30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 565 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 december 2017

Hierbij stuur ik uw Kamer een brief naar aanleiding van het verzoek van het lid Van der Lee (GroenLinks) over het bericht dat het stoken van hout vervuilender is dan kolen (Handelingen II 2017/18, nr. 25, Regeling van Werkzaamheden).

Het kabinet streeft naar 49 procent emissiereductie van broeikasgassen in 2030. De doelstellingen van het Energieakkoord, 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023, zijn belangrijke mijlpalen op weg daarnaartoe. De maximaal 25 PJ van het bij- en meestoken van biomassa in kolencentrales levert hier een bijdrage van circa 1,2% aan en is een kosteneffectieve maatregel om de uitstoot van CO2 te reduceren. In 2018 wordt bij- en meestook van biomassa in kolencentrales niet opengesteld in de SDE+. De sluiting van kolencentrales en de werking van het systeem van emissiehandel staat in belangrijke mate los van de stimulering van hernieuwbare energie. Hiermee wordt invulling gegeven aan het Energieakkoord en het regeerakkoord, wat past in het streven naar een meerjarig, consistent en betrouwbaar overheidsbeleid voor de energietransitie.

In het Energieakkoord is afgesproken dat er duurzaamheidseisen worden gekoppeld aan de stimulering van bij- en meestook van biomassa in kolencentrales. In nauw overleg met de energiebedrijven en milieuorganisaties zijn vervolgens duurzaamheidscriteria opgesteld. De overeengekomen duurzaamheidscriteria behoren tot de meest vooruitstrevende en verregaande criteria in de wereld. Momenteel is er zelfs nog geen privaat certificaat dat aan alle Nederlandse duurzaamheidseisen voldoet. De eisen bevatten criteria voor duurzaam bosbeheer, klimaatcriteria en criteria voor koolstofschuld en indirecte verandering van landgebruik (Indirect Land Use Change, ILUC). Daarbij worden strenge eisen gesteld aan de handelsketen zodat bekend is waar de biomassa vandaan komt.

Reactie

In bovengenoemd bericht worden zorgen rondom de inzet van biomassa genoemd. De inzet van biomassa voor energie zou kunnen leiden tot ontbossing en bedreiging van al dan niet beschermde dier- en plantensoorten. Tevens wordt er zorg uitgesproken over de klimaatneutraliteit van het toepassen van biomassa voor energie. De CO2 die vrijkomt bij het verbranden van biomassa moet ook weer worden vastgelegd bij de aanleg en groei van de biomassa. De tijdsduur die het vergt om de CO2 vast te leggen wordt ook wel koolstofschuld genoemd. Voorkomen moet worden dat deze koolstofschuld ontstaat.

Om deze zorgen te adresseren heeft Nederland strikte en vergaande duurzaamheidcriteria opgesteld en vastgelegd. Ik noem hieronder enkele voorbeelden, met name ten aanzien van de koolstofschuld.

Doordat het een bepaalde periode vergt voordat het bos weer in oude staat is aangegroeid kan een koolstofschuld optreden. De teelt en kap van vaste biomassa voor energie leidt in dat geval tot een (tijdelijke) vermindering van de totale hoeveelheid vastgelegde koolstof. Dit betekent dat het gebruik van vaste biomassa kan leiden tot een netto uitstoot van CO2, hetgeen vanuit klimaatperspectief onwenselijk is. Daarom is ervoor gekozen om vast te leggen dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit vaste biomassa wordt verkregen groter is dan het verlies aan koolstof. Op die manier treedt geen netto schuld op maar heeft het toepassen van vaste biomassa voor energietoepassingen daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot tot gevolg. Tevens is het onwenselijk dat het kappen van het bos leidt tot een wijziging in het landgebruik elders (ILUC).

De omzetting van veengrond en wetlands in overige landbouwgrond of bos resulteert in een uitstoot van broeikasgassen en is derhalve ongewenst. Daarom mag er geen biomassa worden toegepast afkomstig uit bos dat na 1 januari 2008 is omgezet vanuit veengronden of wetlands. De omzetting van natuurlijke bossen naar houtplantages kan ook leiden tot een verlies aan koolstofvoorraden en biodiversiteit. Om die reden mag biomassa niet afkomstig zijn uit houtplantages die na 31 december 1997 omgezet zijn. Een inefficiënte verbranding van biomassa verhoogt ook de CO2-uitstoot. Daarom moet de omzetting van biomassa in elektriciteit of warmte ten opzichte van een fossiele referentie leiden tot een daadwerkelijke vermindering van CO2-uitstoot. Op basis van Europese rekenregels moet deze reductie in broeikasgasemissies ten minste 70% bedragen.

Ten slotte mag een bos niet volledig worden gekapt waarbij al het hout bestemd is voor energieopwekking (maximaal de helft). Zo wordt voorkomen dat bomen alleen worden gekapt voor de productie van biomassa voor energie. Bij de productie van biomassa voor energie wordt hierdoor voornamelijk gebruik gemaakt van resthout.

Tot slot

Uit het bovenstaande blijkt dat de Nederlandse duurzaamheidseisen tot de strengste en meest vergaande eisen behoren. Deze eisen zijn ontwikkeld met het oog op de zorgen die er zijn over de inzet van biomassa, welke ook in het bericht worden genoemd. Dat betekent niet dat alle biomassa die wordt geproduceerd voldoet aan de hoge Nederlandse standaard voor duurzaamheid. Veel bosgebieden voldoen momenteel niet aan deze duurzaamheidseisen en het hout afkomstig hiervan kan dus niet worden toegepast voor het bij- en meestoken in kolencentrales. Dit betekent dat er een aanzienlijke bewijslast bij de bedrijven ligt om aan te tonen dat zij de duurzaamheid op orde hebben en dat deze hoge standaard in de bosbouw worden toegepast. Onder deze voorwaarden vind ik de bij- en meestook van biomassa verantwoord.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven