30 196
Duurzame ontwikkeling en beleid

nr. 99
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 februari 2010

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer naar aanleiding van de brief van 9 december 2009 ober het ontwerp van de Regeling groenprojecten 2010 (Kamerstuk 30 196, nr. 90).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 19 februari 2010.

Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

Inleiding van de minister

Algemene toelichting van de werking van de Regeling groenprojecten:

Een deel van de ontvangen vragen heeft te maken met de werking van de regeling. Daarom zal ik allereerst de werking van de regeling toelichten, zodat ik bij de beantwoording van de betreffende vragen eventueel naar deze toelichting kan verwijzen.

De Regeling groenprojecten wijst de projectcategorieën aan die in aanmerking komen voor een groenverklaring. Met een groenverklaring kunnen de projectbeheerders bij een door de Belastingdienst aangewezen groenbank of groenfonds een groene lening aanvragen. Voor een dergelijke lening wordt een lager rentepercentage gevraagd dan gangbaar is. Dit wordt mogelijk gemaakt door het inzetten van particuliere spaargelden in de groenbanken en groene fondsen. De particulier ontvangt een belastingvoordeel van maximaal 2,5% over deze spaargelden. Tegelijkertijd neemt de particulier genoegen met een lagere rente op zijn of haar spaargelden. Daar de bank een lagere rente uitbetaalt aan de particulieren voor het aantrekken van middelen, kan de bank deze middelen voor een lagere rente uitlenen aan bovengenoemde projectbeheerders.

Samengevat resulteert het systeem van groenfinanciering in een lagere rente op een lening voor de financiering van een «groen» project, betrokkenheid van burgers bij groene projecten en de beschikbaarheid van kapitaal. Daarbij worden alleen projecten van koplopers gefinancierd.

Vragen en opmerkingen van de fracties en antwoorden van de ministers

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de hoofdlijnen van de herziening van de regeling groenprojecten en met de uitbreiding van het aantal toegestane soorten projecten. Wel leven er nog een aantal kritische vragen.

1

Uit de toelichting blijkt, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat alleen bepaalde door de minister van Financiën aangewezen financiële instellingen gebruik mogen maken van de regeling. Vormt dit in de praktijk geen onnodige belemmering? Wat is erop tegen om alle toegelaten financiële instellingen van een bepaalde categorie aan de regeling te laten deelnemen?

Welke instellingen een groenbank of groenfondsstatus kunnen krijgen is vastgelegd in de Wet inkomstenbelasting 2001. Elke instelling die aan de voorwaarden voldoet kan aangewezen worden als een groene instelling. De belangrijkste voorwaarden zijn, dat instelling een krachtens de Wet op het financieel toezicht geregistreerde bank of beleggingsinstelling moet zijn en voor ten minste 70% van de totale activa kredieten moeten verstrekken aan of moet deelnemen in groene projecten.

2

Waarom dient een instelling voor ten minste 70% van het ingelegde vermogen deel te nemen in specifiek milieuvriendelijke projecten? Is een vooralsnog tamelijk «grijze» instelling die groener wil gaan beleggen niet bij uitstek geschikt voor deelname aan de regeling groenprojecten?

De door particulieren ingelegde middelen moeten uiteraard ten goede komen aan de projecten waar de regeling voor is bedoeld. Daarom moeten de groenbanken en groenfondsen op elk moment tenminste 70% van de middelen uitgeleend hebben aan groene projecten. Dit is«slechts» 70%, omdat er altijd tijd zit tussen het aantrekken van middelen bij spaarders en beleggers en het uitlenen aan projecten, alsmede tussen aflossingen en het opnieuw via een lening uitzetten van gelden.

Voor de controle van de 70%-grens is een transparante administratie nodig. Daarvoor zijn groenbanken en groenfondsen aparte entiteiten binnen de bankinstellingen.

3

Kan de minister een overzicht geven van het aantal groene instellingen dat momenteel gebruik maakt van de bestaande regeling groenprojecten?

De volgende instellingen zijn op dit moment door de Belastingdienst aangewezen als groene instelling:

• ABN Amro Groenbank

• ASN Groenbank

• ASN Groenprojectenfonds

• BNP Paribas Groen Fonds

• Fortis Groenbank

• ING Groenbank

• Rabo Groen Bank

• Stichting NOTS RE Investments

• Stichting Groenfonds

• Triodos Groenfonds

4

Er geldt een aanzienlijke minimale geldelijke omvang (€ 25 000) van een project om in aanmerking te komen voor een groenverklaring. Kan bijvoorbeeld de duurzame renovatie van een huis als project worden aangeduid wanneer deze minder dan € 25 000 kost, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Zo nee, is bundeling van kleinere projecten dan toegestaan? Zo nee, waarom niet? Waarschijnlijk is deze financiële drempel ingesteld om op de uitvoeringskosten te besparen. Zou een betere oplossing voor dit probleem kunnen liggen in het vervangen van de aanwijzingsplicht door algemene regels? Zo nee, waarom niet?

Sinds de introductie van de regeling in 1995 is door de uitvoeringsorganisaties veel ervaring opgedaan. Zij zijn in staat om ook aanvragen voor kleinere leningen efficiënt af te handelen. De uitvoeringskosten voor de beoordeling van kleinere leningen bij de banken is een veel groter probleem. De banken zijn namelijk niet in staat om leningen onder € 25 000 kosteneffectief te verwerken. Echter, in het kader van de kredietcrisis is in overleg met de banken voor enkele projectcategorieën een uitzondering gemaakt. Dit betreft met name maatregelen op het gebied van energiebesparing in de bouw, zoals duurzame renovatie door particulieren.

Bij de categorie duurzame renovatie van een woning is gekozen voor een forfaitair maximaal bedrag aan groenfinanciering dat gekoppeld is aan de gerealiseerde prestatie (met name verbetering van de energieprestatie), in plaats van een bedrag op basis van de werkelijke investeringskosten zoals dat bij de meeste andere categorieën gehanteerd wordt. Achtergrond hiervoor is enerzijds om de financiële instellingen te ontlasten van het verzamelen en controleren van bonnen. Anderzijds zijn de forfaitaire bedragen gebaseerd op een inschatting van de noodzakelijke investering om tot de prestatieverbetering te komen. Ook als in een incidenteel geval de werkelijke investering lager is dan het genoemde forfaitaire bedrag, komt men toch in aanmerking voor een groene lening voor maximaal het forfaitaire bedrag als men de prestatie realiseert.

Voor een eigenaar-bewoner is de ondergrens van € 25 000 niet van toepassing voor investeringen in zonnecellen, zonnecollectoren, warmtepompen, micro-wkk’s en hybride warmtepompen.

Door deze opzet zijn er voldoende mogelijkheden om ook kleine projecten onder de regeling te brengen. Als meerdere kleine projecten door één projecteigenaar worden uitgevoerd en kunnen worden aangemerkt als een «technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van activa en werkzaamheden», kunnen ze worden samengevoegd.

5

De leden van de CDA-fractie betreuren het dat de Europese Commissie lang op zich heeft laten wachten met de goedkeuring van deze regeling. Zij zagen namelijk naar deze regeling uit. De uitbreiding van het aantal categorieën is verheugend en biedt de gelegenheid om de omvang van het geïnvesteerde kapitaal te doen groeien. Maar er waren meer duurzame projecten denkbaar geweest. Welke mogelijke categorieën zijn overwogen en toch niet opgenomen?

Het proces van vernieuwing van de regeling is in 2006 gestart. Het belangrijkste uitgangspunt was om de regeling (nadat deze meer dan 10 jaar zonder grote wijziging had gefunctioneerd) weer goed aan te laten sluiten bij de beleidsprioriteiten. Randvoorwaarden zijn daarnaast uiteraard dat de groenbanken en groenfondsen bepaalde typen projecten willen financieren én dat spaarders en beleggers de projecten in de regeling voldoende groen vinden om daarvoor hun middelen te investeren.

In een aantal interdepartementale werkgroepen, waarin ook de groenbanken en groenfondsen participeerden, zijn wensen en ideeën geïnventariseerd en op haalbaarheid getoetst. Daarbij is bijvoorbeeld een onderwerp als de toepassing van waterstof afgevallen omdat het nog te risicovol is om te financieren. Verder is een onderwerp als precisielandbouw afgevallen omdat de specifieke investeringen daarvoor te gering zijn. Concept criteria zijn in veel gevallen voorgelegd aan sectorspecialisten in de markt of bij uitvoeringsorganisaties.

Tenslotte is uiteraard steeds gelet op de mogelijkheden om steun te geven aan investeringen op grond van de diverse steunkaders van de Europese Commissie.

6

Waarom is het aantal duurzame projecten voor de reguliere landbouw zo beperkt, terwijl de omvang van die sector en de uitdaging voor verduurzaming daar groter is dan in de biologische sector?

Het proces van vernieuwing heeft uiteindelijk tot de voorliggende regeling geleid, waarbij uiteraard keuzes moesten worden gemaakt. Met de opname van een specifieke categorie voor agrarisch natuurbeheer, voor groen label kassen, voor aquacultuur, voor melkveehouderij en voor agrificatie worden er mijns inziens voldoende mogelijkheden aan de reguliere landbouw geboden.

Overigens biedt de regeling de ruimte om projecttypen die wel voldoen aan de voorwaarden van de regeling, maar die niet met name zijn benoemd, onder de regeling te brengen in de open categorie (k).

7

Waarom is er geen aparte categorie gezondheidszorg, zoals in het jaarverslag Groen Beleggen 2008 wordt bepleit?

In het jaarbericht 2008 wordt geconstateerd dat het gebruik van groenfinanciering in de gezondheidszorg beperkt is. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de mogelijkheden in de regeling wel aanwezig zijn. Er is inderdaad overwogen of een aparte categorie voor de gezondheidszorg zinvol is, maar er is besloten dat niet te doen. Ik verwacht meer aanvragen uit deze sector door met name de aanpassing van de categorie duurzame utiliteitsbouw, waardoor de categorie veel interessanter is geworden voor grote gebouwen zoals in de gezondheidszorg.

8

Heeft er maatschappelijke consultatie plaatsgevonden ten behoeve van de nieuwe regeling en de bepaling van de types projecten? Zo ja, welke partijen zijn geraadpleegd?

De conceptcategorieën zijn besproken met diverse maatschappelijke organisaties;

• Agentschap NL

• Biologica

• COS Noord Holland

• De Kleine Aarde

• FSC Nederland

• Milieu Centraal

• NIBUD

• Oxfam Novib

• Stichting Fair Trade

• Stichting Greenwish

• Stichting Natuur en Milieu

• Stichting Samenwerkende Vrouwen Organisaties

• Stichting Streekeigen Producten Nederland

• VBDO

• Varkens in Nood

• Vereniging Milieudefensie

• Vereniging Nederlands Cultuurlandschap

Daarnaast kon vertrouwelijk gebruik worden gemaakt van onderzoek van banken onder hun eigen spaarders en beleggers. Daarin werd op anonieme basis onderzocht welk type projecten spaarders en beleggers wel en niet vinden passen onder de regeling.

9

De omvang van investeringen onder deze regeling is aanzienlijk, maar kan groter zijn. Welke streefdoelen hanteert de minister voor de omvang van het op grond van de regeling geïnvesteerde kapitaal?

Als minister heb ik weinig invloed op het investeringsvolume, omdat dat een bedrijfseconomische beslissing is van ondernemingen, instellingen of particulieren gebaseerd op een marktverwachting. Op dit moment zijn de investeringen door de economische crisis bijvoorbeeld beperkt. Daarnaast is het aan een groenbank of groenfonds om te beslissen of een klant kredietwaardig genoeg is om in aanmerking te komen voor een lening. En spaarders en beleggers moeten middelen beschikbaar stellen. Het doel van de regeling is dan ook niet zozeer om investeringen te stimuleren, maar om te beïnvloeden dat een investering duurzaam wordt in plaats van regulier. Ik heb dan ook geen streefdoelen voor het volume in de regeling.

10

Hoe zal bekendheid worden gegeven aan de regeling?

Zoals hiervoor is aangegeven zijn de groenfondsen en groenbanken vanaf het begin betrokken geweest bij de aanpassing, zodat zij op de hoogte zijn van de nieuwe mogelijkheden. Daarnaast is een aantal intermediairs ook op de hoogte gebracht. Verder zijn de adviseurs van de uitvoeringsorganisaties die zich met de betreffende onderwerpen uit de regeling bezighouden geïnformeerd, zodat zij de betreffende marktpartijen kunnen informeren. Tot slot zal ik een persbericht versturen zodra de regeling is gepubliceerd.

11

De toelichting op de Ontwerpregeling groenprojecten 2010 is moeilijk leesbaar voor het algemene publiek. Is de Minster bereidt de toelichting zo aan te passen dat deze beter leesbaar wordt?

Ik zal de leesbaarheid van de toelichting van de regeling verbeteren. Overigens zal er, net als nu het geval is, voor elke projectcategorie een informatieblad worden gemaakt. Een dergelijk informatieblad leent zich, nog beter dan de toelichting, voor een heldere en leesbare tekst die specifiek is gericht op de doelgroep. Vooral voor die categorieën die specifiek bedoeld zijn voor het algemeen publiek zoals de woningbouw en de kleinschalige duurzame energie zal extra aandacht aan de leesbaarheid van de tekst worden besteed.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie zijn blij met de verbreding van de regeling groenprojecten, zodat nu ook landbouw en natuurprojecten eronder vallen: zo komt er één robuust instrument, tenminste als dit betekent dat de bestaande fiscale groenregelingen op dit terrein hiermee worden vervangen.

12

Met de regeling worden kassen die zich vestigen in een glastuinbouw-ontwikkelingsgebied wel beloond met 10 punten, maar bent u bereid ook nieuw verspreid glas uit te zonderen van deze regeling? Zo nee, waarom niet?

De eisen die aan de Groen Label Kas onder de regeling worden gesteld zijn zeer ambitieus, waardoor alleen de allerbeste kassen in aanmerking komen. Daar is de regeling immers voor bedoeld. Ik heb er voor gekozen op deze milieuprestatie te selecteren.

13

Welke eisen stelt u bij de financiering voor viskwekerij aan duurzaamheid? Wordt overwogen het MSC-keurmerk hiertoe te gebruiken? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u beoordelen of het voer duurzaam geproduceerd is?

De eisen voor duurzame viskweek zijn benoemd in de regeling en stellen eisen aan bijvoorbeeld de oorsprong van de juveniele vis, water- en voerverbruik, dierwelzijn. Er wordt nog niet overwogen het MSC-keurmerk te gebruiken omdat dit keurmerk betrekking heeft op de vangst van wilde vis hetgeen juist is wat ik probeer te voorkomen. Wel zal ik uiteraard de ontwikkeling van de Aquaculture Stewardship Council volgen en mogelijk daarop aansluiten.

Op dit moment is de discussie over duurzaam geproduceerd voer nog niet afgerond. Deze discussie is urgent geworden omdat enkele supermarktketens hebben aangekondigd vanaf 2011 alleen nog duurzame vis te zullen verkopen. Duurzaam geproduceerd voer dat nu beschikbaar is voor carnivore vissoorten is bijvoorbeeld een soort wormen (zagers). Daarnaast is duurzaam plantaardig voer, zoals algen, voor herbivore en omnivore vissoorten beschikbaar. Verder zijn ook reststromen uit de levensmiddelenindustrie toegestaan, zodat bijvoorbeeld ook visresten die overblijven bij het fileren en verwerken van vis voor menselijke consumptie als voer gebruikt kunnen worden.

14

Wordt bij duurzaam geproduceerd hout FSC bedoeld? Zo nee, wat wel? Waarom is niet voor FSC gekozen?

Bij duurzaam geproduceerd hout doel ik op hout dat voldoet aan de inkoopcriteria voor duurzaam hout die ik in juni 2008 heb vastgesteld en aan de Tweede Kamer heb opgestuurd. De onafhankelijke commissie TPAC (Timber Procurement Assessment Committee) beoordeelt of bestaande certificaten aan deze criteria voldoen. Hout met een FSC-certificaat voldoet aan deze criteria, maar ook bijvoorbeeld hout met een PEFC-certificaat uit Zweden, Duitsland, Belgie, Finland en Oostenrijk. TPAC toetst ook andere certificaten zodat de lijst met certificaten in de toekomst nog kan worden uitgebreid.

15

Bij woningisolatie wordt uitgegaan van een verbetering van minimaal twee stappen in de energielabelling. Zijn er andere, misschien zelfs betere, of beter bruikbare, grondslagen te bedenken? Kunnen ook Energy Service Companies die leningen terug laten betalen via de energierekening gebruik maken van de groenregeling? Zo nee, waarom niet?

Per 1 januari 2010 is een nieuwe impuls gegeven aan het energielabel voor woningen. Om het gebruik van de labels te ondersteunen heb ik daarom gekozen om de labelverbetering als grondslag te gebruiken bij woningrenovatie.

Inderdaad kunnen ESCO’s (Energy Service Companies) gebruik maken van de regeling. Sterker nog, daar is in het bijzonder aan gedacht bij de opname van de categorie h4 «renovatie door tussenkomst van een onderneming».

16

Er wordt een ondergrens gesteld van € 25 000 euro. Gesteld wordt dat een lagere grens veel meer uitvoeringskosten met zich mee zou brengen. Kunt u hier inzicht in geven hoeveel dit zou zijn?

Doordat er sinds de introductie van de regeling in 1995 door de uitvoeringsorganisaties veel ervaring is opgedaan, zijn zij in staat om ook aanvragen voor kleinere leningen efficiënt af te handelen. De uitvoeringskosten voor de beoordeling van kleinere leningen bij de banken is een veel groter probleem. Banken zijn alleen in staat leningen onder € 25 000 kostenefficiënt te verwerken als het proces vrijwel geheel geautomatiseerd kan worden. Daarom is de ondergrens voor het projectvermogen slechts voor enkele categorieën vervallen.

17

De SP vraagt zich af waarom de doorlooptijd van aanvraag tot beslissing negen maanden is. De leden vragen zich af waarom een beslissing zo lang op zich moet laten wachten. De criteria zijn helder geformuleerd. Als de juiste informatie is aangeleverd bij aanvraag moet de beslissing toch veel sneller genomen kunnen worden? Wat is de reden voor die lange doorlooptijd en wat heeft de minister er aan gedaan die doorlooptijd te verkorten?

Deze vraag berust waarschijnlijk op een misverstand. Conform artikel 5 lid 1 is de doorlooptijd van een aanvraag maximaal 8 weken. De werkelijke doorlooptijd van aanvragen is gemiddeld overigens lager dan deze 8 weken.

18

De leden van de SP-fractie zien geen enkele reden de ondergrondse opslag van koolstofdioxide te beschouwen als een duurzaam project in de zin van deze ontwerpregeling. Het vrijstellen van belasting van deze minst wenselijke vorm van CO2 reductie is niet op zijn plaats wat de leden van de SP fractie betreft. De energiesector kan beter gestimuleerd worden de uitstoot van CO2 te voorkomen door inzet van duurzame technieken voor opwekking. Kan de minister de keuze om ondergrondse opslag van koolstofdioxide in de lijst van projecten op te nemen nader motiveren?

Ik deel volledig uw opmerking dat duurzame technieken voor opwekking van energie zeer belangrijk zijn. In de regeling zijn dan ook alle vormen van hernieuwbare energie opgenomen en daarnaast veel technieken die tot energiebesparing leiden. Mijn doel is om in 2020 20% duurzame energie op te wekken. Desondanks zullen ook dan nog fossiele bronnen nodig zijn om in onze energie te voorzien. Ik heb daarom CCS opgenomen in de regeling omdat ondergrondse opslag beter is dan de CO2 in de atmosfeer uit te stoten.

Overigens betreft het voordeel voor de investeerder vanuit de regeling geen belastingvrijstelling, maar een korting op de rente voor de financiering. Verder moet elk project in deze categorie aan de Europese Commissie ter goedkeuring worden voorgelegd voordat een verklaring kan worden afgegeven.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de ontwerpregeling groenprojecten die de oude regeling uit 2005 zal vervangen. Zij hebben hierover de volgende vragen.

19

Deze regeling stimuleert groene beleggingen en het investeren in duurzaamheid en dit juichen de leden toe. Zij ondersteunen het principe dat de regeling gericht moet zijn op de beste projecten voor de bescherming van het milieu, maar daarnaast vinden de leden het ook essentieel dat gestimuleerd wordt dat er meer meters met bestaande duurzame energietechnologieën gemaakt worden.

De leden vragen in hoeverre de voorgestelde ontwerpregeling nog kan worden gewijzigd in verband met de aanmelding bij Brussel. Hoeveel vertraging wordt er veroorzaakt indien er onderdelen van de regeling nog zouden worden gewijzigd?

In de voorliggende regeling kunnen inhoudelijke wijzigingen niet worden doorgevoerd. Op grond van het besluit van de Europese Commissie tot goedkeuring van de regeling dient elke inhoudelijke wijziging of aanpassing van de regeling steeds bij de Europese Commissie te worden aangemeld. Hoe lang een nieuwe melding bij de Europese Commissie zou duren is moeilijk in te schatten en ligt mede aan de aard van de wijziging. De ervaring leert dat aan tenminste 6 maanden moet worden gedacht. Uiteraard kunnen suggesties van de Kamer in een volgende wijziging van de regeling worden meegenomen.

20

Op basis van welke criteria is bepaald of een project in aanmerking kwam voor opname in artikel 2? Hoe is het principe dat de regeling gericht moet zijn op de beste en zoveel mogelijk projecten voor de bescherming van het milieu geoperationaliseerd?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord over het gevolgde proces naar aanleiding van een vraag van de leden van het CDA-fractie. De regeling is overigens wel op de beste projecten gericht en niet noodzakelijkerwijs op zoveel mogelijk projecten. Voor projecten die wel goed zijn voor het milieu, maar niet meer tot de beste behoren, zijn andere stimuleringsinstrumenten zoals MIA, Vamil en EIA bedoeld en beschikbaar.

21

De leden van de ChristenUnie-fractie missen in de toelichting een onderbouwing op dit punt. Zij vragen dit met name omdat een end-of-pipe oplossing zoals CCS is opgenomen in artikel 2 onderdeel e onder 3. Hoeveel geld uit de regeling groenprojecten komt straks naar verwachting beschikbaar voor CCS en is dit bedrag gemaximeerd? Genoemde leden vinden het onwenselijk als straks een zeer groot deel van het geld dat op de markt kan worden aangetrokken voor groenfinancieringen conform deze regeling op zou gaan aan CCS als er genoeg andere veel duurzamere projecten zijn die in aanmerking komen voor dit geld. Deze leden vragen daarom of de geplande aanzienlijke investering in CCS niet ten koste zal gaan van andere groenprojecten. Deze leden vragen om dezelfde reden of er een inschatting is gemaakt hoe het beschikbare geld voor groenprojecten onder de nieuwe regeling zal zijn voor de verschillende soorten projecten en wat daarvan de conclusies zijn.

Voor de onderbouwing van de opname van CCS in de regeling verwijs ik naar het antwoord op vraag 18 van de leden van de SP-fractie.

Ik onderschrijf de opmerking dat het onwenselijk is indien er te veel middelen naar één project zouden kunnen vloeien, waardoor er onvoldoende middelen overblijven voor andere projecten. Daarom heb ik conform artikel 6, lid 16 de mogelijkheid het projectvermogen van een project te beperken tot € 35 miljoen.

22

De leden constateren dat de opsomming in artikel 2 van projecten die in aanmerking komen voor de regeling niet limitatief is. Artikel 2k biedt de mogelijkheid van financiering van andere innovatieve en hoogwaardige projecten die in het belang zijn van bescherming van het milieu. Zij steunen deze flexibele bepaling, maar vragen of hier niet ook het milieurendement in zou moeten worden meegenomen. Zij veronderstellen daarbij dat er ook maatregelen zijn die projecten veel duurzamer kunnen maken maar die, omdat ze al een tijd bestaan, niet meer innovatief genoemd kunnen worden, maar toch voor de regeling groenprojecten in aanmerking zouden moeten kunnen komen omdat ze anders moeilijk gefinancierd worden en wel meehelpen om meters te maken.

De open categorie is opgenomen om met name die projecten waar (nog) niet aan gedacht is in aanmerking te laten komen. Deze projecten moeten uiteraard een groot milieurendement hebben. Als blijkt dat typen projecten vaker voorkomen én ze belangrijk genoeg zijn voor de doelstellingen worden ze als aparte categorie opgenomen in een herziene versie van de regeling. Dat is bijvoorbeeld gebeurd bij enkele typen afvalwaterzuiveringprojecten die nu als aparte categorie zijn opgenomen in de regeling. De Regeling groenprojecten is bedoeld voor koplopers, zodat ofwel de eisen in de loop van de tijd worden aangescherpt ofwel een categorie volledig kan worden verwijderd als iets gemeengoed is geworden. Zoals hiervoor opgemerkt, zijn er andere stimuleringsinstrumenten zoals MIA, Vamil en EIA die bedoeld en beschikbaar zijn voor projecten die wel goed zijn voor het milieu, maar niet meer tot de toptien behoren.

23

Genoemde leden constateren ten aanzien van biomassa (artikel 3.1.b) dat het verbranden en/of vergassen van schoon hout en energierijke gewassen, gericht op het produceren van duurzame elektriciteit en warmte, niet is opgenomen. Wel zijn technologieën opgenomen gericht op de productie van groen gas en tweede generatie biobrandstoffen. De leden zijn voorstander van het zo spoedig mogelijk overstappen op de tweede generatie maar erkennen ook dat dit, binnen de geldende duurzaamheidscriteria, enige tijd zal kosten. Zij vragen daarom of er op korte termijn voldoende projecten voor tweede generatie biobrandstoffen worden verwacht? Zij geven in overweging om kansrijke biomassa-conversietechnieken voor de kortere termijn zoals verbranding/vergassing van vaste biomassa en vergisting van natte biomassa alsnog toe te voegen aan de lijst, mits ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria.

De verbranding van schoon hout heb ik niet meer opgenomen in de regeling omdat schoon hout beter kan worden hergebruikt dan verbrand. Vergassen en pyrolyse van houtachtige stromen voldoet aan de omschrijving en past nog wel onder de regeling In de afgelopen jaren heeft Nederland een grote inhaalslag gemaakt met de inzet van biomassa voor energieproductie, waarbij met name vergisting van mest inmiddels een bekende techniek is geworden. Ook binnen de afvalsector is energiewinning inmiddels bijna standaard geworden. Een deel van de technieken is daarmee te gewoon geworden om nog integraal te passen binnen de regeling. Uiteraard blijft voor vernieuwende technologie met een milieuverdienste de mogelijkheid van een verklaring in de open categorie bestaan.

24

Genoemde leden vragen of het zinvol is om uitsluitend een opwaarderingsinstallatie van groen gas op te nemen, zonder de daarvoor benodigde vergistingsinstallatie.

In veel gevallen is een vergistingsinstallatie inmiddels standaardtechnologie geworden die niet meer passend is onder een regeling die zich richt op de koplopers. Voor vernieuwende vergistingsinstallaties blijft uiteraard de route voor een verklaring onder de open categorie open.

