30 174 Voorstel van wet van de leden Sap, Heijnen en Schouw houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum

30 372 Voorstel van wet van de leden Heijnen, Sap en Schouw, houdende regels inzake het raadgevend referendum (Wet raadgevend referendum)

Nr. 24 BRIEF VAN DE LEDEN HEIJNEN, SAP EN SCHOUW

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 april 2012

In februari 2009 heeft het lid Van Raak twee amendementen (Kamerstukken II 2008/09, 30 174, nr. 17 en Kamerstukken II 2008/09, 30 372, nr. 23) ingediend waardoor het mogelijk moet worden dat over alle rijkswetten een (raadgevend) referendum wordt georganiseerd. Daarmee wordt beoogd om ook over rijkswetten ter goedkeuring van de belangrijkste Europese verdragen een referendum te kunnen organiseren.

Wij zouden graag als volgt op deze amendementen willen reageren.

In de eerste plaats gaan wij in op de gevolgen voor de verhoudingen binnen het Koninkrijk mochten deze amendementen worden aangenomen. In de wetsvoorstellen zoals die aanhangig zijn gemaakt is de mogelijkheid om over alle rijkswetten een referendum te houden expliciet uitgesloten. De indieners zijn van mening dat rijkswetten slechts referendabel dienen te zijn in geval die rijkswetten strekken tot goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden. De indieners vinden dat de invoering van het raadgevend referendum voor de referendumgerechtigde bevolking van het land Nederland tot gevolg zou hebben dat Nederland een te zwaar gewicht zou krijgen binnen de verhoudingen in het Koninkrijk. Immers de Nederlandse bevolking zou dan wel de gelegenheid krijgen zich uit te spreken over aangelegenheden die het hele Koninkrijk betreffen en de bevolking van de andere landen van het Koninkrijk niet.

De genoemde amendementen Van Raak deden tijdens de plenaire behandeling van de wetsvoorstellen de vraag rijzen of het niet toch mogelijk moet zijn om voor alle rijkswetten, dus ook voor rijkswetten die buiten het Nederlandse deel van het Koninkrijk werking hebben, referenda te houden. Tijdens de beraadslaging en ook uit een brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 april 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 30 372, nr. 36) kwam naar voren dat er geen principiële onmogelijkheid bestaat om over dergelijke rijkswetten referenda te houden. Een voorwaarde daarbij blijft ook naar de mening van de indieners wel dat in het geval van het tot stand komen van rijkswetten er geen sprake mag zijn van een te zwaar gewicht van Nederland binnen het Koninkrijk. Er zou daarom een oplossing gevonden moeten worden «om recht te doen aan het gegeven dat bij het tot stand komen van een rijkswet niet alleen de Nederlandse regering en de Staten-Generaal een rol spelen, maar ook de regeringen en de Staten van de andere landen van het Koninkrijk», zoals de minister in de hierboven genoemde brief stelt. Uit deze brief blijkt dat een dergelijke oplossing hoe dan ook deels regeling bij rijkswet vergt. Aanpassing van de voorliggende amendementen Van Raak biedt dus geen soelaas.

In de tweede plaats wijzen de indieners erop dat de wetsvoorstellen in belangrijke mate reeds tegemoet komen aan hetgeen met de amendementen wordt beoogd. Weliswaar worden in beide wetsvoorstellen rijkswetten van het referendum uitgezonderd, maar dat geldt niet voor rijkswetten tot goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden.1 Dit betekent dat rijkswetten die strekken tot goedkeuring van verdragen die zowel voor Nederland als voor de Caribische landen van het Koninkrijk bekrachtigd kunnen worden in beginsel2 niet referendabel zijn. Wél referendabel zijn in ieder geval rijkswetten die strekken tot goedkeuring van verdragen, die krachtens een territorialiteitsbepaling en/of naar hun aard alleen voor het land Nederland en niet voor het gehele Koninkrijk kunnen gelden (zie de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel raadgevend referendum, Kamerstukken II 2005/06, 30 372, nr. 9, pag. 17). In die laatste categorie vallen de verdragen die de zogenaamde EU-oprichtingsverdragen wijzigen en op grond van het voorliggende wetsvoorstel referendabel zijn. Dit betekent ook dat de EU-verdragen van Maastricht, Nice en Lissabon, die goedgekeurd zijn voor het gehele Koninkrijk, maar naar hun aard daarna alleen voor Nederland zijn bekrachtigd, referendabel zouden zijn geweest. Derhalve menen de indieners dat de genoemde amendementen niet nodig zijn.

Alles overwegende ontraden de indieners de amendementen.

Heijnen

Sap

Schouw


X Noot
1

Sinds de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het staatsbestel van Nederland per 10 oktober 2010 is het mogelijk dat een verdrag slechts in een deel van Nederland geldt (het Europese deel of het Caribische deel). Het wetsvoorstel zal bij nota van wijziging worden aangepast aan de nieuwe staatkundige situatie. In dat kader zal onder meer worden bepaald dat ook rijkswetten tot goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor een deel van Nederland gelden referendabel zijn.

X Noot
2

Zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet, is de goedkeuring van verdragen die medegelding voor alle landen van het Koninkrijk mogelijk maken maar waarvan uit de toelichting bij (de rijkswet tot) goedkeuring blijkt dat de andere landen (vooralsnog) geen medegelding wensen, referendabel. Dat geldt ook zo lang de landen zich niet hebben uitgesproken over die wenselijkheid.

Naar boven