Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 februari 2019
In het Regeerakkoord Rutte III (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) is overeengekomen dat gemeenten de bevoegdheid krijgen tot het hanteren van lagere
parkeertarieven voor emissieloze voertuigen. Dit is een belangrijk instrument om de
transitie naar emissieloze voertuigen een extra impuls te geven. Emissieloze voertuigen
zijn vrij van uitlaatgasemissies en op die manier dragen ze ook bij aan de schonere
lucht in de stad. De differentiatie van parkeertarieven staat overigens niet op zichzelf.
Het vormt onderdeel van een breed en uitgebalanceerd maatregelenpakket uit het ontwerpKlimaatakkoord
(Kamerstuk 32 813, nr. 263), waarmee de koers wordt uitgezet naar de afspraak uit het Regeerakkoord dat in 2030
alle nieuwe auto’s emissieloos zijn.
Voor de differentiatie van parkeertarieven zullen de Gemeentewet en het Besluit gemeentelijke
parkeertarieven worden gewijzigd. Hierin trek ik samen op met de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. Op dit moment mogen de tarieven voor parkeerplekken,
parkeervergunningen en laadplekken alleen worden gedifferentieerd op basis van de
parkeerduur, de parkeertijd, de ingenomen oppervlakte en van de ligging van de terreinen
of weggedeelten. Dit sluit aan bij de bestaande bevoegdheid van gemeenten om de hoogte
van parkeertarieven vast te stellen, en deze te differentiëren op basis van de eerdergenoemde
aspecten. Uiteraard legt het college hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Na gesprekken met gemeenten en bedrijfsleven heb ik, in overleg met mijn ambtsgenoten
van BZK en EZK, een ontwerpwetsvoorstel opgesteld. Met dit wetsvoorstel wijzigt de
Gemeentewet zodat gemeenten de vaststelling van parkeertarieven ook kunnen differentiëren
op grond van de uitlaatgasemissies van een voertuig.
De tariefdifferentiatie naar uitlaatgasemissies zal in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen
nader worden uitgewerkt. Gemeenten mogen dan voor emissieloze voertuigen een korting
geven op het tarief dat voor niet-emissieloze voertuigen geldt. De mate van differentiatie
is van invloed op het effect: hoe groter de korting, hoe groter het effect. De gemeenten
krijgen de bevoegdheid om zelf de mate van differentiatie te bepalen. Ze krijgen in
het besluit geen bevoegdheid om onderscheid te maken in het parkeertarief van verschillende
niet-emissieloze voertuigen. Dit betekent dat er geen verschil wordt voorzien voor
het parkeertarief voor de dieselauto en het parkeertarief voor een benzineauto, omdat
zo’n verschil niet bijdraagt aan het doel van de maatregel, namelijk de overgang naar
zero-emissie te ondersteunen. Of gemeenten dit instrument gebruiken en de mate van
differentiatie, is afhankelijk van lokale voorkeuren en omstandigheden.
Aanvullend op het onderzoek naar de milieueffecten van een differentiatie van parkeertarieven1 heb ik aan CE Delft gevraagd om de effecten van verlaagde parkeertarieven op de aanschaf
van emissieloze voertuigen in beeld te brengen.2 Daaruit blijkt dat de maatregel bijdraagt aan de aankoop van emissieloze voertuigen
en daarmee ook bijdraagt aan verbetering van de luchtkwaliteit. De onderzoekers geven
aan dat die effectiviteit van de maatregel groter zal zijn indien die wordt ingezet
als onderdeel van een breder beleidspakket, zoals opgenomen in het ontwerpKlimaatakkoord
(Kamerstuk 32 813, nr. 263). In een dergelijke situatie kunnen parkeermaatregelen een sterk attentie-effect
hebben, wat inhoudt dat de prijsverandering over het algemeen goed zichtbaar is.
Het ontwerpwetsvoorstel is momenteel gereed voor consultatie door de VNG en de internetconsultatie
start 28 februari 2019. Parallel hieraan wordt een uitvoeringstoets gevraagd aan de
RDW. Daarna volgt onder andere de adviesaanvraag bij de Raad van State en verwerking
van het advies, waarna de wetstekst naar verwachting begin 2020 aan uw Kamer wordt
voorgelegd.
Ik streef ernaar om het wetsvoorstel zo snel mogelijk in werking te laten treden,
doch uiterlijk op 1 januari 2021.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer