30 196
Duurzame ontwikkeling en beleid

nr. 33
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2008

Tijdens het Algemene Overleg op 27 maart jl. (kamerstuk 30 196, nr. 29) met de Vaste Commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over duurzaam inkopen heb ik een aantal toezeggingen gedaan.

In deze brief doe ik deze toezeggingen gestand door nader in te gaan op de daarin genoemde onderwerpen.

Tevens ga ik in deze brief bij de toezeggingen 3 en 7 nader in op twee moties die in aansluiting op het Voortgezet Algemeen Overleg met Uw Kamer op 2 april jl., in de vergaderingen van Uw Kamer op 8 en 15 april jl. zijn aangenomen.

Toezegging 1:

«De minister van VROM zegt toe de checklist voor milieucriteria, zoals Senter Novem deze ontwikkelt en hanteert voor de verschillende productgroepen, aan de Kamer te doen toekomen. Tevens zal zij daarbij aan de hand van een case laten zien hoe voor een bepaalde productgroep keuzes worden gemaakt.»

Bij het opstellen van duurzaamheidscriteria voor milieu wordt per productgroep een duurzaamheidsverkenning uitgevoerd waarbij de belangrijkste duurzaamheidsthema’s worden geïdentificeerd.

In de tabel in de bijlage worden de criteria uitgewerkt voor de productgroep drukwerk als concreet voorbeeld. Daarbij worden, om een volledig overzicht te geven van milieuaspecten die mogelijk een rol spelen, ook aspecten genoemd die bij deze productgroep niet, maar bij andere productgroepen wel meespelen.

Daaruit blijkt dat in dit specifieke geval energieaspecten, luchtverontreiniging en uitputting van natuurlijke hulpbronnen de belangrijkste rol spelen. Deze aspecten zullen dan ook terugkomen in de eisen. Andere aspecten als dierenwelzijn, landschapsaantasting of verzuring en vermesting spelen hier in het geheel geen rol. Bij een andere productgroep zal de verdeling uiteraard anders liggen.

Niet altijd is op grond van een afvinklijst als in de bijlage weergegeven direct duidelijk welke milieu-aspecten het zwaarst wegen en welke keuzes in de levenscyclus van producten het grootste milieu-effect hebben.

Indien milieu-effecten van de verschillende milieu-aspecten onderling dicht bij elkaar liggen, wordt, indien beschikbaar, gebruik gemaakt van een Life Cycle Analysis (LCA) op grond waarvan deze afwegingen en keuzes beter gemaakt kunnen worden. Ook zal uit praktische overwegingen in sommige gevallen worden aangesloten bij begrippen en instrumenten die meer omvatten dan hetgeen in eerste instantie als meest relevant is gekenschetst. Dat geldt bijvoorbeeld voor het begrip biologisch.

Naast de vraag welke milieucriteria in eerste instantie relevant zijn, wordt bij de opstelling van de definitieve criteria rekening gehouden met een aantal algemene uitgangspunten.

De belangrijkste algemene uitgangspunten zijn:

• criteria moeten ambitieus zijn en innovatie stimuleren. Er moet echter voldoende marktaanbod zijn om aan de vraag van alle overheden te voldoen;

• criteria dienen juridische handhaafbaar te zijn;

• criteria mogen niet contrair zijn aan het beleid en wet- en regelgeving;

• het aantal criteria dient beperkt te zijn en alleen de meest relevante duurzaamheidaspecten te betreffen;

• criteria dienen zo concreet mogelijk te worden geformuleerd;

• criteria dienen in beginsel overall geen substantiële meerkosten met zich mee te brengen.

De opstelling van criteria voor de productgroep drukwerk is thans in een ver gevorderd stadium. Uit de te publiceren definitieve criteria, zal exact blijken hoe meer precies de keuzes, rekening houdend met het vorenstaande zijn gemaakt.

Toezegging 2:

«De minister van VROM zegt toe dat de checklist met algemene sociale criteria voor duurzaam inkopen uiterlijk eind april 2008 naar de Kamer wordt gestuurd.»

a. Wil het instrument «duurzaam inkopen» met publieke middelen effectief zijn, dan dient dit selectief te worden ingezet. Een focus is nodig om enig effect te bereiken. Teveel doelstellingen tegelijkertijd zouden ten koste gaan van de effectiviteit.

  Voor de sociale criteria zullen de fundamentele arbeidsnormen, zoals vastgelegd in de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) absolute prioriteit krijgen. De vier fundamentele arbeidsnormen betreffen:

• Afschaffing van dwangarbeid en slavernij,

• Afschaffing van discriminatie op het werk en in beroep,

• Afschaffing van kinderarbeid en

• Vrijheid van vakvereniging en recht op collectieve onderhandelingen.

  Deze normen maken een effectieve beïnvloeding van het handelen van leveranciers en toeleveranciers, hoewel niet eenvoudig, goed mogelijk.

  In het inkoopproces zal door de overheid worden uitgedragen dat ze er naar streeft geen producten af te nemen waarbij, bij de vervaardiging van de producten, de fundamentele arbeidsnormen, met absoluut zwaartepunt het verbod op kinderarbeid en het verbod op dwangarbeid en slavernij, zijn of worden geschonden.

  Met het stellen van sociale criteria vergt de inkopende overheid van leveranciers dat zij waar mogelijk ook de keten van productiebedrijven en toeleveranciers gaan beïnvloeden.

  Duidelijk is dat in veel sectoren leveranciers het voldoen aan de fundamentele arbeidsnormen maar beperkt op voorhand kunnen verzekeren. Dit is met name moeilijk in complexe productieprocessen die geheel of deels buiten zicht plaats vinden. Hoewel veel landen de fundamentele ILO-verdragen hebben ondertekend, geldt dit niet voor alle landen en is daarbij het handhavingsmechanisme van de overheid voor deze arbeidsnormen in diverse landen zwak ontwikkeld. Daarbij komt dat het niet de overheden, maar de individuele bedrijven zijn die de arbeidsverdragen mogelijk schenden. Dit maakt het voor bedrijven moeilijk om de eigen productieketen te kunnen beoordelen.

  Gekozen is voor een absoluut zwaartepunt op de afschaffing van kinderarbeid, dwangarbeid en slavernij, omdat deze verhoudingsgewijs beter zijn te verifiëren.

  Voorts loopt de overheid, met het stellen van de voorwaarde dat productieketens reeds bij inschrijving op een aanbesteding moeten voldoen aan de fundamentele arbeidsnormen diverse risico’s in de sfeer van aansprakelijkheid. Deze risico’s kunnen liggen op het terrein van regels met betrekking tot Europese aanbesteding en de selectie van leveranciers. Ook het beschikbaar zijn van onvoldoende leveranciers die aan deze normen kunnen voldoen, kan een risico zijn. Deze risico’s dienen te worden uitgesloten. Daarom is gezocht naar een meer haalbare aanpak die de nadruk legt op verbeteringen, in plaats van op een reeds gerealiseerd niveau bij het aangaan van het inkoopcontract.

  Er zal een aanpak worden gehanteerd, waarbij de leverancier de fundamentele arbeidsnormen van de ILO als nastrevenswaardig dient te onderschrijven en deze uit te dragen in zijn productieketen. Waar zij daarvoor aanleiding hebben moeten leveranciers bij hun toeleveranciers onderzoeken óf de fundamentele arbeidsnormen worden geschonden, en zich aantoonbaar inspannen om die schending aan te pakken waar deze voorkomen. Waar daartoe aanleiding bestaat en voorzover mogelijk dient de leverancier voor de hele keten op systematische wijze te werken aan continue verbeteringen ten teneinde te voldoen aan de fundamentele arbeidsnormen, met absolute prioriteit op het verbod op kinderarbeid en het verbod op dwangarbeid en slavernij. De voortgang moet extern worden gecontroleerd door onafhankelijke derden.

  Men kan zijn aangesloten bij een afdoende maatschappelijk initiatief. Niet ieder deel van de keten behoeft even intensief gecontroleerd te worden. Delen van de keten kunnen vallen onder afdoende nationale wetgeving én handhaving in «low risk landen». Het kan ook zijn dat initiatieven die in specifieke ketens werken een grens gesteld hebben aan hoe diep in de keten controle plaatsvindt. Bij die praktijk zal waar mogelijk aansluiting worden gezocht. Bij het stellen van sociale criteria zal ook rekening worden gehouden met proportionaliteit, dat wil zeggen, dat de aan de leverancier te vragen inspanning proportioneel moet zijn aan de opdracht.

  Bij uitzondering en mits selectief toegepast zou het in bepaalde situaties gewenst kunnen zijn om in aanvulling op de fundamentele arbeidsnormen nog andere ILO-normen te hanteren als criterium. Bijvoorbeeld de normen met betrekking tot veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en werkuren en leefbaar loon. Deze ILO normen kunnen relevant zijn en bijvoorbeeld zijn opgenomen in labels of MVO-initiatieven.

  Indien relevant worden die normen in eenzelfde generieke formulering als de fundamentele arbeidsnormen opgenomen.

b. Er is een gemeentelijke praktijk ontstaan waarin gemeenten aanbestedingen van dienstverlening gebruiken om bij te dragen aan hun eigen sociale doelstellingen, met name arbeidsmarktdoelstellingen voor zwakke groepen. Nagegaan zal worden of deze praktijk zich verdraagt met de Europese aanbestedingsregels en de Nederlandse wetgeving.

c. De overheid heeft de ambitie om «fair trade» criteria in het inkoopbeleid toe te passen. Waar mogelijk zullen onafhankelijk gecontroleerde keurmerken met een fair trade benadering, daarvoor model staan. Dit is met name van toepassing in die gevallen waarbij de producten geleverd worden door (kleine) zelfstandige producenten (zoals bij koffie en thee), op wie de arbeidsnormen niet van toepassing zijn. Waar relevant zullen ook mensenrechten, zoals het respect voor lokale gemeenschappen, als criterium worden ingezet in gevallen waar dit relevant is, zoals bij houtkap en mijnbouw.

Toezegging 3:

«De minister van VROM zegt toe de voorstellen en ideeën van de Kamer met betrekking tot criteria voor vliegreizen van ambtenaren mee te nemen in de ontwikkeling van deze criteria, en de Kamer hierover te informeren.»

In dit verband is relevant dat op 2 april jl. door Uw Kamer de motie Duyvendak/Vermeij (30 196, nr. 22) is aangenomen, waarin de regering wordt verzocht te bewerkstelligen dat bij internationale dienstreizen tot 500 kilometer in principe de (snelle) trein wordt genomen.

In het debat naar aanleiding van het Algemeen Overleg over duurzaam inkopen op 2 april jl. heb ik aangegeven dat ik het «in principe» in de motie dik onderstreep. Afstand is geen absoluut criterium. Een en ander hangt af van de specifieke situatie. Bij de uiteindelijke keuze van de vervoerwijze spelen ook doelmatigheid en efficiency een rol.

Op dit moment werkt SenterNovem aan de ontwikkeling van criteria voor dienstreizen.

De opstelling van de definitieve criteria, zal geschieden in nauw overleg met de meest betrokken departementen. Daarbij zal verder zo veel mogelijk rekening worden gehouden met de aangenomen motie.

De verwachting is dat de criteria in het najaar beschikbaar zullen zijn.

Toezegging 4:

«De minister van VROM zegt toe het vraagstuk van diffuse bronnen mee te nemen bij de ontwikkeling van criteria van duurzaam inkopen door bouwbedrijven en de Kamer hierover te informeren.»

In de toezegging is aangegeven dat het gaat om duurzaam inkopen door bouwbedrijven. Uit de context van de discussie over duurzaam inkopen door de overheid, leid ik af dat bedoeld is in te gaan op de ontwikkeling van criteria voor het duurzaam inkopen door de overheid bij bouwbedrijven.

Het gaat hierbij om de vraag van de toepassing van bouwmetalen. Daarbij is het algemene uitgangspunt in het milieubeleid met betrekking tot metalen dat bij voorkeur geen kale toepassingen van deze metalen meer worden toegestaan voor zover emitterend naar water. Indien er toch kale toepassingen zijn, dient er voor te worden gezorgd dat de emissies op andere wijze, zoals met filters die metalen in hemelwater/afvalwater opvangen, tot hetzelfde niveau worden beperkt als met een niet kale toepassing.

In de uitwerking is van belang onderscheid te maken tussen emissie naar water via:

• de emissies van koperen leidingen als gevolg van stromend water waarbij het gebruikte water uiteindelijk als afvalwater in het riool terecht komt en

• de emissies van dak- en gevelelementen die van bouwmetalen worden gemaakt en die in contact komen met afvloeiend hemelwater.

Voor de emissieroute via afvloeiend hemelwater is onderzocht of deze emissies voldoen aan de emissiecriteria zoals die voor koper, zink en lood in steenachtige bouwstoffen in het Besluit bodemkwaliteit worden gehanteerd. Het onderzoek is nagenoeg afgerond en in de zomer van 2008 zullen op basis hiervan conclusies worden getrokken over de noodzaak van aanvullend beleid. Dat kan resulteren in het opnemen van emissienormen voor deze bouwmaterialen in het Besluit Bodemkwaliteit. Ook als er niet sprake is van wettelijke regels zal het onderzoek het naar verwachting mogelijk maken uitspraken te doen over in het kader van het preventieve beleid te hanteren emissienormen voor deze metalen, voor zover die aan regenwater zijn blootgesteld.

Voor koperen leidingen levert dit onderzoek geen kwantitatieve inzichten in te stellen emissie-eisen.

Er zijn overigens verschillende methoden van bronbeleid mogelijk om negatieve effecten van bouwmetalen te voorkomen. Daarbij kan worden gedacht aan de toepassing van andere materialen of de toepassing van coating. Ook kan soms worden gewerkt met filters.

Nadat het beleid ten aanzien van deze metalen verder is uitgewerkt zal daarmee bij de vaststelling van criteria van de relevante productgroepen in het najaar rekening worden gehouden.

Toezegging 5:

«De minister van VROM zegt toe de Kamer de lijst met criteria op het gebied van milieu en dierenwelzijn voor de inkoop van schoonmaakmiddelen door de overheid te doen toekomen. Bij de herziening van deze criteria in 2009 worden de suggesties van de Kamer meegenomen.»

Voor de productgroep schoonmaakdiensten richt een deel van de criteria zich vanuit milieuoverwegingen op het verminderen van het gebruik van schoonmaakmiddelen. Het betreft het zo mogelijk vereisen van een droge schoonmaakmethode en het eisen van een doseringssysteem en navulverpakkingen. Eveneens om milieuredenen is in 2007 de eis geformuleerd dat minimaal 25% van de nog te gebruiken schoonmaakmiddelen moet voldoen aan de criteria van nader genoemde milieulabels. Dierenwelzijn speelt in deze labels geen rol. Inmiddels is duidelijk dat het op juridische gronden niet juist is om in de landelijke criteria direct naar milieulabels te verwijzen. Op dit moment wordt bezien op welke manier deze eis kan worden aangepast. Uit oogpunt van dierenwelzijn is een criterium geformuleerd dat vraagt om dierproefvrije middelen. Omdat het nog niet is gelukt goed zicht te krijgen op het marktvolume van zulke middelen, maar het tijdig vaststellen van eisen wel gewenst was (immers de overheid is een grote afnemer van schoonmaakdiensten), is dit criterium niet in de eisen maar in de wensen opgenomen.

Omdat de schoonmaaksector zich naar verwachting in twee jaar kan aanpassen aan de eisen, zullen de criteria in 2009 worden aangescherpt. Ik verwacht ook dat er dan meer duidelijkheid is over het marktvolume van dierproefvrije middelen. Het niveau van de kopgroep wat betreft milieu en dierenwelzijn zal dan wederom het uitgangspunt zijn. Zo moet de markt een voortdurende stimulans krijgen om duurzamer te produceren.

In verband met het onderwerp dierenwelzijn, is tevens relevant dat op 15 april jl. door Uw Kamer de motie Ouwehand (30 196, nr. 28) is aangenomen, waarin de Regering wordt verzocht in de eerstvolgende voortgangsrapportage Duurzaam inkopen aan te geven of en, zo ja, op welke wijze dierenwelzijn integraal kan worden opgenomen in de duurzaamheidscriteria.

Ik ben voornemens de motie uit te voeren en in genoemde rapportage terug te komen op het verzoek.

Toezegging 6:

«De minister van VROM zegt de Kamer toe de gemeenten in het kader van de afspraken m.b.t. Schoon en Zuinig aan te spreken op de terrasverwarmers en de Kamer hierover binnen zes weken te informeren».

Over dit onderwerp zal ik u een separate brief zenden.

Toezegging 7:

«De minister van VROM zal schriftelijk terugkomen op de criteria voor vegetarische catering.»

Eén van de criteria voor duurzaam inkopen bij catering is dat tenminste 40% van het gehele assortiment bestaat uit biologische producten: geteeld zonder chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest, vrij van genetische modificatie en waarbij dieren vrije uitloop hebben. De consumenten die graag biologische producten gebruiken zijn vaak ook consumenten die veel belangstelling hebben voor vegetarische producten. Dus een aanbod van biologische en vegetarische producten gaat vaak samen. Maar ook omdat biologisch vlees in de regel veel duurder is dan een vegetarische vervanger, is een groeiend vegetarisch assortiment waarneembaar op plekken waar al met de eis van biologische producten wordt gewerkt.

Uit gegevens van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit blijkt ook dat bij veel overheidsaanbestedingen aandacht is voor voldoende beschikbaarheid van vegetarische maaltijden, zodat vegetarische consumenten dagelijks in het bedrijfsrestaurant hun maaltijd kunnen nuttigen.

Een expliciete eis over een bepaald percentage vegetarisch assortiment acht ik op grond van het vorenstaande niet nodig.

Toezegging 8:

«De minister van VROM zegt toe de Kamer halfjaarlijks te informeren over de voortgang op de diverse onderdelen van het dossier Duurzaam Inkopen.»

Uiteraard zal ik deze toezegging gestand doen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

BIJLAGE

Duurzaamheidsthema’s; casus drukwerk

Duurzaamheidsthema’s
aspecten:Score relatieve belang aspect voor productgroep DrukwerkToelichting productgroep DrukwerkCriteria
Algemeen+ Geschiktheidseis tav milieuzorgsysteem
Afval+ Afvalbeheer is afdoende gereguleerd d.m.v. wet- en regelgeving; hierom geen criterium rond afval opgenomen
Biodiversiteit   
Bodem en grondwater+Afvoer van Alkylfenolhoxylaten, Halogenen en FtalatenMinimum-eis t.a.v. gehalte APEO, Halogenen, Ftalaten Minimumeis tav gebruik van stoffen die R-zinnen bevatten
Ecosystemen   
Energie- (efficiëntie en duurzame energie)+ +Energiegebruik vormt een belangrijk aspect in de totale milieubelasting van offsetdrukkersGeschiktheidseis t.a.v. milieuzorgsysteem
Flora en Fauna   
Dierenwelzijn   
Genetische manipulatie   
Klimaatverandering+Samenhangend met energiegebruik en transportEnergiegebruik opgenomen in geschiktheidseis t.a.v. milieuzorgsysteem
Ozonlaagaantasting   
Landschap   
Leefomgeving, w.o. geur-, geluids- en lichthinder   
Lucht+ +Vluchtige Organische Stoffen komen vrij bij het gebruik van isopropylalcohol en reinigingsmiddelen Minimumeis t.a.v. hoeveelheid IPA in het vochtwater; Minimumeis tav gebruik oploshou- dende reinigingsmiddelen Gunningscriterium tav grotere reductie gebruik IPA
Natuurlijke hulpbronnen (uitputting) – grondstofvoorraden – milieuvoorraden – biodiversiteit+ +Ontbossing als gevolg van papiergebruikBij drukwerk worden op termijn de criteria zoals die in ontwikkeling zijn voor papier van kracht.
Toxische stoffen+Inkten, verfstoffen, vernis, toevoegingen, reinigingsmiddelen, oplosmiddelenMinimumeis t.a.v. gebruik van stoffen die R-zinnen bevatten
Verdroging   
Verkeer en vervoer+Transport van drukwerkJuridisch niet toegestaan om eisen te stellen aan transport bij deze productgroep
Versnippering   
Verzuring en vermesting   
Watergebruik   
Naar boven