30 164 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven

L VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 april 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft in haar vergadering van 4 maart 2014 kennisgenomen van het evaluatieonderzoek naar de Wet opsporing terroristische misdrijven, aangeboden bij kabinetsbrief van 21 februari 2014.2 Naar aanleiding hiervan heeft zij de minister van Veiligheid en Justitie op 26 maart 2014 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 16 april 2014 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Den Haag, 26 maart 2014

In haar vergadering van 4 maart 2014 heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie met belangstelling kennisgenomen van het evaluatieonderzoek naar de Wet opsporing terroristische misdrijven, aangeboden bij kabinetsbrief van 21 februari 2014.3 Naar aanleiding hiervan wenst de commissie enkele aanvullende vragen te stellen.

Uit het evaluatieonderzoek komt naar voren dat in de praktijk weinig gebruik is gemaakt van de verruimde bevoegdheden die door de Wet opsporing terroristische misdrijven in het leven zijn geroepen. De aanbiedingsbrief stelt dat de wet niet heeft bijgedragen aan een meer efficiënte opsporing, wel aan het snel uitsluiten van risico’s die mogelijk gepaard gaan met aanwijzingen dat een terroristisch misdrijf beraamd werd. De wet heeft dus kennelijk hoofdzakelijk een symbolische betekenis gehad: het demonstreren van daadkracht. Interessant is voorts dat de opsporing bleek te kunnen volstaan met de inzet van de gebruikelijke opsporingsbevoegdheden waarmee de instanties beter bekend waren. De commissie verneemt graag binnen vier weken of de regering van plan is bij de aangekondigde integrale evaluatie na te gaan of er nog behoefte is aan de wet in zijn volle omvang en daarop de toetsing van het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving uit te voeren.

Voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 april 2014

Hierbij bied ik u het antwoord op de vragen die de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie bij brief van 26 maart 2014 heeft gesteld over de evaluatie van de Wet ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging terroristische misdrijven (kenmerk 154600.01u).

De commissie vraagt in het bijzonder of de regering van plan is om bij de aangekondigde integrale evaluatie na te gaan of er nog behoefte is aan de wet in zijn volle omvang en daarop de toetsing van het Intergraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving uit te voeren.

Ik zal dit inderdaad doen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Schouwenaar (VVD), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

X Noot
2

Kamerstukken I 2013–2014, 30 164, K.

X Noot
3

Kamerstukken I 2013–2014, 30 164, K.

Naar boven