30 196
Duurzame ontwikkeling en beleid

31 700 XI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds voor het jaar 2009

nr. 52
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 maart 2009

Hierbij stuur ik u, zoals toegezegd in mijn brief van 5 maart jl (TK 2008–2009, 30 196, 31 700 XI, nr. 51), de resultaten van het tweejaarlijks monitoringonderzoek duurzaam inkopen1.

Voor de maand mei heb ik u een Voortgangsrapportage Duurzaam Inkopen aangekondigd. Hierin zal ik in een breder kader bespreken tot welke vervolgstappen de resultaten aanleiding kunnen geven.

Alles overziende mag uit het onderzoek worden geconcludeerd dat de overheden goed op weg zijn hun ambitie waar te maken om steeds meer duurzaam in te kopen. De resultaten zijn veelbelovend omdat in het najaar 2008, in elk geval voor die productgroepen die zijn onderzocht, al in substantiële mate duurzaam wordt ingekocht.

Wat is bij de Monitor 2008 onderzocht?

In het onderzoek is het inkoopgedrag onderzocht bij overheden – Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen – en bij universiteiten en hogescholen.

Daarbij is zowel gekeken naar de toepassing (de daadwerkelijk duurzame inkoop) als ook naar de inbedding van duurzaam inkopen (in het beleid en in de processen van de organisatie).

Het onderzoek heeft plaatsgehad in het najaar van 2008. De meting is verricht bij 14 van de ruim 80 productgroepen waarvoor criteria worden opgesteld. De keuze van de productgroepen is met name bepaald door het voldoende tijdig beschikbaar zijn van de criteria voor inkopers.

De volgende productgroepen zijn onderzocht: schoonmaakdienstverlening, elektriciteit, gas, catering, ICT-hardware, reproductieapparatuur en tonercartridges, papier, dienstauto’s, zware motorvoertuigen, mobiele werktuigen en openbaar vervoer, aangepast vervoer, leerlingenvervoer. Voor de vergelijking met 2006 zijn ook nog zes andere groepen onderzocht.

In totaal is aan ruim 300 overheidsinstanties om gegevens gevraagd over hun inkooptrajecten tot najaar 2008. Het betreft alle departementen, provincies, gemeenten boven de 50 000 inwoners, waterschappen, universiteiten en hogescholen en een grote steekproef uit agentschappen en kleinere gemeenten.

De respons was meer dan 60% waarmee de Monitor een groot deel van de onderzoekspopulatie heeft bereikt.

Om duurzaamheid te kunnen meten zijn per productgroep gemiddeld vier – qua duurzaamheid soms sterk verschillende – eisen opgesteld, alsmede veelal diverse wensen (wensen gaan verder dan eisen, maar zijn niet bij alle productgroepen toegevoegd).

Drie vragen zijn gehanteerd om te onderzoeken in welke mate feitelijk duurzaam werd ingekocht:

a. wordt voldaan aan alle duurzaamheideisen die bij een productgroep zijn geformuleerd;

b. of wordt aan meer dan 50% van de duurzaamheideisen voldaan;

c. wordt, waar van toepassing, tenminste aan één duurzaamheidwens voldaan?

De antwoorden op deze drie vragen geven een breder inzicht in hoe overheden duurzaam inkopen, dan wanneer alleen vraag a zou zijn gesteld.

In grote meerderheid gaat het om inkooptrajecten die bij het afsluiten van het onderzoek waren afgerond. Er is voor gekozen alleen de gegevens van deze afgeronde trajecten in het onderzoek te betrekken omdat het aandeel doorlopende trajecten (bijlage B, pag. 77 t/m 86) relatief klein was. Dit betekent overigens wel dat sommige overheden het in de actuele situatie beter doen dan in het rapport weergegeven.

Waaraan worden de resultaten afgemeten?

Het kabinet heeft in zijn beleidsprogramma de ambitie neergelegd dat de rijksoverheid in 2010 duurzaamheid als zwaarwegend criterium meeneemt in al haar aankopen, van catering en dienstauto’s tot grond-, weg- en waterbouw. Met VNG, IPO en UvW streven we actief als gezamenlijke marktmacht zoveel mogelijk te kunnen sturen in de richting van betaalbare duurzame producten. De gezamenlijke ambities zijn als volgt. In 2010 wil het Rijk 100% duurzaam inkopen, gemeenten 75% en provincies en waterschappen 50%. Universiteiten en hogescholen streven naar 50% duurzaam inkopen in 2012. Gemeenten en provincies hebben de ambitie om in 2015 ook 100% te halen.

Ik teken hierbij aan dat voor de zojuist genoemde percentages de definitie is gehanteerd dat aan álle duurzaamheideisen moet zijn voldaan. Wanneer dus bijvoorbeeld aan drie belangrijke eisen en verschillende wensen wordt voldaan, maar aan één minder belangrijke eis niet, scoort de inkoop niet als duurzaam. Verder kan een organisatie geaccepteerde gegronde redenen hebben om niet duurzaam in te kopen, zoals verminderde veiligheid of substantiële meerkosten. Ook dit beïnvloedt het totaal gescoorde percentage.

De operationalisering van het begrip duurzaamheid in de vorm van criteria, eisen, wensen, de indeling in productgroepen, vaststellen wat zwaarwegend is etc. bleek geen sinecure. Juist vanwege de complexiteit van deze materie, moeten cijfermatige opstellingen niet al te absoluut worden geïnterpreteerd.

Ook kunnen de eisen per productgroep onderling qua relevantie sterk verschillen. Daarom is ook onderzocht of aan een deel van de eisen en/of wensen dan wel mogelijk aan eigen aanvullende criteria is voldaan. Zo wordt zichtbaar of er ook een beweging is naar het verder verduurzamen van overheidsinkopen.

Wat zijn de resultaten?

Het onderzoek geeft aan dat het Rijk nu reeds qua volume meer dan 50% duurzaam inkoopt (figuur pag. 7) en qua aantallen aankopen 65% (tabel pag. 30). Terwijl nog twee jaar te gaan is om de kabinetsambitie van 100% duurzaam inkopen te realiseren.

De meeste andere overheden scoren qua volume rond 40% terwijl zij, als aangegeven, een lagere doelstelling voor 2010 hebben. In dat licht bezien constateer ik dat ook deze resultaten veelbelovend zijn omdat nu al in substantiële mate volgens een strenge interpretatie duurzaam wordt ingekocht.

Er is goede reden verder te kijken dan alleen het voldoen aan alle eisen. Het rapport toont aan dat vaak meer dan de helft van de duurzaamheideisen wordt toegepast (pag. 46 t/m 66). En totaal 42% van de overheden past ten minste één duurzaamheidwens toe, waarvoor immers geldt dat deze verder gaan dan eisen (pag. 29).

Er is een grote spreiding in resultaten per productgroep (figuur pag. 41). Zo scoren ICT-hardware en zware motorvoertuigen relatief zeer goed, terwijl productgroepen catering en gas relatief het minst duurzaam worden ingekocht. Dit betekent ook dat overheden die relatief veel van de laatste productgroepen inkopen, relatief slecht scoren en andersom.

Tot slot gaat het natuurlijk uiteindelijk om de behaalde duurzaamheidswinst. Bij de brief van 5 maart zond ik u al de resultaten van het Europese monitoringonderzoek waaruit bleek dat Nederland qua effectiviteit van duurzaam inkopen bij de reductie van CO2 heel goed scoort. Daarnaast verwijs ik u naar het in deze brief aangekondigde effectiviteitonderzoek waarvan ik u de resultaten naar verwachting binnenkort zal kunnen toesturen.

Het vliegwiel in beweging

Er is een duidelijke beweging naar steeds meer duurzaam inkopen op gang gebracht. Dat blijkt uit de hoge scores bij de vragen naar het toepassen van duurzaamheid bij concrete inkopen (pag. 23). Inkopers passen duurzaamheideisen én ook de verdergaande wensen in de praktijk toe. Dit ondanks het feit dat het in de praktijk niet altijd gemakkelijk is om duurzaamheid daadwerkelijk door te voeren (pag. 25). Zo is het aanbod nog vaak onvoldoende en vindt men het ook in veel gevallen moeilijk om de duurzaamheid van aanbiedingen onderling te beoordelen.

De beweging blijkt ook – zij het in voorzichtige mate – uit de vergelijking van 2008 met 2006: die criteria die in beide jaren werden gehanteerd werden in 2008 voor 7 procent meer toegepast (tabel 8.3 pag. 74).

Ook uit de vragen naar borging van het beleid blijkt een beweging in de goede richting: in 2008 worden 9% meer van de vragen positief beantwoord t.o.v. 2006 (tabel 8.2 pag. 73).

Alle betrokkenen moeten de komende jaren blijvende inspanningen verrichten om uiteindelijk de afgesproken doelstellingen te halen.

Doorwerking van de criteria kan overigens veelal niet van vandaag op morgen gebeuren, omdat veel inkopen via raamcontracten worden geregeld die voor een aantal jaren vastliggen. Tussendoor openbreken van de contracten is meestal niet wenselijk. Vastgestelde criteria kunnen dan pas bij een eventuele verlenging van een contract, of bij de eerstvolgende aanbesteding worden ingevoegd.

Al met al mag worden geconcludeerd dat de overheden goed op weg zijn hun ambitie waar te maken om steeds meer duurzaam in te kopen.

Ten slotte

In de tweede Voortgangsrapportage Duurzaam Inkopen in mei a.s. zal ik, mede n.a.v. de motie Spies (TK 2008–2009, 31 700 XI, nr. 53), een meer integrale visie geven op alle onderwerpen van die rapportage. U kunt daarbij een nadere analyse verwachten van de resultaten van verschillende onderzoeken.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven