30 300 X
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2006

nr. 30
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 november 2005

Tijdens het begrotingsoverleg op 7 november jl. hebben wij u toegezegd een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden. Hierbij doen wij u de antwoorden toekomen.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA).

Uit de beantwoording van de feitelijke vragen blijkt dat ruim 7000 personeelsleden met een vast dienstverband, zowel militair als burger, Defensie hebben verlaten. Slechts 455 personeelsleden zijn via bemiddeling door Kansrijk aan een nieuwe baan geholpen. Hoeveel heeft Defensie betaald voor deze 455 bemiddelingen? Is er, gezien het geringe percentage dat via Kansrijk loopt en het feit dat de personele reductie ver gevorderd is, nog wel een noodzaak om verder met Kansrijk zaken te doen?

In totaal hebben 455 overtollige medewerkers met behulp van Kansrijk een andere baan gevonden. De hieraan verbonden kosten bedroegen € 3 554 per geslaagde bemiddeling, ofwel € 1 617 000. Van de genoemde 455 personen hebben er 129 een aanvullende opleiding gevolgd. Hieraan is circa € 400 000 besteed. In totaal bedroegen de kosten voor deze 455 externe herplaatsingen derhalve circa € 2 miljoen.

Het reorganisatieproces is nog niet voltooid. Tot nu toe zijn gedwongen ontslagen, mede door de inzet van Kansrijk, voorkomen. Op dit moment bemiddelt Kansrijk actief voor ongeveer 275 overtollige defensiemedewerkers waarvoor een baan wordt gezocht buiten de defensieorganisatie. Voor ongeveer 25 van hen loopt de herplaatsingstermijn eind 2005 af en dreigt dus een gedwongen ontslag. Het nu reeds stoppen met Kansrijk acht ik om die reden voorbarig. Wel zal voortdurend worden bezien of en met welke capaciteit behoefte blijft bestaan aan Kansrijk ten behoeve van de externe bemiddeling van overtolligen.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA).

Er was € 43,4 miljoen voor flankerend beleid, waarvan ruim € 38 miljoen was gereserveerd voor de personeelsreducties. Kan de staatssecretaris weergeven hoeveel geld er nog in kas is en hoeveel er nog nodig is?

Voor het sociaal beleidskader was in de defensiebegroting voor het jaar 2004 (artikel 80, Nominaal en Onvoorzien) een budget beschikbaar van € 37,5 miljoen. Hiervan is in 2004 € 24,9 miljoen uitgegeven. Het restant (€ 12,6 miljoen) is toegevoegd aan het budget voor 2005. Het voor 2005 beschikbare budget komt daarmee op € 58,7 miljoen.

Bij de 2e suppletore begroting zal hiervan € 48,7 miljoen aan de defensieonderdelen worden uitgekeerd om kosten in het kader van de personeelsreducties te financieren. Het restant van € 10 miljoen blijft centraal gereserveerd. Indien uiteindelijk blijkt dat dit geld in 2005 niet nodig is voor SBK-uitgaven, zal het worden toegevoegd aan het SBK-budget voor 2006.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA).

Hoe verloopt de instroom? Wie komt rechtstreeks via Defensie, welk percentage komt via het CWI en welk percentage via de Banenwinkel?

Tot november van dit jaar zijn ongeveer 6 100 militairen geworven. Hiervan zijn er ongeveer 400 via de Centra voor Werk en Inkomen (CWI’s) binnengekomen en ongeveer 1 000 vanuit de voorschakeltrajecten bij de Regionale Opleidingscentra. Ongeveer 4 700 zijn rechtstreeks door Defensie geworven. Ten aanzien van de instroom via de CWI’s geldt dat de resultaten van het dit voorjaar gesloten convenant met de Taskforce Jeugdwerkloosheid nu merkbaar worden. De verwachting is dan ook dat de instroom via de CWI’s de komende tijd zal stijgen.

De heer Kortenhorst (CDA) vroeg naar de mogelijkheid om de inzetge-reedheid van materieel en personeel in de begroting weer te geven.

