30 196
Duurzame ontwikkeling en beleid

nr. 64
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2009

Op 14 november 2008 zond ik uw Kamer de eerste Voortgangsrapportage in het kader van het programma Duurzaam Inkopen (TK 2008–2009, 30 196, nr. 44). Eerder had ik al toegezegd u halfjaarlijks te zullen informeren over de voortgang van dit dossier. Met deze brief wil ik gevolg geven aan die toezegging en u op de hoogte brengen van de recente ontwikkelingen rond duurzaam inkopen, alsmede van mijn visie op de nabije toekomst daarvan. Bij brief van 5 maart (TK 2008–2009, 31 700 XI, nr. 51) berichtte ik u dat ik daarbij tevens wil ingaan op de invulling die ik wil geven aan de motie Spies cs. (TK 2008–2009, 31 700 XI, nr. 53).

1. Inleiding

Werken aan een Duurzaam Nederland door het creëren van markten voor duurzame producten. Dat is een van de speerpunten van het kabinet. De overheden willen daarbij zelf het goede voorbeeld geven.

Het principe van duurzaam inkopen is heel simpel. De overheid doet jaarlijks voor ongeveer 40 miljard boodschappen en we willen dat op een meer duurzame manier doen. Concreet betekent dit dat we streven naar minder energieverbruik, meer duurzame grondstoffen, minder afval, meer recycling en zo weinig mogelijk emissies van vervuilende stoffen. Dankzij de marktmacht van de overheid kunnen we heel veel bereiken. Zoals uit een recente studie van DHV bleek is de potentiële CO2-reductie van duurzaam inkopen ruim 3 Mton en kan de overheid circa 20% op de totale eigen energie-inkoop besparen, naast positieve effecten op verschillende andere milieuthema’s. Uiteindelijk kan duurzaam inkopen, zo bleek uit dit onderzoek, ook bijdragen aan lagere kosten van overheidsinkopen. Gemeenten, provincies, waterschappen en rijksoverheid hebben daarom duidelijke ambities om deze positieve effecten ook daadwerkelijk te realiseren. Deze overheden werken dan ook samen om het proces van duurzaam inkopen gestalte te geven.

Om het proces van duurzaam inkopen zo efficiënt mogelijk en met zo weinig mogelijk administratieve lasten te laten gebeuren, moeten de criteria voor de inkoop helder, doelgericht en praktisch hanteerbaar zijn. Randvoorwaarden voor de criteria zijn daarnaast dat zij juridisch verantwoord zijn, dat toepassing over het geheel niet tot substantiële meerkosten leidt en dat zo min mogelijk sprake is van administratieve lasten. Daarnaast moeten de criteria direct toepasbaar zijn, ook in de zin dat er voldoende aanbod in de markt voor bepaalde producten is.

De ambities

Onze ambities voor duurzaam inkopen zijn groot maar onze aanpak moet praktisch en realistisch zijn. Daarom richt ik me nu – in lijn met de uitspraak van de Kamer via de motie Spies c.s. – vooral op de productgroepen waar op korte termijn een behoorlijke duurzaamheidswinst geboekt kan worden. Bij productgroepen met slechts een beperkt potentieel, wegen soms de administratieve lasten niet op tegen de duurzaamheidswinst. Daaraan wil ik niet voorbij gaan, juist ook vanwege het belang dat ik hecht aan draagvlak bij het bedrijfsleven. De Algemene Rekenkamer heeft hier recentelijk ook op gewezen in een brief aan mij. Zo wees de Algemene Rekenkamer op het beperkte realiteitsgehalte van de doelstelling. Deze doelstelling van 100% voor de rijksoverheid is een prestatiedoel, terwijl het uiteindelijk natuurlijk gaat om de effecten als milieuwinst en productinnovatie.

Tegelijkertijd is het natuurlijk zo dat duurzaam inkopen ook betekent dat minder duurzame producten straks minder kans maken en dat bedrijven die meer innoveren straks grotere kansen hebben dan minder duurzame bedrijven. Het is echter mijn overtuiging dat juist het stimuleren van duurzaamheid het bedrijfsleven aanzet tot voortdurende innovatie. Daarmee kan de Nederlandse economie uiteindelijk een concurrentievoordeel behalen op andere landen en tevens nieuwe bedrijvigheid en werkgelegenheid creëren.

2. De criteria

Sinds 2007 is met veel inzet gewerkt aan de analyses van de duurzaamheidsaspecten van de verschillende typen producten en diensten die de overheid inkoopt en de ontwikkeling van criteria die zouden kunnen dienen als basis voor duurzaam inkopen.

De doelstelling voor 2008 was om milieucriteria voor alle productgroepen beschikbaar te hebben. Weliswaar is dat doel in 2008 niet volledig gehaald, maar inmiddels is de vertraging in het eerste kwartaal van 2009 volledig ingelopen.

Het werk aan de eerste versie van de criteria was ontzettend belangrijk om het denken over duurzaam inkopen te structureren en criteria te ontwikkelen, samen met andere overheden, stakeholders en bedrijfsleven. Dankzij dit proces hebben inkopers en bedrijven de mogelijkheid gehad zich voor te bereiden op de consequenties van duurzaam inkopen en hebben alle partijen kunnen wennen aan deze nieuwe uitdaging.

Sinds de milieuanalyses van de uiteenlopende producten en diensten eind maart 2009 in concept waren voltooid, heb ik overleg gehad met verschillende belanghebbenden. Onder andere de Algemene Rekenkamer, ACTAL, andere departementen en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en NGO’s hebben zich over de milieucriteria gebogen. Ook vanuit uw Kamer is de afgelopen periode aandacht gevraagd – onder andere in de motie Spies c.s. – voor de wijze waarop criteria zijn geformuleerd, de mate van detaillering die daarbij wordt toegepast en de ruimte die daarbij wordt gelaten voor innovatie. Ik ben blij met alle reacties en waardevolle suggesties voor verbeteringen.

Ik heb, met gebruikmaking van de suggesties tot verbetering, wijzigingen aangebracht in de concept-criteria zoals die tot nu toe zijn opgesteld. Met name heb ik daarbij gelet op de samenhang en consistentie tussen de criteria bij de verschillende productgroepen, op de mogelijkheid om al te specifieke productgroepen samen te nemen, op de relevantie van sommige productgroepen uit het oogpunt van duurzaamheid en op de toegankelijkheid tot deelname door zowel grote bedrijven als ook het MKB. Tevens wil ik de bruikbaarheid van de criteria vergroten en recht doen aan de mogelijkheden van de aanbieders van duurzame producten en diensten. Daarnaast wil ik voldoen aan de motie Spies c.s. om waar mogelijk aan te sluiten bij beschikbare en gangbare (dynamische) keurmerken.

In het bijzonder heb ik uit de grote lijst van productgroepen een aantal productgroepen en criteria niet meegenomen die naar mijn mening slechts een beperkte milieu- of duurzaamheidswinst opleveren of beter via andere beleidsinstrumenten kunnen worden aangepakt. Ook wil ik, om verwarring te voorkomen, een andere invulling geven aan de productgroepen waarvoor uitsluitend aandachtpunten waren geformuleerd. De desbetreffende documenten heb ik bijgevolg laten schrappen. Tenslotte heb ik daar waar sprake was van middelgerichte eisen deze laten herformuleren tot meer functionele of doelgerichte criteria. Met dit laatste beoog ik alternatieve duurzame oplossingen door het bedrijfsleven mogelijk te maken. Immers, de creativiteit van de markt is vaak ongekend en ik wil voorkomen dat al te rigide criteria deze creativiteit en innovatie in de wielen rijden.

Met de productgroepen en daarbij geformuleerde criteria waarvan ik in de bijlage1 een samenvatting geef, ga ik aan de slag. De kabinetsdoelstelling van 100% duurzaam inkopen betekent in dat verband dat uiterlijk vanaf 1 januari 2010 voor deze productcategorieën milieucriteria worden gehanteerd in het inkoopproces.

Onderhoud van criteria

Dat alles laat onverlet dat onderhoud van criteria noodzakelijk blijft. Dat is inherent aan het proces van ontwikkelen, toepassen en terugkoppelen van de ervaringen die opgedaan worden met deze criteria. Daar waar het eenvoudiger en beter kan, zullen we dat moeten veranderen. Ook maken innovatieve ontwikkelingen in de markt periodieke aanpassing van criteria noodzakelijk. Ik zie daarbij een belangrijke rol voor het bedrijfsleven en sta open voor nadere suggesties.

In het licht van het bovenstaande heb ik de Stuurgroep Duurzame Bedrijfsvoering Overheden gevraagd om ook in de komende periode een rol te blijven spelen bij de invoering van Duurzaam Inkopen. Vanzelfsprekend wil ik daar ook het bedrijfsleven bij betrekken.

2.1 De productgroepen

Zoals gezegd wil ik me bij het invoeren van duurzaam inkopen vooral richten op de categorieën waar de meeste duurzaamheidswinst te behalen is. In de bijlage1 treft u alle productgroepen, in deze brief noem ik voor de belangrijkste categorieën producten en diensten de milieuambities die aan de criteria ten grondslag liggen.

Gebouwen

Gebouwen en kantoren vormen een van de grootste inkoopvolumes van de overheid en juist bij deze categorie is een forse duurzaamheidswinst te boeken. Concreet betekent dit dat bij nieuwbouw en renovatie een minimale score op een integraal milieuprestatieinstrument (Greencalc, GPR) verlangd zal gaan worden. Bij huur of aankoop en bij onderhoud wordt ingezet op een hogere energieprestatie van het gebouw of van onderdelen van het gebouw zoals beglazing en installaties. Uit een oogpunt van zuinig omgaan met materialen wordt een flexibel inbouwpakket verlangd. Bij vervanging van de dakbedekking wordt aangesloten bij het ambitieprogramma dak- en wegtransitie. Op deze manier maken we de gebouwen van de overheid schoner, zuiniger en duurzamer en besparen we uiteindelijk fors op de energierekening.

Grond-, weg- en waterbouw

Een andere grote categorie zijn de projecten op het gebied van grondweg- en waterbouw. In de toekomst zal ook bij deze projecten een minimale score op een integraal milieuprestatieinstrument worden gevraagd. Een dergelijk instrument bestaat voor deze categorie echter nog niet. Daarom wordt nu reeds ingezet op zuinige voertuigen en werktuigen. Afvalstoffen worden gescheiden, zonodig gebroken conform een nationale beoordelingsrichtlijn, en correct afgevoerd. Zo stimuleren we recycling en hergebruik. Voorts worden bij conserveren bepaalde schadelijke stoffen niet meer toegepast. Energiezuinigheid staat centraal bij verlichting en verkeersregelinstallaties. Ook hier kunnen we dankzij duurzaam inkopen de energierekening straks fors omlaag brengen.

Vervoer

Voor de aanschaf van voertuigen en mobiele werktuigen en voor de uitbesteding zoals bij openbaar vervoer zijn vergelijkbare milieuaspecten aan de orde. Waar het energielabel bestaat, wordt een bepaald niveau label gevraagd. Voor het verminderen van luchtverontreiniging wordt aangesloten bij Europese normeringen. Een roetfilter of vergelijkbare techniek is nodig ter vermindering van fijn stof. Tevens worden stille banden gevraagd. Op deze manier stimuleren we schone en zuinige voertuigen, waarmee we de CO2 uitstoot verminderen en de luchtkwaliteit verbeteren. Juist op lokaal niveau, bijvoorbeeld bij het voertuigenpark van gemeentelijke diensten, gaat de ontwikkeling heel snel. Steeds meer gemeenten zetten in op duurzame mobiliteit. Door aan te sluiten bij bestaande en breed geaccepteerde criteria zoals de auto-labels, houden we het proces van inkopen voor deze categorie simpel en efficiënt.

Apparatuur

Ook bij de categorie apparatuur is met eenvoudige criteria snel duurzaamheidswinst te behalen. Het voornaamste doel van duurzaam inkopen op dit gebied is een laag energieverbruik. Voor zover beschikbaar wordt hiertoe aangesloten bij het Europese Energy Star label. Op die manier gebruiken we een breed geaccepteerd keurmerk, waardoor de administratieve lasten geminimaliseerd worden. Waar relevant wordt ook een laag waterverbruik en maximale emissiewaarden voor NOx gevraagd. Voor tonercartridges wil ik, juist omdat de markt hier zulke veelbelovende kansen biedt, recycling stimuleren.

Op kantoor

Eveneens een grote en belangrijke categorie producten bestaat uit kantoormeubilair en kantoorartikelen. Op dit gebied gaat de ontwikkeling in de markt razendsnel. Voor de eenvoud en doelmatigheid van het systeem stel ik voor om in te gaan kopen met criteria gebaseerd op ecolabels, voor zover die voor de betreffende productgroep beschikbaar zijn (stoffering, papier, kantoorartikelen, schoonmaakmiddelen, drukinkt). In andere gevallen gelden limietwaarden voor schadelijke stoffen (meubilair, drukproces, bedrijfskleding). Voor meubilair wordt ook gekeken naar de levensduur en het mogelijk maken van recycling.

Diversen

Naast de grote productgroepen met grote kansen voor duurzaamheid zijn er ook kleinere categorieën die veel potentie hebben. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan het inkopen van groene in plaats van grijze stroom. Een ander eenvoudig voorbeeld is de inhuur van externe vergader- en verblijfslokaties. Deze moeten goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Reizen naar het buitenland met een kortere afstand dan zes uur vinden in principe met de trein plaats; en van alle dienstreizen wordt de CO2-uitstoot gecompenseerd. In aanvulling op het beleid om de biologische landbouw verder te stimuleren, stelt het kabinet ook voor om bij de catering te verlangen dat een bepaald gedeelte van het assortiment bestaat uit biologische producten of producten met een vergelijkbare milieuwinst. Juist vanuit de cateringbranche zelf is aangedrongen op hoge ambities, omdat de markt hier veel te bieden heeft.

2.2 Extra stimuleren van innovatie

De hierboven beschreven aanpak van Duurzaam Inkopen is met name gericht op het toepassen van een aantal minimum eisen op milieugebied waaraan de inkoop van producten en diensten van de overheid dient te voldoen. Mede op basis van de reacties vanuit het bedrijfsleven wil ik daarnaast bezien hoe in het kader van Duurzaam Inkopen duurzame innovaties een extra stimulans kunnen krijgen binnen het bedrijfsleven. Daartoe wil ik twee mogelijkheden exploreren.

Ten eerste wil ik inkopers de gelegenheid bieden om gebruik te maken van een lijst suggesties voor verdere verduurzaming van de inkoop van producten en diensten. Per categorie producten en diensten wil ik daartoe een beperkt aantal wensen opnemen die facultatief kunnen worden toegepast.

Daarnaast wil ik voor een beperkt aantal aansprekende productgroepen (experimenteer)ruimte bieden voor het tot stand brengen van gezamenlijke, grootschaliger innovatieve initiatieven. Te denken valt aan projecten zoals de electrische auto en/of voorbeelden uit de 1001 klimaatoplossingen van FME. In overleg met mijn collega’s in het kabinet wil ik zo snel mogelijk voor de rijksoverheid invulling geven aan het benoemen van dergelijke projecten.

Ik zie deze projecten niet als onderdeel van het doelbereik van Duurzaam Inkopen maar als waardevolle aanvulling op het algemene kabinetsbeleid om innovatie en duurzaamheid te stimuleren. Gelet op het specifieke karakter ervan worden deze dan ook niet gebruikt als ijkpunt voor de doelstellingen voor duurzaam inkopen in 2010.

3. Effecten en resultaten

Dat de tot nu toe gevolgde aanpak duidelijk resultaten oplevert, blijkt uit een drietal recente rapporten: de Monitor 2008, een EU-onderzoek naar de inkoop-prestaties van een zevental daarbij vooroplopende lidstaten en een door mijzelf opgedragen onderzoek naar de effecten van duurzaam inkopen. Uit al deze onderzoeken blijkt dat we met Duurzaam Inkopen in grote lijnen op de goede weg zijn, dat de systematiek steeds beter tussen de oren komt en dat, bovendien, effecten op de markt kunnen worden waargenomen.

Het beeld dat bij de implementatie van Duurzaam Inkopen naar voren komt, is overwegend positief. Inkopers passen steeds vaker duurzaamheidscriteria toe bij hun inkopen en aanbestedingen. Bedrijven en belangenorganisaties werken in toenemende mate constructief mee aan het opstellen van die criteria. Bovendien zijn er aantoonbare bewegingen in de markt.

Daartegenover staat dat er ook geregeld wordt gewezen op de beperkingen van de huidige, op minimum-eisen gerichte criteria. Met name koplopers onder de bedrijven voelen zich hierdoor onvoldoende gestimuleerd. Ik heb die kritiek serieus genomen en wil daarom eveneens bovengenoemde initiatieven nemen ter stimulering van duurzame innovaties.

Resultaten Monitor 2008

In mijn brief van 19 maart jl. (TK 2008–2009, 30 196, 31 700 XI nr. 52) gaf ik u aan wat de belangrijkste resultaten waren van het monitoringsonderzoek. Ik heb daarbij tevens aangegeven dat ik in deze Voortgangsrapportage zou melden tot welke vervolgstappen de resultaten aanleiding geven.

De resultaten van de Monitor laten een goede voortgang zien. Zoals uit de bovengenoemde brief aan u blijkt, hebben de verschillende overheden voor elf productgroepen duurzaam inkopen in uitvoering. De realisatie hiervan is al op de helft. Nu de milieucriteria voor de overige productgroepen eveneens gereed zijn, is ook voor deze groepen de invoering in gang gezet. Ik concludeer uit de tot nu toe opgedane ervaringen dat Duurzaam Inkopen door de overheden gunstig is ontvangen.

Ik wil daarbij nog enkele kanttekeningen plaatsen. In specifieke gevallen – bijvoorbeeld bij militair materieel – kan het nodig zijn (vanwege onder meer veiligheid, hoge kosten of operationele eisen) om bepaalde criteria niet voor de volle honderd procent toe te passen.

De Monitor 2008 geeft, naast een algemene indruk van de implementatie, een goed beeld van de gevallen waarin de criteria nog niet consequent worden toegepast. Het gaat daarbij om situaties waarin door overheden eigen criteria zijn toegepast, criteria niet goed bruikbaar bleken te zijn of er sprake was van een slechte verkrijgbaarheid van producten of diensten.

Ik ga deze observaties meenemen in het vervolgproces. Daarbij zal ik tevens nagaan hoe het komt dat de monitoringresultaten per productgroep soms sterk verschillen. Verder is het opvallend dat op nadere vragen over de (organisatie van) de implementatie de overheden vaak verschillend scoren. Ook hiervan ga ik de betekenis achterhalen.

Daar waar uit de Monitor gebleken is dat de implementatie in een aantal gevallen nog verder kan worden geoptimaliseerd, ga ik gericht actie ondernemen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het ontbreken van plannen van aanpak bij de inkoop en om het onvoldoende vastleggen van verantwoordelijkheden of het ontbreken van voldoende draagvlak binnen een organisatie.

Ik ben van mening dat door een verdergaande ondersteuning van de inkopende overheden de implementatie nog kan worden vereenvoudigd. Ik stel daartoe samen met mijn ambtgenoot van BZK een Actieplan op waarin is aangegeven met welke instrumenten de inkopers bij zowel rijks- als andere overheden de komende periode verder worden ondersteund en gestimuleerd. We denken daarbij onder meer aan verdere training en scholing en gerichte communicatie.

De uitkomsten van de Monitor en de reactie van de Algemene Rekenkamer geven mij overigens aanleiding om de wijze van monitoren kritisch te bezien. Immers, de formele meting zoals die nu is uitgevoerd, blijkt een onnodig zwart-wit-beeld te geven. Inkopende overheden voldoen alleen als álle criteria zijn toegepast; als men één criterium om gegronde redenen negeert, wordt formeel niet voldaan. Dat doet mijns inziens geen recht aan de vele inspanningen die worden gepleegd en geeft bovendien een enigszins vertekend beeld van wat is bereikt.

EU-onderzoek

Met de eerdergenoemde brief van 5 maart jl. zond ik u tevens een rapport dat de Europese Commissie heeft laten opstellen met betrekking tot de inkoop-prestaties van een zevental lidstaten.

De aanleiding tot dit onderzoek was het initiatief dat de Commissie in het kader van het dossier «Sustainable Consumption and Production» heeft genomen om ook «Green Public Procurement» in het communautaire beleid te verankeren. Nederland speelt daarin een actieve rol, onder meer door de Commissie te voorzien van informatie over de Nederlandse aanpak van duurzame inkoop en door de dialoog te zoeken met gelijkgestemde lidstaten.

In de eerdere brief meldde ik al dat het EU-onderzoek concludeert dat de aanpak van Nederland zeer effectief is in de zin dat aanzienlijke reducties in de uitstoot van CO2 (dat in dit onderzoek als indicator werd gebruikt) worden bereikt.

Ik concludeer daaruit dat Nederland in vergelijking met andere lidstaten de juiste accenten binnen het inkoopspectrum heeft weten te leggen en zodanige criteria hanteert, dat daadwerkelijk resultaten worden geboekt.

Onderzoek naar effecten

De hoge score van Nederland in het EU-onderzoek op het punt van CO2-reductie brengt mij op de resultaten van het Effectenonderzoek dat ik begin van dit jaar heb laten uitvoeren door adviesbureau DHV. Zoals ik u bij brief van 17 april jl. (TK 2008–2009, 30 196, nr. 54) heb laten weten, zijn de resultaten daarvan veelbelovend te noemen. Ik memoreer daaruit de berekende CO2-reductie van ruim 3 Mton, de besparing van circa 20% op de totale eigen energie-inkoop van de overheid en de positieve bijdragen aan andere milieuthema’s. Ook de waarneming dat de markt als gevolg van duurzame inkoop door overheden duidelijk aan het verschuiven is, wil ik hier nogmaals benadrukken. De door de onderzoekers geschatte potentiële bijdrage daarvan aan bijvoorbeeld de CO2-reductie (15 Mton) is aanzienlijk.

4. Motie Spies c.s. met betrekking tot Duurzaam Inkopen

In mijn brief van 5 maart kondigde ik aan u in deze Voortgangsrapportage een reactie te geven op de motie Spies c.s. met betrekking tot Duurzaam Inkopen. Op het tweede deel van het dictum (productgroepen met de meeste milieuwinst en waar mogelijk gebruik maken van gangbare (dynamische) keurmerken) ben ik in het bovenstaande reeds ingegaan. Op het eerste deel van het dictum ga ik hieronder nader in.

Overkoepelend afwegings- en beoordelingskader

De motie signaleert dat er tot nu toe een overkoepelend afwegings- en beoordelingskader voor duurzaamheid in de hele keten ontbreekt. Dat is juist. Het ontbreken daarvan heeft alles te maken met de ervaringen die ik eerst op wilde (laten) doen met het opstellen van en werken met de eerste generatie duurzaamheidscriteria. Zoals ook is gebleken, was dat in meer opzichten een lastige opgave. De criteria moeten immers voldoen aan Europese richtlijnen en juridische randvoorwaarden, de aan te schaffen producten en diensten moeten in voldoende mate beschikbaar zijn en er mag in de regel geen sprake zijn van vermindering van functionaliteit en veiligheid of te hoge kosten.

