30 196
Duurzame ontwikkeling en beleid

nr. 75
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 september 2009

Tijdens de regelingen van 3 september jl. heeft Uw Kamer verzocht om een brief naar aanleiding van de speech die ik heb gehouden bij de opening van het studiejaar op de Hogeschool Arnhem Nijmegen op 2 september 2009. Gevraagd werd om een toelichting. De uitspraken sluiten aan bij hetgeen ik met u heb besproken tijdens het nota overleg Klimaatbeleid op 15 juni jl. (kamerstuk 30 196, nr. 63). In deze brief ga ik daar, mede namens de Minister van Economische Zaken, verder op in.

Dit kabinet heeft bij zijn aantreden ambitieuze doelstellingen geformuleerd op het gebied van klimaatbeleid: 30% reductie van broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990, 20% hernieuwbare energie in 2020 en in de periode 2011 tot 2020 gemiddeld jaarlijks 2% energiebesparing. Voor het halen van deze doelen is het zeer belangrijk de voortgang goed in de gaten te houden. Daarom heeft u op 29 april de Verkenning en Monitor Schoon en Zuinig ontvangen (Kamerstuk 31 209, nr. 77). De verkenning is ook tijdens het debat op 15 juni besproken.

Tijdens het debat met uw Kamer op 15 juni jl. is duidelijk naar voren gekomen voor welke opgave dit kabinet staat. Uit de Verkenning Schoon en Zuinig blijkt dat het kabinet op koers ligt met de doelen voor 2011. Dit geldt nog niet voor de doelen in 2020.

Uitgangspunt is en blijft het realiseren van de kabinetsambities op het terrein van de reductie van broeikasgassen, de hoogte van de energiebesparing en het aandeel duurzame energie in 2020. Het Kabinet bereidt daarom aanvullend en/of alternatief beleid voor. Zodat, indien het kabinet daartoe bij de Evaluatie besluit, deze maatregelen direct kunnen worden genomen. Daarbij worden de concrete suggesties die tijdens dat debat aan de orde zijn gekomen (een wettelijke inspanningsverplichting tot het gebruik van restwarmte van de grote industriële installaties, normering voor de bestaande bouw, de toepassingsplicht voor bedrijven voor alle energiebesparende maatregelen die zich in 7 jaar terugverdienen, slimme bovenleiding voor de trein en een aanvalsplan voor energiebesparing bij scholen en ziekenhuizen) meegenomen. Ik heb u tijdens het debat van 15 juni jl. toegezegd u rondom de VROM begrotingsbehandeling te informeren over de instrumenten die in het kader van de klimaatdoelstellingen nader zullen worden uitgewerkt.

Uit de verkenning bleek dat met name de doelen voor energiebesparing en duurzame energie met de huidige maatregelen naar verwachting nog niet worden bereikt. Het besparingstempo varieert tussen de 1,4 en 1,8% per jaar en duurzame energie komt uit op 15%. In dit kader heb ik me in mijn speech afgevraagd wat de consequenties zijn van de huidige investeringen en nieuwbouwplannen voor elektriciteitscentrales voor de doelstellingen voor duurzame energie en energiebesparing.

Groei van het centrale conventionele vermogen vindt plaats in vele landen op de Noordwest-Europese markt. Nederland zal volgens de verkenning van PBL en ECN ook netto exporteur worden van elektriciteit. Dit draagt bij aan de voorzieningszekerheid en sluit ook aan bij de balans die het energiebeleid probeert te vinden tussen de elementen schoon, betaalbaar en betrouwbaar. In mijn speech heb ik een scenario geschetst, waarin overproductie kan leiden tot lagere elektriciteitsprijzen. Dit werkt negatief uit voor energiebesparing en dat betekent dat er conform de SDE-systematiek hogere subsidiebedragen nodig zijn om de doelstelling voor duurzame energie te realiseren. In dat geval leiden lagere energieprijzen dus niet tot minder duurzame energie.

Met het wetsvoorstel «Wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrekking tot de voorrang voor duurzame elektriciteit» wordt de onbelemmerde toegang van duurzame elektriciteit tot het elektriciteitsnet geregeld. Duurzame elektriciteit krijgt in geval van congestie hiermee voorrang boven grijze elektriciteit.

In mijn speech heb ik er bij de energiebedrijven op aangedrongen dat ook zij hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de kabinetsdoelstellingen nemen. Ik wijs er op dat het kabinet – ondermeer in het kader van het energieconvenant – vanzelfsprekend regelmatig overleg heeft met verschillende marktpartijen. De resultaten hiervan worden meegenomen bij de evaluatie en de ontwikkeling van mogelijk additioneel instrumentarium.

Ik ga ervan uit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven