30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 186 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2018

Hierbij bied ik u het RIVM-briefrapport 2018–0072 «Verkenning milieueffecten rubbergranulaat bij kunstgrasvelden» en het rapport van STOWA 2018–37 «Rubbergranulaat op kunstgrasvelden (verkenning milieueffecten voor het aquatisch ecosysteem)» aan1. De rapporten bevatten de resultaten van de onderzoeken door het RIVM en STOWA die ik tijdens het dertigledendebat op 18 januari 2018 heb aangekondigd (Handelingen II 2017/18, nr. 41, item 13). Het RIVM en STOWA hebben een verkennend onderzoek gedaan naar de milieueffecten bij het gebruik van rubbergranulaat op kunstgrasvelden. Zij hebben de situatie op tien kunstgrasvelden vergeleken met de situatie op natuurlijke grasvelden in de onmiddellijke nabijheid hiervan. Hieronder geef ik aan wat het RIVM en STOWA hebben gerapporteerd, en wat mijn reactie op deze rapporten is.

Rapportages RIVM en STOWA

Het RIVM en STOWA geven aan dat het gebruik van rubbergranulaat op kunstgrasvelden schadelijk kan zijn voor de bodem- en waterkwaliteit in de directe omgeving van de velden. Er zijn geen risico’s voor spelende kinderen en huisdieren. De geschiktheid van het slootwater voor het besproeien van moestuinen wordt niet nadelig beïnvloed door de aanwezigheid van een kunstgrasveld. Op diverse locaties overschrijden de concentraties zink, kobalt en minerale olie bij kunstgrasvelden de normen voor die stoffen in grond en bagger als die grond of bagger zou worden toegepast (op grond van het Besluit bodemkwaliteit), terwijl dat bij sportvelden met natuurlijk gras niet aan de orde is. Het milieu is vooral gevoelig voor hoge concentraties zink; voor de mens vormt zink geen gezondheidsrisico.

De milieubelasting ontstaat doordat rubbergranulaatkorrels worden meegesleept door mensen of bijvoorbeeld door het gebruik van bladblazers. Hierdoor kunnen rubbergranulaatkorrels tot enkele meters naast het veld op de bermgrond terechtkomen. Daarnaast lekken stoffen weg uit rubbergranulaat, en mogelijk uit de onderlaag van het veld, naar het drainagewater2. In het slootwater worden de concentraties van deze stoffen zodanig verdund dat ze geen schade veroorzaken. Wel binden de meeste stoffen zich vervolgens aan deeltjes die neerslaan als bagger op de slootbodem, waarin door STOWA effecten zijn gemeten. Het RIVM beveelt aan om verspreiding van rubberkorrels naar de bermgrond te voorkomen, en om de uitstoot van stoffen via het drainagewater te beperken.

STOWA constateert dat er ten opzichte van sportvelden met natuurlijk gras bij de tien onderzochte kunstgrasvelden gemiddeld weinig consequente verschillen zijn gevonden in de milieueffecten voor het aquatisch ecosysteem. Alleen de concentraties van enkele specifieke organische microverontreinigingen lagen in drainagewater telkens een factor 2–5 hoger dan bij de referentievelden en veroorzaakten een verhoogde biologische respons (effect) in een van de 14 proefopstellingen om de effecten op organismen te bepalen. Tegelijkertijd zijn er op zes van de tien individuele locaties op onderdelen van het onderzoek wel verschillen vastgesteld. Dit betrof vooral de indicatie dat de verontreinigingen in de waterbodem van deze zes locaties geleidelijk aan zullen toenemen. Op vier locaties zijn ook effecten in de proefopstellingen vastgesteld. Momenteel zijn deze effecten veelal gering in omvang, maar op één locatie was sprake van een groter effect. Zolang de factoren die deze processen (ten aanzien van de ophoping van stoffen en de effecten op de ecologische effecten in de waterbodem) sturen onvolledig in beeld zijn, geven deze resultaten aanleiding tot zorg.

Hoe verder?

Op grond van deze verkennende onderzoeken concludeer ik dat er mogelijk milieueffecten zijn vanwege de toepassing van rubbergranulaat op kunstgrasvelden. De milieueffecten leiden vanwege de aard en omvang niet tot onaanvaardbare risico’s voor mensen of huisdieren. Ik deel echter de zorg over deze milieueffecten die is geformuleerd door het RIVM en STOWA en die eerder door leden van uw Kamer is geuit. De effecten van de hoge zinkconcentraties in het drainagewater van de kunstgrasvelden en in de ontvangende waterbodems in de omliggende sloten dienen te worden beperkt. In vervolg op de door STOWA geuite zorg over de bovengenoemde processen en mogelijke effecten bij velden die al langer in gebruik zijn, zal ik met de betrokken organisaties bekijken of nader onderzoek noodzakelijk is. In vervolg op deze onderzoeken wil ik in de komende maanden met de bevoegde overheden en andere betrokken organisaties nagaan hoe de milieueffecten zijn te voorkomen of ten minste zijn te verkleinen.

Mede ter uitvoering van de motie van de leden Van Eijs en Kröger3 ben ik in overleg met de bandensector en het RIVM om in kaart te brengen hoe milieubelastende stoffen in de toekomst zoveel mogelijk kunnen worden geweerd uit het ontwerp van banden om schoon hergebruik van materialen te bereiken.

Ik onderschrijf het advies van het RIVM gericht aan de eigenaar/gebruiker om te voorkomen dat de rubberkorrels zich buiten het veld verspreiden. Het bevoegd gezag kan binnen de bestaande wettelijke kaders de eigenaar van het kunstgrasveld aanspreken om de risico’s voor de omgeving te beperken en de bodem- en waterverontreiniging op een geëigend moment aan te pakken. In het bovengenoemde overleg zal ik dit aan de orde stellen.

Ik zal de leden van uw Kamer in het najaar schriftelijk informeren over de resultaten van de vervolgacties.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Regenwater dat via de sportvelden in de bodem terechtkomt en van daaruit via buizen wordt afgevoerd naar een sloot.

X Noot
3

Kamerstuk 30 234, nr. 175.

Naar boven