Ik vind dat we nu de situatie bereikt hebben dat ik kan aangeven welke randvoorwaarden ik aan de criteria kan stellen. In de nu volgende fase ga ik dan ook werken aan het in de motie Spies c.s. genoemde afwegings- en beoordelingskader. Met name wil ik daarbij betrekken in hoeverre een integrale benadering van productketens tot nog betere keuzen bij de inkoop kan leiden. Daarbij zullen ook sociale criteria betrokken worden. In mijn volgende voortgangsrapportage wil ik de stand van zaken daarvan aangeven.

Administratieve lasten en regeldruk

Van verschillende kanten is de afgelopen periode gewezen op de administratieve lasten en regeldruk voor het bedrijfsleven die het gevolg zouden zijn van duurzaam inkopen. Het kabinet erkent het belang om bij het vaststellen en hanteren van de criteria rekening te houden met de gevolgen voor de regeldruk voor het bedrijfsleven en overheden en wil daarbij uitgaan van de minst belastende alternatieven.

Ik heb het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) daarom gevraagd om mij over deze aspecten van duurzaam inkopen te adviseren.

Actal heeft mij bij brief van 8 juni jl. (bijgevoegd) laten weten van mening te zijn dat duurzaam inkopen onder de definitie van administratieve lasten valt en heeft mij geadviseerd om die lasten in beeld te brengen en tevens de interbestuurlijke lasten na te gaan. Ik ben voornemens dat advies op te volgen. Actal noemt daarbij een aantal mogelijkheden om de uitvoeringslasten te verminderen, zoals het ontwikkelen van een register, een systeem van eigen verklaringen, het gebruik van de website Marktplaats Duurzaam Inkopen of het opstellen van een lijst van bedrijven die niet voldoen aan de duurzaamheidsaspecten. Ik wil op korte termijn bezien welke van die suggesties in het kader van Duurzaam Inkopen het best toepasbaar zijn en de Kamer daarover separaat informeren.

Voorts zal ik de Commissie Regeldruk Bedrijven onder leiding van dhr. Wientjes advies vragen over de administratieve lasten bij Duurzaam Inkopen.

Dynamische keurmerken

Via de motie Spies c.s. wordt mij verzocht aan te geven in hoeverre de criteria voor Duurzaam Inkopen kunnen aansluiten bij gangbare «dynamische» keurmerken.

Het blijkt formeel niet mogelijk om leveranciers verplicht te stellen over een keurmerk te beschikken, omdat dit in strijd is met het (Europese) mededingingsbeleid. Vanwege het begrip proportionaliteit zoals dat door de Commissie in het kader van de aanbestedingen wordt gehanteerd, zou het echter evenmin mogelijk zijn om binnen inkoopcriteria te verwijzen naar keurmerken, omdat deze elementen kunnen bevatten die als disproportioneel zouden kunnen worden aangemerkt. Ik deel echter de mening van de Kamer dat het voor het bedrijfsleven wenselijk is om zoveel mogelijk met vergelijkbare eisen te werken. De criteria sluiten daarom wel zoveel mogelijk aan bij de eisen die aan keurmerken verbonden zijn en in de algemene communicatie over de toepassing van de criteria voor Duurzaam Inkopen, zoals in bijgevoegde bijlage1, wordt ook naar keurmerken verwezen.

De idee van het, meer dan nu het geval is, gebruik maken van – al dan niet dynamische – keurmerken blijft dus een aandachtspunt. Nieuwe inzichten in de wijze waarop het begrip proportionaliteit kan worden uitgelegd, lijken bovendien meer mogelijkheden te bieden dan aanvankelijk werd aangenomen. Ik zal daarom nogmaals bezien of keurmerken – waarbij ik met name denk aan het Europese Ecolabel – niet nog meer kunnen worden betrokken bij de inkoopcriteria.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven