenverkeer uitoefent, inburgeringsplichtig kunnen zijn. Na die uitspraak zal de invoering van een inburgeringsplicht voor de betreffende categorie derdelanders opnieuw worden bezien. Wanneer wordt de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in deze zaak verwacht en wat zijn de eventuele gevolgen voor het onderhavige wetsvoorstel?

De leden van de PvdA-fractie vragen of er al meer duidelijkheid geboden kan worden over de goedkeuring of afkeuring van het transitiepakket door de Europese Commissie. Zal deze duidelijkheid er zijn voordat de wet wordt behandeld?

Keurmerk

De leden van de CDA-fractie nemen met tevredenheid kennis van de melding dat wordt gewerkt aan een keurmerk voor inburgeringsinstellingen. Dit zal leiden tot transparantie, kwaliteitsborging en consumentenbescherming. Graag krijgen deze leden bevestigd dat het keurmerk beschikbaar is op het moment van ingaan van de Wet Inburgering. Mocht dit niet het geval zijn, welke consequenties heeft dit, bijvoorbeeld bij het verstrekken van leningen?

Het keurmerk gaat alleen gelden voor de consumentenmarkt. De leden van de CDA-fractie vernemen graag de redenen dat dit keurmerk niet wordt ingesteld voor de institutionele mark. Gelden daar de argumenten van transparantie en kwaliteitsborging niet, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering bereid is om het keurmerk dat momenteel door de Bve Raad, Borea en anderen wordt ontwikkeld, te erkennen als hét keurmerk als bedoeld in hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie zetten hun vraagtekens bij het feit dat gemeenten niet verplicht zijn cursussen in te kopen bij een instelling die het te ontwikkelen keurmerk draagt. Op pagina 27 van de nota naar aanleidng van het verslag geeft de regering aan dat de wenselijkheid van het al dan niet verplichten van gemeenten om bij gecertificeerde instellingen in te kopen gezamenlijk bepaald wordt door opdrachtgevers en opdrachtnemers betrokken bij de ontwikkeling van het keurmerk. Aangezien de Bve Raad en de vereniging van Nederlandse gemeente (VNG) van mening verschillen over deze wenselijkheid, lijkt overeenstemming niet waarschijnlijk. Deze leden onderschrijven in deze de argumenten van de Bve Raad. Graag een reactie.

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

Inburgeringsplicht

Algemeen

De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat er een vorm van cliëntparticipatie is, zoals ook is geregeld in sociale zekerheidswetten. In het onderhavige wetsvoorstel is hier niets over terug te vinden. Heeft de regering overwogen om cliëntenparticipatie bij wet te regelen? Wat is de reden dat dit geen plek in het onderhavige wetsvoorstel heeft gekregen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel de mogelijkheid van cliëntenparticipatie ontbreekt. Zij vragen waarom dat is. Waarom wordt niet aangesloten bij de modellen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) of de sociale zekerheidswetgeving? Is de regering bereid in een nota van wijziging alsnog een model van cliëntenparticipatie te introduceren in dit wetsvoorstel?

De mate waarin in het wetsvoorstel in cliëntenparticipatie wordt voorzien, is volgens de leden van de GroenLinks-fractie nagenoeg nihil. In de sociale zekerheidswetgeving als mede in de WMO is cliëntenparticipatie, gelet op het beroep op de eigenverantwoordelijkheid van de burger en de belangen van de burger een goede dienstverlening wel geregeld. In het wetsvoorstel Wet Inburgering lijkt dergelijke cliëntenparticipatie te ontbreken, alleen bij de certificering is voorzien in betrokkenheid van cliënten. Waarom is niet voorzien in meer cliëntenparticipatie bij de Wet Inburgering? Is de regering het met de leden van GroenLinks eens dat in de Wet Inburgering moet worden voorzien in cliëntenparticipatie op de verschillende niveaus? Welke rol ziet de regering ten aanzien van cliëntenparticipatie?

Ook de leden van de D66-fractie vragen aandacht voor cliëntenparticipatie. Zij hebben vernomen dat de regering cliënttevredenheidsonderzoeken zal laten uitvoeren, maar deze leden vragen of cliënten niet meer betrokken zouden kunnen worden bij evaluatie en advisering.

Aansluiting van inburgeringsplicht op inburgeringsbehoefte

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het ontwerp-Besluit de mogelijkheid gecreëerd is om individuele inburgeringsplichtigen vrij te stellen van de plicht hoewel zij niet voldoen aan de vrijstellingscriteria. Deze mogelijkheid is tijdelijk. Waarom tijdelijk? Het is aan gemeenten te beslissen wanneer zij welke oudkomers gaan aanschrijven en handhaven. Dat kan dus pas over een aantal jaren het geval zijn. Is op dat moment de mogelijkheid om de hier bedoelde vrijstelling aan te vragen nog wel aanwezig? Hoe tijdelijk is tijdelijk? In artikel 2.6a van het Besluit worden onder 3. weer nadere regels aangekondigd voor deze vrijstellingsmogelijkheid. Waar zijn die voor nodig? Waarom wordt de gemeentelijke beleidsvrijheid hier weer verder ingeperkt en de regeldichtheid nog verder vergroot?

Inburgeringsplicht voor nieuw- en oudkomers

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat diegene die onder de oude Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) heeft voldaan aan de toen geldende plicht en kan bewijzen dat hij toen het in de nieuwe wet vereiste niveau heeft gehaald, een vrijstelling kan krijgen van de nieuwe inburgeringsplicht. Over deze bepaling hebben de leden van PvdA-fractie twee vragen. Ten eerste betekent dit dat met terugwerkende kracht de toen geldende plicht wordt aangescherpt. Onder de oude wet gold immers alleen aan deelnameplicht maar nu gaat men van deze groep alsnog verlangen dat zij de cursus met een bepaald niveau heeft afgesloten. Zien deze leden dat juist en hoe is dat te rechtvaardigen?

Ten tweede is het de vraag hoeveel van diegenen die onder de oude wet de inburgeringscursus hebben afgerond, een certificaat hebben gehad, nog hebben en waarop ook vermeld staat met welk niveau men de cursus afsloot. Is het waar dat veel certificaten dat niveau niet vermelden? Is het waar dat ook veel ROC’s daar geen administratie van hebben bijgehouden, zoals de Kamer tijdens de hoorzitting is voorgehouden? Is de regering bereid dat na te gaan teneinde latere problemen voor te zijn? Hoe zal hiermee worden omgegaan?

Financiële faciliteiten

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering voornemens is om andere regels te stellen waarmee de beleidsruimte voor de gemeenten om zelf te bepalen wanneer ze voor welke oudkomers de termijnen in laten gaan en de handhaving van start gaat? Zo ja, waarom laat de regering hierbij geen beleidsvrijheid aan de gemeente?

Waarom is niet gekozen voor een recht op aanbod tegenover de wettelijke plicht tot inburgering, waarbij vervolgens betrokkenen kan aangeven wel of niet gebruik te zullen maken van dat aanbod? Zou op deze manier de centrale rol van de gemeente niet verder kunnen worden versterkt? Zou op deze manier niet het evenwicht tussen rechten en plichten beter zijn gewaarborgd?

Waarom is niet de lijn gevolgd die ook in de zorg en de sociale zekerheid centraal staat, namelijk een recht op een voorziening, maar is het aan de eigen verantwoordelijkheid of en hoe van dit recht gebruik wordt gemaakt?

Op welke wijze voorziet de nieuwe wet in prikkels en mogelijkheden om verder te leren indien het verplicht gestelde niveau voor de individuele inburgeringsplichtige feitelijk «onder niveau» is?

Vrijstellingen/ontheffingen

Ten aanzien van degene die op grond van een algemeen verbindend voorschrift inburgeringsplichtig is en als zodanig aan zijn inburgering werkt, en die behoort tot een categorie die op enig later tijdstip wordt vrijgesteld van de inburgeringsplicht, stelt de regering dat de vraag of hij kosten heeft gemaakt voor inburgeringscursussen, zeker gezien de genoemde ontheffingsmogelijkheid, irrelevant is. De leden van de CDA-fractie vragen wat in dit verband de betekenis van de genoemde ontheffingsmogelijkheid is.

Inburgeringsplichtigen die voor meer dan 80% arbeidsongeschikt zijn, worden volgens artikel 2.5 van het concept-Besluit inburgering vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Waarom zondert de regering deze groep uit, zo vragen de leden van de CDA-fractie. En hoe verhoudt deze uitzondering zich tot de inburgeringsplicht van personen die het ouderlijk gezag hebben over minderjarige kinderen? Is het de bedoeling om ook degene die 80% of meer arbeidsongeschikt is, en ook het ouderlijk gezag heeft over minderjarige kinderen géén inburgeringsplicht op te leggen? Immers, het feit dat iemand die met opvoeding van minderjarige kinderen is belast, kan reden zijn om hem/haar te verplichten tot inburgering. Moet het besluit zo worden gelezen dat wanneer iemand niet onder artikel 3 (1)(a) valt, hij of zij toch nog onder artikel 3 (1)(b) kan vallen? Kan de regering hierover helderheid verschaffen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Klopt het dat vrouwen met een bijstandsuitkering die een ontheffing hebben gekregen van de sollicitatieplicht niet vallen onder de prioritaire groepen? Kan de regering dit motiveren, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Wat betreft vrijstellingen op basis van een WIN-certificaat is het volgens de leden van de CDA-fractie de vraag in hoeverre ROC’s nog de beschikking hebben over detailgegevens van deelnemers die daar ooit een inburgeringscursus hebben gevolgd. In tegenstelling tot de verplichte archivering van (oud)deelnemersgegevens beroepsonderwijs bestaat volgens deze leden deze verplichting voor de inburgering niet voor de ROC’s. De vraag is dus of en in hoeverre degenen die destijds een dergelijk inburgeringscertificaat hebben behaald nog zijn te traceren. De aan het woord zijnde leden vragen hierop een reactie van de regering. En voorzover de gevraagde gegevens al leverbaar zijn, kunnen er dan geen problemen optreden ten gevolge van het feit dat niveauvermelding op het certificaat niet verplicht was, terwijl het behaalde niveau wel kenbaar dient te zijn voor de beoordeling van de eventueel te verlenen vrijstelling? Betekent een en ander sowieso niet een forse administratieve belasting, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of in het geval een individuele inburgeringsplichtige méér kan dan de wet van hem verlangd, deze ook direct kan kiezen voor NT2 en nadat het NT2-examen met succes is afgelegd vrijstelling kan vragen voor het verplichte inburgeringsexamen. Zij vragen of in een dergelijke situatie wel de forfaitaire vergoeding worden gekregen.

Deze leden stellen voorts vast dat het inburgeringsexamen lagere niveau-eisen voor oudkomers kent. De naturalisatietoets kent dat onderscheid niet. Zij vragen of de regering dat verschil nader kan motiveren. Ook wanneer het nieuw in te voeren verplichte inburgeringsexamen met succes wordt afgesloten, blijft de naturalisatietoets verplicht alvorens echt Nederlander te worden. Moet een nieuwkomer die het inburgeringsexamen heeft gehaald en die wil naturaliseren een vrijstelling aanvragen voor de naturalisatietoets? Waarom wordt niet rechtstreeks in de wet geregeld dat betrokkene in die situatie direct is ontheven van de plicht tot het afleggen van de naturalisatietoets? Is de regering bereid dit in een nota van wijziging waarin tevens de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt gewijzigd, aan de Kamer voor te leggen?

In het wetsvoorstel worden diverse termijnen gesteld waarbinnen het examen behaald moet zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bij beperkende omstandigheden als bijvoorbeeld zwangerschap, ziekte of zorgtaken uitzonderingen gemaakt kunnen worden in deze termijnen. Dergelijke (tijdelijke) omstandigheden beperken de mogelijkheden tot het met succes afronden van een inburgeringscursus. Het is onwenselijk dat inburgerplichtigen sancties opgelegd krijgen omdat zij wegens dergelijke beperkende omstandigheden niet hebben kunnen voldoen aan de verplichtingen. De leden van GroenLinks vragen of de regering bereid is de mogelijkheid vast te leggen dat de voor inburgeringsplichtige gestelde termijnen kunnen worden opgeschort.

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat vanwege psychische of lichamelijke beperkingen ontheffing van de inburgeringsplicht mogelijk is. Waarom is er voor mensen met een verstandelijke beperking geen mogelijkheid tot ontheffing van de inburgeringsplicht? Is de regering bereid om in de Wet Inburgering de mogelijkheid voor ontheffing van de inburgeringsplicht voor personen met een verstandelijke handicap, op te nemen?

Ook vragen de leden van GroenLinks-fractie wat de gevolgen zijn wanneer pas bij het opleggen van de bestuurlijke boete blijkt dat de betrokkene op grond van artikel 5 (ontheffing vanwege psychische of lichamelijke beperkingen) niet in staat is om het inburgeringsexamen te behalen. Kan de betrokkene de kosten dan vergoed krijgen? Op welke wijze worden dan de door de betrokkene gemaakte kosten vergoed?

In de nota naar aanleiding van het verslag, meldt de regering dat personen met Nederlandse onderwijsdiploma’s van volledig afgeronde opleidingen hoger dan lager onderwijs niet inburgeringsplichtig zijn. Om te voorkomen dat iemand op 16-jarige leeftijd inburgeringsplichtig zou worden, omdat hij nog niet beschikt over een dergelijk vrijstellend diploma, is in het wetsvoorstel geregeld dat personen die aansluitend op de volledige leerplicht een opleiding volgen waarvan de afronding leidt tot een vrijstellend diploma, niet inburgeringsplichtig zijn. De leden van GroenLinks-fractie vragen waarom de regering alleen kiest om alleen die personen die aansluitend op de volledige leerplicht een opleiding volgen die leidet tot een vrijstellend diploma ook daadwerkelijk vrij te stellen. Moeten zij hieruit begrijpen dat een persoon die een dergelijke opleiding volgt, maar dat niet aansluitend op de volledige leerplicht doet, geen vrijstelling krijgt? Kunnen personen die een opleiding volgen waarvan het diploma vrijstellend kan zijn, vrijgesteld worden van de inburgeringsplicht zolang zij ingeschreven staan bij een dergelijke opleiding en het diploma nog niet hebben behaald?

De leden van de D66-fractie hebben bedenkingen bij de haalbaarheid van de ontheffingsbepalingen. Een oudkomer die al een inburgeringscursus heeft gevolgd of op een andere manier aan de inburgeringseisen heeft voldaan, moet dit met documenten kunnen onderbouwen. Echter, in het verleden werd aan dit soort inburgeringstrajecten veel minder gewicht toegekend, waardoor er niet altijd een certificaat of diploma uitgereikt werd. Deze leden vrezen dat veel mensen niet in staat zullen zijn bewijzen te overleggen. Daarmee samenhangend, kan tijdens het intakegesprek ook de eventuele gedeeltelijke vrijstelling worden bepaald of wordt dit op een ander tijdstip beoordeeld? Indien dat laatste het geval is, wanneer?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen nogmaals aandacht voor degenen die wel voldoende inzet hebben gepleegd om het inburgeringsexamen te halen, en dat genoegzaam kunnen aantonen, maar toch zakken. Zal er niet toch een ontheffingsmogelijkheid moeten komen voor wie overigens voldoende activiteiten betoont waarmee voldoende inburgering kan worden aangenomen, zo vragen deze leden.

De inburgeringsplicht voor specifieke groepen Nederlanders

Arbeidsdeelname van minderheden wordt als de graadmeter voor hun integratie gezien. De leden van de CDA-fractie menen dat sociaal-economische integratie niet de enige graadmeter is. Ook en misschien wel vooral sociaal-culturele integratie is de graadmeter voor integratie. Immers, iemand kan lopende bandwerk verrichten zonder een woord Nederlands te spreken. Kan de regering nader onderbouwen waarom zij de sociaal-economische integratie als de graadmeter ziet?

Een andere vraag die de leden van de CDA-fractie in dit verband hebben, betreft artikel 4.22 van het concept-Besluit inburgering. Dit artikel noemt een aantal categorieën niet-arbeidsplichtigen aan wie geen aanbod voor een inburgeringsvoorziening wordt gedaan. Inburgering en toeleiding naar de arbeidsmarkt worden geacht in elkaars verlengde te liggen. Inburgering wordt daarom niet noodzakelijk geacht voor personen voor wie (tijdelijk) geen uitzicht bestaat op deelname aan de arbeidsmarkt. De vraag is echter, zo stellen de leden van de CDA-fractie, of het feit dat personen geen arbeid kunnen verrichten een rechtvaardiging vormt om hen uit te zonderen van een inburgeringsaanbod. In de praktijk zullen deze personen, indien zij willen inburgeren, dit zelf moeten betalen, terwijl het nu juist gaat om een groep die qua inkomen afhankelijk is van een uitkering of algemene bijstand. Met de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) zijn deze leden van mening dat deze constructie niet aansluit bij de gedachte dat inburgering niet (alleen) een plicht is maar ook een stimulans tot participatie in de samenleving. Arbeid is een belangrijke vorm van participatie, maar participatie is meer dan arbeid alleen. Participatie is ook: vrijwilligerswerk en het onderhouden van sociale contacten buiten de eigen gemeenschap. De leden van de CDA-fractie vragen de reactie van de regering hierop.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de reactie van de regering is op de stelling ingenomen door de Commissie Gelijke Behandeling dat het onderscheid maken tussen Nederlanders op basis van de wijze waarop zij het Nederlanderschap hebben verkregen in strijd is met artikel 5 van het Europees verdrag inzake de nationaliteit. Wat is de reactie van de regering op de door de commissie aangevoerde strijdigheid met artikel 1 (2) van het internationale verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie waaruit voortvloeit dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen geboren en genaturaliseerde Nederlanders?

Kan de proportionaliteit van de voorgestelde inburgeringseis in relatie tot het doel nader worden onderbouwd, mede in het licht van de mogelijke spanning met het verbod van onderscheid op grond van ras in de zin van afkomst en etnische herkomst in artikelen 5 IVRD, 26 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), 14 Europees verdrag inzake de fundamentele rechten van de mens en artikel 1 van de Grondwet?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de gemeente bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een voorziening kan aanbieden. In artikel 20 wordt geregeld dat de gemeente een inburgeringsvoorziening vaststelt nadat de inburgeringsplichtige geen bezwaar en beroep kan aantekenen tegen het aanbod. Zij hebben slechts de mogelijkheid om te weigeren. Deze leden vragen waarom de toekenning van de inburgeringsvoorziening geen voor bezwaar en beroep vatbare beslissing is. Ook vragen zij of iemand na weigering van een aanbod tot inburgering in aanmerking komen voor een lening.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering naar aanleiding van de fundamentele kritiek terzake die op de hoorzitting naar voren is gekomen, nogmaals in te gaan op de juridische houdbaarheid van de premisse dat – op de manier zoals dat in het wetsvoorstel is gedaan – de inburgeringsplicht wel op te leggen aan genaturaliseerde Nederlanders, en niet aan Nederlanders bij geboorte, ook al kunnen, zo blijkt uit de antwoorden in de nota, ook die laatsten, personen zijn die tot hun komst naar Nederland nog nooit eerder in Nederland zijn geweest en mogelijkerwijs zelfs de taal niet spreken.

Heeft de regering overwogen om gelet daarop de inburgeringsplicht aan te passen? Wil de regering dit overwegen? Bijvoorbeeld via een bepaling die stelt dat inburgeringsplichtig is degene ten aanzien waarvan geldt dat dat (op individuele basis dus) is vastgesteld, op grond van nader te bepalen regels, die bijvoorbeeld kunnen inhouden het afleggen van een test.

Ook het omgekeerde zou mogelijk zijn: je bent in principe overeenkomstig de artikelen 2 en 3 inburgeringsplichtig, tenzij je door feiten en omstandigheden kunt aantonen dat je redelijkerwijs al ingeburgerd bent. Dit staat met zoveel woorden in het ontwerp besluit, maar dit is van een zodanige inhoud dat overheveling naar de wet zelf van deze bepaling aanbeveling verdient.

Geestelijke bedienaren

De leden van de CDA-fractie betreuren het dat er nog steeds geen kabinetsreactie is op het ACVZ-advies «Toelating en verblijf voor religieuze doeleinden», ondanks de nadrukkelijk boodschap van de minister in november jongstleden dat zij alles in het werk zou stellen die reactie nog in 2005 aan de Kamer te doen toekomen. In die reactie zal nader worden ingegaan op de in het verslag gestelde vragen en gemaakte opmerkingen. De leden van de CDA-fractie zien deze reactie graag zo spoedig mogelijk tegemoet gezien het feit dat de geestelijk bedienaren tot een van de drie prioritaire groepen horen en de uitkomst bovendien gevolgen kan hebben voor de Wet en het Ontwerp-besluit. De leden van de CDA-fractie vragen of er plannen bestaan om het verplichte aanbod door gemeenten aan geestelijke bedienaren een centraal vastgestelde inhoud te geven, analoog aan de aanvullende, speciaal voor deze groep ontwikkelde cursus en vragen toelichting op de gemaakte keuze in dezen.

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de Kamer de kabinetsreactie op de twee ACVZ-adviezen inzake toelating en verblijf van de geestelijke bedienaren tegemoet kan zien. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de minister aan dat deze kabinetsreactie mogelijk gepaard zal gaan met een nadere nota van wijziging op het voorliggende wetsvoorstel. Is hier al nader zicht op en welke wijzigingen worden voorzien?

De leden van de fractie van de ChristenUnie betreuren dat er op het punt van de geestelijke bedienaren nog vragen moeten worden beantwoord. Zij vragen om de verzekering dat de antwoorden, tezamen met de regeling toelating en verblijf voor religieuze doeleinden, gegeven zijn voordat de plenaire behandeling in de Tweede Kamer zal aanvangen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen tevens aandacht voor de in hun ogen nog steeds onduidelijke definitie van geestelijke bedienaren: een geestelijk verzorger is niet per definitie een voorganger en heeft vaak zelfs een geheel andere (HBO)-opleiding; er wordt gesproken van «die arbeid verricht», maar veel activiteiten op van geestelijk voorgangers vinden op vrijwillige basis plaats buiten reguliere arbeidstijden. Is een dergelijke catecheet, leider van een kringgesprek, etc iemand die onder de reikwijdte van de wet valt? Voorts vragen zij of er werkelijk reden is om christelijke voorgangers uit landen waarmee vanouds intensieve kerkelijke relaties bestaan, zoals VS of Canada, onder de reikwijdte van de wet te laten vallen.

Maatschappelijke begeleiding asielstatushouders/vluchtelingen

De leden van de CDA-fractie achten maatschappelijke begeleiding van de groep asielstatushouders van groot belang. Zij hebben immers in tegenstelling tot gezinsvormers geen netwerk om hen te ondersteunen bij het volgen van hun inburgeringstraject. Er worden geen geoormerkte middelen beschikbaar gesteld voor maatschappelijke begeleiding van asielmigranten/vluchtelingen. Gemeenten hebben volgens de regering in dezen vrijheid en maximale ruimte om via maatwerk maatschappelijke begeleiding te bieden. De leden van de CDA-fractie hebben enige twijfel of dit in de praktijk voldoende uit de verf zal komen, gezien het ontbreken van de financiële ruimte die daarvoor nodig is en het ontbreken van een wettelijke grondslag hiervoor.

In dit verband achten zij het in ieder geval wel een goede zaak dat vluchtelingen kosteloos en met intensieve begeleiding al in de opvang met inburgering kunnen beginnen. Hoe is overigens de financiering van de kosten van inburgeringsvoorzieningen in de opvang geregeld?

De regering stelt dat de pilot «Inburgering in de opvang» moet uitwijzen of het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) de inburgering in de opvang zal blijven doen. Als het COA dat niet meer zal doen, wie zou dat dan wel kunnen doen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Eigen verantwoordelijkheid

De regering kiest ervoor de trajectbegeleiding af te schaffen door er geen budget meer voor te oormerken. De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat dit inefficiënt is, aangezien uit de praktijk blijkt dat met name voor vluchtelingen maar ook voor gezinsmigranten het cruciaal is op professionele wijze begeleid te worden in het wegwijs worden in de Nederlandse samenleving. Juist als inburgering meer dient te behelzen dan het behalen van een examen. Met andere woorden als inburgering tot participatie in de samenleving moet leiden, is trajectbegeleiding van essentieel belang. Op welke manier denkt de regering inburgering en participatie te bevorderen door trajectbegeleiding onmogelijk te maken?

Inburgeringsexamen

Het inburgeringsexamen moet worden behaald op niveau A2. Dit niveau is naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie niet hoog te noemen. Immers, het doel van de inburgeringsplicht is om mensen te kunnen laten participeren in de samenleving. Bij voorkeur door middel van werk. Daarbij is een startkwalificatie onontbeerlijk. Nu gaat de regering uit van het minst haalbare. Waarom heeft de regering het niet omgedraaid door het niveau op B1 te stellen en uitzonderingen (door de gemeente vast te stellen) mogelijk te maken voor mensen die dat niet halen op grond van leervermogen? Dit zou ook voor de inburgeringstoets als norm kunnen gelden indien de regering blijft vasthouden aan de gelijkschakeling van het naturalisatie-examen en het inburgeringsexamen. Hoe beoordeelt de regering dit voorstel, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Daarnaast vragen deze leden op welke wijze vanuit de overheid zal worden bevorderd dat inburgeringsplichtigen die zijn geslaagd voor het inburgeringsexamen een passend vervolgtraject zullen kunnen ingaan, met name ook gezien het gevaar dat verworven kennis en vaardigheden zonder zo’n vervolg zullen kunnen wegebben.

De regering stelt dat voor de groep oudkomers het niveau A1 gehaald moet worden voor wat betreft de onderdelen lezen en schrijven. De praktijkexamens gaan een onderdeel uitmaken van het inburgeringsexamen. Dit praktijkexamen krijgt een portfoliostructuur. Er moeten bewijzen verzameld worden van gedemonstreerd taalgedrag in echte dagelijkse situaties waar de inburgeraar via de cursus voor oefent en waar de inburgeraar goed op is voorbereid. In deze levensechte situaties komen echter nooit teksten voor van het A1-niveau, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Dat zou dus als gevolg hebben dat de inburgeraar nooit in de praktijk kan worden getoetst en alleen met schoolbanktoetsen kan worden geëxamineerd. Dan heeft de praktijktoets dus alle betekenis verloren. Kan de regering aangeven waarom zij niet kiest voor het niveau A2 ook voor wat betreft lezen voor oudkomers, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Waarom denkt zij dat men met het niveau A1 deze praktijksituaties wel kan toetsen?

Lichamelijk gehandicapten zullen vanwege lichamelijke beperkingen behoefte hebben aan een aangepast traject, zo verwachten de leden van de GroenLinks-fractie. Mogelijk is dit een langer of duurder traject, al of niet in combinatie met onderwijsvoorzieningen (zoals een doventolk). Deze leden vragen of de extra kosten die een lichamelijk gehandicapte daardoor zal maken, ook zullen worden vergoed. Welke maatregelen zal de regering nemen ten aanzien van inburgerplichtige gehandicapten? Zijn er voor gehandicapten ook mogelijkheden tot opschorting van de termijn waarin aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan?

De leden van de D66-fractie hebben een vraag over het afnemen van examens. De IBG is de enige organisatie die het centrale deel van het examen mag afnemen, maar waar worden deze examens fysiek afgenomen? Deze leden wijzen erop dat instellingen er groot belang bij zullen hebben dat hun kandidaten slagen voor deze examens. Met het oog op transparantie vragen deze leden of het wenselijk zou zijn te bepalen dat een cursist geen enkel onderdeel van het examen mag afleggen bij de instelling waar hij of zij de cursus volgt. Graag een reactie.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat het inburgeringsexamen in elk geval betrekking heeft op:

a. werk en inkomen;

b. omgangsvormen, waarden en normen;

c. wonen;

d. gezondheid en gezondheidszorg;

e. geschiedenis en geografie;

f. instanties;

g. staatsinrichting en rechtsstaat;

h. onderwijs en opvoeding,

aldus het ontwerp besluit. Zij vragen of de Kamer nader geïnformeerd zal worden over de precieze inhoud van de eindtermen, in het bijzonder waar het gaat om de meer gevoelige onderdelen daarvan, zoals de onderdelen b, e, g en h.

De leenfaciliteit

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de maximale hoogte van de lening wordt bepaald op € 5000. Kan de gekozen hoogte van dat bedrag nader worden gemotiveerd? Wanneer een inburgeringsplichtige teneinde te kunnen slagen voor het examen meer kosten moet maken dan geldt daarvoor de eigen verantwoordelijkheid. Een aanzienlijk deel van de doelgroep heeft een laag inkomen en zal moeite hebben hiervoor leningen te kunnen krijgen. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Hoe kan betrokkene dan toch aan de inburgeringsplicht voldoen?

We kennen in ons land strenge voorwaarden voor kredietverlening. Het is, gegeven de oplopende wachtlijsten bij schuldsanering, van groot belang verdere opbouw van schulden te voorkomen. Kan een lening worden geweigerd als betrokkene is geregistreerd bij het Bureau Kredietregistratie (BKR)? Kan een leenbijstand worden geweigerd als betrokkenen een lening heeft in kader van zijn inburgering? Wanneer betrokkene in een schuldhulptraject zit, is het niet toegestaan nieuwe leningen aan te gaan. Hoe zal hiermee worden omgegaan? Hoe verhoudt de uitbetalingstermijn van drie jaar zich tot de mogelijkheid van gemeenten om de inburgeringstermijn te verlengen? Deze verlenging kan noodzakelijk zijn om het examen nog niet is gehaald en nogmaals moet worden gedaan.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bij het toekennen van een lening beoordeeld wordt of diegene in staat is om de lening daadwerkelijk af te lossen. Ook vragen deze leden hoe de terugbetaling van deze lening in de praktijk zal worden opgebracht. Welke maatregelen worden genomen wanneer personen wegens onvoldoende financiële middelen (tijdelijk) niet in staat zijn om de lening terug te betalen? Wordt bij het terugbetalen van de lening ook het draagkrachtbeginsel gehanteerd (zoals dat geld ten aanzien van leningen in het kader van studiefinancieringen)?

Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie in hoeverre personen die gebruik maken van de mogelijkheid van lenen, verplicht zijn de cursus bij de gekozen aanbieder te blijven volgen. Oftewel; is er voor personen die gebruik maken van een lening een mogelijkheid om van cursusaanbieder te wisselen? Als inburgerplichtige met een lening niet tevreden is over de cursus, heeft deze dan mogelijkheden om de cursus bij een andere aanbieder voort te zetten? En hoe geldt dit ten aanzien van inburgerplichtigen met een aanbod? Kunnen zij overstappen naar een andere aanbieder? Wat zijn de mogelijkheden en gevolgen wanneer een inburgerinsplichtige die zelf de cursus betaalt, zonder gebruik te maken van de faciliteit tot lenen, wil overstappen naar een andere aanbieder?

Inburgerplichtigen die gebruik maken van de mogelijkheid tot lenen, zijn verplicht de cursus te volgen bij een aanbieder met een keurmerk. Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de inburgerplichtige wanneer de aanbieder het keurmerk kwijtraakt? Moet een inburgerplichtige met een lening dan overstappen naar een andere aanbieder die wel over een keurmerk beschikt?

De regering is voornemens om de maximale hoogte van de lening te bepalen op € 5000,– en de termijn waarop de lening wordt uitbetaald zal gesteld worden op drie jaar na de eerste termijn. De leden van GroenLinks-fractie vragen waar het bedrag van € 5000,– op gebaseerd is. Hoe staat dit bedrag in verhouding tot de eerder genoemde € 6000,– die een inburgeringscursus mogelijk zal gaan kosten? Wanneer de kosten van inburgering inderdaad hoger uit zullen vallen dan de maximale hoogte van de lening, zullen inburgerplichtigen de rest zelf moeten financieren. Dat kan problemen opleveren voor personen met een uitkering of een laag inkomen. Hoe kijkt de regering daar tegen aan? Deze leden vragen ook of een lening kan worden geweigerd wanneer de betrokkene is geregistreerd bij het BKR.

De vergoedingsfaciliteit

Uit de toelichting van artikel 4.19 maken de leden van de PvdA-fractie op dat mensen zonder rechtmatig verblijf pas voor een vergoeding van de reeds gemaakte inburgeringskosten in aanmerking komen, nadat zij Nederland hebben verlaten. Is dat waar? Zo ja, is de regering van mening dat hier een vergelijking opgaat met de door de commissie Beperking Export Uitkering onderzochte materie, waarbij geconstateerd is dat dit in strijd is met artikel1 EVRM.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen vast dat inburgerplichtigen op grond van artikel 16 kunnen rekenen op een tegemoetkoming van maximaal € 3000,– wanneer zij het examen binnen de daarvoor gestelde termijn halen. Als een inburgeringscursus, zoals verwacht wordt, rond de € 6000,– zal gaan kosten, betekent dit, zo stellen deze leden, dat voor een inburgerplichtige zonder aanbod de kosten voor een inburgeringscursus minimaal € 3000,– zullen zijn. Immers, niet iedereen kan binnen de daarvoor gestelde termijn het examen halen en deze personen zullen de tegemoetkoming van € 3000,– mislopen. Wanneer er een lening is afgesloten om een inburgeringscursus te kunnen doen, krijgen zij ook te maken met de rente die over deze lening betaald zal moeten worden. Hoe wegen deze kosten op tegen de ingebouwde sanctie die kan worden opgelegd wanneer na de termijn van vijf jaar nog niet is voldaan aan de inburgerplicht? De regering gaat in dit wetsvoorstel van calculerend burgerschap. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of een dergelijk calculerende houding er niet toe kan leiden dat inburgeringsplichtigen de boete prefereren boven de kosten die het volgen van een inburgeringscursus met zich meebrengt. Oftewel, kunnen inburgeringsplichtigen ervoor kiezen om geen cursus te volgen en de boete voor lief te nemen?

In de Wet Inburgering wordt gebruik gemaakt van financiële prikkels om inburgerplichtigen te stimuleren het inburgeringsexamen binnen de gestelde termijn te halen. Deze prikkels zijn het al dan niet vergoeden van de kosten wanneer het inburgeringsexamen na drieëneenhalf jaar nog niet succesvol is afgerond en het opleggen van een bestuurlijke boete na vijf jaar. De leden van de GroenLinks-fractie spreken de voorkeur uit voor meer positieve prikkels in plaats van dergelijke negatieve prikkels. Waarom heeft de regering voor deze prikkels gekozen? Waarom heeft de regering niet gekozen voor een systeem waarin positieve prikkels worden ingebouwd? Deze leden zijn bereid tot enig meedenken. De redenering omkerend, zou dit ertoe leiden dat bijvoorbeeld een inburgeringsplichtige die binnen een jaar het inburgeringsexamen met succes afrondt deze voor 100% voor de kosten van de cursus wordt gecompenseerd. Binnen twee jaar voor 80%, binnen drie jaar voor 60% etc. Op deze wijze worden twee nadelen van het voorliggende voorstel omgebogen in «voordelen»: enerzijds wordt de inburgeraar gestimuleerd eerder dan in het voorliggende voorstel tot actie over te gaan en anderzijds is er een sterkere prikkel tot het sneller behalen van resultaat. Graag een reactie.

Aanbod van (gecombineerde) voorzieningen aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen

De leden van de CDA-fractie zijn een groot voorstander van duale trajecten. Taal leer je met het oog op de praktijk. Duale trajecten, gericht op werk, maar ook op opvoedingsondersteuning of een beroepsopleiding of vrijwilligerswerk vergroten de effectiviteit van het taalonderwijs. De regering zal stimuleren dat er in de inburgeringsprogramma’s praktijkgericht gewerkt zal worden en dat duale trajecten worden gestimuleerd. Inburgeraars worden gestimuleerd om deel te nemen aan leer-werktrajecten. Hoe krijgt die stimulering gestalte, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zullen er voldoende duale trajecten zijn om het enthousiasme van inburgeraars voor die trajecten te kunnen waarmaken? Is het voornamelijk aan gemeenten om hier invulling aan te geven? Wordt dit ook concreet vanuit het Rijk gestimuleerd en zo ja hoe? Wordt de gemeente ook afgerekend op de realisatie van een van te voren afgesproken aantal duale trajecten?

De beschreven gang van zaken bij de invulling van reïntegratietrajecten en bij de gecombineerde trajecten van inburgering en reïntegratie, blijft volgens de leden van de CDA-fractie toch een wat vaag beeld opleveren van hoe een en ander in de praktijk kan en zal uitwerken. Aanvaarding van werk mag niet door de inburgering worden belemmerd. Combinatie van inburgering en reïntegratie/deelname aan de arbeidsmarkt kunnen een zekere volgtijdelijkheid hebben. Maar wat betekent een en ander nu concreet voor de individuele inburgeraar, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Volledige integratie van inburgering in het reïntegratietraject zou de uitvoering daarvan zeer complex maken, zo stelt de regering. Maar naar het gevoel van deze leden zal ook gedeeltelijke en volgtijdelijke integratie een complexe aangelegenheid worden. De regering spreekt over de efficiencyvoordelen en het voorkómen van dubbelingen in het inburgerings- en reïntegratietraject. Maar kan een en ander juist niet leiden tot vertragingen, vanwege de volgtijdelijkheid? En hoe verhoudt het feit dat de regering duale trajecten wil stimuleren zich tot mogelijke volgtijdelijkheid van inburgering (dat bestaat uit duale trajecten) en reïntegratie (dat ook kan bestaan uit duale trajecten)? De regering stelt ook dat uit onderzoek uit 2003 zou blijken dat de effectiviteit en efficiëntie van geïntegreerde trajecten van educatie en beroepsonderwijs hoger zijn dan bij reguliere inburgeringstrajecten. In hoeverre zijn deze trajecten vergelijkbaar met de gecombineerde trajecten in het nieuwe stelsel? Hoe groot is het risico dat men een baan aanvaardt terwijl men niet klaar is met de inburgering, dat na het verlies van de baan alle inspanningen opnieuw moeten worden geleverd? Is het daarom niet beter deze twee zaken: werk en inburgering gelijk op te laten lopen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Aan de andere kant blijkt uit de evaluatie van de pilots inburgering en reïntegratie die tussen 1 oktober 2004 en 1 oktober 2005 hebben gelopen, enerzijds dat gemeenten hebben ervaren dat de Wet werk en bijstand (WWB) en het wetsvoorstel inburgering goed zijn te combineren, maar dat aan de andere kant een serieus aandachtspunt is dat gemeenten een visie op inburgering moeten ontwikkelen in samenhang met een visie op de WWB. In het verlengde daarvan moeten gemeenten inzicht ontwikkelen in de achtergronden en samenstelling van de doelgroep en zullen ook gemeentelijke werkprocessen van reïntegratie en inburgering moeten worden geïntegreerd. Met andere woorden, alles bij elkaar genomen, zijn er nog tal van onzekerheden over de precieze uitwerking van een en ander in de praktijk, hetgeen de optimistische veronderstelling van de regering inzake efficiencyvoordelen volgens de leden van de CDA-fractie in een wat betrekkelijker daglicht plaatst. Wat is de reactie van de regering hierop? Ziet regering geen mogelijkheden om de wetgeving meer op elkaar aan te passen of de beleidsvrijheid van gemeenten te vergroten? Kan er een experimentenartikel in de wet worden opgenomen waarin ruimte wordt geboden om door middel van ontschotting van beide budgetten te experimenteren met als doel de verantwoordingsbureaucratie terug te dringen, zo vragen deze leden.

In het verlengde hiervan hebben de leden van de CDA-fractie een vraag over het volgende. In het kader van de pilots is er ook sprake geweest van extra begeleiding, mede gezien het gegeven dat er onder de doelgroep relatief veel mensen zitten met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt en met persoonlijke belemmeringen. Niettemin stelt de regering dat in het nieuwe stelsel het beroep op de eigen verantwoordelijkheid zal worden versterkt waardoor er naar verwachting ook minder begeleiding nodig zal zijn. Kan de regering motiveren waarom zij denkt dat in het nieuwe stelsel voor deze groepen minder begeleiding nodig zal zijn?

De leden van de CDA-fractie achten het een goede zaak dat er voldoende flexibiliteit in het stelsel zit waardoor bij gewijzigde omstandigheden de in de gemeentelijke verordening vastgelegde verplichtingen (termijnen) van betrokkenen kunnen worden aangepast. Hoe zullen gemeenten en UWV gezamenlijk omgaan met hun beider verplichting om dezelfde «klant» een aanbod te doen? Hoe is gegarandeerd in deze wet dat er voldoende afstemming is, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

Inburgeringsplichtigen die een aangeboden voorziening accepteren en volgen, moeten daarvoor een eigen bijdrage betalen van € 270. Indien zij niet slagen voor het examen, zullen zij voor een vervolg zelf verantwoordelijk zijn. Wat betekent die verantwoordelijkheid voor het vervolg concreet, ook in financiële zin? En mag men in het kader van een aangeboden voorziening slechts één keer examen doen c.q. moet men in één keer slagen? Kan men ook aanspraak maken op de leenfaciliteit, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Een inburgeringsplichtige mag (herhaaldelijk) een gecombineerde voorziening afwijzen. Hoe lang kan hij daarmee doorgaan alvorens de gemeente hem actief gaat handhaven, zo vragen de leden van de CDA-fractie. In de beantwoording staat – naar de mening van deze leden wat vaag – dat het goed mogelijk zou zijn dat de gemeente in de voorkomende situatie wel een handhavingsbeschikking afgeeft en de betrokkene actief gaat handhaven. Kan de regering dit verduidelijken, zo vragen deze leden.

Verhuizing

De leden van de CDA-fractie vinden het in het belang van een goede integratie dat er sprake is van spoedig doorlopen van het inburgeringstraject. Echter, bij verhuizing kan de aangeboden en aanvaarde inburgeringsvoorziening vervallen, tenzij het beleid van de nieuwe gemeente voortzetting mogelijk maakt. De leden van de CDA-fractie vinden dit onwenselijk. Zo dreigen investeringen, die ook door de overheid zijn gedaan te verdwijnen en zal het meer kosten indien een inburgeringsplichtige later opnieuw moeten worden opgeroepen. Kan de regering de zekerheid bieden dat deze inburgeringsplichtige in de nieuwe gemeente doormoet gaan met inburgeren? Voorts vragen deze leden naar de wijze waarop de overdracht van het inburgeringsdossier van de ene naar de andere gemeente zal plaats hebben en of, en hoe, voldoende wordt gewaarborgd dat de inburgeringsplichtige zonder al te veel vertraging zijn inburgeringstraject kan voortzetten. Zijn hierover afspraken met gemeenten gemaakt, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Met betrekking tot het oproepen van oudkomers en het vaststellen van hun eventuele inburgeringsplicht blijft het voor de leden van de CDA-fractie de vraag of met name de meest kansrijken zullen worden benaderd. Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie Werk en Inkomen wordt gesteld dat gemeenten ook financieel voordeel kunnen hebben bij het inzetten van reïntegratie en inburgering voor minder kansrijken. De verwachting is dat gemeenten zich in het kader van de WWB in de nabije toekomst ook/meer zullen gaan richten op de minder kansrijken.

Of gemeenten ook daadwerkelijk minder kansrijken zullen benaderen, blijft voor de leden van de CDA-fractie vooralsnog de vraag. Hoe groot acht de regering de kans dat gemeenten op grote schaal zullen overgaan tot het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen?

Zien de leden van de PvdA-fractie het goed dat het gemeenten niet langer wordt toegestaan onder de gewijzigde WEB om middelen in te zetten voor educatie Nederlands tot niveau 3? Waarom is niet gekozen voor een brede inzetbaarheid van de resterende WEB-middelen voor elke cliënt die in de ogen van de gemeente nog aanvullende educatie nodig heeft? Is de regering bereid middels een nota van wijziging het voorstel tot wijziging van de WEB opnieuw aan te passen zodat de huidige beleidsvrijheid van gemeenten bij de inzet van de WEB volledig behouden blijft? Een genaturaliseerde oudkomer wordt inburgeringsplichtig wanneer hij zes maanden uitkeringsgerechtigd is, zo stellen de leden van de PvdA-fractie vast. Die termijn van zes maanden wordt gemotiveerd vanuit de samenhang met een reïntegratie-advies van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) dat eveneens na zes maanden zou worden verstrekt.

Maar in het reïntegratiebeleid wordt steeds meer nadruk op preventie gelegd. Zo kunnen voorzieningen in het kader van arbeidsinschakeling op basis van een individuele diagnose al binnen zes maanden en zelfs bij dreigende werkloosheid worden geboden. Wanneer een duaal traject, van reïntegratie èn inburgering pas na zes maanden kan worden ingezet, is er veel tijd verloren en is de afstand tot de arbeidsmarkt verder toegenomen, zo menen deze leden.

Indien een gemeente de inburgeringsplicht heeft opgelegd aan een gedeeltelijk arbeidsongeschikte wiens werkgever privaat is verzekerd (eigen risicodrager) kan betrokken werkzoekende dan eisen dat hij een duaal traject krijgt op kosten van zijn werkgever?

De leden van de D66-fractie hebben nog steeds vragen bij het al dan niet aanbieden van een inburgeringstraject door de gemeente. Hebben deze leden het juist dat een inburgeringsplichtige die niet tot een prioritaire doelgroep hoort in geen geval een aanbod zal krijgen van de gemeente? De gemeenten geven aan dat zij de mogelijkheid willen hebben ook deze mensen een aanbod te doen. Hoe staat de regering hier tegenover en hoe verhoudt zich haar standpunt met de doelstelling om meer maatwerk te leveren?

Ook bestaat bij deze leden nog wat onduidelijkheid over de financiële regelingen voor inburgeringsplichtigen. Stel, een inburgeringsplichtigegaat op eigen initiatief een inburgeringscursus volgen en gebruikt daarvoor de gemeentelijke financiële faciliteiten. Na verloop van tijd moet deze persoon zich bij de gemeente melden voor een intakegesprek en wordt ingedeeld in een prioritaire doelgroep en krijgt een aanbod. Hoe wordt dit financieel afgehandeld? Wordt de lening die deze persoon is aangegaan omgezet in een gift of moet deze lening terugbetaald worden en financiert de gemeente vervolgens de cursus? En wat gebeurt er als een inburgeringsplichtige zelfstandig aan de cursus begint en na verloop van tijd in de prioritaire doelgroep valt, bijvoorbeeld doordat hij werkloos wordt?

Handhaving

De leden van de CDA-fractie onderschrijven dat handhaving van de inburgeringsplicht van belang is om als «stok achter de deur» te voortgang van de inburgering op gang te houden. Tegelijkertijd brengt de handhaving een administratieve lastendruk met zich mee en is het de vraag of controle van de voortgang pas na drie jaar niet te laat is. Waarom kiest de regering er niet voor, zo vragen deze leden, om de verantwoordelijkheid hiervoor bij de gemeenten te laten en hen op het aantal behaalde examens af te rekenen? Ziet de regering dit als een mogelijkheid om de gemeenten meer beleidsvrijheid te geven en de regeldruk te verminderen?

Bij niet verwijtbare termijnoverschrijding betreffende het behalen van het inburgeringsexamen wordt er geen bestuurlijke boete opgelegd en kan de termijn worden verlengd. Maar bij deze termijnoverschrijding, die dus niet-verwijtbaar is, vervalt wel het recht op de vergoeding. Kan de regering het argument van de verzwaring van de uitvoeringslasten nader onderbouwen, evenals de argumentatie wat betreft de vergelijking met (het vervallen van het recht op) subsidies, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie hebben geluiden vernomen dat de termijnen waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald te lang zouden zijn, bezien naar de handhavingsmomenten. De handhaving met betrekking tot het behalen van het examen gebeurt (zonodig) pas aan het eind van de gestelde termijnen van drieëneenhalf respectievelijk vijf jaar. Tussentijdse voortgangscontrole is er niet. Hoe groot acht de regering de kans dat inburgeringsplichtigen het inburgeringstraject op zijn beloop laten en «aan het eind van de rit» gewoon de boete betalen (alsook de daaropvolgende boetes)? Geeft dit de regering wellicht aanleiding tot het heroverwegen van de hoogte van de boetes, waarvoor vanuit de praktijk pleidooien zijn te vernemen? In hoeverre ziet de regering het als een mogelijkheid om ook deze termijnen met betrekking tot de handhaving aan de gemeenten zelf over te laten en deze een beslag te laten krijgen in een gemeentelijke verordening en slechts op output de gemeenten af te rekenen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat voor positieve gevolgen zou dit kunnen hebben voor de administratieve lasten druk voor gemeenten?

Het is niet gegarandeerd dat gemeenten ten aanzien van oudkomers aan wie geen inburgeringsvoorziening wordt aangeboden de naleving van de inburgeringsplicht handhaven. Als dit niet het geval is dan kunnen Gedeputeerde Staten zonodig in zulke gevallen optreden. De leden van de CDA-fractie vragen wat zij zich bij een en ander concreet moeten voorstellen. Hoe weten de Gedeputeerde Staten bijvoorbeeld dat er door een bepaalde gemeente niet wordt gehandhaafd? Welke middelen staan Gedeputeerde Staten dan ter beschikking?

Hoe reëel is het te veronderstellen dat inburgeringsplichtigen zelf de gemeentelijke en andere informatie gaan bestuderen om te beoordelen of zij inburgeringsplichtig zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Voor oudkomers wordt in de gemeentelijke beschikking aangegeven op welke dag de termijn ingaat waarbinnen het examen moet zijn behaald. Hoeveel dagen mogen er maximaal zitten tussen de datum van het uitreiken van de beschikking en de datum waarop de termijn gaat lopen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich voorstellen dat een inburgeringsplichtige bijzondere (tijdelijke) redenen kan hebben waardoor hij niet in staat is zich op het inburgeringsexamen voor te bereiden. Bijvoorbeeld langdurige ziekte of de verzorging van een ernstig zieke partner. Kunnen in die gevallen de geldende termijnen voor de inburgeringsplicht en de handhaving worden opgeschort? Zo neen, hoe is voorzien om om te gaan met deze bijzondere situaties?

De leden van de PvdA-fractie vragen welke prikkel er voor een oudkomer is om eerder op eigen initiatief aan de slag te gaan, wanneer een gemeente hem bijvoorbeeld pas na twee jaar aanschrijft.

Voor de leden van de GroenLinks-fractie is onduidelijk hoe de regering de handhaving van haar inburgeringsstelsel denkt in te vullen. Over welke faciliteiten en middelen zullen gemeenten kunnen beschikken om de lokale handhaving ten uitvoer te kunnen brengen?

Te verwachten valt dat bij oudkomers gemeenten zullen kiezen voor een gefaseerde handhaving. De vrees is dat fasering uiteindelijk neerkomt op ontheffing waarbij grote groepen oudkomers eerder niet inburgeren dan wel. Bovendien zoals deze leden al eerder aangaven, geven de verplichte inburgeringstermijnen van drieëneenhalf tot vijf jaar weinig reden tot acute deelname aan een cursus, zoals Regioplan al aangegeven heeft. Voor gemeenten is het essentieel met verschillende geldstromen flexibel te kunnen omgaan. Als bijvoorbeeld een inburgeraar zijn of haar examen net niet haalt, moet het mogelijk zijn aanvullende lessen te bieden, gefinancierd uit het lokale budget. Dat zou betekenen dat gemeenten voor inburgering zowel uit het inburgeringsbudget als het WEB-budget moeten kunnen putten. Graag een reactie.

De leden van de D66-fractie vragen een reactie van de regering op de ter hoorzitting uitgesproken verwachting dat gemeenten nooit in staat zullen zijn de inburgeringsplicht te handhaven voor alle oudkomers. Deze leden geven de regering daarbij het voorstel tot verlaging van de inburgeringsplichtige leeftijd naar 55 jaar in overweging.

Vreemdelingrechtelijke aspecten

Vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor een tijdelijk doel zijn volgens het wetsvoorstel niet inburgeringsplichtig. Maar wanneer deze vreemdelingen na drie jaar voortgezet verblijf aanvragen, moeten zij echter wel het inburgeringsexamen hebben gehaald of zijn vrijgesteld. Maar zij hebben in de periode die daar aan vooraf gaat geen recht op de faciliteiten die in Hoofdstuk 4 vermeld staan. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het redelijk vindt dat mensen met een dergelijke tijdelijke verblijfsvergunning zich zonder faciliteiten op een inburgeringsexamen moeten voorbereiden

3. Verhouding tot andere regelingen, waaronder internationaal en communautair recht

Algemeen

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering bekend is met de mening van het LCR dat de relatie tussen de voorgestelde Wet Inburgering en de Wet Structuur Uitvoeringsorganisaties Werk en Inkomen en de overige wetgeving op het terrein van sociale zekerheid onvoldoende doordacht is. Wat is de reactie van de regering op deze constatering? Genaturaliseerde Nederlanders met een uitkering en sollicitatieplicht krijgen na zes maanden uitkeringsgerechtigd te zijn ook de inburgeringsplicht opgelegd. Deze termijn kan de mogelijkheid van gecombineerde trajecten belemmeren. In het kader van de sociale zekerheidswetgeving wordt de nadruk steeds meer op preventie gelegd. Waarom wordt er niet voor gekozen om de mogelijkheid om op een eerder tijdstip met inburgeren (met een aanbod) te beginnen? Waarom kiest de regering er niet voor om wettelijk te regelen dat een traject naar werk voor iedere werkzoekende met sollicitatieplicht en inburgeringsplicht in de vorm moet van een duaal traject?

De leden van de GroenLinks-fractie stellen ten opzichte van duale trajecten ook de vraag of een gedeeltelijk arbeidsongeschikte, wiens werkgever privaat verzekerd is (en dus eigen risicodrager is) kan eisen dat hij een duaal traject krijgt op kosten van zijn werkgever.

Vluchtelingen

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in reactie op het Besluit Inburgering de voorzichtige conclusie trekt «dat het wetsvoorstel in individuele gezinssituaties zal leiden tot onbillijkheden die in de uitvoeringspraktijk moeten worden opgelost». Deze leden zien graag een beargumenteerde reactie van de regering op deze conclusie van de IND.

Tevens wijzen deze leden op de stelling van de IND in haar reactie op het Besluit Inburgering dat «het wetsvoorstel bewust situaties creëert waar sprake is van schrijnendheid (namelijk bij uitzetting na langdurig verblijf)». De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering dat gaat voorkomen.

4. Uitvoerings- en handhavingsaspecten

Informatievoorziening

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de mening deelt dat, mede gezien de complexiteit van de nieuwe regelgeving (in verband waarmee er veel gegevens moeten worden geregistreerd) alsook het gegeven dat een deel van de doelgroep geen of weinig opleiding heeft genoten, er hoge eisen (moeten) worden gesteld aan de informatiefunctie van gemeenten? Is het waar dat een ambtelijke werkgroep bezig is met de vraag of en hoe de informatievoorziening uitvoerbaar is? Mogen de leden van de CDA-fractie er van uit gaan dat dit gereed is voor de inwerkingtreding van de Wet Inburgering?

Wat betreft de informatievoorziening vragen de leden van de CDA-fractie of de ontwikkeling van het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen (BPI) en het Informatiesysteem Inburgering (ISI) nog steeds op schema ligt. Klopt het dat er met betrekking tot het BPI wellicht sprake is van bestandsvervuiling van de Gemeentelijke Basisadministratie aangezien niet door elke gemeente de legitimatieplicht wordt gehandhaafd? Welke gevolgen heeft dit voor de bruikbaarheid van het BPI? Hoe wordt bij inschrijving van de inburgeringscursus voorkomen dat een ander dan de inburgeringsplichtige zich inschrijft?

Klopt het dat de beschrijving van de informatievoorziening zich voornamelijk beperkt tot het ISI en het BPI, maar dat over de informatiehuishouding bij gemeenten, CWI en UWV weinig tot niets in het Besluit inburgering is opgenomen? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? En deelt de regering de mening dat zolang dat niet duidelijk is, het moeilijk is goede uitspraken te doen over de gevolgen voor de verschillende systemen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. En hoe zit het met de aansluiting van ISI en BPI op de gemeentelijke systemen, met de invoeringskosten bij gemeenten, CWI en UWV en met de kosten die gepaard gaan met de aanpassingen van de ICT-systemen?

Heeft de regering voor wat betreft het ISI en het BPI advies gevraagd aan het College Bescherming Persoonsgegevens voor wat betreft de privacyaspecten? Zo neen, waarom niet en is ze bereid dit alsnog te doen?

Kan de regering de leden van de CDA-fractie garanderen dat het ISI op orde is voor de inwerkingtreding van de Wet Inburgering?

Op diverse plaatsen is sprake van samenhang tussen de Wet inburgering en de sector Werk en Inkomen, bijvoorbeeld in de samenloop van inburgeringstraject en, arbeidstoeleidingstrajecten en reïntegratietrajecten. In dit verband spelen het Inlichtingenbureau en Suwinet een rol. Betekent het niet noemen van deze twee instanties in de Wet inburgering dat zij niet kunnen worden gebruikt vanwege het ontbreken van een wettelijke basis? Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een motivering van de keuze.

Kan de regering aangeven hoe de financiering is geregeld van het stelsel van gegevensuitwisseling, gezien het feit dat daarvoor fysieke infrastructuur nodig is, alsook voor het beheer en onderhoud ervan? En wie is verantwoordelijk voor het beheer, zo vragen de leden van de CDA-fractie. In hoeverre zal in dezen, in het kader van «Elektronische Overheid», sprake zijn van aansluiting bij het stelsel basisregistraties, van gestandaardiseerde infrastructuur voor elektronische gegevensuitwisseling binnen de overheid en van een gemeenschappelijk beheersorganisatie?

5. Financiële aspecten

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt een uitgebreid overzicht gegeven van de beschikbare financiën. De regering stelt dat de rijksbijdragen voldoende zijn voor gemeenten om maatwerk te kunnen bieden. Maar er vindt nog nader overleg plaats over de invulling van een en ander. Waarover gaat dat, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Kent de regering de geluiden uit het veld dat de voor handhaving beschikbare middelen niet voldoende zouden zijn, en wat is haar reactie daarop?

Over de op grond van artikel 50 van de Wet inburgering aan gemeenten jaarlijks uit te keren rijksbijdrage en de in verband daarmee op te stellen algemene maatregel van bestuur vindt overleg plaats. Wat is de stand van zaken in dezen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie zien het inburgeringsexamen als eerste stap op weg naar volledige deelname aan de Nederlandse maatschappij. Daarom hechten zij belang aan een goede doorstroming/aansluiting tussen inburgering en beroepsonderwijs en tussen WIN en WEB. Zij krijgen echter de indruk dat deze aansluiting niet optimaal is. Zo vragen zij zich af in hoeverre de inburgeringstoets goed voorbereid op deelname aan het beroepsonderwijs. Is het niveau van het inburgeringexamen hoog genoeg om na het behalen ervan door te stromen naar het beroepsonderwijs? En welke gevolgen heeft het overhevelen van WEB-middelen naar de WIN voor de bekostiging van educatie? Moeten met minder middelen nu dezelfde prestaties geleverd worden? Hoe staat de regering tegenover de wens van de gemeenten om WEB middelen in te kunnen zetten voor inburgering? En hoe reageert de regering op het standpunt van de gemeenten dat de bekostiging te rigide is en dat zij liever prestatieafspraken maken? Ook vragen de leden van de D66-fractie of het aanbod van duale trajecten niet te vrijblijvend is; klopt het dat de minister het aanbieden van duale trajecten alleen stimuleert door opname van een praktijkeis in het inburgeringsexamen?

II. ARTIKELEN

Artikel 5

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom niet voorzien is in de mogelijkheid van vrijstelling van mensen met een verstandelijke handicap. Verstandelijke beperkingen zijn immers niet hetzelfde als psychische beperkingen, zo menen deze leden. Zij vragen of de regering bereid is in een nota van wijziging alsnog te voorzien in de mogelijkheid voor gemeenten om vrijstelling van de inburgeringsplicht te verlenen nadat een inburgeringsplichtige al het redelijke heeft gedaan om aan de inburgeringsplicht te voldoen en maar vanwege onvoldoende leervermogen of andere individuele omstandigheden er niet in is geslaagd het examen te halen. Indien de regering daar niet toe bereid zou zijn, vragen deze leden waarom niet.

Ten slotte vragen deze leden of de regering voornemens is andere regels te stellen voor de mogelijkheid van gemeenten om vrijstellingen te verlenen? Zo ja, waarom? Waarom laat de regering op dit punt niet beleidsruimte aan de gemeenten?

De voorzitter van de commissie,

Kalsbeek

De griffier van de commissie,

Beuker


XNoot
1

Samenstelling: Leden: De Vries (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Voorzitter, Vos (GL), Hofstra (VVD), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Arib (PvdA), Bussemaker (PvdA), Kant (SP), Wilders (Groep Wilders), Örgü (VVD), Balemans (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), Ondervoorzitter, Vergeer (SP), Lazrak (Groep Lazrak), Ferrier (CDA), Huizinga-Heringa (CU), Van Haersma Buma (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Eski (CDA), Nawijn (Groep Nawijn), Hirsi Ali (VVD), Visser (VVD), Azough (GL), Jonker (CDA) en Meijer (PvdA).

Plv. leden: Stuurman (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Gent (GL), Luchtenveld (VVD), Dittrich (D66), Leerdam, MFA (PvdA), Wolfsen (PvdA), Depla (PvdA), Gerkens (SP), Van Miltenburg (VVD), Van der Sande (VVD), Albayrak (PvdA), Koopmans (CDA), Van Velzen (SP), De Vries (CDA), Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Van Bochove (CDA), Kraneveldt (LPF), Van de Camp (CDA), Rambocus (CDA), Eerdmans (LPF), Blok (VVD), Weekers (VVD), Halsema (GL), Vacature (algemeen) en Eijsink (PvdA).

Naar boven