25

Vindt met de nieuwe groenregeling, conform het met de agrosector afgesloten Convenant Schoon en Zuinig (art. 7.4 alinea 6 van dit convenant) via innovatieve co-vergisting ook verhoging van het rendement door stimulering van benutting van restwarmte plaats?

De meeste vormen van co-vergisting zijn inmiddels gangbaar geworden in Nederland en komen niet meer in aanmerking voor een verklaring.

26

Ten aanzien van warmtepompen (artikel 4a) vragen deze leden een toelichting op de aangegeven CoP (coëfficiënt of performance) van 4.0. De leden zijn voor een hoge ambitie maar krijgen signalen dat met dit percentage op dit moment de lat te hoog wordt gelegd zodat de toepassing te veel belemmerd wordt. Klopt het dat de CoP van 4.0 conform oude Europese berekeningen is vastgesteld en is de minister bereid de CoP zodanig vast te stellen dat de toepassing wordt gestimuleerd?

Waarom is de beperking van alleen water/water-systemen ingevoerd en is het mogelijk om alle types warmtepompen onder de regeling te brengen?

De eisen die in deze regeling aan warmtepompen worden gesteld zijn identiek aan de eisen die in de subsidieregeling duurzame warmte worden gesteld. Mijns inziens zijn de eisen dan ook niet te hoog. In een eerdere versie van de regeling is inderdaad met een oude berekeningswijze gewerkt, maar dat is in deze versie gecorrigeerd.

Naast de water/watersystemen zijn ook de brine/watersystemen opgenomen. Eigenaar-bewoners kunnen daarnaast ook een lucht/water warmtepomp toepassen eventueel in combinatie met een CV-ketel.

27

De leden van de ChristenUnie-fractie hechten veel waarde aan de ontwikkeling van financiële instrumenten om landschapsonderhoud en -ontwikkeling mogelijk te maken. Daarom hebben zij een aantal vragen en opmerkingen over de landschapscomponent van de regeling groenprojecten.

Een van de belangrijkste vragen concentreert zich op het feit dat de verklaring slechts kan worden afgegeven aan een kredietinstelling of een beleggingsinstelling. Uit verschillende rapporten, waaronder het rapport van de taskforce Rinnooy Kan over financiering van het landschap, is gebleken dat financieringsmogelijkheden voor het landschap uitgebreid moeten worden. Om in de praktijk werk te kunnen maken van «... investeringen in gebiedseigen natuurlijke en cultuurhistorische landschapselementen...» zoals de regeling stelt, zou conform Rinnooy Kan de groenverklaring naast krediet- en beleggingsinstellingen ook van toepassing moeten zijn op organisaties van algemeen nut (ANBI-status) met landschapsdoelen (aanbeveling 10 uit het rapport). Kan de minister uiteenzetten waarom zij slechts kiest voor krediet en beleggingsinstellingen, en waarom organisaties van algemeen nut buiten beschouwing zijn gelaten? Is de minister bereid om ook organisaties van algemeen nut in aanmerking te laten komen voor het verkrijgen van een verklaring?

Deze vraag berust mogelijk op een misverstand. Een aanvraag voor een verklaring kan inderdaad slechts worden gedaan door een groenbank of groenfonds en de reden hiervoor is gegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie. De begunstigde van de verklaring is echter de partij die de investering doet en dit kan uiteraard ook een organisatie met een ANBI-status zijn. Het Nationaal Groenfonds vraagt bijvoorbeeld een verklaring aan en kan daarmee goedkope financiering verstrekken aan een provinciaal landschap.

Tot nu toe waren landschappen overigens in het geheel niet opgenomen in de regeling, wat in de nieuwe regeling is aangepast.

28

De voorwaarden voor het afgeven van een verklaring suggereren dat slechts landschapsprojecten in speciale gebieden, zoals de EHS, Natura 2000 of Nationale landschappen onder de regeling kunnen vallen. Landschapsontwikkeling kan echter plaatsvinden in willekeurig welk gebied, en wat de leden van de ChristenUnie-fractie betreft heeft het de voorkeur om ook buiten de genoemde gebieden landschapsontwikkeling te ondersteunen, alleen al vanwege het gunstige effect op de biodiversiteit. Biedt de regeling ruimte voor projecten voor landschapsontwikkeling of -onderhoud buiten de speciale gebieden zoals EHS, Natura 2000 of nationale landschappen, en zo nee, waarom niet?

Hoewel landschapsontwikkeling inderdaad op vele plekken mogelijk is, is er beleidsmatig gekozen de ontwikkeling te concentreren op een aantal begrensde gebieden. Ik sluit met deze regeling aan op deze beleidsmatige keuze.

29

Met name voor landschap geldt dat projecten vaak gericht zijn op verbetering van de situatie. De leden horen daarom graag van de minister of ook verbeterprojecten onder de regeling vallen, naast projecten die zich geheel richten op nieuwe initiatieven.

Zoals in de toelichting op de regeling is opgenomen, komen verbeterprojecten inderdaad ook in aanmerking voor een verklaring. Het gaat daarbij wel uitsluitend om de verbeteringswerkzaamheden in landschapsprojecten. De waarde of de verwerving van grond van het bestaande deel van het project kan dan niet voor groenfinanciering in aanmerking komen.

30

Een van de elementen van de regeling is dat geen verklaring wordt afgegeven voor een project, waarvan het projectvermogen minder bedraagt dan € 25 000 (artikel 4 sub). De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat dit grensbedrag een redelijke grens is voor projecten gericht op aanpassing of nieuwbouw van stallen of verduurzaming aquacultuur. De tendens in verduurzaming, bijvoorbeeld in de bestaande gebouwde omgeving en in nieuwbouw, is om decentraal en kleinschaliger duurzame energie op te wekken. De leden vragen daarom of de grens van € 25 000 in dat opzicht niet een contraproductief effect heeft.

Precies vanwege het punt dat u constateert is voor een eigenaar-bewoners de ondergrens van € 25 000 niet van toepassing voor investeringen in zonnecellen, zonnecollector, warmtepomp, micro-wkk en een hybride warmtepomp. Door deze opzet zijn er voldoende mogelijkheden om ook kleine projecten onder de regeling te brengen.

31

Bij landschappelijke projecten kan met relatief lage kosten veel bereikt worden. De leden van de ChristenUnie-fractie willen ervoor waken dat deze drempel het indienen van landschapsprojecten belemmert. Is een inschatting gemaakt of landschapsprojecten in algemene zin aan deze voorwaarde kunnen voldoen? In aanvulling daarop: biedt de regeling de mogelijkheid om met meerdere personen en/of organisaties een projectvoorstel in te dienen?

Enerzijds is de verwachting dat ook landschapsprojecten snel boven de grens van € 25 000 uit zullen komen. Daarnaast is het geen enkel probleem als personen zich organiseren en samen een aanvraag doen. Anderzijds is het niet waarschijnlijk dat investeerders bij erg kleine projecten dit via een bank zullen financieren.

32

In artikel 7 staat dat grote bedragen moeten worden gemeld bij de EU. Is overwogen om dergelijke meldingen ook te zenden aan de Kamer?

De melding van grote projecten is een formele voorwaarde uit de steunkaders van de Europese Commissie en is in de regeling opgenomen zodat dat op voorhand bij de aanvragers helder is. De melding is alleen nodig in verband met de staatssteunaspecten en niet, hetgeen voor de Kamer van belang zou zijn, voor de aspecten van innovatie en milieurendement.

33

De leden constateren dat de regeling nog niet is aangepast op de nieuwe structuur van het Agentschap NL, de nieuwe naam voor SenterNovem en enkele andere instellingen. Behoeft de regeling op dit punt niet nog aanpassingen?

De nieuwe naam Agentschap NL is pas sinds kort bekend en de regeling moet daar inderdaad nog op worden aangepast.


XNoot
1

Samenstelling:

Gent, W. van (GL), Staaij, C.G. Van der (SGP), Poppe, R.J.L. (SP), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), ondervoorzitter, Depla, G.C.F.M. (PvdA), Bochove, B.J. Van (CDA), Ham, B. Van der (D66), Koopmans, G.P.J. (CDA), voorzitter, Mastwijk, J.J. (CDA), Spies, J.W.E. (CDA), Velzen, K. Van (SP), Vietsch, C.A. (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Boelhouwer, A.J.W. (PvdA), Roefs, C.W.J.M. (PvdA), Burg, B.I. Van der (VVD), Neppérus, H. (VVD), Leeuwen, H. Van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Jansen, P.F.C. (SP), Bilder, E.J. (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Linhard, P. (PvdA) en R. De (PVV).

Plv. leden: Vendrik, C.C.M. (GL), Vlies, B.J. Van der (SGP), Polderman, H.J. (SP), Remkes, J.W. (VVD), Jacobi, L. (PvdA), Pieper, H.T.M. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Koppejan, A.J. (CDA), Schermers, J.P. (CDA), Ormel, H.J. (CDA), Leijten, R.M. (SP), Schreijer-Pierik, J.M.G. (CDA), Krom, P. De (VVD), Vermeij, R. (PvdA), Waalkens, H.E. (PvdA), Vos, M.L. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Zijlstra, H. (VVD), Langkamp, M.C. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gerkens, A.M.V. (SP), Algra, R.H. (CDA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Smeets, P.E. (PvdA) en Agema, M. (PVV).

Naar boven