Defensie is bezig de totale systematiek van meting en presentatie van inzetgereedheid van eenheden transparanter te maken. Dit sluit aan bij de rijksbrede ontwikkeling om in de begroting en het jaarverslag meer informatie te geven over de beoogde en gerealiseerde «productie». In 2006 worden de normen en definities geactualiseerd. De operationeel gerede eenheden zullen hierbij centraal staan, waarin uiteraard materieel, naast personeel en geoefendheid, een belangrijke rol speelt. In de begroting van 2007 zal dit al gedeeltelijk zichtbaar zijn. In de jaren daarna zal dit nader worden uitgewerkt, uiteraard in samenspraak met de Kamer.

Voorts is toegezegd de heer Kortenhorst inzicht te verschaffen in de Navo-behoefte aan strategisch luchttransport.

De Navo gaat er vanuit dat Nederland in staat is om met luchttransport één deel van het benodigd aantal troepen en materieel door de lucht naar een inzetgebied te vervoeren en in stand te houden. Op basis van een analyse van de veiligheidssituatie en de capaciteiten van de lidstaten, stelt de Navo Force Proposals op. Dit zijn voorstellen voor de samenstelling van de krijgsmachten van de lidstaten. Een voorstel voor de samenstelling van de luchttransportvloot maakt hier deel van uit. Het gaat hier om een vloot met tien Hercules C-130 toestellen of equivalenten daarvan, één C-17 of equivalent vliegtuig voor transport van bovenmaatse vracht en één vliegtuig met een capaciteit voor 200 passagiers.

Met twee extra Hercules-toestellen levert Nederland een bijdrage aan de aanvullende behoefte aan C-130’s. Ook de derde DC-10 vanaf 2007 komt tegemoet aan de vraag van de Navo om capaciteit voor personenvervoer. Aan de vraag naar zeer grote vrachttoestellen komt Nederland tegemoet door de beoogde betreokkenheid bij het Europese initiatief om bovenmaatse vrachttoestellen van het type Antonov 124 gegarandeerd beschikbaar te krijgen. Dit initiatief (Strategic AirLift Interim Solution, SALIS) geldt als tussentijdse oplossing, totdat de Airbus A-400M instroomt bij verschillende Europese luchtmachten. Het hoofdkwartier dat het SALIS-contract uitvoert, zal bij het European Airlift Centre op de vliegbasis Eindhoven worden geplaatst.

De Navo voert thans een studie uit naar de behoefte aan tactisch en strategisch luchttransport omstreeks het jaar 2014. Ook de EU zal in de komende periode haar behoefte aan capaciteiten vaststellen. Deze nieuwe ontwikkelingen worden verwerkt in de studie «strategische mobiliteit» die Defensie thans uitvoert. In deze studie zal de toekomstige samenstelling van de totale luchttransportvloot van Defensie worden beschreven. In 2006 wordt de Kamer hierover nader geïnformeerd.

Mevrouw Veenendaal (VVD) vroeg naar de gevolgen van de reorganisatie bij de militaire muziek en de wijze waarop deze reorganisatie is uitgevoerd. Zij vroeg hierbij speciale aandacht voor de Koninklijke landmacht.

In het kader van de operatie Nieuw Evenwicht is de militaire muziek gereorganiseerd. Het aantal militaire orkesten en het aantal personeelsleden zijn verminderd. De wijze waarop deze reorganisatie is uitgevoerd, verschilt niet van de reorganisaties bij andere delen van Defensie. Verschillende personeelsleden hebben gebruikgemaakt van de regelingen van het Sociaal Beleidskader (SBK).

De bezettingsgraad van de orkesten is normaal. Alleen bij de regimentsfanfare van de Koninklijke landmacht, onderdeel van de kapel te Assen, zijn bezettingsproblemen geweest. Het beroep op het SBK was groter dan verwacht en er was tijdelijk sprake van een onderbezetting. Het personeelstekort is inmiddels opgelost en de regimentsfanfare is weer inzetbaar. De organisatiestructuur van de kapellen bij de operationeel commando’s is nagenoeg gelijk. De verschillen tussen de kapellen vloeien voort uit de mogelijkheid tot artistieke interpretatie. De orkesten van de Koninklijke luchtmacht en van de Koninklijke marine functioneerden al langer op deze wijze. Bij de reorganisatie is duidelijk gesteld dat de primaire taak van de militaire muziek de ondersteuning van militaire ceremonies en staatsaangelegenheden is. Andere publieke presentaties zijn weliswaar belangrijk, maar geen primaire taak.

De Inspecteur Militaire Muziek der Krijgsmacht (IMMK) coördineert de inzet van de militaire orkesten. Hij heeft als gevolg van de reorganisatie een versterkte regierol gekregen op het gebied van de kwaliteit, het programma en de prioriteitstelling van de orkesten. Om die rol goed te kunnen spelen, heeft hij een extra medewerker aangetrokken.

De heer Van Beek (VVD) ging in op de investeringsquote en het verschil tussen pagina 16 en pagina 62.

De investeringsquote op pagina 16 heeft betrekking op de investeringen in materieel, infrastructuur (informaticatechnologie en de gebouwen), wetenschappelijk onderzoek en Navo-verband. Pagina 62 heeft betrekking op het investeringsniveau van de DMO. In het ene geval betreft het het totaal en in het andere geval een onderdeel daarvan.

Met ingang van september 2005 zijn de krijgsmachtdelen opgeheven. De investeringsuitgaven worden geraamd en verantwoord op het beleidsartikel Defensie Materieelorganisatie. Hier wordt tevens inzichtelijk gemaakt welk deel van de investeringsuitgaven bestemd is voor materieel voor de afzonderlijke operationele commando’s. In de grafiek in de bijlage vindt u voor de zee-, land- en luchtstrijdkrachten de investeringsraming als percentage van het totale budget van de Defensie Materieelorganisatie.

De heer Szabo (VVD) vroeg naar de verhouding tussen het op peil houden van het ambitieniveau van het Commando landstrijdkrachten en de verminderde inzetbaarheid zoals weergegeven op pagina 41 van de ontwerpbegroting.

Op pagina 40 wordt verwezen naar het ambitieniveau zoals verwoord in de Prinsjesdagbrief 2003. In dezelfde Prinsjesdagbrief wordt ook gesteld dat er een nieuw evenwicht tussen taken en beschikbare middelen moet komen. Voor het Commando landstrijdkrachten betekent dit een reorganisatie en de invoering van nieuwe wapensystemen.

Op pagina 41 van de ontwerpbegroting 2006 wordt gesteld dat die reorganisaties tijdelijk leiden tot een verminderde inzetbaarheid. Dit komt door de instroom van pantserhouwitsers en de reorganisaties bij de luchtverdedigingseenheden van het Commando landstrijdkrachten. Ook de logistieke eenheden worden gereorganiseerd. De doelstellingenmatrix voor 2006 die in de begroting is opgenomen, houdt rekening met de effecten van de reorganisaties. Deze verminderde inzetbaarheid is slechts van tijdelijke aard en het nieuwe materieel en de reorganisaties versterken juist het vermogen om het ambitieniveau in de toekomst te kunnen handhaven.

De heer Szabo vroeg voorts naar de ontvangstenbegroting van de Koninklijke marechaussee en hoe de bijdrage van Binnenlandse Zaken (BZK) en Justitie in het bedrag van € 8 miljoen is opgebouwd.

De Koninklijke marechaussee voert taken uit voor zowel BZK als Justitie. In de budgetten van de Koninklijke marechaussee is daarmee rekening gehouden. Daarnaast wordt dienstverlening zoveel mogelijk direct aan BZK en Justitie toebedeeld. Slechts in specifieke gevallen wordt daarvan afgeweken en wordt de dienstverlening via de ontvangstenbegroting verrekend.

In de ontvangstenbegroting van het Commando KMar zit een bijdrage voor grensoverschrijdende criminaliteit (€ 0,8 miljoen) van BZK. Dit bedrag komt naar verwachting per 1 januari 2006 te vervallen door een gewijzigde taakinvulling. Er zit geen bijdrage bij van Justitie voor dienstverlening Commando KMar.

Andere grote partijen waarmee overeenkomsten zijn gesloten – en die deel uitmaken van de post «verrekening met derden in verband met dienstverlening» – zijn Buitenlandse Zaken en de Nederlandsche Bank. In het geval van Buitenlandse Zaken betreft het de beveiliging van de ambassades in het buitenland (€ 0,5 miljoen). Bij de Nederlandsche Bank gaat het om de beveiliging van waardetransporten (€ 0,8 miljoen).

De heer Blom (PvdA) vroeg naar de wijze waarop de Kamer kan worden geïnformeerd over de prijsstelling. Voorts werd gevraag naar de informatievoorziening op materieelgebied.

Het DMP is een instrument voor de politieke en ambtelijke sturing in omvangrijke investeringsprojecten. Het DMP wordt gebruikt bij voorgenomen investeringen vanaf € 5 miljoen in (strategisch) materieel, infrastructuur, informatievoorziening en exploitatieprojecten met een technologisch innovatief karakter. De evaluatie van het DMP zal begin 2006 worden voltooid. Ook de gevolgen van de openbaarheid van financiële informatie grote investeringsprojecten worden daarin meegenomen. Het evaluatierapport zal aan de Kamer worden aangeboden.

Naar aanleiding van vragen van mevrouw Karimi (Groenlinks) is toegezegd inzicht te verschaffen in de intensivering van het luchttransport.

De vraag naar tactisch en strategisch luchttransport is hoog. Zowel bij crisisbeheersingsoperaties als bij de ondersteuning van civiele autoriteiten is sprake van een grote behoefte die bovendien toeneemt. Die behoefte is groter geworden dan in de Prinsjesdagbrief 2003 werd voorzien. Daarom acht ik de verdere intensivering van het luchttransport noodzakelijk. In de brief «Nieuw evenwicht op koers» (Kamerstuk 30 300 X nr. 15 van 4 november 2005) staat dat voor luchttransportcapaciteit en andere tekorten een beleidsintensivering noodzakelijk is van 212 vte’n: 191 vte’n voor de intensivering van het luchttransport en 21 vte’n voor belangrijke, maar niet aan luchttransport gerelateerde zaken als de aansturing van Security Sector Reform, het bureau individuele uitzendingen en de aansturing special forces-operaties.

Naast deze nieuwe intensivering zijn de afgelopen jaren reeds maatregelen genomen om de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen van het luchttransport te verbeteren. Tijdens het debat gaf ik u reeds een indicatie van 361 vte’n. Een volledige beschouwing komt uit op een uitbreiding van 353 vte’n.

MaatregelGevolg
Verbetering inzetbaarheid Cougar en ChinookUitbreiding van 23 VTE’n
Verhoging crewratio ChinookUitbreiding van 23 VTE’n
Verwerving van één extra DC-10Uitbreiding van 44 VTE’n
Verwerving van twee extra C-130 (onder gelijktijdige afstoting van de vier F-60)Uitbreiding van 14 VTE’n
Verwerving van vier extra ChinookhelikoptersUitbreiding van 58 VTE’n
Intensivering luchttransportUitbreiding van 191 VTE’n

De heer Herben (LPF) sprak zijn zorg uit over de afname van de personele sterkte van de Koninklijke marechaussee (Kmar). Hij pleitte voor het ongedaan maken van de geplande reducties.

De KMar speelt een belangrijke rol op het gebied van terrorismebestrijding, grensbewaking en beveiliging. In onderstaande tabel is zichtbaar gemaakt hoe de personele sterkte van de KMar in de periode 2005–2010 tot stand is gekomen. De basis is de brief «Nadere informatie Defensiemigratieplan» (29 800 X nr. 62 van 11 februari 2005).

 200520062007200820092010
Stand Defensiemigratieplan6 3366 3416 3506 3066 3066 306
       
mutaties:      
Intensivering operationele capaciteiten106288293293293293
Efficiencymaatregelen bedrijfsvoering en overheveling CDC/beleidsplan 2010 (wijziging brigadestructuur)00– 132– 153– 219– 236
Sluiting Seedorf en Twente00– 44000
Stand Ontwerpbegroting 20066 4426 6296 4676 4466 3806 363

Uit de tabel blijkt dat de personele sterkte van de KMar in deze periode daalt. Tegelijkertijd neemt het aantal vte’en voor operationele taken toe, in het bijzonder op het gebied van terrorismebestrijding en politietaken burgerluchtvaartterreinen. De daling wordt veroorzaakt door defensiebrede doelmatigheidsmaatregelen die ook van toepassing zijn op de Kmar. Deze maatregelen treffen de staven en de ondersteuning en hebben geen effect op de operationele capaciteiten van de KMar. De defensiebredereducties hebben mede de sluiting van de legerplaats Seedorf en de vliegbasis Twente tot gevolg gehad. Dit heeft ook gevolgen voor KMar-personeel dat op deze locaties is tewerkgesteld.

Mevrouw van Velzen (SP) ging in op de rampenbestrijding bij ongevallen met nucleair defensiematerieel

Luchttransport van nucleair defensiematerieel boven Nederland wordt slechts bij hoge uitzondering uitgevoerd. Deze vluchten worden van tevoren aangemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Voor (de aanmelding van) dergelijke vluchten bestaan bijzondere regelingen en procedures. Bij een ongeval zal daardoor direct bekend zijn wat de lading precies is. Een dergelijk ongeval valt onder de zogenoemde categorie A-ongevallen conform het Nationaal Plan voor de Kernongevallenbestrijding (NPK). Op basis van de Kernenergiewet (KEW) is de coördinatie voor dergelijke ongevallen op rijksniveau belegd.

In de «Leidraad kernongevallenbestrijding» die in het bezit is van alle gemeenten en regio’s, zijn ten behoeve van planningsdoeleinden globale ongevalsscenario’s beschreven voor categorie A-ongevallen, waaronder ook de desbetreffende militaire luchttransporten.

De ministeries van Defensie, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (NPK en KEW), van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (rampenbestrijding en crisisbeheersing) en Verkeer & Waterstaat (DCC V&W) hebben afspraken gemaakt over de informatievoorziening. Die afspraken houden in dat via het Nationaal Coördinatie Centrum (NCC) van BZK direct gegevens worden aangereikt aan de desbetreffende regio. Informatie over de specifieke lading en de te nemen maatregelen wordt direct aan de desbetreffende regionale brandweer en bestuurlijke autoriteiten doorgegeven.

De daartoe voorbereide instructies op basis van detailgegevens over de lading zijn afgestemd op de eerste inzet en maatregelen van de hulpdiensten ter plaatse. Tevens is voorzien in vervolginformatie over eventuele stralingsrisico’s die via het Departementaal Coördinatie Centrum (DCC) van VROM door het NCC wordt aangereikt aan de desbetreffende regionale brandweer en bestuurlijke autoriteiten. De beoordeling van en advisering over stralingshygiënische aspecten worden uitgevoerd overeenkomstig de NPK-structuren waarbij de Eenheid Planning en Advies Nucleair een belangrijke rol vervult. De procedures voor aanmelding van een vlucht met nucleair defensiematerieel en de alarmering en informatievoorziening naar aanleiding van een mogelijk ongeval worden met regelmaat beoefend.

Naast genoemde procedures en afspraken in het kader van de reguliere en kernongevallenbestrijding hebben diverse Navo-bondgenoten, waaronder Nederland, overeenstemming bereikt over de nuclear accident response procedures bij ongevallen waarbij kernwapens zijn betrokken. Aangezien de op de vliegbasis Volkel geplaatste F-16 (dual capable) jachtvliegtuigen van de Koninklijke luchtmacht ook zijn belast met de kernwapentaak, zullen de omliggende gemeenten in hun rampenbestrijdingsplannen ook rekening moeten houden met een nucleair ongeval. De lokale overheid beschikt over voldoende gegevens daarvoor.

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap

Naar boven