30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 298 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR LANGDURIGE ZORG EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 april 2022

Hierbij stuur ik u zoals toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg Sport op 2 december 2021 (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 163) een verzamelbrief met betrekking tot de thematiek in het dossier zwemvaardigheid en zwemveiligheid.

Zwemmen in Nederland

Nederland kent een waterrijke infrastructuur van rivieren, kanalen, meren en een uitgestrekte kuststrook. Naast deze verschijningsvormen van open water telt Nederland ook ongeveer 1.900 zwembaden, waarvan ongeveer een derde openbaar is.

Zeven op de tien Nederlanders maken gebruik van één of meer van deze voorzieningen en geeft aan wel eens te zwemmen. Het percentage wekelijkse zwemmers is sinds 2001 gehalveerd. Toch is zwemmen nog steeds de vijfde sport van Nederland als het gaat om de wekelijkse deelname. Daarbij valt op dat zwemmen, juist onder groepen mensen die minder sporten (o.a. ouderen, lagere opleiding en chronische ziekte en/of beperking), vaak in de top-drie van meest beoefende sporten staat.

Nederland is onlosmakelijk met water verbonden. Vele Nederlanders raken in hun jeugd vertrouwd met water en plukken daar de rest van hun leven de vruchten van. Het overgrote deel van de bevolking gaat dan ook verantwoord om met (zwem)water. Zowel op het gebied van sport en recreatie, maar ook als het gaat om veiligheid en (zelf)redzaamheid.

Ondanks de natuurlijke verbondenheid van Nederlanders met het zwemwater blijft zwemmen nooit vrij van risico’s. Gemiddeld overleden de laatste twee decennia ieder jaar gemiddeld honderd Nederlanders als gevolg van accidentele verdrinking. Het is van belang om aandacht te blijven hebben voor een zwemvaardige en zwemveilige bevolking.

In deze brief licht ik u toe hoe ik vanuit beleidsoogpunt hiermee omga zodat zoveel mogelijk Nederlanders van het Nederlandse zwemwater kunnen blijven genieten.

Huidig beleid

Ik ondersteun het Nationaal Plan Zwemveiligheid van de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ). Dit plan loopt van 2021 t/m 2024 en VWS ondersteunt dit in totaal voor 1,2 miljoen euro. Het plan richt zich op drie hoofdthema’s, te weten: leren en blijven zwemmen, omgevingen veiliger maken en meer risicobewustzijn.

VWS ondersteunt daarnaast het programma Het Strand Veilig. Dit is een uitvoeringsplan waarin in 2021 en 2022 de strandbewaking in Nederland verbeterd wordt. Zowel VWS als het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dragen hier samen eenmalig 500.000 euro aan bij om een aantal gemeente-overstijgende kosten van strandbewaking te financieren. Hiermee wordt onder andere bewerkstelligd dat Reddingsbrigades en andere strandtoezichthouders aan de Nederlandse kust vergelijkbare werkwijzen hanteren bij het informeren en waarschuwen van publiek.

Diplomabezit en de kwaliteit van zwemles

Een zwemvaardige bevolking is een belangrijke voorwaarde voor het beperken van verdrinkingsgevallen. In Nederland is het de verantwoordelijkheid van ouders dat hun kind zwemvaardig is. In vrijwel alle gevallen wordt het succesvol afronden van de lessen gehonoreerd met een zwemdiploma. In 2020 had 91 procent van de kinderen tussen de 6 en 16 jaar minimaal één zwemdiploma. Ongeveer een derde van deze groep heeft drie zwemdiploma's.

Sinds het afschaffen van schoolzwemmen in 1985 worden door de rijksoverheid geen eisen gesteld aan het zwemdiploma of de zwemlesaanbieder. Wel bestond sinds deze afschaffing de mogelijkheid om een Nationaal Zwemdiploma te halen bij een van de licentiehouders van de Nationale Raad Zwemdiploma’s. In 2018 veranderde de naam van deze organisatie in Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ). Naar schatting zeventig procent van de huidige zwemlesaanbieders is licentiehouder en geeft een nationaal Zwemdiploma uit.

Volgend op de motie Van Nispen en Rudmer Heerema (SP/VVD) (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 147) op 2 december 2021 heb ik de NRZ gevraagd om in kaart te brengen wat volgens hen nodig is om de kwaliteit van zwemonderwijs in Nederland te garanderen voor de toekomst. De eerste resultaten van deze brede branche-consultatie verwacht ik medio 2022.

Parallel aan deze uitvraag heeft de kwaliteit van zwemles een plek in de verdiepingsslag van de sportwet waar ik u later dit jaar verder over informeer.

Diplomabezit kwetsbare groepen

Tussen 2018 en 2021 werd in totaal 3,5 miljoen door Jeugdfonds Sport en Cultuur uitgegeven aan zwemles voor ongeveer 13.000 kinderen. Ik ben voornemens 500.000 euro extra aan het Jeugdfonds Sport en Cultuur toe te kennen, speciaal gericht op uitbreiding van de mogelijkheden zwemles voor ouders met een kleine beurs.

Naast deze aanvulling ben ik in overleg met de Nationale Raad Zwemveiligheid, Special Heroes en Jeugdfonds Sport en Cultuur over de wijze waarop meer kinderen met een beperking zwemvaardig kunnen worden. Via de site van Uniek Sporten zijn 104 zwemlesaanbieders in Nederland vindbaar die zwemles aanbieden voor kinderen met een beperking.

Om lokaal de mogelijkheid te bieden in te zetten op zwemles voor kinderen die een grote afstand tot de zwemles ervaren, kan het uitvoeringsbudget Sportakkoord hiervoor worden ingezet. In de communicatie richting gemeenten over de middelen 2022 wordt dit meegenomen.

Schoolzwemmen

Uit onderzoek van het Mulier Instituut weten we dat schoolzwemmen vooral belangrijk is voor kinderen uit kwetsbare wijken die anders niet in contact komen met zwemles.

In antwoorden op de vragen van Van Nispen (SP) (ingezonden 27 december 2021) heb ik toegezegd in gesprek te gaan met onderwijs en gemeenten. Dit gesprek zal gericht zal zijn op de situatie waarin voor de betreffende leerlingen schoolzwemmen de enige wijze is om in aanraking te komen met zwemles.

Op dit moment ben ik met de collega van OCW aan het verkennen of we gemeenten kunnen stimuleren om zwemles onderdeel te laten zijn van het aanbod van Rijke Schooldag.

Voor schoolzwemmen geldt eveneens (zie boven) dat gemeenten in 2022 ertoe over kunnen gaan uitvoeringsbudget van het sportakkoord hiervoor in te zetten.

Tekort aan zwemleraren

Ondanks dat niet exact duidelijk is hoe groot het probleem is, is wel duidelijk dat de branche kampt met een tekort aan bekwame zwemdocenten. Als gevolg hiervan wordt zwemles in sommige gevallen niet of niet door bekwame docenten gegeven.

Hoewel de belangrijkste oorzaken hiervoor besloten liggen in de relatie tussen werkgever en werknemer zet ik mij in om beide waar mogelijk te ondersteunen. Bijvoorbeeld door de zwembranche te betrekken bij de Human Capital Agenda Sport. Hierin wordt bijvoorbeeld gekeken naar competentieprofielen, samenwerking tussen verschillende cao-partijen in de sportsector en het beter mogelijk maken om verschillende banen in de sportsector te combineren.

Ook betrek ik zoals eerder in deze brief beschreven de zwemsector bij de verdiepingsslag van de sportwet. Daarin is kwaliteit en professionalisering van sportkader – en dus ook de zwemdocent – een belangrijk onderdeel.

Financiering strandbewaking

Strandbewaking is in Nederland belegd bij de gemeenten. Door de lokale verantwoordelijkheid is er structureel onvoldoende ruimte om

gemeente-overstijgende uitdagingen te financieren. Denk aan uniform vlaggensysteem, onderlinge communicatie, innovatie en technologie t.b.v. reddingswerk, etc.

Incidenteel is dit samen met de collega’s van IenW voor 2021 en 2022 opgelost door het programma Het Strand Veilig te financieren. Daarbij heeft mijn voorganger toegezegd u te informeren over de wijze waarop deze financiering vervolgd kan worden.

Toezicht bij open water blijft een gemeentelijke aangelegenheid. Gemeenten hebben de keus dit in te vullen op een voor hen gewenste manier. Ik zie voor het Ministerie van VWS geen rol in de structurele financiering van strandbewaking. Wel blijf ik waar mogelijk de thematiek van veiligheid bij open water verbinden aan bestaande financieringsmiddelen. Hierbij valt onder andere te denken aan het gebruik van STAP-budget1 voor de opleiding van lifeguards en het ontwikkelen en van toezicht met bestaande kennis- en innovatiemiddelen.

Stijging energiekosten zwembaden

Door de stijgende energielasten zijn veel burgers en bedrijven in Nederland direct in de portemonnee geraakt. Dat geldt zeker ook voor zwembaden waar door het relatief hoge energiegebruik de gevolgen van een prijsstijging een grote impact kunnen hebben op de exploitatie. In mijn eerdere beantwoording van de vragen van de leden Van Dijk (CDA) en Bontenbal (CDA) heb ik toegelicht dat gemeenten een deel (17,5%) van de energiekosten kunnen declareren via de Specifieke Uitkering Stimulering Sport.

Op dit moment voert het Mulier Instituut op mijn verzoek een onderzoek uit naar de gevolgen van de stijgende energieprijzen voor sportverenigingen en andere sportaanbieders. Ik verwacht de resultaten van deze studie later dit jaar.

Daarnaast wil ik in deze brief nogmaals amateursportorganisaties attenderen dat zij een beroep kunnen doen op de BOSA-subsidieregeling van het verduurzamen van sportaccommodaties. Op deze wijze kan op middellange termijn zowel worden bijgedragen aan de klimaatdoelen als aan het verlagen van de energierekening van de gebruiker.

Tot slot

In Nederland kan iedereen overal bedoeld en onbedoeld te water gaan. Daarmee is zwemvaardigheid een belangrijk onderdeel van de Nederlandse (sport)cultuur.

Zwemvaardigheid blijft de verantwoordelijkheid van de ouders maar ik ga mij inzetten om ieder kind in de basisschoolleeftijd in Nederland in aanraking te laten komen met zwemles. Daarmee is zwemles onderdeel van het sportstimuleringsbeleid en bevorderen we kansengelijkheid voor de kinderen die een grotere afstand tot zwemles ervaren. Waar mogelijk ondersteun ik de branche bij eventuele drempels die ouders en kinderen ervaren om na kennismaking zwemles te blijven volgen. Op deze wijze dragen overheid, de zwembranche en ouders samen bij aan een zwemvaardige generatie.

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder

Naar boven