Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2020
Tijdens het plenaire begrotingsbehandeling van het Ministerie van IenW (Handelingen
II 2020/21, nrs. 26 en 27, Debat over de begrotingsbehandeling van Infrastructuur
en Waterstaat 2021) is door het lid Dik-Faber (CU) een motie ingediend (Kamerstuk
35 570 XII, nr. 49) die verzoekt om voor maart 2021 het Bouwbesluit (punt 5.15.2) aan te scherpen, zodat
ten minste de helft van de parkeerplaatsen in nieuwe utiliteitsbouw voorzien wordt
van leidingen ten behoeve van elektrisch laden. De Staatssecretaris van IenW heeft
aangegeven u hierover voor het einde van het jaar schriftelijk te informeren. Hierbij
zend ik u een schriftelijke reactie.
Minimumeis voor laadinfrastructuur bij nieuwe utiliteitsgebouwen
In een eerder stadium is met uw Kamer gesproken over de implementatie van de herziene
Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen, hierna EPBD, in de Nederlandse
wet- en regelgeving op 10 maart 2020. Vanaf dat moment dient er bij utiliteitsgebouwen
met meer dan 10 parkeervakken op hetzelfde terrein minimaal 1 laadpunt voor de hele
parkeergelegenheid te worden aangelegd. Ook moet er leidinginfrastructuur (loze leidingen)
worden aangelegd voor 1 op de 5 parkeervakken. Dit geldt voor nieuwe utiliteitsgebouwen
en voor bestaande utiliteitsgebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd. Deze eis komt
overeen met de oorspronkelijke Europese norm.
Invulling van de minimumeis
Een gebouweigenaar wordt daarmee verplicht zich met het thema laadinfrastructuur te
gaan bezighouden, maar kan al naar gelang de plaatselijke behoefte het aantal laadpunten
zelf invullen. De verplichting betreft namelijk een minimumeis. Nederland heeft hiervoor
gekozen, omdat de behoefte aan laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen sterk
kan variëren per gebruiksfunctie, situatie en locatie. Een minimumeis voorkomt in
deze gevallen dat er onnodige kosten worden gemaakt om laadpunten aan te leggen in
parkeergelegenheid waar de plaatselijke vraag beperkt is. Het staat projectontwikkelaars
en gebouweigenaren van nieuwe utiliteitsgebouwen uiteraard vrij om meer laadpunten
en laadinfrastructuur te realiseren dan de minimumvereisten. In de praktijk zien we
dit ook wel gebeuren op een aantal plekken.
Ik ben daarom van mening dat het, op dit moment, onwenselijk is om wet- en regelgeving
aan te scherpen op het punt van laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen in
parkeergelegenheid van nieuwe utiliteitsgebouwen. De voorgestelde generieke aanscherping
van de verplichting, waarbij ten minste de helft van de parkeerplaatsen in nieuwe
utiliteitsbouw voorzien wordt van leidingen ten behoeve van elektrisch laden, zal
in de praktijk leiden tot onnodige kosten in parkeergelegenheid met een beperkte vraag
naar laadpunten. Ik ontraad dan ook de betreffende motie van het lid Dik-Faber.
Vervolg
Met de Staatssecretaris van IenW heb ik afgesproken dat de ontwikkelingen in de markt
voor utiliteitsbouw in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur zullen
worden gevolgd. De hieruit voorkomende analyse zal besproken worden met de stakeholders
binnen de Nationale Agenda Laadinfrastructuur om te bezien waar aanvullende afspraken
mogelijk zijn, bijvoorbeeld bij garages of werkgevers. Indien ik signalen ontvang
dat er een aanscherping in wet- en regelgeving nodig zou zijn, ga ik hierover in gesprek
en bezien we op dat moment wat er nodig is om bij te dragen aan de verdere uitrol
van laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen en daarmee de ambities voor schonere
mobiliteit.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren