30 308
Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

nr. 107
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2006

In antwoord op de vragen van de algemene commissie voor Integratiebeleid van 7 september 2006 (06-INT-B-21), bericht ik u dat bij de aanvulling van de adviesaanvraag aan de Raad van State van 23 juni 2006 naar aanleiding van het op 27 juni gehouden plenaire debat over het wetsvoorstel tot mijn spijt onduidelijkheid is ontstaan over de vraag in hoevere deze aanvulling ook betrekking op het amendement van mw. Vergeer (nr. 77) heeft.

Met betrekking tot dat amendement merk ik op dat uit het advies van de Raad blijkt dat het in het kader van het gelijkheidsbeginsel niet te rechtvaardigen is dat een inburgeringsplicht wel wordt opgelegd aan een beperkte groep Nederlanders, maar niet aan andere Nederlanders en andere burgers van de EU, omdat de problemen waarvoor een oplossing wordt beoogd zich evengoed bij die andere groepen kunnen voordoen. Een groepsgewijze aanpak, waarbij alleen bepaalde categorieën (genaturaliseerde) Nederlanders tot taal-en kennisverwerving worden verplicht, kan de toets aan het gelijkheidsbeginsel dus niet doorstaan. Ook amendement nr. 77 gaat uit van een groepsgewijze aanpak.

Wat betreft de stand van zaken met betrekking tot het Transitietraject, heb ik uw vraag zo begrepen, dat u informeert naar de stand van zaken rond de besluitvorming van de Europese Commissie over het overgangsbudget voor de BVE-sector. Het Transitietraject is immers in februari 2005 bestuurlijk afgerond. In vervolg daarop is een viertal onderwerpen benoemd, waarvan het overgangsbudget voor de BVE-sector er een van was. Zoals ik de Kamer heb toegezegd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel inburgering, stel ik u schriftelijk op de hoogte van de beslissing van de Europese Commissie zodra ik die ontvangen heb.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk